29047 Wijziging van de Wet op de dierproeven
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor
Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend onderzoek van het voorliggende
wetsvoorstel, vastgesteld op 3 oktober 2003. Ik wil de leden van de commissie danken voor hun
bijdragen en zal in deze nota zo duidelijk en volledig mogelijk antwoord geven op de door hen
gestelde vragen.
Graag wil ik de leden van de VVD-fractie danken voor hun steunbetuiging voor de voorgestelde
wijziging. Zij gaven aan het streven dierproeven te verminderen door gebruik te maken van resultaten
van reeds verrichte dierproeven in andere landen toe te juichen. Ten aanzien van de wetswijziging
hadden de leden geen vragen.
Alle overige opmerkingen en vragen in het Verslag waren afkomstig van leden van de CDA-fractie. Ik
zal hun vragen in dezelfde volgorde als waarin ze werden gesteld beantwoorden, waarbij ik ook de
kopjes van het verslag zal aanhouden. De vragen staan telkens cursief boven de antwoorden.
Algemeen
"Welke redenen lagen er bij de implementatie van richtlijn nr. 86/609/EEG, 12 september 1996, ten
grondslag aan het niet volledig overnemen van de inhoud van deze richtlijn?"
Er is niet opzettelijk gekozen voor een niet volledige omzetting van twee artikelen van de 27 artikelen
tellende Richtlijn 86/609/EEG in nationale wetgeving. Toen die Europese Richtlijn werd gepubliceerd,
had Nederland al bijna 10 jaar de Wet op de dierproeven (Wod).
Een EU-Richtlijn, zoals 86/609/EEG, is niet direct van toepassing in de lidstaten, maar dient omgezet
te worden in nationale wet- en regelgeving. Aangezien RL 86/609/EEG betrekking had op de
bescherming van proefdieren, was de aangewezen weg om de bestaande Nederlandse wetgeving op
dit gebied, de Wod, naast RL 86/609/EEG te leggen en te bezien waar de Wod aangepast diende te
worden. Zo geschiedde.
Naar dezerzijdse mening werden de twee artikelen van de Richtlijn waar het nu om gaat (artikel 11 en
artikel 22 lid 1), reeds gedekt door de artikelen 10a respectievelijk 10, lid 1, sub a van de Wod, zodat
expliciete omzetting in nationaal recht niet nodig was.
De Commissie was het daar niet mee eens. Dit heeft geleid tot de zaak bij het Europese Hof van
Justitie. Door de uitspraak van het Hof van 16 januari 2003 is er nu duidelijkheid over de situatie.
Er is dus geen sprake van opzet, het is een verschil van (juridische) interpretatie dat de basis was
voor de Hofzaak. Zoals ik al aangaf zal er geen wezenlijk andere situatie ontstaan door de invoering
van deze wijziging. De dagelijkse praktijk was al conform de beide artikelen van de Richtlijn.
"Vanaf 16 januari was bekend dat de Wet op de dierproeven dient te worden gewijzigd. Waarom
bereikt de Kamer nu pas dit voorstel tot wijziging?"
Na de uitspraak van het Hof is eerst onderzocht, hoe de gevraagde wijziging het best in de bestaande
Nederlandse wetgeving kon worden ingebed. De conclusie was, dat dit via een formele wetswijziging
diende te gebeuren. Een relatief eenvoudiger wijziging, bijvoorbeeld via een algemene maatregel van
bestuur, bleek niet mogelijk. Vervolgens is het wetsvoorstel opgesteld. Dat voorstel is bij de Europese
Commissie ter consultatie voorgelegd om zoveel mogelijk te voorkomen, dat de uiteindelijke
wetswijziging niet de goedkeuring van de Europese Commissie zou kunnen wegdragen. De Europese
---
Commissie zou in dat geval immers wederom naar het Hof kunnen stappen. En zoals gezegd, gaat
het niet om een principiële inhoudelijke kwestie, maar betreft het een verschil van juridische
interpretatie. De reactie van de Europese Commissie liet even op zich wachten. De opmerkingen van
de Commissie zijn overgenomen en geïncorporeerd in het voorstel.
