Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Eerste Kamer neemt Wet werk en bijstand aan

De overgang naar de Wet werk en bijstand is voor gemeenten op enkele punten versoepeld. Het budget dat gemeenten krijgen om de nieuwe wet per 1 januari 2004 in te voeren is verdubbeld van 20 naar 40 miljoen euro. Ook hoeven gemeenten hun budget om mensen aan het werk te helpen maar voor 70 in plaats van 80 procent te besteden bij commerciële bedrijven. Na twee jaar wordt geëvalueerd of mag worden verwacht dat de reïntegratiemarkt zich het jaar erop goed heeft ontwikkeld (transparantie en eerlijke concurrentie tussen private en gemeentelijke reïntegratiebedrijven). Als dit het geval is, vervalt voor de gemeenten verder deze verplichting tot uitbesteding. Ook kunnen chronisch zieken en gehandicapten als groep tijdelijk bijzondere bijstand blijven krijgen.

Dat is de uitkomst van het debat in de Eerste Kamer over de Wet werk en bijstand van staatssecretaris Rutte van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel aangenomen.

De Wet werk en bijstand heeft tot doel mensen sneller aan het werk te helpen. Om dat te bereiken krijgen gemeenten meer vrijheid om maatwerk toe te passen en grotere financiële verantwoordelijkheid. Gemeenten hoeven zich aan minder regels te houden en het aantal verplichte rapportages aan het Rijk daalt aanzienlijk. Verder krijgen gemeenten een budget om de uitkeringen te betalen (bijstandsbudget) en een budget om mensen te begeleiden naar een baan (reïntegratiebudget). Zij kunnen bijstandsuitkeringen niet langer bij het Rijk declareren. Gemeenten krijgen er daardoor financieel belang bij zo veel mogelijk mensen aan het werk te helpen en fraude met uitkeringen te bestrijden.

Gemeenten moeten het reïntegratiebudget vooralsnog voor het grootste deel besteden op de private markt. De marktwerking draagt naar verwachting bij aan een zo gunstig mogelijke verhouding tussen prijs en kwaliteit. Gemeenten kunnen zelf bepalen welk middel zij inzetten om mensen aan de slag te helpen. Dat kan bijvoorbeeld scholing, een loonkostensubsidie, bemiddeling via het CWI of een gesubsidieerde baan zijn. Het budget voor het aan het werk helpen van bijstandsgerechtigden mag alleen voor dit doel worden gebruikt.

Het landelijke budget voor de betaling van bijstandsuitkeringen wordt jaarlijks vastgesteld op basis van een raming van het verwachte aantal bijstandsgerechtigden. Hierbij wordt onder meer rekening gehouden met de economische ontwikkeling en veranderingen in het rijksbeleid. De verdeling van het bijstandsbudget over de gemeenten is deels gebaseerd op een aantal objectieve criteria (zoals het aandeel huishoudens met een laag inkomen in een gemeente) en deels op gemeentelijke uitgaven aan de bijstand in het verleden. Naarmate de gemeente groter is, wegen de objectieve criteria zwaarder. Bovenop het budget wordt door het rijk een bedrag gereserveerd voor een noodvoorziening. Als sprake is van ernstige overschrijdingen op het bijstandsbudget buiten de schuld van de gemeente, dan kan op deze noodvoorziening een beroep worden gedaan. Als gemeenten geld overhouden, mogen zij het overschot vrij besteden.

Gemeenten mogen om de zogenoemde armoedeval te verminderen niet langer eigen inkomensbeleid voeren door extra uitkeringen (bijzondere bijstand) toe te kennen aan groepen bijstandgerechtigden. Bijzondere bijstand kan alleen nog worden toegekend op individuele basis. Uitzonderingen worden gemaakt voor 65-plussers en voor de collectieve ziektekostenverzekering. De armoedeval treedt op als mensen die de overstap maken van een uitkering naar een baan, er in netto inkomen niet op vooruit gaan door het wegvallen van inkomensafhankelijke regelingen. Wel komt er een jaarlijkse, aanvullende toeslag (454 euro voor gehuwden) voor mensen met een inkomen op minimumniveau die vijf jaar lang geen werk hebben gehad en geen perspectief op een baan kennen.

Naar aanleiding van de discussie in de Eerste Kamer wordt voor nog één groep tijdelijk een uitzondering gemaakt. Chronisch zieken en gehandicapten kunnen als groep bijzondere bijstand blijven krijgen tot de invoering van het nieuwe zorgstelsel in 2006. Vanaf dat moment komt er een inkomensafhankelijke zorgtoeslag.

Bijstandsgerechtigden hebben de plicht om algemeen geaccepteerd werk te aanvaarden en, als dat niet mogelijk is, mee te werken aan activiteiten die erop gericht zijn dat in de toekomst wel mogelijk te maken. Als zij de verplichting niet nakomen, kan dat gevolgen hebben voor hun uitkering. Hier tegenover staat dat in de wet ook is opgenomen dat bijstandsgerechtigden aanspraak kunnen maken op ondersteuning bij het vinden van werk.

Ontheffingen van de sollicitatieplicht voor hele groepen bijstandsgerechtigden mogen niet meer. Wel mag een gemeente in individuele gevallen een uitzondering maken op de verplichting. Bij alleenstaande ouders met kinderen onder de twaalf jaar moeten gemeenten in hun afweging rekening houden met de wens van de ouders en mogelijkheden om werk en zorg te combineren. Voor mensen ouder dan 57,5 jaar kan sociale activering (vrijwilligerswerk of mantelzorg) een alternatief zijn als er geen sprake is van uitzicht op werk.