Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Kabinetsvoornemens
Adviesaanvragen SER 2004


---



Groslijst- Voor- Onderwerp nr. touw

1 EZ Ondernemerschap in publieke dienstverlening
2 EZ Van Lissabon-ambities naar Nederlands Innovatiebeleid
3 BUZA Evaluatie Lissabonstrategie
4 OC&W Koers BVE 2

5 OC&W Cesuur initieel/postinitieel onderwijs
6 SZW Deregulering Arbeidstijdenwet
7 SZW Beleidsvoornemens nav Evaluatie Arbeidsomstandighedenwet, met specifiek aandacht voor deregulering en vereenvoudiging
8 SZW Nieuw stelsel voor grenswaardenstelling (MAC-waarden)
9 SZW Toekomstbestendigheid en Vereenvoudiging WW
10 SZW Maatschappelijke participatie van jong gehandicapten
11 VROM Nota Ruimte, Ruimtelijke Investeringen
12 VROM Duurzaamheidsbalans

13 VROM Voortgang van alle NMP4-transities
14 JUS Richtlijnvoorstel inzake oneerlijke handelspraktijken en verordeningsvoorstel betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming

PM: De onderwerpen 3, 5, 10 , 11, en 14 zijn nieuw, dwz nog niet eerder aangekondigd.


---



1. Ondernemerschap in publieke dienstverlening

Eén van de uitvoeringsmodaliteiten waarmee publieke dienstverlening kan worden vormgegeven is een zelfstandige non-profit organisatie (een vereniging of stichting) met een maatschappelijke doelstelling . Deze onderneming is gericht op een doelmatig gebruik van publieke middelen om publieke doelen zo effectief mogelijk te dienen en daarbij zo goed mogelijk tegemoet te komen aan de behoeften en voorkeuren van burgers en bedrijven.

In de huidige situatie worden dergelijke ondernemingen veelal nog geheel of grotendeels door de overheid gefinancierd via een systeem van budgetfinanciering, en leggen zij ook verantwoording af aan de overheid. De vraag is hoe ondernemerschap in publieke dienstverlening bevorderd kan worden opdat innovatie en productdifferentiatie worden gestimuleerd.

De vragen aan de SER zullen onder meer zijn:
Aan welke voorwaarden moet zijn voldaan voor de ontwikkeling van ondernemerschap in publieke dienstverlening? Welke rechtsvormen zijn met het oog op voldoende maatschappelijke en politieke legitimiteit toepasbaar? Op welke manier kan aan bestaande en nieuwe ondernemingen ruimte worden gegeven om ondernemerschap te ontwikkelen? Is vraagsturing een randvoorwaarde voor ondernemerschap? Is ondernemerschap denkbaar binnen een systeem van aanbodfinanciering of veronderstelt het een zekere mate van ondernemersrisico?
Op welke wijze dienen ondernemingen met een publieke taak verantwoording af te leggen en aan wie (overheid, klanten, maatschappelijk middenveld)? Op welke wijze kan de eindverantwoordelijk van de overheid voor het borgen van publieke belangen worden ingevuld. Op welke wijze dient het publiek belang vastgelegd te worden? Op welke wijze dient te worden omgegaan met ondernemingen die naast de publieke diensten ook commerciële activiteiten ontplooien.

Planning: de aanvraag zal in het vierde kwartaal van 2003 naar de SER worden gestuurd.


2. Van Lissabon-ambities naar Nederlands Innovatiebeleid

Op de Europese Top van Lissabon in maart 2000 heeft de Europese Raad besloten dat de Europese Unie ernaar moet streven tegen 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld te worden, die in staat is tot een duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang. Bovendien heeft de Europese Raad op de Top van Barcelona in maart 2002 een ambitieuze R&D- en innovatiedoelstelling afgesproken, namelijk dat de totale uitgaven aan r&d en innovatie in de EU in 2010 drie procent van het bbp moeten benaderen, waarvan tweederde door het bedrijfsleven.

