Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer 16 juli 2003 B&GA/IW/03/55747 nr. 2020314840

Onderwerp Datum Contactpersoon Kamervragen van het lid Van Gent over de 4 augustus 2003 uitvoering van de lang-laagregeling door
gemeenten

./. Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Van Gent (GroenLinks) over de uitvoering van de lang-laagregeling door gemeenten.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(M. Rutte)



2020314840

Vragen van het lid Van Gent (GroenLinks) over de uitvoering van de lang-laagregeling door gemeenten.

Vraag 1
Bent u bereid bijgevoegd onderzoek van GroenLinks naar de uitvoering van de lang- laagregeling te bestuderen?

Antwoord 1
Ja.

Vraag 2
Wat vindt u van de uitkomsten van dit onderzoek?

Vraag 3
Wat is uw mening over de conclusie dat meer dan de helft van de onderzochte gemeenten nog niet is begonnen met het uitvoeren van de lang-laagregeling?

Antwoord 2 en 3
Ik vind het positief dat 25 van de in het onderzoek van GroenLinks betrokken gemeenten de regeling hebben uitgewerkt in lijn met de afspraken in het najaarsakkoord en de aanwijzingen die zijn gegeven in de verzamelbrieven aan gemeenten1. Daaruit is af te leiden dat de boodschap is overgekomen en dat de gegeven kaders werkbaar zijn. Zo bezien is het opvallend dat in een aantal gemeenten de regeling (nog) niet is uitgevoerd dan wel de middelen die het Rijk beschikbaar heeft gesteld voor de regeling worden toegevoegd aan de algemene middelen. Omdat het onderzoek niet uitwijst wat de redenen daarvoor zijn en evenmin welke ontwikkelingen er nog bij de betreffende gemeenten te verwachten zijn, kan ik mij hierover geen afgewogen mening vormen.

Vraag 4
Hoe kunt u verklaren dat het overgrote deel van de personen die langdurig een inkomen hebben ter hoogte van het sociaal minimum in Nederland een jaar lijkt te moeten wachten op de uitbetaling van het in november 2002 beloofde extraatje?

Antwoord 4
Het tijdstip waarop de langdurigheidstoeslag 2003 wordt uitbetaald, wordt mede bepaald door de context waarin de regeling is geplaatst. Gemeenten hebben tijd nodig om de regeling uit te werken en tot uitvoering daarvan te komen. Ook het feit dat de gemeenten de mogelijkheid hebben om de toeslag te combineren met hun bestaande categoriale regelingen werkt door in het tijdstip van uitbetaling. De categoriale regelingen hebben een vaak vast staand betaalmoment dat zo verankerd is in de administratieve processen van de gemeente dat daarvan niet kan worden afgeweken.


1 d.d. 17 februari 2003, kenmerk Intercom 2003/12805,; d.d. 13 maart 2003, kenmerk Intercom 2003/21031;
d.d. 16 mei 2003, kenmerk Intercom 2003/38036; d.d. 16 juni 2003, kenmerk Intercom 2003/44068.




---

Vraag 5
Deelt u de mening dat het getreuzel van het merendeel van de gemeenten onacceptabel is?

Antwoord 5
Getreuzel van gemeenten is onacceptabel. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3 biedt het onderzoek echter geen aanknopingspunten voor de (vergaande) conclusie dat bij de onderzochte gemeenten sprake is van getreuzel.

Vraag 6
Bent u bereid maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat al degenen die langdurig een inkomen hebben ter hoogte van het sociaal minimum uiterlijk in september 2003 de eenmalige langdurigheidstoeslag hebben ontvangen?

Antwoord 6
Gelet op de in het antwoord op vraag 5 genoemde context en het feit dat in het najaarsakkoord en in het bestuurlijk overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten geen afspraken zijn gemaakt over een vast uitbetalingsmoment, kunnen de gevraagde maatregelen niet worden genomen.

Vraag 7
Wat is uw mening over het feit dat een aantal gemeenten het rijksbudget voor deze lang- laagregeling heeft toegevoegd aan de algemene middelen? Deelt u de mening dat dit in strijd is met de instructies, zoals door u geformuleerd in de SZW-circulaires van februari en maart? Gaat u deze gemeenten aanschrijven?

Antwoord 7
Toevoeging van de middelen die het Rijk beschikbaar heeft gesteld voor de regeling aan de algemene middelen is in strijd met de afspraken in het najaarsakkoord en de aanwijzingen in de verzamelbrieven. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3 kan ik geen afgewogen mening vormen over de situatie bij de onderzochte gemeenten. Wel zal ik, in de brief aan alle gemeenten waarin ik het onderzoek aankondig dat binnenkort van start gaat ter uitvoering van de motie Noorman-den Uyl c.s.2, de gemeenten nogmaals wijzen op het belang van een juiste uitwerking van de regeling. De antwoorden op de onderhavige Kamervragen zal ik bij die brief voegen.

Vraag 8
Wat is uw oordeel over de uitkomsten van dit onderzoek in relatie tot de aanstaande decentralisatie van de uitvoering van de bijstandsverlening?

Vraag 9
Deelt u de mening dat de extreem slechte uitvoering van de lang-laagregeling zorgen baart voor de aanstaande decentralisatie van de bijstand? Zo neen, waarom niet?


---

2 Tweede Kamer 2002-2003, 28 785, nr. 6.



Antwoord 8 en 9
Zoals ik eerder heb aangegeven, biedt het onderzoek onvoldoende basis voor vergaande uitspraken als `extreem slechte uitvoering'. Ook overigens kunnen naar mijn mening aan de uitvoering van de regeling geen directe conclusies worden verbonden in relatie tot de aanstaande decentralisatie van de bijstand. Daarvoor zijn de verschillen tussen de regeling en de Wet Werk en Bijstand (WWB) te groot. De WWB biedt structurele, en met elkaar samenhangende wettelijke en financiële kaders. Daardoor ontstaat een andere context dan bij deze specifieke regeling.