LJN-nummer: AF9436 Zaaknr: 03/256 VWRO
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 20-02-2003
Datum publicatie: 19-08-2003
Soort zaak: bestuursrecht - bouwen
Soort procedure: voorlopige voorzieningen

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Voorzieningenrechter

Uitspraak rechtbank Rotterdam in zaak VWRO 03/256 ZWI

Uitspraak

naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de procedure tussen

(verzoeker 1 t/m 24), allwen wonende te (woonplaats), hierna te noemen verzoekers,

gemachtigde (verzoeker 1),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bleiswijk, verweerder,

met als derde-partijen:

Aannemersbedrijf (vergunninghoudster), gevestigd te (woonplaats), vergunninghoudster,
gemachtigde mr. M. van Geilswijk, advocaat te Rotterdam

en

Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland (hierna: GS).


1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 2 januari 2003 heeft verweerder aan vergunninghoudster, onder verlening van vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en met toepassing van artikel 50, vijfde lid van de Woningwet, onder voorwaarden een bouwvergunning verleend voor de oprichting van 6 woningen aan de (straat), kadastraal bekend gemeente Bleiswijk, sectie (...), nr. (...).

Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) is namens verzoekers bij brief van 24 januari 2003 bezwaar gemaakt.

Voorts is namens verzoekers bij brief van 24 januari 2003 verzocht terzake een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het bestreden besluit.

GS heeft bij brief van 7 februari 2003 te kennen gegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2003, alwaar de zaak gevoegd behandeld is met de zaak VBESLU 03/268 ZWI. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.W. Monster en W.L. Zwijnenburg. Vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter de behandeling van de gevoegde zaken gesplitst.


2. Overwegingen

Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Voorzover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van de bestreden besluiten wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissingen op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.

Het in geding zijnde bouwplan voorziet in de realisering van 6 woningen. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "2e herziening Komplan" rust op het onderhavige perceel de bestemming "bijzondere doeleinden, met bijbehorende erven (BDA, BDB, BDC). Hiermee is het bouwplan in strijd, omdat het bouwen van woningen strijdig is met voornoemde bestemming.

Teneinde realisering van het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft verweerder de bouwvergunning verleend met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO en artikel 50, vijfde lid, van de Woningwet.

Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.

Artikel 10:19 van de Awb luidt:
Een besluit dat op grond van een gedelegeerde bevoegdheid wordt genomen, vermeldt het delegatiebesluit en de vindplaats daarvan.

Artikel 50, eerste en vijfde lid, van de Woningwet luiden als volgt:
1. In afwijking van artikel 46, eerste lid, houden burgemeester en wethouders de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aan indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd, voordat de aanvraag is ingekomen een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in werking is getreden, een ontwerp voor een bestemmingsplan of voor een herziening daarvan ter inzage is gelegd, een bestemmingsplan of een herziening daarvan is vastgesteld, dan wel een bestemmingsplan of een herziening daarvan na vaststelling ter inzage is gelegd.
5. In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning eveneens verlenen indien het bouwplan in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan of met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan, mits het bouwplan is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vergunning geen bezwaar hebben. Het besluit tot vergunningverlening bevat een beschrijving van het betrokken bouwplan, de ruimtelijke onderbouwing en de afwegingen die aan het verlenen van vergunning ten grondslag liggen. Artikel 19a, eerste, vierde tot en met elfde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is van overeenkomstige toepassing. Het besluit houdende verlening van de verklaring van geen bezwaar wordt geacht voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht deel uit te maken van de beschikking waarop het betrekking heeft.

De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

Ter zitting is namens verzoekers verklaard dat alle verzoekers vanuit hun woning zicht hebben op het perceel waarop het bouwplan ziet, terwijl hun woning binnen 100 meter verwijderd is van de hier aan de orde zijnde bouwlocatie. Gelet op deze verklaring, houdt de voorzieningenrechter het er voorshands voor dat alle verzoekers een objectief bepaalbaar belang hebben en dat hun belangen rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken. Dienaangaande kunnen verzoekers voorshands als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt.

Het onderhavige vrijstellingsbesluit is genomen door burgemeester en wethouders zonder dat gebleken is dat daaraan een delegatiebesluit van de gemeenteraad als bedoeld in de laatste volzin van artikel 19, eerste lid, van de WRO ten grondslag ligt.

Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de gemeenteraad geen apart delegatiebesluit heeft genomen, waarin de bevoegdheid, zoals neergelegd in artikel 19, eerste lid, van de WRO, uitdrukkelijk aan burgemeester en wethouders is overgedragen. Verweerder stelt dat de bevoegdheid tot het nemen van een vrijstellingsbesluit in de zin van artikel 19, eerste lid, van de WRO is geregeld in het voorbereidingsbesluit van 12 december 2002. In voornoemd voorbereidingsbesluit heeft de gemeenteraad onder meer besloten er mee in te stemmen dat burgemeester en wethouders procedures volgen die uiteindelijk kunnen leiden tot het verlenen van de gevraagde bouwvergunning en vrijstelling.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de wet eist dat de gemeenteraad zijn bevoegdheid tot het nemen van een vrijstellingsbesluit op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO expliciet overdraagt aan burgemeester en wethouders. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de woordkeuze 'mee instemmen' niet dat een delegatiebesluit in het voorbereidingsbesluit van 12 december 2002 kan worden gelezen. Bovendien is bij het nemen van het vrijstellingsbesluit verzuimd gevolg te geven aan het bepaalde in artikel 10:19 van de Awb.

Nu niet valt in te zien hoe verweerder dit bevoegdheidsgebrek bij de nog te nemen beslissing op bezwaar zal kunnen herstellen, volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting niet in stand zal blijven, zodat er aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Voorts heeft verweerder ter zitting verklaard dat vanwege capaciteitsgebrek nog geen begin is gemaakt met het herzien van het vigerende bestemmingsplan "2e herziening Komplan".

Nu (nog) niet kan worden vastgesteld of onderhavig bouwplan in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan of met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 50, vijfde lid, van de Woningwet.

Tenslotte overweegt de voorzieningenrechter dat uit het dossier niet, althans onvoldoende, kan worden vastgesteld of verweerder, zoals in het aanvraagformulier van 22 november 2002 voor een verklaring van geen bezwaar staat vermeld, daadwerkelijk van 28 februari 2002 tot 14 maart 2002 gelegenheid tot inspraak in de zin van artikel 6a van de WRO heeft geboden. De door verweerder bij brief van 13 februari 2003 toegezonden kopie van de Heraut van 27 februari 2002, waarin melding wordt gemaakt van de indiening van de bouwaanvraag voor onderhavig bouwplan geeft hierover geen nadere opheldering.

De andere door partijen naar voren gebrachte argumenten behoeven, gelet op het voorgaande, geen bespreking meer.

De voorzieningenrechter ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat het door verzoekers betaalde griffierecht van EUR 109,- door verweerder wordt vergoed.

De voorzieningenrechter is niet gebleken van kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben. Voor een dergelijke veroordeling ziet de voorzieningenrechter daarom geen aanleiding.

Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.


3. Beslissing

De voorzieningenrechter,

recht doende:

wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat het besluit van verweerder van 2 januari 2003 wordt geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoekers,

bepaalt dat de gemeente Bleiswijk aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht van EUR 109,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van Zwieten. De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. D.B.M. Bindels als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2003.

De griffier: De voorzieningenrechter:

Afschrift verzonden op:

(transparant.gif)