In het Strategisch Akkoord is de ambitie uitgesproken dat het Nederlandse bedrijfsleven in 2010 weer tot de top van Europa zal behoren. De stijging van de arbeidsproductiviteit is daarbij cruciaal voor het herstellen van onze internationale concurrentiepositie. Een onmisbaar onderdeel hiervoor is een drastische versterking van de Nederlandse innovatiekracht. De SER zal worden gevraagd advies uit te brengen over de innovatiebrief en daarbij met name in te gaan op de invulling van de verantwoordelijkheden van de sociale partners bij het versterken van de Nederlandse innovatiekracht.

Planning: de aanvraag zal in het vierde kwartaal van 2003 naar de SER worden gestuurd.
---



3. BUZA: Evaluatie Lissabonstrategie

De Europese Raad van Lissabon heeft in maart 2000 besloten tot modernisering van de economieën van de lidstaten. Voor 2010 wil de Unie de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld worden, die in staat is tot duurzame economische groei, met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang. Achtereenvolgende Europese Raden hebben de Lissabon strategie verder vormgegeven. Zo is een gemeenschappelijke visie opgesteld voor het hele sociaal-economische beleid van de Europese Unie en is een verband gelegd tussen reeds bestaande instrumenten daarvoor, gericht op verbetering van de concurrentiekracht van de Unie. Mogelijk zal in 2005 een midterm review van de Lissabon strategie plaatsvinden.

Planning: tweede helft 2004


4. Koers BVE2

Tijdens de behandeling van Koers BVE 1 en het Evaluatieverslag WEB (Wet educatie beroepsonderwijs) is van de zijde van de Tweede Kamer aangedrongen op het uitbrengen van Koers BVE 2. Koers BVE 2 is een beleidsdocument, vergelijkbaar met het HOOP (Hoger onderwijs en onderzoeksplan) voor het hoger onderwijs, waarin de Staatssecretaris Onderwijs voor de middellange termijn een samenhangend beleidskader schetst voor de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie. In tegenstelling tot Koers BVE 1 is Koers BVE 2 gericht op het formuleren van een toekomstvisie op het onderwijs, waar mogelijk voorzien van aanzetten voor prestatieafspraken met de BVE (beroeps- en volwasseneneducatie) sector. Gezien het onderwerp van Koers, en de mate waarin sociale partners bijdragen aan het tot stand brengen van een goed functionerend bestel van (middelbaar) beroepsonderwijs, ligt het voor de hand de SER hierover advies te vragen. De staatssecretaris is voornemens Koers 2 begin volgend jaar aan de Tweede Kamer te versturen.

Planning: wordt nog nader bepaald.


5. Cesuur initieel/postinitieel onderwijs

In juni 2002 bracht de SER het advies uit `Het nieuwe leren: Advies over een leven lang leren in de kenniseconomie'. In dat advies bepleit de SER een nieuwe cesuur tussen initieel en postinitieel onderwijs. Het voorstel van de SER houdt in dat de cesuur daar ligt waar de onderwijsdeelnemer het initiële (aaneengesloten) onderwijstraject verlaat en tot de arbeidsmarkt toetreedt. Hierbij merkt de SER op dat nader bepaald moet worden wanneer dat laatste het geval is. Bovendien stelt de SER dat zolang iemand nog geen startkwalificatie op het niveau van mbo-2 heeft, hij of zij altijd gebruik moet kunnen maken van door de overheid bekostigd onderwijs. Ook moet de overheid in haar rol van werkgever en uit oogpunt van algemeen belang altijd kunnen besluiten te investeren in het postinitiële onderwijs.

De financiële verantwoordelijkheid van de overheid voor het publieke onderwijs staat voor dit kabinet niet ter discussie. Wel zal helderheid moeten komen ten aanzien van de grenzen van deze overheidsverantwoordelijkheid. In dat kader is behoefte aan een nadere uitwerking van het voorstel van de SER voor een nieuwe cesuur tussen initieel onderwijs en postinitieel
---


onderwijs. Omdat een eventueel nieuwe cesuur consequenties heeft voor de financiële verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid, werkgevers en individuen waar het gaat om de financiering van het onderwijs wordt de SER, zijnde de raad waarin de sociale partners vertegenwoordigd zijn, gevraagd een vervolgadvies uit te brengen. De SER heeft eerder ook aangegeven een dergelijk vervolgadvies te willen opstellen."

