Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Toespraak van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer H. Hoogervorst, bij het NCOG-congres op 8 oktober in Utrecht

Dames en heren,

De titel van dit congres is "Preventie bij beperkte middelen". Dat lijkt me een realistische titel, want er is niet veel extra geld beschikbaar. Maar juist daarom moeten we wat er is goed blijven inzetten of nog beter en gerichter gebruiken.
Er is immers alle reden om aan preventie te doen, want Nederland zakt wat gezondheid betreft af naar de Europese middenmoot.

Daarom moeten we goed kijken naar wie waarvoor verantwoordelijkheid neemt als het gaat om preventie.
Want de tijd is voorbij dat voor alles de ogen op het rijk worden gericht en als het daar niet van komt, alle raderen tot stilstand komen.

Natuurlijk is de rijksoverheid primair verantwoordelijk: de publieke gezondheidszorg is zelfs een "onvervreemdbare taak" waar de overheid een idee over te vormen heeft. Bovendien is de over- heid de enige die verkeerd gedrag kan ontmoedigen - door er belastingen op te heffen of door wettelijke maatregelen te treffen.

Ik wil even kort drie elementen noemen waar ik me als minister van Volksgezondheid voor wil inspannen ­ en daarbij ook wat misverstanden uit de weg ruimen.

Om te beginnen kies ook ik voor een krachtig anti-rookbeleid. Iedereen heeft vanaf 1 januari 2004 recht op een rookvrije werkplek. Dat betekent dat ook toiletten, gangen, vergaderzalen, kantines en dergelijke rookvrij moeten zijn. Alleen wil ik wat de horeca betreft voorlopig een uitzondering maken. En ik heb er voor gekozen de café's en restaurants zelf maatregelen te laten nemen. Dat doe ik liever dan dat ik op voorhand strenge regels invoer die zwaar overtreden worden en moeilijk te handhaven zijn. Eerst wil ik de aanpak van de zelfregulering inzetten. Vóór kerstmis van dit jaar moet de horeca met plannen komen, anders doe ik het alsnog zelf. Ik vind dat wel degelijk streng beleid per 1 januari 2004 ­ en dan heb ik het nog niet eens over de 0,55 accijnsverhoging op een pakje.

Tweede misverstand: de voedsel ­en warenautoriteit valt nu onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Landbouw verhuisd, dus maakt deze minister zich kennelijk niet meer druk over veilig voedsel?
Ook niet waar. De minister van Landbouw is belast met het beheer van de VWA, maar de minister van VWS blijft verantwoordelijk voor de normstelling bij productveiligheid en voedselvei- ligheid uit het oogpunt van de volksgezondheid. Dat gebeurt in de andere EU landen ook zo. Daarnaast blijft mijn ministerie opdrachtgever van de VWA voor de Keuringsdienst van Waren als het gaat om het toezicht op de veiligheid van voeding en consumentenproducten en het toezicht op de naleving van de Tabakswet en de Drank- en Horecawet. Collega Veerman en ik hebben daar recent duidelijke afspraken over gemaakt.

En dan nog een misverstand, maar dat gaat niet over mij. Bij groeiende groepen mensen heerst het misverstand dat het helemaal niet nodig is je kind te laten inenten tegen ziektes als mazelen of kinkhoest.


---

Ik wil mij er als minister van volksgezondheid sterk voor maken dat alle kinderen in principe meedoen aan het landelijk vaccinatieprogramma. Er is niet voor niets een Gezondheidsraad die heel kritisch kijkt naar nut en noodzaak van de vaccinaties ­ daar moeten we op vertrouwen! En als de voorlichting nog als onvoldoende beschouwd wordt, dan gaan we die verbeteren. Daar wordt al het nodige aan voorbereid.
De voordelen van vaccinatie zijn vele malen groter dan de critici zeggen en velen in deze zaal zouden hier niet in goede gezondheid hebben gezeten als ze niet waren ingeënt.

U ziet: de minister maakt zich nog wel degelijk druk om preventie. Maar als het gaat om volksgezondheid en preventie, dan kan de rijksoverheid dat natuurlijk nooit alleen af.

Dit kabinet kiest voor vier prioriteiten om de belangrijkste ziektes aan te pakken: te weten overgewicht, roken, diabetes en psychische klachten. Dat staat ook in de Beleidsagenda 2004 van het ministerie van Volksgezondheid, die op Prinsjesdag gepubliceerd is. Voor deze speerpun- ten gaan we actieplannen uitwerken met alle betrokken partijen. Ieder moet aan het werk vanuit de eigen verantwoordelijkheid. En het gaat niet om mooie woorden, maar om het halen van concrete doelen.

Laat ik om te beginnen uw speciale aandacht vragen voor een ontwikkeling die mij misschien nog wel het meest zorgen baart, namelijk het probleem van het ernstig overgewicht, obesitas. Obesitas neemt toe en wordt net zo'n groot probleem als roken. Wist u dat de helft van de mannen en ruim eenderde van de vrouwen kampt met overgewicht? En dat in twintig jaar tijd het percentage mensen met ernstig overgewicht verdubbeld is? Nu is al een op de tien kinderen te zwaar en dit percentage neemt snel toe.
Als je als kind langere tijd te zwaar bent neemt het risico op het krijgen van diabetes toe. En dat is echt een levensbedervende ziekte. Dat kunnen we onze kinderen toch niet aandoen! Bij roken merk je dat niet-roken steeds meer de sociale norm wordt. Gezond eten moet dat ook worden.

U begrijpt dat dit typisch een probleem is dat de overheid nooit alleen kan oplossen. Hier is een duidelijke rol weggelegd voor anderen.
Ik noem een rijtje:
· De gemeenten. De GGD's en de thuiszorg spelen een belangrijke rol in gezondheidsbe- leid, met name ook in de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg. Die instellingen staan dicht bij de mensen en zijn veel beter dan ik als minister in staat mensen aan te spreken in hun eigen leefomgeving. Daarom is het van belang landelijk en lokaal beleid goed op elkaar af te stemmen. Ik wil de komende periode meer met de gemeenten samenwerken: bijvoorbeeld vanuit het Beleidskader grotestedenbeleid. Juist in de achterstandswijken in de grote steden is nog een wereld te winnen als het om gezond leven gaat. Vorig jaar constateerde het RIVM dat lokale projecten die zich richten op het bevorderen van de gezondheid van de bewoners van achterstandswijken goede resultaten opleveren. Ge- meenten kunnen daarvoor gebruik maken van de kennis en ondersteuning van een aantal bestaande kennisinstituten voor gezondheidsbevordering en als ze zich hier goed voor in- zetten, krijgen ze er ook extra geld voor. · Instellingen. Scholen moeten niet alleen zorgen dat de leerlingen in de gymnastiekles de waarde leren van bewegen, maar ze moeten ook zorgen dat de kantines goede gezonde voeding bieden en ze moeten af van de snoepautomaten in de hal. · Bedrijven moeten zich verantwoordelijk voelen voor het lichamelijk welzijn van het per- soneel ­ denk maar aan bedrijfsfitness en ook hier: het aanbod in de kantines. Veel grote bedrijven investeren al in de gezondheid van hun werknemers, dat zijn dus ook allemaal inspanningen die je kunt optellen bij de investeringen van het rijk. En bedenk wel: het le-


---

vert zowel voor werkgevers, werknemers en maatschappij (minder ziekteverzuim, ar- beidsongeschiktheid) heel veel op.
· Huisartsen en ziekenhuizen. Zij moeten in de gesprekken met patiënten meer aandacht hebben voor het onderwerp preventie. Ik vind dat mensen weer best door hun dokter mogen worden aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid voor de gezondheid Waarom krijgt maar 50% van de CARA patiënten het advies van de huisarts om te stop- pen met roken? Maar ook de werkwijze van artsen is van belang: goede hygiëne in zie- kenhuizen helpt om infecties te voorkomen. · Verzekeraars Er zijn goede voorbeelden van verzekeraars die bij voorbeeld de anti- rookkuur vergoeden ­ en zo aan "schadelastbeperking" doen zoals dat zo mooi heet. Maar verzekeraars kunnen meer: zij zijn samen met de patiënt degenen die een goede zorgketen kunnen afdwingen, dat wil zeggen dat onderdelen van het zorgproces, inclu- sief preventie!, beter op elkaar zijn afgestemd. Dat is al belangrijk, maar wordt nog be- langrijker nu door de vergrijzing het aantal chronische aandoeningen toeneemt en juist bij deze aandoeningen is het op elkaar afstemmen van preventie en zorgprocessen belang- rijk.

· En last but not least de burger zelf. Primair is iedereen toch zelf verantwoordelijk voor zijn eigen gezondheid. De enorme groei van de kosten van de zorg komen óók door een ongezondere leefstijl. Want die is niet alleen vervelend, maar leidt ook tot enorme maat- schappelijke kosten. Eén op de drie nederlanders rookt, negen van de tien eet te veel onverzadigd vet, driekwart eet te weinig groente en fruit, meer dan de helft beweegt te weinig, de helft van de mannen en een derde van de vrouwen is te zwaar. Doet u daar zelf eens iets aan! De zorg en de preventie mogen ook best wat meer op dit aspect in- zetten en het is mijn taak deze discussie ook te voeren. Wil ik de zorg betaalbaar hou- den, dan moeten we keuzes maken. Ik wil de zorg, waarvan de hoge lasten toch hele- maal door de burgers worden betaald, inzetten waar het noodzakelijk is.

Ik kom terug bij de eigen rol van de rijksoverheid. Zeker kiest dit kabinet er uitdrukkelijk voor meer eigen verantwoordelijkheid te leggen bij instellingen en burgers. Maar de overheid kan de instellingen en burgers wel een handje helpen. Bij de begroting die drie weken geleden op Prinsjesdag is gepresenteerd hebben we in 2004 5 miljoen euro en vanaf 2005 10 miljoen extra uitgetrokken voor preventie. Ik wil dat geld vooral inzetten daar waar de achterstanden op het terrein van gezondheid en gezond gedrag het grootst zijn en dat is in de achterstadswijken in de grote steden. Uit onderzoek weten we dat in de stedelijke achterstadswijken de kans om voor het 65e jaar te overlijden 50% groter is dan in een welgestelde wijk. Daar investeren levert dus grote winst op. De steden gaan ervoor, ik ga ervoor!


---


---- --