Ministerie van Buitenlandse Zaken

evaluatierapport Netherlands FAO Trust Fund Cooperation 1985-2000

Kamerbrief Beleidsreactie evaluatierapport Netherlands FAO Trust Fund Cooperation 1985-2000

Aan de Voorzitter van de

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 4

Den Haag

Directie Verenigde Naties en Internationale Financiële Instellingen

Afdeling Coördinatie en Institutionele Zaken

Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB Den Haag

Datum

18 september 2003

Behandeld

Marielle van Kesteren

Kenmerk

DVF/CI-101/03

Telefoon

070 348 5428

Blad


1/6

Fax

070 348 6167

Bijlage(n)

E-Mail

Marielle-van.kesteren@minbuza.nl

Betreft

Beleidsreactie evaluatierapport `Netherlands-FAO Trust Fund Cooperation, 1985-2000'.

Zeer geachte Voorzitter,

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het evaluatierapport van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) getiteld: `Netherlands-FAO Trustfund Co-operation, 1985-2000'. Deze evaluatie geeft een goede indruk van de samenwerking via `trust funds' tussen Nederland en de Food and Agricultural Organisation (FAO) in de periode 1985-2000.

In deze beleidsreactie geef ik na enkele inleidende opmerkingen een korte samenvatting van het evaluatierapport met de hoofdbevindingen, gevolgd door mijn waardering van het rapport en een reactie op de hoofdbevindingen, alvorens ik u informeer over de beleidsimplicaties.


1. Inleiding

In de laatste decennia heeft Nederland naast de verplichte jaarlijkse bijdrage ook vrijwillige extrabudgettaire bijdragen aan de FAO gegeven waarmee een groot aantal projecten is gefinancierd. Deze multi-bi samenwerking ofwel `trust fund co-operation' (de vorm van samenwerking met een bilaterale donor als financier en een multilaterale organisatie als uitvoerder van specifieke projecten in ontwikkelingslanden) had in de periode 1985-2000 een omvang van USD 324,4 miljoen. Hoewel regelmatig afzonderlijke projecten aan evaluaties zijn onderworpen, is nooit eerder een overkoepelende evaluatie uitgevoerd van de gehele multi-bi samenwerking met de FAO. De Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft om die reden deze samenwerking tussen de FAO en Nederland geëvalueerd, waarvan het rapport `FAO-Netherlands Trust Fund Co-operation, 1985-2000' het resultaat is. Het rapport beoogt inzicht te geven in de effectiviteit van de multi-bi samenwerking tussen de FAO en Nederland in de periode 1985-2000 en trekt derhalve geen conclusies over de effectiviteit van de FAO als organisatie op zich. De Nederlandse verplichte bijdragen en de bijdragen voor noodhulp- en rehabilitatieactiviteiten zijn geen onderdeel van deze evaluatie.


2. Samenvatting evaluatie en hoofdbevindingen

Het rapport is opgebouwd uit twee delen. Het eerste deel schetst het beleidsraamwerk en de achtergronden van de samenwerking. Het accent ligt op de ontwikkelingen binnen de FAO en op de veranderingen van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Beide aspecten zijn van invloed geweest op de samenwerking.

De eerste jaren van de periode 1985-2000 werden gekenmerkt door een nauwe samenwerking tussen de FAO en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarbij regelmatig consultaties plaatsvonden. De FAO werd begin jaren '90 geconfronteerd met een afname van reguliere en extrabudgettaire bijdragen, waardoor het brede scala aan beleidsactiviteiten werd beperkt en de concentratie op kernactiviteiten toenam. Dit leidde midden jaren '90 tevens tot het delegeren van technische en operationele verantwoordelijkheden en expertise naar de regiokantoren en hervormingen van het management in het hoofdkantoor in Rome.

In Nederland was er in die periode sprake van een afbouw van het speciale programma voor plattelandsontwikkeling ten faveure van een grotere focus op landen- en regiospecifieke samenwerking waarin rurale ontwikkelingsactiviteiten werden geïntegreerd. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd in de tweede helft van de jaren '90 onderworpen aan een ingrijpende reorganisatie met delegatie van de uitvoering naar de ambassades, een focus op een beperkter aantal landen, nadruk op de sectorale benadering en aandacht voor ownership van de ontvangende landen. De basis voor centraal overleg tussen Den Haag en het FAO hoofdkantoor over de multi-bi samenwerking werd hierdoor smaller: het jaarlijkse overleg vond gedurende enige jaren niet plaats.

Het tweede deel van het rapport bevat een dossierstudie van een groot aantal projecten. Daarnaast zijn enkele projecten die onder deze samenwerking werden uitgevoerd op landenniveau onderzocht. De dossierstudie en veldevaluaties waren gericht op het in kaart brengen van de relevantie, effectiviteit en efficiëntie van de uitgevoerde projecten. Eén van de conclusies is dat wereldwijde en regionale projecten succesvoller waren dan nationale.

