Actueel

Verslag VS uitleveringszaak

Bron: Rechtbank Amsterdam

Datum actualiteit: 30-09-2003

Samenvatting van het verslag (proces-verbaal) van de zitting van 23 september 2003 van de rechtbank te Amsterdam met betrekking tot de verzoeken om rechtshulp en uitlevering van drie personen aan de VS.

De rechtbank heeft de beslissing op bovengenoemde verzoeken voor onbepaalde tijd aangehouden omdat zij behoefte heeft aan aanvullende informatie om tot een verantwoorde beslissing te komen.

A.
In de eerste plaats is niet duidelijk waarom in de beide rechtshulpverzoeken die tot het verzoek om uitlevering hebben geleid sprake is van aanwijzingen dat de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht in verband staan met terroristische activiteiten (Al Quaeda) terwijl in de uitleveringszaak van deze banden niet meer wordt gerept, zonder dat daar enigerlei toelichting over wordt verstrekt. Dit kan een omstandigheid opleveren die in verband met de beoordeling van het verzoek (uitleveringstechnisch) van belang is. In de Nota No. 80 van de Ambassade van de Verenigde Staten van Amerika d.d. 26 maart 2003 is sprake van een verdenking met betrekking tot twee feiten, te weten:
"(1) conspiracy, in violation of Title 18, United States Code, Section 371" en
(2) use of unauthorized access devices, in violation of Title 18, United States Code, Section 1029(a)(2)."
In het arrestatiebevel van 29 januari 2003 wordt alleen verwezen naar "unauthorized use of access devices" met aanhaling van "Title 18 United States Code, Section 1029(a)(2)". Dit betreft kennelijk de financiële fraude met betrekking tot gestolen telefoonkaarten of codes daarvan. Bij het arrestatiebevel is echter ook gevoegd "Title 18, United States Code, Section 371" dat betrekking heeft op "conspiracy to commit an offense or to defraud United States". Niet duidelijk is derhalve of het verzoek betrekking heeft op de in de Nota genoemde twee feiten of alleen op overtreding van "Title 18 United States Code, Section 1029(a)(2)".
In het eerste geval is het arrestatiebevel onvolledig, in het tweede geval is onduidelijk waarom "Title 18, United States Code, Section 371" (de conspiracy dus) is bijgevoegd.
Ook in de overige stukken is niet geheel duidelijk of het doel van de opgeëiste persoon gericht was op financieel gewin of "evading government supervision" of beide.
Ingeval de uitlevering tevens strekt tot vervolging ex "Title 18, United States Code,
Section 371" (de conspiracy) -de rechtbank neemt in dat geval aan dat het gaat om "conspiracy to commit an offense"- is het de rechtbank niet duidelijk om welke offense het gaat en heeft de rechtbank behoefte aan de desbetreffende onderliggende strafbepaling. Vermoedelijk gaat het in dat geval om "evading government supervision". De rechtbank kan aan de hand van de stukken niet vaststellen of dat feit naar Amerikaans (en naar Nederlands) recht strafbaar is.

B.
In het onderhavige geval doet zich de uitzonderlijke omstandigheid voor dat het bewijs dat tot het uitleveringsverzoek heeft geleid, voor wat betreft de feitelijke handelingen van de opgeëiste persoon nagenoeg geheel in Nederland is verzameld in het kader van eerdergenoemde rechtshulpverzoeken.
Daarbij is gebleken, doordat de officier van justitie aan de rechtbank aanvullende stukken ter hand heeft gesteld, waaronder een mail-wisseling tussen een Nederlandse opsporings-ambtenaar en de Amerikaanse Assistant United States Attorney dat gerede twijfel bestaat over de vraag of de Nederlandse justitie de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika juist heeft ingelicht over de uitkomst van met name afgeluisterde telefoongesprekken.
Vast staat in elk geval dat stellige mededelingen (samenvattingen van gesprekken) van eerstgenoemde na -terecht- zeer kritische vragen van de Assistant Attorney moesten worden afgezwakt op voor het bewijs zeer relevante punten, terwijl een aantal door Assistant Attorney terecht gestelde vragen door die Nederlandse opsporingsambtenaar naar het oordeel van de rechtbank niet of onvoldoende is beantwoord. Hoewel de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika aan een en ander niets te verwijten valt, acht de rechtbank nader onderzoek ter zake geboden nu het als onaanvaardbaar zou moeten worden geacht dat Nederland uitlevert op grond van onjuiste informatie waarvoor Nederland zelf de verantwoordelijkheid draagt. Een dergelijke uitlevering zou Nederland in strijd kunnen brengen met de beginselen van een goede rechtsorde in het algemeen en die van het EVRM in het bijzonder.
De rechtbank zal derhalve zelf moeten kunnen kennisnemen van de afgeluisterde gesprekken, zulks met behulp van een bij de rechtbank Amsterdam geaccrediteerde tolk, die niet bij het onderzoek betrokken is geweest, en geen kennis zal mogen hebben/nemen van reeds vervaardigde transcripties/samenvattingen/vertalingen. Daarnaast zal de rechtbank ter vergelijking de beschikking moeten hebben over reeds vervaardigde
transcripties/samenvattingen/vertalingen.