Voornemen van OCenW is om in samenwerking met EZ en SZW de SER onder meer te vragen het voorstel voor een nieuwe cesuur tussen initieel en postinitieel onderwijs zo uit te werken dat de toegankelijkheid van het onderwijs voor jongeren gewaarborgd blijft. Het huidige voorstel beperkt in sterke mate de toegankelijkheid van het onderwijs voor diegenen die op jonge leeftijd (al dan niet met een diploma en om welke reden dan ook) uitstromen uit het onderwijs en ook op jonge leeftijd weer verder willen studeren. Daarnaast zal de SER worden gevraagd zijn voorstel te beoordelen in het licht van de gewijzigde politieke context en, meer in het bijzonder, in het licht van het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet Balkenende II.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zal het voorstel van de SER in samenhang met een mogelijke leeftijdsgrens, die overeenkomt met die in de studiefinanciering, in gesprek brengen met de relevante partijen.

Planning: aanvraag in najaar 2003


6. Deregulering Arbeidstijdenwet

Op dit moment wordt verkend op welke wijze de complexe regelgeving over arbeids- en rusttijden kan worden vereenvoudigd. Bezien wordt hoe het grote aantal specifieke normen zou kunnen worden teruggebracht tot een beperkter aantal normen met inachtneming van een adequate bescherming van werknemers tegen veiligheids- en gezondheids risico's en tevens met in acht neming van de daarvoor geldende internationale kaders (EU-richtlijnen en internationale verdragen).

Planning: Naar verwachting zal dit beleidsvoornemen tot vereenvoudiging in november 2003 aan de SER kunnen worden voorgelegd met het verzoek om hierover in het eerste kwartaal van 2004 een inhoudelijke advies uit te brengen.


7. Beleidsvoornemens n.a.v. de Evaluatie Arbeidsomstandighedenwet, met specifiek aandacht voor deregulering en vereenvoudiging

Na afronding van de evaluatie zal, afhankelijk van de reikwijdte van de conclusies, de SER om advies worden gevraagd over het vervolgtraject. De evaluatie heeft in het bijzonder betrekking op de vernieuwingen in de Arbowet 1998, te weten het systeem van handhaving, het arbozorgsysteem, maatvoering en vereenvoudiging.

Planning: de adviesaanvraag wordt naar verwachting in het najaar van 2004 ingediend.


8. Nieuw stelsel voor grenswaardenstelling (MAC-waarden)

Het huidige stelsel van MAC-waarden dateert van de zeventiger jaren. Sinds die tijd hebben diverse ontwikkelingen plaatsgevonden in het beleid en regelgeving m.b.t. het onderwerp
---


gevaarlijke stoffen (o.a. het lopende EU-REACH-traject). Het nieuwe stelsel van grenswaarden beoogt op deze ontwikkelingen in te spelen.

Planning: de adviesaanvrage wordt in september 2004 ingediend.


9. Toekomstbestendigheid en vereenvoudiging WW

Op 27 mei 2003 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de SER verzocht hem te adviseren over een aantal dereguleringsvoorstellen op het terrein van de sociale verzekeringen die al op korte termijn konden worden uitgevoerd. In het verlengde hiervan zal de Raad in 2004 gevraagd worden een advies uit te brengen over de WW.

Het advies zal allereerst betreking hebben op de vraag hoe de toekomstbestendigheid van de WW verbeterd kan worden in het licht van:

· de arbeidsmarktontwikkelingen;
· de ontwikkelingen op het terrein van de VUT, de WAO en bijstand; · een internationale vergelijking; en
· in relatie tot een individuele of collectieve levensloopregeling.

