Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AL2116 Zaaknr: 38312


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 26-09-2003
Datum publicatie: 26-09-2003
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie

Nr. 38.312
26 september 2003
AF

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 april 2002, nr. BK-00/02410, betreffende na te melden aanslag in de premie
arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.


1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen opgelegd naar een premie-inkomen van f 71.044, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.


2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.


3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is directeur van en aanmerkelijkbelanghouder in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid D B.V. (hierna: de BV). De BV heeft in het onderhavige jaar aan belanghebbende in verband met het verrichten van arbeid een personenauto ter beschikking gesteld. In de aangifte inkomstenbelasting voor dat jaar heeft belanghebbende een bedrag van 20 percent van de cataloguswaarde tot de inkomsten uit arbeid gerekend ingevolge artikel 42, lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de forfaitaire autokostenbijtelling). Verder heeft hij in deze aangifte als inkomsten die vallen onder de loonbelasting een bedrag vermeld.

3.2. Voor het Hof was in geschil of het voordeel dat belanghebbende - een aanmerkelijkbelanghouder - heeft genoten omdat hem in verband met het verrichten van arbeid door de BV een personenauto ter beschikking is gesteld, tot het premie-inkomen in de zin van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) moet worden gerekend. Het Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord. De middelen bestrijden dit oordeel.

3.3. Middel 1 strekt ten betoge dat in artikel 72, lid 3, WAZ wordt aangesloten bij artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 en dat derhalve het voordeel gelegen in het privé-gebruik van een voor het werk ter beschikking gestelde personenauto niet moet worden meegeteld voor de berekening van het premie-inkomen.
Het middel faalt. Ook ten aanzien van een verzekerde aanmerkelijkbelanghouder, zoals belanghebbende, zal de vaststelling van het premie-inkomen - als dat al niet op het in lid 2 van artikel 72 WAZ bedoelde (maximum)bedrag moet worden vastgesteld - dienen plaats te vinden op basis van hetgeen is bepaald in artikel 72, lid 1, WAZ. In artikel 72, lid 3, WAZ, is met betrekking tot de aanmerkelijkbelanghouder slechts bepaald dat diens premie-inkomen ten minste wordt gesteld op het hiervoor bedoelde (maximum)bedrag, dan wel, zo hij dat kan aantonen, op het (lagere) bedrag dat in het economisch verkeer gebruikelijk is ter zake van soortgelijke arbeid. Ook voor de aanmerkelijkbelanghouder geldt derhalve dat voor de vaststelling van het premie-inkomen moet worden uitgegaan van het buiten dienstbetrekking genoten zuivere arbeidsinkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het in aanmerking nemen van de forfaitaire autokostenbijtelling is dan ook juist (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 1 maart 2002, nr. 36867, BNB 2002/143).

3.4. Ook middel 2 kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.5. Middel 3 acht het gelijkheidsbeginsel geschonden omdat onder de werking van de Wet op de arbeidsongeschiktheid (hierna: de WAO) bij werknemers geen bijtelling plaatsvindt vanwege het privé-autogebruik, maar voor de aanmerkelijkbelanghouders/werknemers die bijtelling op grond van de WAZ wél plaatsvindt. Het middel faalt reeds omdat de positie van aanmerkelijkbelanghouders in vele opzichten niet op één lijn kan worden gesteld met die van gewone werknemers, maar veeleer te vergelijken is met die van ondernemers (vgl. HR 15 december 1999, nr. 32263, BNB 2000/211).


4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.


5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2003.