Daarna heeft het concept de gebruikelijke weg gevolgd: Actal, andere departementen, de
Ministerraad, de Raad van State en vervolgens via het Staatshoofd naar de Tweede Kamer. Hoewel
iedereen zo vlot mogelijk heeft meegewerkt, kosten al deze stappen nu eenmaal tijd en viel ook het
zomerreces binnen deze periode.
"Kan de regering het spoedeisende karakter van dit wetsvoorstel verklaren?"
Het betreft hier geen principiële inhoudelijke kwestie. Dat is de eerste reden om het zo snel mogelijk
in orde te maken, nu er door het Hof een duidelijke uitspraak is gedaan.
Ten tweede oefent de Europese Commissie druk uit. Vlak na de uitspraak van het Hof heeft de
Europese Commissie Nederland verzocht, haar te vertellen hoe invulling zal worden gegeven aan de
uitspraak van het Hof. Op dat verzoek heeft Nederland geantwoord, door middel van een schets van
het plan van aanpak met een globaal tijdpad erbij. Op die brief heb ik nooit een inhoudelijk antwoord
mogen ontvangen. Deze zomer zond de Europese Commissie een officiële ingebrekestelling, waarin
ze aangaf de Nederlandse brief te hebben ontvangen. De Commissie constateerde uit de
Nederlandse brief, dat de Nederlandse wet nog niet was gewijzigd en wilde weten wat de stand van
zaken was. Bovendien dreigde de Commissie te overwegen stappen te ondernemen tegen Nederland
om een snelle omzetting in Nederlandse wetgeving af te dwingen. Op die brief heb ik geantwoord
door de stand van zaken te schetsen, nogmaals mijn goede wil te benadrukken en begrip te vragen
voor de tijd die een formele wetswijziging nu eenmaal kost. Er moeten diverse stappen worden gezet,
dat is inherent aan een wetswijziging. En ieder stapje kost nu eenmaal wat tijd. Ik hoop dat de
Commissie daar begrip voor op kan brengen. Ook hoop ik dat alle betrokkenen net zo coöperatief en
constructief zullen blijven meewerken als tot nu toe.
"Heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in het arrest een uiterste datum
genoemd waarop de richtlijn dient te zijn geïmplementeerd?"
Het Hof heeft geen datum gemeld waarvoor een en ander in orde moet zijn gemaakt. Maar omdat het
geen principiële inhoudelijke kwestie betreft is het belangrijk dit zo snel mogelijk op te lossen. Daarbij
komt dat de Commissie nu heeft gedreigd, nogmaals naar het Hof te stappen, om Nederland te
dwingen dit zo snel mogelijk in orde te maken. Mocht de Commissie wederom naar het Hof stappen,
zo gaf ze aan, dan zal de Commissie het Hof verzoeken Nederland een dwangsom op te leggen. Dat
wil ik natuurlijk voorkomen.
"De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de mededeling dat het advies van de
Raad van State bij het voorliggende wetsvoorstel niet openbaar wordt gemaakt omdat het onder meer
instemmend luidt. Deze instemming verheugd hen, maar zij verzoeken de regering alsnog het advies
van de Raad van State openbaar te maken, zodat kennisgenomen kan worden van de argumentatie
waarom de Raad van State tot dit advies is gekomen."
Het advies van de Raad van State was een zogeheten "blanco" advies en bevatte uitsluitend de
standaardformulering, genoemd in het Draaiboek voor de wetgeving, onder nummer 40, punt 1.
Ingevolge artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State blijft openbaarmaking van
het advies in dat geval achterwege.
---
---
Administratieve lasten
"De leden van de CDA-fractie betreuren dat er kennelijk geen mogelijkheid is om te komen tot
vermindering van de administratieve lastendruk met het in stand houden van een zorgvuldige
toetsing. Leidt het voorleggen van een voorgenomen proef aan uitsluitend de Centrale Commissie
Dierproeven niet tot een vermindering van procedures en administratieve lastendruk?"
De rollen en taken van de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) en de
Dierexperimentencommissies (DEC's) staan feitelijk los van het voorstel 29047, immers er vindt geen
echte wijziging plaats in hun taken en functies. Wellicht bestaat er bij de leden van de CDA-fractie
een misverstand over de rol van de CCD. Het is niet zo dat de CCD ieder onderzoeksvoorstel toetst
na een toetsing door een DEC. Dit is geen onderdeel van de taakstelling van de CCD zoals deze is
omschreven in de Wod. Bovendien zou dat onmogelijk zijn gezien het grote aantal voorstellen dat op
jaarbasis beoordeeld wordt in Nederland. Ter illustratie: in 2001 werden door de 29 DEC's over 4905
projectvoorstellen adviezen opgesteld. De CCD kan worden ingeschakeld door een
vergunninghouder, als de door deze vergunninghouder geraadpleegde DEC met een negatief advies
komt en de vergunninghouder het daarmee oneens is. De CCD zal dan als beroepsinstantie het
projectvoorstel beoordelen.
Een herziening van het stelsel, waarbij de CCD ieder voorstel moet beoordelen, zou leiden tot een
enorme toename van de last voor de CCD. Daarmee zou de CCD een andere taakstelling en
samenstelling (moeten) krijgen, de huidige leden kunnen dit niet bolwerken qua tijdsbelasting.
Een centraal beoordelingsstelsel leidt bovendien tot een toename van administratieve lasten. Ook zou
de proefdierdeskundige telkens naar de vergaderingen van de CCD moeten reizen. De CCD-
vergadering zal in de meeste gevallen niet vlak bij de locatie van de vergunninghouder plaatsvinden.
De proefdierdeskundige kan gedurende die tijd niet aanwezig zijn bij de vergunninghouder.
Bovendien zouden zo de lijnen tussen de toetsingscommissie en onderzoekers langer worden.
Kortom een wijziging in het stelsel zodanig dat de beoordeling van onderzoeksprojecten door de CCD
zal plaatsvinden, is mijns inziens niet wenselijk en leidt zeker niet tot een vermindering van de
administratieve lasten.
Bovendien kan van een beslissing van de CCD beroep worden ingesteld bij de rechtbank, zodat geen
sprake is van lastenverlichting, maar slechts van lastenverschuiving.
"Is het voor een dierexperimentencommissie mogelijk om voldoende zorgvuldig te toetsen of een
vergelijkbare dierproef al in een andere lidstaat van de Europese Unie heeft plaatsgevonden of
plaatsvindt?"
Het is niet alleen een kwestie of er al onderzoek heeft plaatsgevonden in een ander land. Het
onderzoek en de resultaten moeten ook beschikbaar zijn voor de vergunninghouder. Dat is niet altijd
het geval. Daarnaast moeten de onderzoeksresultaten bruikbaar zijn. Dierproeven zijn niet goedkoop.
Als een vergunninghouder geen onderzoek hoeft te doen, maar op een andere wijze aan de
resultaten kan komen, zal hij dat dan ook niet nalaten. Zolang er geen actuele Europese database is
waar al het onderzoek en de resultaten in beschikbaar zijn, is het niet mogelijk om met 100%
zekerheid te kunnen garanderen dat een vergelijkbaar onderzoek al is gedaan. Echter door het
voorwerk, de literatuurstudie, kan zoveel mogelijk worden voorkomen dat een onderzoek dubbel
wordt uitgevoerd.
De huidige multimedia-middelen leveren een belangrijke bijdrage aan degelijke en volledige
literatuurstudies. Alle gerenommeerde wetenschappelijke tijdschriften zijn via zoekmachines
tegenwoordig heel snel te scannen op relevante artikelen. Deze systemen worden goed bijgehouden,
waardoor de meest recente artikelen ook snel breed beschikbaar zijn. Met deze hulpmiddelen wordt
relevante wetenschappelijke informatie heel eenvoudig toegankelijk gemaakt. Het is daardoor veel
makkelijker geworden om uit te zoeken of bepaald onderzoek al heeft plaatsgevonden.
Verder zitten onderzoekers goed in hun specifieke veld en weten daardoor zelf ook welk onderzoek al
heeft plaatsgevonden.
---
---
"Zal een toetsing uitsluitend door de Centrale Commissie Dierproeven niet alleen resulteren in minder
administratieve lastendruk en éénduidiger besluitvorming, maar ook in het beoogde doel van deze
wetswijziging, namelijk minder dierproeven?"
Ik deel de hier gestelde hypothese niet. De hypothese suggereert dat er mogelijk grote diversiteit
bestaat tussen de besluitvorming van verschillende DEC's. Natuurlijk zal er enig verschil bestaan
tussen DEC's inzake de besluitvorming. Ook binnen de rechtspraak zien we dat. Ik heb echter geen
aanwijzingen dat er grote verschillen bestaan. Ook zijn veel zeer deskundige DEC-leden lid van meer
dan één DEC. Dit leidt tot een zeer wenselijke kruisbestuiving tussen DEC's onderling. Daarnaast
hebben de DEC's zich georganiseerd in een overkoepelende organisatie de NVDEC. Bovendien
wonen DEC-leden bijeenkomsten bij en volgen bijscholingscursussen. Dit geeft hen gelegenheid
ervaringen uit te wisselen. De proefdierdeskundigen, die als adviseur van de DEC functioneren,
komen regelmatig bij elkaar en onderhouden een vorm van permanente educatie. De DEC's zijn dus
allerminst solitaire eilandjes die los van elkaar opereren.
De CCD kan onmogelijk in de huidige samenstelling alle Nederlandse onderzoeksprojecten
beoordelen. Een enorme uitbreiding van het aantal CCD-leden zou daarvoor nodig zijn. De CCD moet
dan immers het werk gaan doen van bijna 30 DEC's. Het aantal CCD-leden zal, als ze het werk van
de DEC's over zou moeten nemen, in de orde van grootte moeten liggen van het totale aantal
Nederlandse DEC-leden. Ook zal de secretariële ondersteuning van de CCD een groot knelpunt
worden. Momenteel ligt de taak bij de Voedsel en Waren Autoriteit.
Er kan onmogelijk van alle CCD-leden worden verlangd, dat ze de details van alle jaarlijks bijna 5000
ingediende projectvoorstellen bekijken. Bovendien ontstaat door de enorme hoeveelheid projecten
het gevaar dat het meer een formaliteit wordt dan een echte beoordeling. Dat wil ik te allen tijde
voorkomen. Er zijn landen waar wel een centrale toetsing plaatsvindt. Naar mijn informatie is dat
veelal een formaliteit, waarbij het advies van een locale commissie wordt gevolgd, of waarbij niet
wordt getoetst per onderzoeksplan, maar op een hoger niveau (projecten/programma's), of gaat het
om landen waar weinig dierexperimenteel onderzoek plaatsvindt.
Dit alles overziende, leidt een centrale en enige beoordeling van alle projectvoorstellen mijns inziens
niet tot minder dierproeven, noch tot éénduidigere besluitvorming, noch tot een administratieve
lastenverlichting.
Artikelsgewijs
Artikel I, onder A (wijziging van artikel 10a)
"Kunnen deze commissies (red.: de DEC's) in voldoende mate de gevolgen van het loslaten van een
proefdier voor de volksgezondheid en het milieu inschatten?"
Het loslaten van een dier tijdens of na een proef is zeker geen regel. Immers verreweg de meeste
proefdieren zijn dieren speciaal voor dierexperimenten gefokt en gehouden. Veelal worden ze onder
speciale klimatologische condities gehuisvest. Het betreft hier voornamelijk knaagdieren. Dit zijn geen
dieren die vrijgelaten zullen worden. Niet inheemse dieren die worden gehouden als proefdier,
bijvoorbeeld apen, zullen in Nederland zeker niet vrij worden gelaten. Andere dieren zoals runderen,
paarden, honden, katten, vogels en voor dierproeven gefokte knaagdieren en konijnen zullen ook niet
worden vrijgelaten, dit zijn immers gewone gedomesticeerde dieren en deze dieren zullen dus ook
niet tijdens of aan het eind van een experiment de vrije natuur ingestuurd worden.
Op grond van artikel 2a van het Dierproevenbesluit wordt in het onderzoeksplan dat door een DEC
wordt getoetst, informatie opgenomen over onder meer het doel van de proef, de motivatie van de
keuze van de soort en het aantal proefdieren, de herkomst van de dieren, de beoogde behandeling
en verzorging, waaronder begrepen de huisvesting voor, tijdens en na de proef en de uiteindelijke
bestemming van het dier na de proef.
Alhoewel die regeling niet expliciet voorschrijft dat in het onderzoeksplan informatie moet worden
gegeven over de mogelijke gevolgen van het vrijlaten van een proefdier voor de volksgezondheid, het
milieu en de gezondheid van andere dieren, worden, indien van toepassing, deze elementen in de
praktijk wel meegewogen. Er is in Nederland slechts een zeer klein aantal DEC's dat soms dergelijk
---
---
onderzoek ter toetsing krijgt voorgelegd. In deze DEC's is specifieke expertise met betrekking tot
veldbiologisch onderzoek aanwezig. Het veldbiologisch onderzoek wordt echter gekenmerkt door een
zeer grote diversiteit ten aanzien van type onderzoek en diersoorten. Indien de DEC van mening is
dat voor specifieke onderzoeksplannen voldoende expertise ontbreekt, kunnen te allen tijde externe
deskundigen worden geconsulteerd.
De onderhavige wetswijziging (zie ook de interpretatie zoals weergegeven in de memorie van
toelichting) regelt echter dat in het vervolg de risico's voor de volksgezondheid, het milieu en de
gezondheid van andere dieren expliciet worden meegenomen
Overigens is de vergunninghouder ook gehouden andere wettelijke verplichtingen dan de Wet op de
dierproeven na te leven, voor zover die betrekking hebben op deze aangelegenheid.
Dit alles geeft mij het vertrouwen dat er in het uitzonderlijke geval dat er een vrijlating van een
proefdier wordt aangevraagd, daar een goed afgewogen en correcte beslissing over genomen zal
worden.
"Worden risico's voor de diergezondheid van andere dieren betrokken bij de besluitvorming?"
Risico's voor andere dieren vallen onder de risico's voor het milieu. Immers deze dieren vormen een
onderdeel van het totale milieu. In de Engelse versie van de Richtlijn, de basisversie, wordt het woord
"environment" gebruikt. Overigens zie ik hier ook weinig risico. Een dier dat ten gevolge van de proef
een risico vormt voor de gezondheid van andere dieren, zal van geen enkele DEC toestemming
krijgen om vrijgelaten te worden.
"De leden van de CDA-fractie vragen of het vrijlaten van een proefdier wel een wenselijke situatie is."
Ik kan uw bezorgdheid over mogelijke vrijlatingen begrijpen. Ik citeer artikel 11 van de Richtlijn
86/609/EEG: "Ongeacht de overige bepalingen va deze richtlijn mag het verantwoordelijke gezag
toestemming geven voor het vrijlaten van het betrokken dier wanneer de gewettigde doeleinden van
de proef zulks vereisen, op voorwaarde dat het de zekerheid heeft verkregen dat al het mogelijke is
gedaan om het welzijn van het dier te waarborgen, indien de gezondheidstoestand van het dier zulks
toelaat en er geen gevaar bestaat voor de volksgezondheid en het milieu."1 Hieruit volgt dus dat het
niet de bedoeling is om proefdieren in groten getale vrij te laten. Het is juist andersom: bedoeld is dat,
als vrijlating gewenst is of gevraagd wordt om een of andere reden, dit niet zonder meer geschiedt. Er
zal duidelijk moeten worden gewaarborgd, dat het dier er zelf niet van te lijden heeft en dat het dier
geen gevaar kan vormen voor de volksgezondheid of het milieu, alvorens toestemming kan worden
verleend. Dieren die bijvoorbeeld besmet zijn met een (potentieel) gevaarlijke besmettelijke ziekte zal
niemand vrij willen laten. Ik hoop dat dit uw bezorgdheid kan wegnemen op dit punt.
"Kan een praktijkvoorbeeld worden gegeven?"
Het vrijlaten van proefdieren in het kader van een proef kan plaatsvinden in het kader van
veldbiologisch onderzoek.
Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om onderzoek waarbij - op individueel of op populatieniveau- het
gedrag en de migratie van dieren wordt bestudeerd. Het betreft dan fundamenteel biologisch
onderzoek of onderzoek in het kader van natuurbescherming. Voor dergelijk onderzoek worden
bijvoorbeeld aan dieren die uit een populatie zijn gevangen enkele handelingen verricht (bijvoorbeeld
het inbrengen van een zender) en vervolgens worden deze dieren vrijgelaten. Ook kan het gaan om
1 De oorspronkelijke Engelse tekst van artikel 11 luidt: "Notwithstanding the other provisions of this
Directive, where it is necessary for the legitimate purposes of the experiment, the authority may allow
the animal concerned to be set free, provided that it is satisfied that the maximum possible care has
been taken to safeguard the animal's well-being, as long as its state of health allows this to be done
and there is no danger for public health and the environment."
---
---
dieren die na in gevangenschap te zijn gefokt of na langdurig in gevangenschap te zijn gehouden
worden uitgezet.
"Zijn sinds de implementatie van de richtlijn in 1996 dierproeven afgewezen omdat dieren tijdens een
proef vrijgelaten zouden worden
Voor zover bekend zijn er sinds 1996 geen dierproeven afgewezen omdat dieren tijdens de proef
zouden worden losgelaten.
"Volgens het toegevoegde lid 8 wordt de geldigheid van gegevens die het resultaat zijn van proeven
die in een andere lidstaat zijn verricht "zoveel mogelijk" erkend. De leden van de CDA-fractie vragen
of deze formulering niet tot een zekere vrijblijvendheid leidt. Voldoet deze formulering aan voldoende
uniformering van regelgeving in de overige lidstaten van de Europese Unie?"
De tekst is vrijwel letterlijk gelijk aan die van artikel 22 lid 1 van de richtlijn, en geeft vrij duidelijk aan
waar het om gaat. Diverse testen zijn voorgeschreven door de overheid voor het samenstellen van
een toelatingsdossier van een stof (geneesmiddel, additief, vaccin, bestrijdingsmiddel, etc.). Ook geldt
voor sommige producten dat, alvorens een bepaalde batch gebruikt mag worden, enkele
voorgeschreven veiligheidstesten gedaan moeten worden. Mocht bijvoorbeeld een batch al zijn getest
in een andere lidstaat en vervolgens worden ingevoerd, dan zal het meestal niet nodig zijn om de
batch-testen te herhalen. Indien de resultaten van de batch-test niet beschikbaar kunnen worden
gesteld, of nieuwe informatie aanleiding geeft om twijfels te hebben bij de resultaten, zal de
invoerende lidstaat kunnen besluiten om zelf ook te laten testen. Immers de veiligheid van het product
dient gewaarborgd te worden, alvorens het product kan worden aangewend.
Mede omdat de formulering van het artikel in het wetsvoorstel overeenkomt met de richtlijntekst en
uitgebreid is afgestemd met de Europese Commissie, geeft het mijns inziens voldoende uitdrukking
aan de bedoeling van artikel 22 lid 1 in 86/609/EEG. Dit is voor mij belangrijker dan hoe andere
lidstaten dit geformuleerd hebben in hun nationale regelgeving. Er zijn namelijk meer lidstaten die
onenigheid hebben met de Europese Commissie over de implementatie van artikel 22 in hun
nationale wetgeving.
"Deze beoordeling wordt bij een dierexperimentencommissie gelegd en in tweede instantie bij de
Centrale Commissie Dierproeven. Is het niet wenselijk om deze beoordeling in eerste instantie toe te
wijzen aan de Centrale Commissie Dierproeven?"
Een projectvoorstel wordt ter advisering aan een erkende DEC voorgelegd. Als er een positief advies
wordt gegeven, wordt de CCD niet geraadpleegd. Dit behoort ook niet tot de taken van de CCD zoals
omschreven in de Wod. Alleen bij een negatief DEC-advies én een vergunninghouder die in beroep
gaat tegen dit negatieve DEC-advies, wordt het projectvoorstel door de CCD beoordeeld.
Overigens is tot op heden nog niet een dergelijk nader advies uitgebracht door de CCD.
