Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzittervan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 4

Den Haag


- Directie Westelijk Halfrond

Afdeling Midden-Amerika en de Caraïben

Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB Den Haag


Datum


- 26 september 2003

Behandeld


- Caroline Poldermans


Kenmerk


- DWH/MC 359/03

Telefoon


- 31 70 348.5456


Blad


- 1/11

Fax


- 31 70 348 5472


Bijlage(n)


- Verslag werkbezoek Latijns-Amerika


- caroline.poldermans@minbuza.nl


Betreft


- Uw verzoek inzake werkbezoek van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan Colombia, Nicaragua en Guatemala. -

Graag - bied ik u hierbij- naar aanleiding van uw verzoek van - 2 september 2003 met kenmerk - 03-BuZa-45 het verslag aan van mijn - werkbezoek aan Colombia, Nicaragua en Guatemala. Na een samenvatting waarin ik inga op doelstellingen en algemene bevindingen, schets ik per land de context, mijn inzet, mijn conclusies en mijn beleidsvoornemens.


- De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking

A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven

Verslag van de reis van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking naar Colombia, Nicaragua en Guatemala ( 4- 9 september 2003)

Samenvatting

Van 4 t/m 9 september 2003 bracht ik een bezoek aan Colombia, Nicaragua en Guatemala. Centraal stonden onderwerpen als vrede en veiligheid, goed bestuur, mensenrechten en democratisering alsmede de rol die Nederland hierin speelt. Het belang van de wisselwerking tussen politiek en ontwikkelingssamenwerking is daarbij duidelijk. Ik heb een positieve indruk gekregen van het Nederlandse OS-programma - niet alleen van de samenwerking van overheid tot overheid, maar ook van de programma's van de MFO's, SNV en in het geval van Nicaragua van de stedenbanden - in die drie landen en de wijze waarop dit aansluit bij de politieke realiteit. De rol van het maatschappelijk middenveld en van de private sector zijn nadrukkelijk aan de orde gekomen. Ik heb kunnen constateren dat, ondanks de grote verschillen in die drie landen met name op het gebied van vrede en veiligheid, het versterken van democratische instituties van essentieel belang is. In Colombia en Guatemala wordt ingezet op een tweesporenbeleid: steun aan civil society, maar ook aan bepaalde instituties van de staat die democratiseringsprocessen en respect voor mensenrechten versterken alsmede meehelpen aan de opbouw van een rechtsstaat. In Nicaragua gaat het veeleer om het steunen van een regering die daadwerkelijk probeert orde op zaken te stellen.

Met waardering en respect heb ik kennis genomen van de werkzaamheden van lokale NGO's. In Colombia en in Guatemala wordt met gevaar voor eigen leven - bedreigingen en intimidatie zijn aan de orde van de dag, een niet gering aantal NGO-medewerkers is omgebracht - aangedrongen op eerbiediging van de mensenrechten en de rechten van de inheemse bevolking.

Colombia -
Getuige opiniepeilingen is de populariteit van de regering Uribe een jaar na zijn aantreden nog steeds groot. Veel Colombianen stemmen in met de resolute wijze waarop de president het gewapend conflict aanpakt. Deze aanpak heeft een zeker succes. Volgens statistieken is het aantal moorden, ontvoeringen en verdwijningen afgenomen. Straffeloosheid is een groot probleem; schenders van mensenrechten en ook gewone criminelen worden zelden vervolgd.

De regering Uribe tracht met een 'democratisch veiligheidsbeleid' (Política de Defensa y Seguridad Democrática) een eind te maken aan het interne gewapend conflict dat wordt gevoed door inkomsten uit de drugshandel, het witwassen van geld, de wapenhandel, ontvoeringen en afpersingen. Het centrale doel is de controle van politie en leger over het nationale grondgebied te herstellen en de veiligheid van de burger en de mensenrechten te garanderen. De regering denkt dit te bereiken door versterking van het Ministerie van Justitie en organen die van belang zijn voor de openbare orde (politie, leger en veiligheidsdiensten) en via samenwerking met de bevolking op het terrein van veiligheid en informatie. De regering is zich bewust van het feit dat een militaire aanpak alleen niet kan leiden tot een oplossing en sluit onderhandelingen niet uit. Voorwaarde is echter stopzetting van de vijandelijkheden door de illegale gewapende groepen. Op die basis wordt thans onderhandeld met een deel van de paramilitairen, die echter reïntegratie eisen zonder vervolging voor schendingen van het internationaal humanitair recht en voor betrokkenheid bij narco-misdrijven, alsmede politieke erkenning.