Het rapport bevat een zestal hoofdbevindingen:

* de Nederlandse samenwerking met de FAO heeft nooit het karakter gehad van een programma met een helder beleidskader;
* op het gebied van efficiëntie van de organisatie is als gevolg van ingrijpende interne hervormingsmaatregelen door de FAO vooruitgang geboekt;

* in termen van het bereiken van korte termijn projectdoelstellingen geven de projecten een divers en gematigd positief beeld;
* het merendeel van de projecten schoot tekort in het bereiken van economische, financiële en institutionele duurzaamheid;
* door de FAO is verzuimd systematisch gegevens te verzamelen omtrent de bijdrage van de projecten aan armoedevermindering;


* Nederland heeft bij de aanwending van fondsen onvoldoende ingespeeld op de comparatieve voordelen van de FAO op het terrein van normatieve activiteiten en grensoverschrijdende ontwikkelingsvraagstukken.


3. Waardering rapport

Het IOB-rapport bevat een uitgebreide analyse van 15 jaar samenwerking met de FAO, waarin met name gekeken is naar de beleidsrelevantie, effectiviteit en efficiëntie van de samenwerking. Het rapport geeft veel informatie en levert inzichten waaruit in bredere zin lering valt te trekken, maar geeft slechts enkele summiere aanbevelingen. De inzichten over de aard van de samenwerking tussen Nederland en de FAO in de periode 1985-2000 en de resultaten daarvan vallen daarnaast moeilijk in een breder comparatief verband te plaatsen, omdat de IOB niet eerder een vergelijkbare studie naar de multi-bi samenwerking met een gespecialiseerde VN-organisatie heeft uitgevoerd. Noch zijn de bevindingen gerelateerd aan evaluatieresultaten van bilateraal ondersteunde projecten. Daarnaast dient aangetekend te worden dat de evaluatieperiode gekenmerkt wordt door een vorm van ontwikkelingssamenwerking gericht op projecten die nu plaats maakt voor meer programmatische, sectoraal gerichte samenwerking.


4. Reactie op rapport

Nederland kent het VN-systeem een belangrijke rol toe voor wat betreft de uitvoering van (delen van) het Nederlandse beleid voor ontwikkelingssamenwerking. Binnen het VN-systeem heeft de FAO als normatieve en operationele organisatie een uniek mandaat op het terrein van voedsel en landbouw. In het licht van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid op dat terrein is de keuze om met de FAO samen te werken dan ook gerechtvaardigd. Dat de inhoud en de resultaten van die samenwerking niet altijd maximaal hebben bijgedragen aan de realisering van Nederlandse prioriteiten dient tegelijkertijd erkend te worden. Hieronder ga ik nader in op de hoofdbevindingen van het rapport.

· De samenwerking met de FAO heeft nooit het karakter gehad van een programma dat werd gestuurd door een helder beleidskader.

Het rapport trekt terecht de conclusie dat het in de samenwerking met de FAO aan een duidelijk beleidskader ontbrak. Bovendien stelt de IOB vast dat de regelmatige aanpassingen in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid consequenties hadden voor de samenwerking met de FAO. De FAO zal hiermee niet uitsluitend door Nederland zijn geconfronteerd, ook andere donoren hebben in de loop der jaren hun beleidsprioriteiten aangepast. Mijns inziens had de FAO hier beter op kunnen inspelen door meer aandacht te besteden aan de dialoog met donoren en lokale overheden op landenniveau. Nederland had dit overigens kunnen ondervangen door een betere aansturing van de samenwerking middels meer dialoog over de ingezette Nederlandse beleidswijzigingen en het voorzien in een programmatische grondslag voor de samenwerking met de FAO. Geconstateerd moet worden dat beide partijen elkaar hierop onvoldoende hebben aangesproken.

· Op het gebied van efficiëntie van de organisatie is als gevolg van ingrijpende hervormingsmaatregelen door de FAO vooruitgang geboekt.

Het rapport concludeert dat de FAO als gevolg van interne organisatiehervormingen (decentralisatie, programma hervormingen, planning en budgethervormingen) niet langer als een inefficiënte bureaucratie mag worden beschouwd en dat de FAO veel inzet heeft getoond om de eigen effectiviteit te verbeteren. Hoewel de genoemde initiatieven positief zijn, mag niet de indruk worden gewekt dat hiermee het ingezette hervormingsproces voltooid is. Daarvoor is mijns inziens nog te veel verbetering mogelijk voor wat betreft goed management, monitoring & evaluatie en resultaatgerichtheid.

· In termen van het bereiken van korte termijn projectdoelstellingen geven de projecten een gediversifieerd en gematigd positief beeld.

· Het merendeel van de projecten schoot ernstig te kort in het bereiken van economische, financiële en institutionele duurzaamheid.

· Door de FAO is verzuimd systematisch gegevens te verzamelen omtrent de bijdrage van de projecten aan armoedevermindering.