Daarnaast zal de adviesaanvraag betrekking hebben op de wijze waarop de Werkloosheidswet vereenvoudigd kan worden, waardoor de uitvoeringskosten en administratieve lasten samenhangend met de WW beperkt kunnen worden. Gedacht wordt daarbij onder meer aan het vervangen van de weekbeoordeling door een beoordeling over een langer tijdvak (bijvoorbeeld per maand). Een beoordeling over een langer tijdvak zal het ontstaan van deelrechten stroomlijnen omdat bij de uitvraag van de benodigde gegevens zoveel mogelijk aansluiting kan worden gevonden bij hetgeen met Walvis geregeld wordt. Ook zal bezien worden of de Werkloosheidswet vereenvoudigd kan worden en werken vanuit de WW meer lonend wordt door bij resterende arbeidsuren of bij werkhervatting de anticumulatie van uren of inkomen anders vorm te geven.

Planning: adviesaanvraag eerste kwartaal 2004.


10. Maatschappelijke participatie van jong gehandicapten

De SER zal om advies worden gevraagd over de mogelijkheden van personen met een Wajong-uitkering tot maatschappelijke participatie. Het gaat uitdrukkelijk niet om een advies over de uitkeringsrechten, omdat die onderdeel uitmaken van de komende stelselwijziging. Hoewel veel Wajongers nu al op een of andere manier werkzaam zijn (zij het bijna nooit in reguliere arbeid), is het zinvol te bezien hoe meer personen van deze groep met ondersteuning maatschappelijk zinvolle activiteiten kunnen verrichten.

Planning: een adviesaanvraag kan begin 2004 verstuurd worden.


---



11. Nota Ruimte, Ruimtelijke Investeringen

Naar verwachting zal begin volgend jaar de Nota Ruimte worden voorgelegd voor parlementaire behandeling. Ten aanzien van het ruimtelijk beleid wordt selectief omgegaan met het stellen van rijkskaders en vooral wordt meer ruimte geboden voor eigen keuzen van medeoverheden en particulier initiatief. Het ruimtelijk beleid moet minder gezien worden als hindermacht en meer als ontwikkelkracht gericht op burgers, bedrijven en bestuur. Tevens is een selectieve maar krachtige rol bij de ruimtelijke afweging en afstemming van interdepartementale investeringsprojecten voorzien. Momenteel beraden de meest betrokken ministers zich over de vraag hoe nu reeds een begin kan worden gemaakt met deze aanpak.

Vragen aan de SER zijn:

- Welke ruimtelijke knelpunten/bedreigingen en/of kansen hebben naar het oordeel van de SER de hoogste prioriteit teneinde het sociaal-economisch functioneren van Nederland te behouden/versterken?

- Welke beleidsinitiatieven zouden in het kader van de Nota Ruimte moeten worden versterkt, losgelaten en nieuw ontwikkeld om per saldo ruimte te bieden aan derden binnen heldere en krachtige rijkskaders?
Planning: aanvraag eind 2003, advies zou in het eerste kwartaal van 2004 beschikbaar moeten zijn.


12. Duurzaamheidsbalans

In de Verkenning van het Rijksoverheidsbeleid in het kader van de Nationale Strategie voor Duurzame Ontwikkeling vraagt het kabinet aan de Planbureaus om jaarlijks een beeld te schetsen van de voortgang op het brede terrein van duurzame ontwikkeling. Op dit moment wordt door de Planbureaus aan een dergelijke "duurzaamheidsbalans" gewerkt. De verschillende betrokken departementen denken mee via een klankbordgroep. Breed gedragen is de gedachte dat een duurzaamheidsbalans meer moet zijn dan het bijeenbrengen en aggregeren van de bestaande rapportages over de toestand van de economie, natuur en milieu, en de sociaal-culturele activiteiten en infrastructuur. In de duurzaamheidsbalans zou dan ook gekozen moeten worden voor een combinatie van indicatoren die iets zeggen over de huidige toestand rond een bepaald onderwerp (bijvoorbeeld het opleidingsniveau van de bevolking) en indicatoren die iets zeggen over de voortgang van het proces in de richting van duurzame ontwikkeling (bijvoorbeeld in de zin van veranderende preferenties bij sleutelactoren). Het maken van een duurzaamheidsbalans sluit aan bij het uitgangspunt van het Strategisch Akkoord om te zorgen voor een balans tussen materiele vooruitgang, sociale vernieuwing en de kwaliteit van de leefomgeving als sleutel voor een duurzame ontwikkeling.

Aan de SER wordt advies gevraagd over de eerste duurzaamheidsbalans die volgens de planning in september 2003 gereed komt. Het gaat dan met name om de vraag of de balans in de uitwerking voldoende aangrijpingspunten biedt voor beleidsmakers en actoren in de samenleving om hun beslissingen in het kader van duurzame ontwikkeling te plaatsen.

Overigens kunnen in het proces naar de totstandkoming van de duurzaamheidsbalans nog ander vragen opkomen die van belang zijn om aan de SER voor te leggen.

Planning: eind 2003 zal advies worden gevraagd.

---




13. Voortgang van alle NMP4-transities

Het managen van transities, het initiëren en richten van langdurige maatschappelijke veranderingsprocessen, teneinde hardnekkige milieuproblemen aan te pakken is in het NMP4 vastgelegd als een hoofdlijn van het overheidsbeleid voor een aantal belangrijke milieuvraagstukken. Vier transities zijn benoemd: Transitie naar een:
1. duurzame energiehuishouding

2. duurzame landbouw

3. duurzame mobiliteit

4. duurzaam gebruik van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen. Voor een transitie zijn fundamentele maatschappelijke vernieuwingen op allerlei niveaus nodig, sociaal, economisch, bestuurlijk etc.
De benadering van transitiemanagement beperkt zich nadrukkelijk niet tot het milieu maar probeert juist door een verbreding van de doelstelling op o.a. sociaal-economisch gebied een oplossing te vinden voor o.a. de hardnekkige milieuproblemen. De vraag om advies aan de SER over de voortgang van alle transities is met name ingegeven door het feit dat de noodzakelijke transformatie geen zaak is van de overheid alleen, maar van de gehele samenleving. Alle betrokkenen zullen verantwoordelijkheid moeten nemen. De manier waarop de rol en participatie van maatschappelijke partijen zoals bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en NGO's, maar ook van de overheid kan worden vormgegeven is onderdeel van het leerproces rond het managen van transities. Vooral omdat alle actoren nog zoeken naar de invulling van deze rollen en verantwoordelijkheden is voor het vervolg van de transities advies van de SER over de voortgang met name op dit punt gewenst.

Planning: nog niet bekend.


14. Richtlijnvoorstel inzake oneerlijke handelspraktijken en verordeningsvoorstel betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming

Doel van het richtlijnvoorstel is bij te dragen tot een goede werking van de interne markt en een hoog niveau van consumentenbescherming te verwezenlijken. Hiertoe voorziet het voorstel in een algemeen verbod van oneerlijke, dat wil zeggen misleidende en agressieve, handelspraktijken. Een en ander wordt uitgewerkt met behulp van diverse criteria, waaronder een zwarte lijst van 19 handelspraktijken die onder alle omstandigheden als oneerlijk moeten worden beschouwd. De Commissie Consumenten Aangelegenheden (CCA) zal worden gevraagd te adviseren over o.a. de noodzaak van het richtlijnvoorstel, het toepassingsgebied ervan en de criteria aan de hand waarvan kan worden bepaald of sprake is van een oneerlijke handelspraktijk.

Het verordeningsvoorstel betreft een commissievoorstel voor een verordening "betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming". Doel van de verordening is de verbetering van samenwerking van deze nationale instanties in geval van grensoverschrijdende inbreuken van consumentenrecht. Omdat in Nederland het (in de verordening genoemde)consumentenrecht veelal civielrechtelijk
---


gehandhaafd wordt kan het gevolg van deze verordening zijn dat daarvoor mede publiekrechtelijke handhaving moet worden geïntroduceerd die dan moet worden ondergebracht bij een nieuwe of bestaande publieke instantie.

Planning: Naar verwachting zal in september 2003 een adviesaanvraag aan de CCA over deze twee EU-initiatieven uitgaan. Dit is een voortzetting van een in het verleden regelmatig gevolgde praktijk wat betreft EU-voorstellen. Aan de CCA zal worden verzocht het gevraagde advies rond Kerstmis 2003 uit te brengen.


---