De regering heeft wetsvoorstellen ingediend bij het parlement om over de juridische instrumenten te kunnen beschikken ten einde de strijd tegen de drugsmaffia en de gewapende groepen effectiever te kunnen voeren. Mensenrechtenjuristen hebben kritiek op dit beleid, omdat de wetsvoorstellen eerder de rechtsstaat verzwakken dan versterken. Ook wordt de rechtsstaat geen dienst bewezen met het rekruteren van boerensoldaten en inschakelen van informanten om voor geld inlichtingen te verschaffen over burgers die verdacht worden van banden met de guerrilla.

De Colombiaanse regering verzocht dit voorjaar om een donorconferentie ter ondersteuning van haar beleid in oktober 2003. Het VK heeft daarop het initiatief genomen voorafgaand daaraan in Londen een bijeenkomst te organiseren om de steun van Colombia op meer politieke leest te schoeien. Het resultaat is de zgn. London Declaration waarin enerzijds steun van de internationale gemeenschap voor het beleid van de regering Uribe wordt bevestigd en anderzijds het belang wordt benadrukt van implementatie van de aanbevelingen van de VN Mensenrechten Commissie. De London Declaration is mijns inziens een belangrijke stap voorwaarts omdat de regering, de VS, andere belangrijke donoren , VN ­organisaties en landen uit de regio het voor het eerst eens zijn over de aanpak van de problemen in Colombia. De Colombiaanse regering wordt opgeroepen de rechtsstaat te versterken en er is overeenstemming over de prioriteiten voor samenwerking: het versterken van de instituties van de rechtsstaat, het aanpakken van de humanitaire crisis, bescherming van de mensenrechten, het doorvoeren van sociaal-economische hervormingen, de bescherming van het milieu, het stimuleren van alternatieven voor de cocateelt en een betere onderlinge afstemming van donorinterventies.

Tijdens mijn bezoek aan Colombia heb ik benadrukt dat de uitvoering van de London Declaration hoger op de politieke agenda van zowel de Colombiaanse regering als de internationale gemeenschap dient te komen. Deze verklaring - die een multidimensionale aanpak van het conflict voorstaat - is mijns inziens nog onvoldoende vertaald in binnenlands beleid van de regering Uribe. De door deze regering voorgestelde maatregelen neigen meer naar een militaire dan naar een politieke oplossing. Een voornamelijk militaire aanpak zal geen duurzame oplossing brengen en kan zelfs leiden tot een escalatie van geweld en toenemende schendingen van mensenrechten. Deze zorg heb ik in mijn gesprekken met de President, met andere leden van het kabinet, zoals de Vice-president, de Minister van Buitenlandse Zaken en de Vice-minister van Defensie, met de internationale gemeenschap en met het Colombiaanse maatschappelijk middenveld naar voren gebracht. Het betoog van de President dat zekere inperkingen van rechtswaarborgen noodzakelijk zijn, overtuigde mij niet. De nog zwakke Colombiaanse rechtstaat zou niet nog verder moeten worden aangetast. Er zou eerder gezocht dienen te worden naar middelen om het justitiële apparaat te versterken en uit te breiden en het verschaffen van recht door de overheid te verbeteren.

Ik heb evenwel kunnen constateren dat de regering een discussie over de aanpak van het conflict niet uit de weg gaat. In dit verband heb ik een intensievere en actievere dialoog met de internationale gemeenschap, en zeker ook met de EU bepleit. De vertegenwoordigers van de EU-lidstaten, de Europese Commissie en like-minded donoren, die zich allen bij de London Declaration hebben aangesloten, zouden thans actief de implementatie van de verklaring dienen te bevorderen en de regering dienen te steunen in de uitvoering van alle aspecten ervan. Ook de VN zal zich wat pro-actiever moeten opstellen. Ik heb een actievere opstelling van de internationale donorgemeenschap op hoog politiek niveau bepleit tijdens de jaarvergadering van de Wereldbank en IMF in Dubai en ben voornemens dit te doen op de Algemene Raad van de Europese Unie in oktober en bij de Secretaris-Generaal van de VN.

Tijdens gesprekken met de internationale donorgemeenschap en de Speciale Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal van de VN bleek mij dat er te weinig onderling overleg was over de follow-up van de London Declaration. Ik heb aangedrongen op een gedachtewisseling tussen donoren over gevoelige aspecten zoals steun aan de regering bij het ontwikkelen van een goede aanpak van de onderhandelingen met de paramilitairen (AUC) en te zijner tijd ook met guerrillagroeperingen (FARC en ELN). Ook over zaken als partiële ontwapening, eventuele bijdragen aan de financiering van demobilisatie, ontwapening en reïntegratie en over de sociaal-economische problemen waarin de oorzaken van het conflict wortelen, zou frequenter moeten worden overlegd om tot een eenduidige positie te komen. Alleen dan kan een constructieve en vruchtbare dialoog met de Colombiaanse overheid worden gevoerd.

Dit neemt niet weg dat ondertussen krachtig dient te worden aangedrongen op uitvoering van de mensenrechtenaspecten van de London Declaration. De regering werkt weliswaar aan de implementatie van de aanbevelingen van de Mensenrechtencommissie, maar de voortgang is te traag. Bovendien druisen diverse wetsvoorstellen m.b.t. terrorismebestrijding (zoals justitiële bevoegdheden voor politie en strijdkrachten) tegen deze aanbevelingen in. Ik heb mijn zorgen hierover, die werden gedeeld door de andere donor - en VN-vertegenwoordigers alsmede NGO's, uitgesproken tegenover de President, de Vice-president en de minister van Buitenlandse Zaken. Tevens heb ik de onwenselijkheid aangekaart van alternatieve straffen voor leden van gewapende groepen die bereid zijn de wapens neer te leggen, zoals thans verwoord in het voorstel van de regering dat in behandeling is bij het parlement, omdat dit de geloofwaardigheid van de strijd van de regering tegen de straffeloosheid aantast.

Bij een groot deel van de bevolking wordt het dagelijks leven beheerst door geweld: van de guerrilla, van de paramilitairen, maar ook van de strijdkrachten. Indrukwekkend vond ik de pogingen van NGO's om 'zones of peace' te creëren waar lokale gemeenschappen het burgelijk gezag trachten te herstellen door in onderhandelingen met gewapende groepen aan te dringen op het afleggen van wapens bij betreding van hun dorpen. De NGO's keren zich fel tegen fumigatie van cocaplantages. Dit biedt in hun visie geen oplossing, omdat de boeren vervolgens een nieuw stuk oerwoud ontginnen en van voren af aan beginnen, met daarbij nog negatieve effecten voor het milieu. Het met wortel en al uittrekken van de cocaplanten verdient verreweg de voorkeur, omdat dit wordt gedaan door de boeren zelf die bereid zijn over te schakelen op alternatieve producten. Bovendien kost dit maar ¤ 80 per hectare, geld dat de boeren zelf ten goede komt, terwijl fumigatie, zoals die momenteel met steun van de VS plaatsvindt, ¤ 1000 per hectare kost.

De oorspronkelijke oorzaken van het conflict ­ landrechten, sociaal-economische achterstelling en uitsluiting, gebrek aan bestuurlijke hervormingen ­ zijn langzamerhand op de achtergrond geraakt door de allesoverheersende problematiek van productie van en handel in coca en cocaïne. De drugsindustrie is bijzonder lucratief, zo bleek mij tijdens een gesprek met de KLPD. Verheugend is de goede samenwerking van de Nederlandse KLPD met de Colombiaanse politie die op allerlei terreinen haar medewerking verleent. President Uribe bleek niet op de hoogte te zijn van het mede op Koninkrijksinitiatief tot stand gekomen regionale verdrag inzake maritieme samenwerking op het terrein van drugsbestrijding. Colombia heeft dit verdrag tot nu toe niet ondertekend. De President zegde toe hier spoedig op terug te zullen komen.

Tijdens mijn veldbezoek aan de Chocó constateerde ik dat de overheid van Colombia gestand doet aan haar toezegging van 1991 om de inheemse bevolking collectieve grondrechten te geven. Lokale organisaties helpen de bevolking duurzaam gebruik te maken van de biodiversiteit. Het gaat niet alleen om bescherming van het milieu, maar er is ook aandacht voor productie en marketing, hetgeen de autonomie van de inheemse bevolking ten goede komt. De Vice-minister van Milieu verwacht veel van een intensievere aanpak voor alternatieve producten voor coca in het licht van de London Declaration. Ik heb toegezegd de markttoegang voor deze producten bij mijn collega's van Landbouw en Economische Zaken te zullen opbrengen.