Hoewel het rapport aangeeft dat de inzet van Nederland consistenter had kunnen zijn en Nederland meer beleidsmatige samenhang in de keuze voor verschillende projecten had moeten tonen, constateer ik dat de onder deze samenwerking uitgevoerde projecten een gematigd positief beeld opleveren voor wat betreft het bereiken van korte termijn projectdoelstellingen. Het is tegelijkertijd zorgelijk dat de projecten in duurzaamheid te kort schoten door onder andere gebrek aan afstemming met lokale structuren. Deze conclusie kwam al naar voren in andere project evaluaties en was in de tweede helft van de jaren '90 mede aanleiding voor de Nederlandse beleidswijzigingen die leidden tot een meer structurele hulpvorm van sectorale benadering. De FAO is mijn inziens nog te veel gericht op technische kennisoverdracht en te weinig op beleidsadvisering.

· Nederland heeft bij de aanwending van fondsen onvoldoende ingespeeld op de comparatieve voordelen van de FAO op het terrein van normatieve activiteiten en grensoverschrijdende ontwikkelingsvraagstukken.

Mede gezien de conclusie dat met name de regionale en wereldwijde programma's relatief als het best beoordeeld worden, constateert het rapport terecht dat er onvoldoende gebruik is gemaakt van de comparatieve voordelen van de FAO voor wat betreft grensoverschrijdende problemen. Hetzelfde geldt voor de normatieve activiteiten van FAO. Ik onderschrijf deze kritiek. Het betreft hier inderdaad belangrijke voordelen van de FAO waar Nederland meer gebruik van zou kunnen maken. Daarnaast is er voor de FAO een belangrijke rol weggelegd in beleidsadvisering op nationaal niveau. Zo moeten landen - in samenwerking met andere VN-organisaties - worden ondersteund in hun verantwoordelijkheid om de afspraken van VN-topconferenties en verdragen (Millenium Top met de Millenium Development Goals, het Verdrag inzake Biologische Diversiteit en de afspraken van de WSSD, het Wereld Water Forum en de Wereldvoedseltop) door te vertalen naar nationaal beleid.

Ik deel de opvatting van het rapport dat een strikte scheiding tussen normatieve en operationele activiteiten niet wenselijk is. Tussen beide is een vruchtbare wisselwerking mogelijk mits daarbij de balans niet uit het oog verloren wordt. Het is goed hierbij aan te tekenen dat de FAO inmiddels de beheersraad tweejaarlijks een overzicht aanbiedt van zowel reguliere activiteiten als van extrabudgettaire activiteiten. Hierdoor ontstaat meer inzicht in de aard van FAO's reguliere normatieve werk, het operationele werk en de samenhang daartussen.


5. Conclusie

Het is van belang vast te stellen dat in het licht van de conclusie van deze evaluatie sinds 2001 de goede richting is ingeslagen met de samenwerking met de FAO door de samenwerking op een andere leest schoeien. Hoewel de huidige samenwerking in de vorm van het FAO-Nederland Partnership Programma (FNPP) buiten het bereik van de evaluatie valt, wil ik hier graag op ingaan, aangezien in het FNPP aan een aantal bevindingen van het rapport opvolging wordt gegeven:

· Het partnership programma is gebaseerd op een explicieter beleidskader dat zich richt op versterking van het functioneren van de FAO met betrekking tot de drie beleidsthema's agrobiodiversiteit (waaronder het integrated pest management programma), bossen en voedselzekerheid.

· Het FNPP heeft als doelstelling de ondersteuning van het door FAO ingezette hervormingsproces waarbij Nederland voortdurend het belang van goede monitoring en evaluatie benadrukt.

· Door de huidige meer programmatische grondslag van de samenwerking heeft het jaarlijkse overleg het karakter gekregen van een beleidsinhoudelijke dialoog tussen gelijkwaardige partners.

Het FNPP beoogt efficiëntievergroting van de FAO. Of dit daadwerkelijk bereikt wordt, zal moeten blijken uit een evaluatie van het FNPP, die dit najaar zal worden uitgevoerd. Met deze evaluatie beoog ik inzicht te krijgen in de mate waarin de doelstellingen van het FNPP zijn verwezenlijkt. De uitkomst van deze evaluatie zal in belangrijke mate bijdragen aan de beslissing de samenwerking met de FAO al dan niet in deze vorm voort te zetten. Vooruitlopend op deze beslissing, identificeer ik in reactie op de aanbevelingen van dit IOB-rapport de volgende beleidsconclusies:

· In relatie tot het mandaat, de capaciteit en de strategie van de organisatie zal de FAO zich met donoren meer moeten inzetten op de comparatieve voordelen van de FAO. Deze liggen met name op het terrein van de normatieve functie van de FAO en FAO's gesignaleerde toegevoegde waarde ten aanzien van regionale activiteiten.

· De FAO zal zich niet uitsluitend moeten richten op technische projecten maar heeft vooral ook een beleidsadviserende rol op nationaal niveau te vervullen. Dit zal ik dan ook bij de FAO bepleiten.

· Nederland zal als lidstaat van de FAO het ingezette proces van efficiëntie verbetering en doelmatigheid ten behoeve van meer resultaatgerichtheid nauwgezet blijven monitoren.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven