Ministerie van Financiën

Persbericht

PERS-2003-182

Den Haag, 30 juli 2003

IMF-beleid ontwikkelt zich in door Nederland gewenste richting

Het IMF-beleid heeft zich in de afgelopen jaren in grote lijnen in een door Nederland gewenste richting ontwikkeld. De Nederlandse inzet is het meest te herkennen op het terrein van de IMF-conditionaliteit en het minst wat betreft de wijze waarop het Fonds technische assistentie verleent aan zijn leden. Qua herkenbaarheid van de Nederlandse inzet, nemen crisispreventie en -resolutie alsook het beleid van het IMF in lage- inkomenslanden een tussenpositie in. Tegelijkertijd wordt benadrukt dat de beleidswijzigingen voortvarender zouden kunnen worden uitgevoerd. Dit wordt geconcludeerd in een evaluatierapport dat minister Zalm naar de Tweede Kamer heeft gezonden.

In de begroting van het ministerie van Financiën is als een van de doelstellingen opgenomen: Bevorderen van de stabiliteit van het internationale financiële en monetaire stelsel, via Nederlandse deelname in internationale fora zoals IMF, G10, en OESO. In de Evaluatierapportage "Het bevorderen van de stabiliteit van het internationale financiële en monetaire stelsel" legt de minister van Financiën verantwoording af over de Nederlandse inspanningen ten aanzien van die doelstelling in de periode 1999-2003. De rapportage gaat met name in op de Nederlandse inzet bij het IMF. Deze rapportage vloeit voort uit het proces Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording, waarmee de overheid streeft om betere verantwoording af te leggen over het resultaat van het gevoerde beleid.

Nederland heeft zich in IMF-verband sterk gemaakt voor stroomlijning van IMF-condities. Als landen kredieten krijgen, worden daar uiteraard voorwaarden aan gesteld. Nederland heeft zich sinds 2000, samen met andere landen, sterk ingezet voor de zogenoemde stroomlijning van de IMF-conditionaliteit Zo moeten condities betrekking hebben op de kernactiviteiten van het Fonds en, moeten condities minder gedetailleerd zijn om landen meer beleidsvrijheid te geven. Ook moeten condities worden afgestemd met andere internationale financiële instellingen, zoals de Wereldbank, om onnodige overlap te voorkomen. In september 2002 zijn door de Raad van Bewindvoerders nieuwe conditionaliteitsrichtlijnen vastgesteld waarin veel van de Nederlandse punten zijn terug te vinden.

Geconcludeerd wordt verder dat de beleidsveranderingen op het terrein van IMF-surveillance grotendeels overeenkomen met de Nederlandse inzet. Het IMF probeert de focus van surveillance te versterken, de kwaliteit te vergroten en te bevorderen dat IMF-adviezen worden overgenomen door landen. Vooral ten aanzien van de kwaliteit van surveillance is sprake van substantiële voortgang. In toenemende mate probeert het Fonds een objectief en scherp oordeel te vellen over de wijze waarop kapitaalverkeer kan - en niet: moet - worden geliberaliseerd, de eisen die wisselkoersregimes stellen aan het macro-economisch beleid, en over de schuldhoudbaarheid. Wel is het zo dat naar het idee van Nederland strikter op macro-relevantie zou moeten worden geselecteerd bij de surveillance. Ook zou nieuwe kredietverlening meer afhankelijk moeten zijn van de mate waarin eerdere aanbevelingen zijn overgenomen. Zo wordt voorkomen dat surveillance te vrijblijvend is.

Het rapport gaat verder in op de stand van zaken bij crisisresolutiebeleid, lage-inkomenslanden en technische assistentie. Het volledige rapport is te vinden op het volgende Internet-adres:

http://www.minfin.nl/BFB03-1025.pdf