In mijn ontmoeting met vertegenwoordigers van het Nederlandse bedrijfsleven in Colombia bracht ik de onderwerpen maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en publiek-private samenwerking ter sprake. Hier werd onverdeeld positief op gereageerd. Veel bedrijven konden voorbeelden uit de praktijk geven van hun betrokkenheid bij de Colombiaanse samenleving. Velen waren van mening dat MVO deel uitmaakt van de 'corporate image'. De Ambassade in Bogota zal een werkgroep opzetten om deze ideeën verder uit te werken.

Mijn beleidsvoornemens ten aanzien van Colombia kunnen als volgt worden samengevat:


· de Colombiaanse regering is verantwoordelijk voor de implementatie van de London Declaration; de internationale gemeenschap dient hier een stimulerende rol te vervullen;


· in de politieke dialoog met de Colombiaanse regering blijven aandringen op versterking van het justitiële apparaat, op handhaving van democratische verworvenheden en op de implementatie van de aanbevelingen van de VN Mensenrechtencommissie;


· voortzetten van financiële steun aan NGO's die zich bezighouden met mensenrechten en vredesopbouw;


· steunen van zowel overheid als niet-gouvernementele organisaties bij milieuactiviteiten, met name in de Chocó en het oostelijk Amazonegebied;


· bevorderen van een actievere rol van het (Nederlandse) bedrijfsleven bij armoedebestrijding.

Nicaragua -

Terwijl in Colombia en Guatemala geweld en schendingen van de mensenrechten deels het beeld bepalen, zijn in Nicaragua andere zaken aan orde. Het conflict in Nicaragua ligt al verder terug in het verleden. De tegenstellingen zijn nog steeds aanwezig, maar worden merendeels op het politieke toneel uitgevochten. Waar het nu om gaat, is de opbouw van een rechtsstaat waarin democratische instituties vrij van inmenging van politieke partijen hun werk kunnen doen, waar corruptie wordt teruggedrongen en waar de armoede wordt geadresseerd.

Sinds het aantreden van de regering Bolaños begin 2002 heeft zich een ware aardverschuiving in Nicaragua voorgedaan. Weinigen konden vermoeden dat deze mildogende 77-jarige Bolaños, die als vice-president in de vorige regering geen markante indruk had gemaakt, een ware kruistocht tegen corruptie zou beginnen. Een aantal hooggeplaatste lieden is al achter de tralies verdwenen. Belangrijkste hiervan is ongetwijfeld ex-president Alemán, lid van dezelfde partij als Bolaños, die wordt aangeklaagd voor het wegsluizen van tientallen miljoenen aan overheidsfondsen. Heel wat politici in Latijns-Amerika volgen de anti-corruptie campagne van Bolaños met ingehouden adem. Belangrijk is echter dat de strijd tegen corruptie ook op andere niveaus wordt voortgezet en wordt ingebed in een brede strategie om alle delen van de bevolking te bereiken bijv. via publiciteitscampagnes en via het onderwijs.

President Bolaños heeft ook het nodige gedaan om herhaling van de wandaden van Alemán c.s. te voorkomen door het beheer van de overheidsfinanciën sterk te verbeteren. Alle overheidsuitgaven die buiten het formele systeem lopen zijn afgeschaft. De regering heeft met een pakket hervormings- en stabiliseringsmaatregelen het land, dat na Alemán op de rand van bankroet verkeerde, weer 'on track' weten te krijgen. Eind 2002 kon de band met het IMF worden hersteld. Een recent rapport van de Wereldbank geeft aan dat er weliswaar nog zwakke punten zijn in het financieel beheer, maar dat de stand van zaken in combinatie met de wil tot verdere verbetering macrosteun rechtvaardigt.

Corruptie is echter maar één aspect van goed bestuur. Ook op andere terreinen van 'governance' heeft de regering vooruitgang geboekt. De politieke committering aan decentralisatie is sterker geworden. Onlangs is een wet aangenomen die moet leiden tot een forse toename van de delegatie van middelen naar gemeenten. Er is een redelijk adequaat overlegmechanisme tussen overheid, maatschappelijk middenvlak en private sector. Tekortkomingen liggen op het terrein van de onafhankelijkheid van democratische instellingen, zoals de Algemene Rekenkamer, de rechterlijke macht, en de kiesraad. Deze instellingen zijn verdeeld tussen de twee voornaamste politieke partijen.

