POLITIE EN WETENSCHAP

omgaan met geweld

PERSBERICHT

Vandaag zijn twee nieuwe uitgaven in de reeks Politiewetenschap van het Programma Politie en Wetenschap verschenen welke beide handelen over de omgang van de politie met geweldsincidenten en meldingen.

Embargo tot vrijdag 10 oktober 9.00 uur.

Geweldsincidenten hebben, ondanks dat ze een relatief klein aandeel van totale werkaanbod uitmaken, door hun aard en ernst grote invloed op werk en werkbeleving van politiemensen. Niettemin bestaat binnen de politie weinig consensus over de meest effectieve aanpak van het geweld op straat. Eenstemmigheid is er wel waar het gaat om het belang van resoluut optreden. Maar daarvoor moeten politiemensen kunnen vertrouwen op enerzijds hun eigen - fysieke - vaardigheden en anderzijds goede aansturing en steun van hun directe chef.

Dit zijn enkele van de belangrijkste uitkomsten van een tweetal studies dat deel uitmaakt van een 'cluster' van onderzoeken naar geweld en de omgang van de politie daarmee. Geweld op straat heeft onverminderd hoge politiek-maatschappelijke prioriteit en voor een effectieve aanpak daarvan wordt veel verwacht van de politie. Het rapport 'Omgaan met geweld' doet verslag van een onderzoek in twee grootstedelijke en twee landelijke politieregio's naar de wijze waarop politie in de praktijk omgaat met (dreigende) confrontaties met geweld (op straat). Bij dit onderzoek, dat is uitgevoerd door de Onderzoeksgroep van de Nederlandse Politie Academie (NPA) van het LSOP in Apeldoorn, is onder meer gebruik gemaakt van langdurige observaties. Er blijkt uit dat politiemensen het geweld waarmee ze in hun werk worden geconfronteerd ruwweg onderverdelen in viert soorten: geweld tegen de politie, (crimineel) geweldgebruik door jongeren, uitgaansgeweld en huiselijk geweld. Geweld tegen de politie houdt politiemensen het meeste bezig en roept veel spanning en ook angst op, geweld door jongeren vooral morele verontwaardiging. Ten aanzien van huiselijk geweld overheerst twijfel in hoeverre de aanpak daarvan een taak is van de politie; wat overigens niet wegneemt dat de hoge maatschappelijke prioriteit voor de aanpak van huiselijk geweld wordt onderschreven.

Ten aanzien van de omgang met geweldsincidenten en meldingen concluderen de onderzoekers dat in het algemeen gesproken bij de politie geen sprake is van een eenduidige aanpak van geweldsincidenten en dat ook weinig consensus bestaat over wat de beste aanpak zou kunnen zijn. Wel bestaat onder politiemensen eenstemmigheid over het belang van factoren als resoluut optreden, een goede operationele aansturing door de directe chef en vooral ook: vertrouwen in eigen conditie en beheersing van basistechnieken. Hoe meer agenten (denken te) kunnen vertrouwen op hun eigen fysieke vaardigheden, hoe groter het zelfvertrouwen waarmee ze op straat risicoconfrontaties aangaan en hoe kleiner de kans dat ze - onnodig - terug (hoeven te) grijpen op zware geweldsmiddelen zoals het vuurwapen. Betere training op dit gebied zou derhalve zowel het geweldgebruik tegen als door de politie (kunnen) terugdringen. En dat (b)lijkt te meer van belang omdat veel agenten zich zorgen maken over hun eigen veiligheid en het gebrek aan gezag en de agressiviteit waarmee ze worden bejegend door met name bepaalde groepen probleemjongeren. Sommigen leggen wat dit betreft ook een verband met het verhoogde ziekteverzuim bij de politie dat mede terug te voeren zou zijn op toegenomen angst onder collega's voor gewelddadige confrontaties op straat.
De mogelijkheden voor het ontwikkelen en standaardiseren van effectieve interventiestrategieën zijn gunstiger naarmate sprake is van een grotere voorspelbaarheid van zowel aard als lokatie van geweldsincidenten. Dat is bijvoorbeeld het geval bij uitgaansgeweld en, tot op zekere hoogte, ook bij huiselijk geweld. In beide gevallen kan die aanpak mede daardoor gegoten worden in vastomlijnde protocollen, waarin ook de samenwerking en afstemming met andere relevante partners wordt geregeld. Bij uitgaansgeweld zijn dat bijvoorbeeld horeca exploitanten en bij huiselijk geweld maatschappelijk werk.

Het tweede rapport, 'Geweldige registratie', bevat het verslag van een onderzoek naar de wijze waarop geweldsmeldingen door de korpsen worden geregistreerd en welke gevolgen dat heeft voor de kennis en informatiepositie van de politie. Het is uitgevoerd door DSP-groep uit Amsterdam in twee grootstedelijke politieregio's met ieder hun eigen registratiesystemen. De belangrijkste conclusie in dat rapport is dat, anders dan werd verwacht, het registreren van geweldsmeldingen bij de politie geen bijzondere prioriteit heeft. Geweldsincidenten en meldingen worden in beginsel niet anders vastgelegd in de registratiesystemen van de politie dan andere meldingen. Dat betekent dat ook de geweldsregistratie mank gaat aan de bekende onvolkomenheden die kleven aan de gebrekkige informatiehuishouding bij de politie. Alleen als de aanpak van geweld deel uitmaakt van een probleemgerichte, projectmatige aanpak, wordt gericht geïnvesteerd in de opbouw van een goede kennis en informatiepositie. In de praktijk komt dit meestal neer op aparte, handmatig bij te houden, kaartenbakken.
Dit onderzoeksverslag bevat een groot aantal aanbevelingen hoe de informatiehuishouding van de korpsen verbeterd kan worden, zowel in algemene zin als meer toegespitst op de registratie van geweldsmeldingen.

Heden is ook nog een derde rapport verschenen over dit onderwerp en dat handelt over geweldsslachtoffers en hun afwegingen om wel of geen aangifte te doen bij de politie. Het wordt uitgegeven door het Verwey-Jonker Instituut in Utrecht dat in opdracht van Politie en Wetenschap een verkennende studie hiernaar heeft verricht. Daaruit blijkt dat niet alle geweldslachtoffers aangifte doen bij de politie. Bij hun overweging wel of geen aangifte te doen spelen onder meer 'derden' zoals omstanders of getuigen en vrienden en bekenden een rol maar ook welke verwachtingen men heeft ten aanzien van de politie. De beide hiervoor beschreven onderzoeksrapporten zijn uitgegeven in de reeks Politiewetenschap van het Programma Politie en Wetenschap. Dit programma is in mei 1999 ingesteld door de minister van BZK om het wetenschappelijk onderzoek op het gebied van politie en veiligheid te stimuleren en tevens een impuls te geven aan een betere benutting van onderzoeksresultaten in politiepraktijk en opleiding. Daartoe is een meerjarig onderzoeksprogramma ontwikkeld. De uitvoering van dit programma geschiedt onder leiding van de directeur van het programmabureau, G.C.K. Vlek.

Nadere informatie is te verkrijgen bij:
Van de zijde van de onderzoekers:

- NPA-onderzoeksgroep: mw. Claartje In 't Velt; tel. 035 - 5422998

- DSP-groep: Robert van Overbeeke; tel. 020-6257537 Van de zijde van het Programma Politie en Wetenschap : G.C.K. Vlek, Programma Politie & Wetenschap; tel. 055 - 5397215 of 06-22778644.

10 okt 03 09:42