In mijn antwoorden op uw andere vragen heb ik reeds aangegeven dat de CCD geen directe rol heeft
bij het beoordelen van projectvoorstellen. Ook gaf ik al aan, dat ik het niet haalbaar en wenselijk acht
om de CCD in te schakelen voor het beoordelen van elk afzonderlijk projectvoorstel. De CCD is een
commissie waarbij een vergunninghouder in beroep kan gaan en heeft een adviserende rol als een
soort denktank.
"Wordt een besluit om een dierproef, die reeds op het grondgebied van een andere lidstaat van de
Europese Unie is verricht, alsnog nodig te achten, openbaar gemaakt en met redenen omkleed?"
Een DEC-advies is niet openbaar. Als een dierproef toch nodig is, ondanks dat er resultaten zijn in
andere lidstaten, kan dat diverse redenen hebben. Deze redenen dient de vergunninghouder aan de
---
---
betrokken DEC uiteen te zetten. De DEC kan dan beoordelen of het experiment wel of niet
verantwoord is. Het kan immers zijn dat er goede redenen zijn om een experiment te herhalen.
Artikel I, onder B (wijziging van artikel 25)
"De wijziging van artikel 25 betreft het toevoegen van artikel 10c, waardoor wordt voorgesteld
overtreding van artikel 10c als een misdrijf te bestempelen...Artikel 10c verbiedt het ontwikkelen van
een dierproef voor cosmetica. Is dat de reden waarom destijds artikel 10c niet is toegevoegd?"
Het is, zoals ik al aangaf in de memorie van toelichting, onduidelijk waarom er indertijd geen
koppeling is gemaakt tussen artikel 10c en artikel 25. Er is totaal geen reden die op een of andere
wijze teruggeleid kan worden naar de inhoud van artikel 10c zelf. Waarschijnlijk is de verklaring dat
het gewoon over het hoofd is gezien bij de wijziging waarbij artikel 10c is toegevoegd. Het nu
voorliggende voorstel tot wetswijziging biedt een mooie gelegenheid om deze omissie te repareren.
"Wat betekent dit voor de import van cosmeticaproducten uit landen buiten de Europese Unie die
getest zijn op dierproeven?"
Cosmetica uit derde landen moet net als cosmetica afkomstig uit de Europese Unie aan
kwaliteitseisen en veiligheidseisen voldoen. Deze zijn geformuleerd in Europese en nationale
wetgeving. Het verbod van artikel 10c op het doen van dierproeven voor het testen van cosmetica
geldt alleen in Nederland. Binnenkort volgt de Europese Unie. Het huidige Nederlandse verbod heeft
geen consequenties voor de eisen die worden gesteld aan cosmetica afkomstig uit andere EU-
lidstaten of derde landen. Invoer van cosmetica waarvoor in het buitenland dierproeven zijn gedaan,
valt buiten de reikwijdte van artikel 10c.
Tot slot merk ik op dat ik deze nota vergezeld doe gaan van een nota van wijziging met het oog op de
inwerkingtreding van het wetsvoorstel.
---
29 047 Wijziging van de Wet op de dierproeven
Nota van wijziging
Het wetsvoorstel wordt gewijzigd als volgt:
Toegevoegd wordt een artikel II dat luidt als volgt:
Artikel II
Onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet treedt deze wet in werking
met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Toelichting
Het wetsvoorstel bevatte bij de indiening geen inwerkingtredingsbepaling. Ingevolge artikel 7
van de Bekendmakingswet zou het voorstel, indien het kracht van wet zou verkrijgen,
"automatisch" in werking treden met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand
na de plaatsing in het Staatsblad. Door de Tijdelijke Referendumwet is genoemd artikel 7 buiten
werking gesteld en kan onduidelijkheid rijzen over de datum waarop dit voorstel in werking
treedt. Om die onduidelijkheid te voorkomen en om de wet met spoed in overeenstemming te
brengen met Richtlijn 86/609/EEG, stel ik alsnog een inwerkingtredingsbepaling voor, waarin
wordt verwezen naar de spoedprocedure van de referendumwet.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst
---- --
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport