Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie

LBR-BERICHT

Rotterdam, 6 augustus 2003

Hoofddoekverbod katholieke school kan vergaande gevolgen hebben

Op 6 augustus heeft de Commissie gelijke behandeling (CGB) geoordeeld dat een katholieke school voor voortgezet onderwijs in Utrecht niet in strijd handelt met de Algemene wet gelijke behandeling wanneer zij moslimleerlingen verbiedt om een hoofddoek te dragen. De indiener van het verzoek, het Steunpunt Anti-Discriminatie (STAD) in Utrecht, ondersteund door het Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR), is teleurgesteld over deze uitkomst.

Het oordeel kan verstrekkende gevolgen hebben. Met dit oordeel in de hand kunnen scholen op godsdienstige grondslag in het vervolg eveneens een hoofddoekverbod instellen. Dit beperkt de schoolkeuze voor islamitische leerlingen of hun ouders, voor wie het dragen van een hoofddoek belangrijk is. Mogelijkerwijs kiezen zij als gevolg hiervan in grotere mate voor islamitisch onderwijs. Een andere mogelijkheid is dat men zich in grotere mate gedwongen voelt te kiezen voor het openbaar onderwijs, dat geen verbod op het dragen van hoofddoeken mag instellen. Daarmee kan de scheiding tussen openbare zwarte en religieuze witte scholen worden vergroot.

STAD is enige tijd geleden benaderd door twee leerlingen, die besloten hadden een hoofddoek te gaan dragen. De schoolleiding verbood hen dat met een beroep op het leerlingenreglement en op de katholieke identiteit van de school. Omdat onderling overleg niet tot een oplossing leidde is de zaak voorgelegd aan de CGB.

In het oordeel overwoog de Commissie dat de school in deze kwestie weliswaar direct onderscheid op grond van godsdienst maakte, maar dat dit onderscheid valt onder de uitzondering die de Algemene Wet Gelijke Behandeling maakt voor scholen op godsdienstige grondslag. Dergelijke scholen mogen bij de toelating en ten aanzien van de deelname aan het onderwijs specifieke eisen stellen die nodig zijn voor de verwezenlijking van de grondslag. Volgens de CGB voerde de Utrechtse school een consequent beleid. Het stellen van kledingeisen is daarbij toegestaan.

STAD en LBR spreken hun teleurstelling uit over het oordeel. Naar het oordeel van beide organisaties heeft de Commissie bij de beoordeling van de zaak er onvoldoende naar gekeken of het hoofddoekverbod noodzakelijk is voor het verwezenlijken van de katholieke identiteit. Immers, de school laat niet-katholieke leerlingen toe en accepteert daarmee dat er andere geloven beleden worden. Dat vormt kennelijk geen hindernis bij de verwezenlijking van de katholieke doelstelling. Slechts als die andere godsdienst zichtbaar wordt door middel van een hoofddoek, meent de school dat de identiteit in gevaar komt. De school baseert zich bij haar oordeel verder op zichtbare religieuze symbolen. Daarbij worden vooral islamistische meisjes getroffen.

STAD en LBR bestuderen het oordeel nader en beraden zich op eventuele andere stappen.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met mr. D.C. Houtzager, juridisch beleidsadviseur LBR, tel. 010-201 02 01 of met drs. M. Jansen, coördinator STAD, tel. 030-232 86 66 / 06 22442301.

LBR: Schaatsbaan 51, 3013 AR Rotterdam, 010-2010201, info@lbr.nl, www.lbr.nl.

De tekst van het oordeel is te vinden op www.cgb.nl onder oordeelnummer 2003-112.