Nicaragua, na Haïti het armste land van het Westelijk halfrond, heeft sinds eind 2001 een PRSP (één van de betere volgens de Wereldbank) die een uitstekende armoede-analyse geeft, goede aanknopingspunten biedt voor de sociale sectoren, maar nog tekort schiet als het gaat om het definiëren van een strategie voor economische groei. De regering heeft een economische ontwikkelingsstrategie uitgewerkt waarin potentiële economische groeikernen zijn geïdentificeerd waar de overheid haar investeringen zal opvoeren. In de gebieden met relatief weinig economische potentie zullen de overheidsinvesteringen zich beperken tot de sociale sectoren. De regering is aan een breed consultatieproces begonnen over deze strategie, die eind oktober 2003 aan de Consultatieve Groep zal worden voorgelegd.

Het hoogtepunt van mijn bezoek aan Nicaragua vormde het ondertekenen - in aanwezigheid van de president en de belangrijkste ministers - van twee overeenkomsten, één inzake macrosteun ad ¤ 6,5 mln. en één inzake sectorale begrotingsteun ad USD 1 mln. voor gezondheidszorg. In mijn speech relateerde ik deze overeenkomsten aan mijn waardering voor de strijd die de regering Bolaños heeft gevoerd tegen corruptie en aan de inspanningen om duurzame ontwikkeling na te streven, een waardering die de internationale donorgemeenschap met mij deelt. Ik bracht echter ook het belang van de onafhankelijkheid van democratische instellingen - en met name van de rechterlijke macht - naar voren, alsmede de noodzaak om het financieel beheer verder te verbeteren.

In mijn gesprekken met NGO's en met vertegenwoordigers van de bond van boeren en veehouders en van micro-, midden- en kleinbedrijf stond de sociaal-economische ontwikkeling van Nicaragua centraal. Een ander thema was de invloed die het aanstaande vrijhandelsakkoord van de Midden-Amerikaanse regio met de VS (CAFTA) zal hebben op de levensomstandigheden van kleine producenten.

Het MKB en de NGO's delen de visie van de regering dat economische groei een voorwaarde is voor verdere ontwikkeling, maar staan niet onverdeeld positief tegenover de nationale economische strategie van de regering, omdat deze te zwaar inzet op het aantrekken van directe buitenlandse investeringen en te weinig rekening houdt met het kleinbedrijf. Ook uitten zij hun bedenkingen tegen CAFTA. Vertegenwoordigers van het nationale en internationale bedrijfsleven gaven aan dat Nicaragua zeker economisch potentieel heeft, maar dat er nogal wat obstakels zijn om dit potentieel ten volle te kunnen benutten. Naast het ontbreken van een goed opgeleide beroepsbevolking en van een goede infrastructuur zijn dat een gebrekkig functionerende financiële sector, onzekerheid over grondeigendom en het gebrek aan rechtszekerheid. Dit laatste punt heb ik bij de president en bij verschillende ministers aangekaart. Ik heb de Nederlandse instrumenten ter bevordering van het bedrijfsleven onder de aandacht gebracht. Er bleek zeer zeker interesse voor te bestaan, met name voor PUM en het CBI. Tevens heb ik gewezen op het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen en van betrokkenheid van het bedrijfsleven bij de samenleving.

Met een aantal burgemeesters van steden die een stedenband hebben met Nederlandse gemeenten en met vertegenwoordigers van een federatie van organisaties voor lokale ontwikkeling (FODEL)- sprak ik over het belang van stedenbanden en over decentralisatie. Het bleek mij dat er veel waarde werd gehecht aan de stedenbanden, omdat deze vaak direct praktische technische assistentie opleveren. De nationale overheid gaat voorbij aan de behoeften van de gemeenten op het terrein van beleidsontwikkeling, zo luidde de kritiek. Ook de directe relaties tussen verschillende groeperingen binnen de gemeenten met counterparts in Nederland worden als een pluspunt beschouwd. De kennis die men opdoet door samenwerking met Nederlandse gemeenten wordt met andere gemeenten gedeeld, voornamelijk binnen eenzelfde departement. De recent aangenomen wet inzake de delegatie van 4% van de nationale middelen naar de gemeenten, waarbij de verdeling is gebaseerd op transparante criteria en niet op vriendjespolitiek, is met instemming begroet. Maar - zo werd er gezegd ­ "wij zijn er nog niet; ons streven is 10% van de nationale begroting".

