Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Speech van Staatssecretaris Van Geel van VROM op de Conferentie Toekomstig Afvalbeleid in Den Haag op woensdag 17 september 2003.

(De Staatssecretaris wordt vervangen door Directeur-Generaal Milieu Van der Vlist)

Het afvalbeleid van VROM heeft een duidelijk doel. In de toekomst moet vrijwel al het afval door een geavanceerd bedrijfsleven worden omgezet in grond- en brandstoffen. Afvalbeleid moet zichzelf uiteindelijk overbodig maken, door onderdeel te worden van industrie-, producten-, stoffen- en energiebeleid.

Is dat een utopisch, en dus onbereikbaar beeld? Ik denk het niet, want de realiteit is niet zo ver van het wensbeeld verwijderd. Ook nu al wordt zo'n 80% van alle afval nuttig toegepast door een internationale industrie. Een industrie die zich in de laatst jaren steeds verder heeft gemoderniseerd. Een groot deel van het afval geldt voor die industrie feitelijk al als een product, grondstof of brandstof. Het wordt verhandeld in een vrije markt, die zich uitstrekt over onze landsgrenzen.

Het gaat dus de goede kant op. Maar er zijn zeker nog stappen nodig om ons dichter bij het toekomstbeeld te brengen. Een factor die daarbij steeds zwaarder meetelt, is de internationale markt, en vooral de EU. Er gelden voor afval dat nuttig wordt toegepast geen beperkingen aan grensoverschrijdend transport. Dat is een goede zaak, want daardoor kan er optimaal worden ingespeeld op en gebruik worden gemaakt van de specifieke kwaliteiten van afzonderlijke landen en bedrijven.

Nederland heeft bijvoorbeeld een grote capaciteit voor grondreiniging. Het is logisch dat die capaciteit ook wordt benut voor verontreinigde grond uit het buitenland.

Daar staat tegenover dat Nederland beperkte mogelijkheden heeft om afvalstoffen in te zetten als brandstof. België heeft die mogelijkheden wél, namelijk in cementovens. Ook Duitsland kan afval als brandstof inzetten, en wel in bruinkoolcentrales en cementovens. In de ons omringende landen zijn afvalbedrijven die vergelijkbare of betere technieken gebruiken dan wij in Nederland doen. Veel van die bedrijven zijn multinationals die in de hele wereld actief zijn.

Als afval netjes wordt verwerkt mag het van mij ook in het buitenland. Daarmee bevorderen we de concurrentie, wat kan leiden tot innovatie en lagere kosten. We moeten ons voordeel doen met mogelijkheden die de internationale afvalwereld biedt.

Samenwerking met onze buurlanden helpt ook bij het oplossen van problemen. Over de grens spelen dezelfde problemen. Samenwerking met andere lidstaten, en vooral met onze buurlanden, draagt bij aan het realiseren van onze doelstellingen

Natuurlijk moet één en ander wel in goede banen worden geleid. Wat wel en niet mag met afval wordt steeds meer in Brussel bepaald. Dat is logisch, want voor een vrije Europese markt is Europees afvalbeleid nodig.

Ik richt mij dan ook sterk op Europa. Op Europees niveau moet storten, meer nog dan nu het geval is, ontmoedigd worden.

Het is positief dat andere EU-lidstaten ons voorbeeld volgen. Binnen enkele jaren worden de paradepaardjes van het Nederlandse afvalbeleid in Europa gemeengoed. Kijk maar naar de stortbelasting, het producentenbeleid en de minimumstandaards voor verwerking. Daar kunnen we in Nederland trots op zijn.

Een belangrijk punt voor VROM is het gelijke speelveld in Europa. Ons bedrijfsleven moet een eerlijke kans hebben. Maar zelfs al is het speelveld gelijk, er blijven natuurlijk altijd verschillen tussen landen bestaan. Dat is ook het punt niet. Waar het om gaat, is of die internationale verschillen de Nederlandse basisvoorzieningen van afvalbeheer bedreigen, of Nederlandse doelstellingen frustreren. Dat hoeft niet zo te zijn, integendeel. Zoals gezegd kan bijvoorbeeld door de huidige uitvoer naar Duitsland het afval nuttig worden toegepast dat door gebrek aan Nederlandse verwerkingscapaciteit anders in Nederland gestort had moeten worden.

Voor het verwijderen van afval door verbranden wil ik ook zo'n Europese markt. Gesloten grenzen voor brandbaar afval zijn nadelig voor het milieu. Ze verhinderen dat we profiteren van technologieën die in het buitenland milieuwinst opleveren.

Het is goed als Nederlandse bedrijven in die Europese markt een woordje meespreken. Daarom ondersteunt het nieuwe Landelijk Afval Beheer Plan opstarten van nieuwe verwerkingscapaciteit. Bijvoorbeeld met subsidies als de MEP, een subsidie voor duurzame energie, en de activiteiten van het Platform Secundaire Brandstoffen.

Steun aan het Nederlandse bedrijfsleven is overigens geen doel op zich, dat moet duidelijk zijn. De eerste zorg is die voor het milieu. Als verwerking in het buitenland een hoger milieurendement oplevert, dan moet Nederland daar voor kiezen.

Verder zie ik het als één van de hoofdtaken van VROM om milieukaders te stellen voor de 80% van het afval die nu al nuttig wordt toegepast. Verder moet VROM garanderen dat de resterende 20% goed wordt verwijderd. Dat doet het ministerie met de bekende financiële instrumenten, regelgeving, afspraken en communicatie.

Voor de laatste schakel van de afvalbeheerketen, de verwijdering, zijn de landsgrenzen momenteel nog gesloten. En voor storten zullen ze dat ook blijven. We mogen andere landen niet belasten met de eeuwigdurende zorg voor afval dat niet nuttig kan worden toegepast of verbrand.

Storten is de minst gewenste verwijderingsmethode. Stortplaatsen houden we achter de hand voor afval dat niet-verbrandbaar en niet-herbruikbaar is. De rijksoverheid garandeert dat er altijd capaciteit voor deze laatste optie is. Daarom wil ik het storten van afval beperken. De Europese wetgeving geeft daar alle ruimte voor.

Voor afvalstoffen die worden verwijderd door verbranding, gaan we toe naar een Europa met open grenzen, omdat ook dat verbranden in een Europees kader efficiënter en effectiever kan. Net als bij nuttige toepassing kan dan namelijk beter worden geprofiteerd van de specifieke voordelen van afzonderlijke landen.

Afval staat de laatste tijd nogal veel in de publiciteit, vooral door de exporten naar Duitsland. De discussie daar omheen geeft volgens mij aan dat er nog een hele weg te gaan is naar ons ideaalbeeld. Ik heb twee weken terug aan de Tweede Kamer toegezegd dat ik eind september met een visie kom op de situatie rond de export naar Duitsland en de huidige stagnatie bij de verwerkingsinitiatieven in Nederland. Ik wil daarop nu niet vooruitlopen.

Maar een paar opmerkingen richting het bedrijfsleven wil ik nu wel kwijt. Mijn beleid is duidelijk. Ik kies voor zoveel mogelijk nuttige toepassing en voor een Europese markt. Het beleid moet zich richten op de hoofdstroom en niet op de afwijkingen; de bedrijven die de marges zoeken, en volgens sommigen zouden frauderen. Afgezien van de vraag of dat zo is stoort het me dat een deel van de sector afbreuk doet aan zijn eigen imago. De onderlinge beschuldigingen over frauduleuze export van bouw- en sloopafval naar Duitsland doen de afvalwereld geen goed.

En wat de stortbelasting betreft: het verschil met Duitsland is van tijdelijke duur. Sinds januari dit jaar gelden in Duitsland nieuwe afvalregels, onder andere voor sorteerders van afval. Die regels beperken het storten van afval in Duitsland. Binnen twee jaar gaan in Duitsland stortverboden gelden die vergelijkbaar zijn met Nederland.

Voorlopig heeft Duitsland echter een afzetmarkt voor brandstoffen uit afval waar wij alleen maar van kunnen dromen. We doen het milieu en onze portemonnee tekort als we daar geen gebruik van maken.

Verder wil ik het bedrijfsleven oproepen om de blik op de verdere toekomst te richten en daarvoor te investeren. De afvalmarkt moet investeren in maatschappelijk verantwoord ondernemen. Rekening houden met haar omgeving, openheid van zaken geven, de regelgeving in acht nemen en de kwaliteit van haar producten bewijzen. Dat is investeren in de toekomst van de sector.

Als de afvalbranche die insteek kiest, is er een goede basis om gezamenlijk als afvalmarkt en overheid op te treden. Om gezamenlijk de Europese kaders te beïnvloeden, in de richting een verdere harmonisering. Ik stel me voor dat we daarvoor ook een gezamenlijke structuur instellen, een platform voor een gelijk speelveld in Europa.

Dames en heren,

De afvalsector heeft zich vergaand vernieuwd. Dat is de juiste weg, in een Europa dat steeds opener wordt en - als het aan mij ligt - ook een steeds gelijker speelveld wordt. Dat biedt het Nederlandse bedrijfsleven kansen, als het zich concentreert op innovatie, samenwerking en investeren in de toekomst. Ik dank u voor de aandacht.