Over enkele maatschappelijke vraagstukken blijkt een diepe kloof te bestaan tussen verschillende standpunten. De hulpbisschop van Managua Jorge Solórzano wees mij erop dat bepaalde aspecten van het reproductieve gezondheidsbeleid in Nicaragua niet nodig zijn, gezien de omvang van het land. Dat de economische groei nauwelijks tred kan houden met de bevolkingsgroei wordt door hem niet als verontrustend beschouwd. Enkele vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld betoogden echter fel dat de regering veel meer op dit vlak zou moeten doen, de grote armoede in aanmerking genomen. Gezien de invloed van de conservatieve RK Kerk is dit geen eenvoudige zaak voor de overheid.

Mijn conclusie is dat maatschappelijk middenveld, de private sector en het lokaal bestuur waardering hebben voor het algemeen beleid van deze regering - zij het met enige kanttekeningen. Of deze waardering zich over de komende jaren zal uitstrekken hangt af van de aanname en de uitvoering van de nationale ontwikkelingsstrategie die de PRSP moet complementeren. Wel werd herhaaldelijk gewezen op de noodzaak het functioneren van politieke partijen te verbeteren. Zij dienen het algemeen belang hoog in het vaandel te dragen in plaats van het eigenbelang.

Mijn beleidsvoornemens ten aanzien van Nicaragua kunnen als volgt worden geresumeerd:


· In de politieke dialoog met de regering blijven aandringen op het verbeteren van een aantal governance aspecten in de politieke dialoog met regering, mede t.b.v. een gezond ondernemersklimaat;


· aandacht blijven vragen van de regering voor de grote inkomensverschillen;


· bevorderen van een actievere rol van het (Nederlandse) bedrijfsleven bij armoedebestrijding;


· kritisch volgen van de uitvoering van het PRSP in het licht van de MDG's en van de nationale ontwikkelingstrategie.


· de door de regering in gang gezette donorcoördinatie steunen en mogelijkheden voor donorcoördinatie actief onderzoeken;


· voortzetten van de sectorale begrotingssteun voor gezondheidszorg bij een verbetering van het financiële beheer van de overheid;


· voortzetting van macrosteun;


· in de sector gezondheidszorg HIV/Aids bestrijding en reproductieve gezondheid centraal stellen;


· dialoog met de Rooms-katholieke kerk bevorderen.

Guatemala -
Zeven jaar geleden werden de Vredesakkoorden, die een eind maakten aan een 36 jaar durende burgeroorlog, getekend. Het land bevindt zich onmiskenbaar nog in een post-conflict situatie. De gevolgen van de burgeroorlog zijn nog duidelijk merkbaar. Het politieke, economische en mensenrechtenklimaat wordt voor een belangrijk deel nog steeds bepaald door de nasleep van het geweld van de burgeroorlog, die 200.000 - meest indiaanse - slachtoffers eiste en aanleiding gaf tot een miljoen ontheemden. De democratische traditie is nog niet vast geworteld. Bepaalde groeperingen verzetten zich tegen veranderingen die hun bevoorrechte positie aantasten. Dit is de reden waarom de uitvoering van de Vredesakkoorden trager verloopt dan in 1996 werd voorzien. Toch is op bepaalde terreinen vooruitgang geboekt, zoals een wet tegen discriminatie, het instellen van ontwikkelingsraden op het platteland, de hervorming van de gemeentewet, een commissie voor corruptiebestrijding, het tot stand komen van een stand-by agreement met het IMF en inspanningen om te komen tot het instellen van een internationale commissie voor onderzoek naar staatsondermijnende krachten (CICIACS). De regering schiet met name tekort als het gaat om rechten van indianen, bedreigingen en intimidatie van mensenrechtenactivisten, bij financieringstekort voorrang geven aan het defensiebudget boven gezondheidszorg en huisvesting, het achterblijven van het verstrekken van landtitels, het geringe budget voor een civiel politieapparaat en voor justitiële instellingen waardoor straffeloosheid voortduurt en criminaliteit toeneemt.

Totale ontmanteling van de militaire bescherming van de president (EMP) staat momenteel hoog op de agenda van hervormingsgezinden binnen de regering en het parlement alsmede van de internationale gemeenschap. De instelling van een internationale commissie (CICIACS), die onderzoek zal doen naar illegale gewapende groeperingen, de zogenaamde parallelle krachten, is een ander belangrijk punt. Deze parallelle krachten worden verantwoordelijk gehouden voor mensenrechtenschendingen, moorden, ontvoeringen en drugs- en mensensmokkel. De indruk bestaat dat veelal uit het leger gezuiverde hoge militairen die banden met nog actieve militairen, lokale politici en georganiseerde criminaliteit onderhouden de facto onschendbaarheid genieten. Dit versterkt de cultuur van straffeloosheid.

Momenteel wordt het politieke toneel in Guatemala beheerst door de presidents-, parlements- en gemeenteverkiezingen die op 9 november zullen plaatsvinden. Indien geen van de presidentskandidaten op 9 november meer dan 50% van de stemmen haalt, vindt op 28 december de tweede ronde plaats tussen de twee kandidaten met de meeste stemmen. De Constitutionele Raad heeft, nadat de Hoge Kiesraad de inschrijving van de ex-dictator en van genocide verdachte Rios Montt van de huidige regeringspartij FRG drie keer had geweigerd, besloten hem toch als kandidaat toe te laten, ook al bepaalt de grondwet dat personen die via een machtsgreep aan de macht zijn gekomen van verkiesbaarheid voor president zijn uitgesloten. De deelname van Rios Montt aan de verkiezingen is overigens nog steeds geen uitgemaakte zaak. Zowel in het Hooggerechtshof als in het Constitutionele Hof liggen nog beroepen van juristen en politieke partijen waarover binnenkort uitspraak wordt verwacht.

De verkiezingscampagne gaat met veel geweld gepaard. Aanhangers van Rios Montt hebben eind juli op intimiderende wijze gedemonstreerd en vernielingen aangericht in de hoofdstad. Er zijn sterke vermoedens dat de recente inbraak in het kantoor van de Ombudsman voor de Mensenrechten (PDH) met betrokkenheid van de regeringspartij is gebeurd, dit is echter nog niet bewezen.

Tijdens mijn bezoek heb ik een dieper inzicht kunnen verwerven in de complexe realiteit van een post-conflictland als Guatemala. Het verwerken van de trauma's uit het verleden is noodzakelijk om de blik weer op de toekomst te kunnen richten. Ik ben onder de indruk van de door Nederland gesteunde Stichting Forensische Antropologie (FAF-G), die massagraven opent, onderzoek doet om de identiteit en de doodsoorzaak vast te stellen om daarna rituele herbegrafenis van de slachtoffers mogelijk te maken, iets wat in de indiaanse cultuur erg belangrijk is. De nabestaanden krijgen psychosociale begeleiding, alsmede juridische begeleiding om strafzaken te kunnen aanspannen tegen degenen die verantwoordelijk zijn voor de gruweldaden. De medewerkers van FAF-G doen dat met gevaar voor eigen leven. Ik heb bij de overheidsvertegenwoordiger, de "Presidentiele Secretaris voor de Vrede" die bij het bezoek aan FAF-G aanwezig was, aangedrongen op een spoedige regeling voor een schadevergoeding aan de achtergeblevenen, die vaak hun levensstandaard zagen dalen door verlies van een kostwinner. Ik heb aangegeven dat de trage totstandkoming van een nationaal plan om compensatie te geven schril afsteekt bij de uitkering aan voormalig gewapende burgerwachten (ex-Patrullas de Autodefensa Civil, ofwel ex-PAC), waarvan leden worden beschuldigd van mensenrechtenschendingen tijdens het conflict.

Bij de Hoge Kiesraad (Tribunal Supremo Electoraal ) kreeg ik een indruk van het werk van deze raad op het terrein van kiezerseducatie. Ongeveer 350.000 kinderen hebben via hun school inzicht gekregen in het belang en het verloop van vrije en eerlijke verkiezingen, een boodschap die zij aan hun ouders kunnen overdragen die vaak moeilijker te bereiken zijn. De TSE krijgt al enkele jaren Nederlandse ondersteuning. De onafhankelijke en professionele taakopvatting van de TSE is van groot belang voor een vrij en eerlijk verloop van de verkiezingen. Ik heb een additionele bijdrage van ¤ 200.000 uit gedelegeerde middelen beschikbaar gesteld. Dit zal samen met bijdragen van andere donoren de TSE de mogelijkheid bieden een specifieke campagne te starten om mensen toch naar de stembus te krijgen, ondanks angst voor geweld of de veronderstelling dat de uitslag toch gemanipuleerd wordt. Met de TSE concludeerde ik dat ondanks het toegenomen geweld tijdens deze campagne er ook enige lichtpunten zijn zoals het feit dat deze keer het kiesregister openbaar is. Tevens heb ik aangekondigd ¤ 100.000 te zullen bijdragen aan de OAS verkiezingsmonitorings-missie.

Het Forum van Politieke Partijen bleek de samenwerking met Nederlandse politieke partijen via het Institute for Multiparty Democracy op prijs te stellen. Dit Forum, een uitvloeisel van een Nederlands - Noors - Deens project, heeft afspraken gemaakt over een correcte ("schone en ethische") verkiezingscampagne. Na de onlusten van eind juli is de FRG geschorst. Ik benadrukte het belang van de participatie van vrouwen en van inheemsen aan de verkiezingen. Ik heb aangegeven het toegenomen geweld, de bedreigingen en de straffeloosheid tijdens de campagne sterk te veroordelen.

In mijn gesprek met Minister Gutierrez van Buitenlandse Zaken bracht ik al bovenstaande punten van zorg van niet alleen Nederland, maar ook van de internationale donorgemeenschap, naar voren. De Minister, die afkomstig is uit de mensenrechtenbeweging, herkende deze zorgen maar wees ook op enkele zaken waarop vooruitgang is geboekt zoals de anti-corruptie commissie, het instellen van een presidentieel secretariaat voor de vrouw, en hervorming van de politie en van de drugsbestrijdingsdienst. Ik zegde desgevraagd steun toe tijdens de AVVN voor de totstandkoming van de CICIACS.

Tegenover de leden van de internationale donorgroep (Grupo de Diálogo) benadrukte ik het belang van een tweesporenbeleid ten aanzien van Guatemala: ondersteuning van het maatschappelijk middenveld en daarnaast van democratische instituties binnen de staat. Tijdens de bijeenkomst bij het Nationaal Bosbouw instituut waar vertegenwoordigers van boeren- en indígena-organisaties hun zorgen verwoordden over stagnerende landbouwhervormingen en het uitblijven van juridische regulering van landrechten, legde ik de nadruk op institutionele ontwikkelingen, decentralisatie, goed bestuur in de milieusector en de grotere rol van de indígena bevolking daarbij, en de noodzaak van commerciële productie en marketing.

Concluderend kan ik stellen dat tal van problemen waarmee het post-conflictland Guatemala zich geconfronteerd ziet dringend om een oplossing vragen. De steun van de internationale gemeenschap is daarbij onontbeerlijk. De regering is zwak, de politieke partijen zijn met uitzondering van de FRG slecht georganiseerd, de anti-democratische tegenkrachten oefenen nog aanzienlijke invloed uit. De regering zal in politieke dialoog voortdurend moeten worden aangespoord op de ingeslagen weg verder te gaan. Nederland speelt een belangrijke rol in deze dialoog, een rol die aan betekenis zal winnen tijdens het EU-voorzitterschap. Als zeer positief heb ik de inzet van het maatschappelijk middenveld ervaren. Ondanks alle gevaren, bedreigingen en intimidatie laten de verschillende organisaties hun stem horen en boeken zij resultaten.

Resumerend zijn mijn beleidsvoornemens voor Guatemala:


· handhaven en verder versterken van het politieke karakter van het OS-programma;


· de invalshoeken goed bestuur/ mensenrechten/ vredesopbouw en milieu blijven hanteren voor de Nederlandse OS-inspanningen;


· een tweesporenbeleid volgen met aandacht zowel voor de ondersteuning van maatschappelijk middenveld als voor het versterken van democratische instituties binnen de overheid;


· de samenwerking binnen de Dialooggroep voortzetten;


· de politieke dialoog met de overheid blijven voeren en daarbij de overheid niet alleen op haar verantwoordelijkheden wijzen, maar ook bereidheid tonen de overheid te assisteren bij het uitvoering geven aan deze verantwoordelijkheden;


· verder stroomlijnen van het Nederlandse OS-programma;


· inventariseren hoe een grotere complementariteit kan worden bereikt met de programma's van het Nederlands maatschappelijk middenveld.


- FODEL is een counterpart voor het Landelijk Beraad Stedenbanden Nederland ­ Nicaragua (LBSNN).


---