Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF9439 Zaaknr: C02/100HR
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 10-10-2003
Datum publicatie: 10-10-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
10 oktober 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/100HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V., gevestigd
te 's-Gravenhage,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. G.C. Makkink,
t e g e n
, wonende te ,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.V. Polak.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij dagvaarding van 30 juni 1992 heeft , weduwe van
, wonende te , hierna: , bij
de rechtbank te Maastricht een vordering ingesteld tegen (onder meer)
thans verweerder in cassatie - verder te noemen: - tot,
kort samengevat, betaling aan haar (met ingang van 23 augustus 1988)
terzake gederfd levensonderhoud van het verschil tussen het inkomen,
dat wijlen haar echtgenoot zou hebben verdiend en het AWW-pensioen,
dat zij sedert 23 augustus 1988 geniet, zulks op grond van
beweerdelijk onrechtmatig handelen van .
De rechtbank heeft bij vonnis van 25 februari 1993
toegestaan om thans eiseres tot cassatie - Nationale-Nederlanden - in
vrijwaring op te roepen in de zo-even vermelde procedure.
heeft bij exploit van 10 maart 1993 Nationale-Nederlanden
in vrijwaring gedagvaard voor de rechtbank te Maastricht en gevorderd
Nationale-Nederlanden te veroordelen al datgene te betalen, waartoe
als gedaagde in de hoofdzaak bij dat vonnis ten behoeve
van mocht worden veroordeeld, met veroordeling van
Nationale-Nederlanden in de kosten van het geding in de hoofdzaak en
deze vrijwaring.
Nationale-Nederlanden heeft in vrijwaring de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 11 juli 1996 in de hoofdzaak
een comparitie van partijen gelast, bij tussenvonnis van 12 juni 1997
in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door
partijen over een te benoemen deskundige en over de aan deze te
stellen vragen en bij tussenvonnis van 8 januari 1998 in de hoofdzaak
een deskundigenonderzoek gelast, een deskundige benoemd en een aantal
vragen geformuleerd, en in de vrijwaringszaak telkens iedere verdere
beslissing aangehouden. Na deskundigenbericht heeft de rechtbank bij
eindvonnis van 30 september 1999 in de hoofdzaak de vordering van
grotendeels toegewezen en in de vrijwaringszaak de
vordering van afgewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft in de vrijwaringszaak hoger
beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij tussenarrest van 26 juli 2001 heeft het hof de zaak naar de rol
verwezen voor het in het geding brengen van in het arrest nader
omschreven bescheiden. Het hof heeft bij eindarrest van 20 december
2001 het vonnis in vrijwaring waarvan beroep vernietigd en, opnieuw
rechtdoende, de vordering van alsnog toegewezen en
Nationale-Nederlanden veroordeeld al datgene te betalen waartoe
bij vonnis in de hoofdzaak van 30 september 1999 ten
behoeve van , waaronder begrepen de kosten ten bedrage
van f 860,-- in het incident, is veroordeeld, met veroordeling van
Nationale-Nederlanden in de proceskosten aan de zijde van
zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, zoals in het dictum van
het arrest is vermeld.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Nationale-Nederlanden beroep in
cassatie ingesteld. De cassatie-dagvaarding is aan dit arrest gehecht
en maakt daarvan deel uit.
heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de advocaat-generaal D.W.F. Verkade strekt tot
verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.
(i) Op 22 augustus 1988 is , als constructieschilder
werkzaam in dienst van schildersbedrijf , op het
ENCI-complex te Maastricht verongelukt doordat hij uit een door
aan verhuurde en door
bediende hoogwerker is gevallen. De hoogwerker was gemonteerd op een
vrachtwagen, waarvoor bij Hannover International
Insurance (Nederland) NV (hierna: Hannover) een WAM-verzekering had
afgesloten. Ten tijde van het ongeval waren de vier stempels van de
vrachtwagen uitgezet.
(ii) Op vordering van de weduwe van zijn
en door de rechtbank veroordeeld tot betaling aan haar
van in het vonnis van 30 september 1999 nader omschreven
schadevergoeding. werd op grond van art. 1401 (oud) BW
aansprakelijk geacht voor de schade als gevolg van het ongeval met de
hoogwerker, omdat deze, kort gezegd, door veranderingen van de
oorspronkelijke constructie onveilig was. heeft in dit
vonnis berust.
(iii) In de onder (ii) vermelde procedure heeft
Nationale-Nederlanden in vrijwaring opgeroepen en de hiervóór onder 1
vermelde vordering ingesteld, stellende dat Nationale-Nederlanden op
grond van de door met haar gesloten
aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven en beroepen (hierna:
AVB-verzekering of -polis) gehouden is aan te voldoen al
datgene waartoe in de hoofdzaak zal worden veroordeeld.
(iv) Artikel 3 van onderdeel B "Bijzondere voorwaarden voor bedrijven
en beroepen" van de op de AVB-verzekering toepasselijke
polisvoorwaarden luidt, voorzover in cassatie van belang, als volgt:
"Niet gedekt is de aansprakelijkheid voor schade, toegebracht met of
door een motorrijtuig of een luchtvaartuig, dat een verzekerde bezit,
houdt, bestuurt, gebruikt of als werkgever doet of laat gebruiken.
Deze uitsluiting geldt niet voor:
3.1 Aanhangwagens
(...)
3.2 Laden/Lossen
(...)
3.3 Lading
(...)
3.4 Motorrijtuigen in gebruik bij ondergeschikten
(...)
3.5 Passagiers
(...)
Andere verzekering
De risico's vermeld onder 3.3, 3.4 en 3.5 zijn niet verzekerd indien
en voor zover zij gedekt zijn krachtens een andere verzekering. (...)"
(v) Artikel 3 onder a van de op de hiervóór onder (i) vermelde
WAM-verzekering toepasselijke polisvoorwaarden luidt, voorzover in
cassatie van belang, als volgt:
"Ondergetekenden dekken de aansprakelijkheid van verzekerde voor
schade veroorzaakt met of door het motorrijtuig, tot betaling waarvan
zij op grond van wettelijke bepalingen gehouden zijn, hetzij terzake
van letsel of dood van personen en/of dieren, hetzij terzake van
beschadiging, verlies of vernietiging van goederen van derden. (...)"
(vi) Hannover heeft zich op het standpunt gesteld dat de geclaimde
schade van dekking op de WAM-polis is uitgesloten, onder meer omdat de
onderhavige schade niet met of door het motorrijtuig is veroorzaakt,
zodat het niet gaat om die aansprakelijkheid waarvoor in art. 3 van de
toepasselijke polisvoorwaarden dekking wordt verleend, en de schade
niet is veroorzaakt op een wijze die karakteristiek is voor
schadeveroorzaking in het verkeer.
3.2 Nationale-Nederlanden heeft zich, voorzover in cassatie van
belang, tegen de onder 1 vermelde vordering van verweerd
met een beroep op het hiervóór in 3.1 onder (iv) vermelde art. 3 van
de toepasselijke voorwaarden. De rechtbank heeft de vordering van
afgewezen op grond van de overweging dat het vermelde
art. 3 geen enkel aanknopingspunt geeft voor de stelling van
dat met dat artikel slechts aansprakelijkheid voor schade
is uitgesloten die is veroorzaakt bij deelname van een motorrijtuig
aan het verkeer. Het hof heeft het verweer van Nationale-Nederlanden
echter verworpen en de vordering van toegewezen. Het hof
heeft daartoe, voorzover in cassatie van belang, het volgende
overwogen:
"8.5 Strikt genomen ontbreekt, gelet op de tekst van artikel 3 van
deel B van de AVB-polis (...), een sluitende spiegelbeelddekking ten
aanzien van de WAM-polis en de AVB-polis. De term "toegebracht met of
door een motorrijtuig" in genoemd artikel B3 legt een ruimer causaal
verband tussen de schade en het motorrijtuig dan "schade, veroorzaakt
door of met een motorrijtuig", met welke term wel een sluitende
spiegelbeelddekking zou zijn gecreëerd. Bedacht moet echter worden,
dat de oorsprong van een uitsluiting als de onderhavige in
AVB-polissen lijkt te zijn gelegen in het feit dat het
motorrijtuigrisico voor de algemene aansprakelijkheidsverzekering een
relatief te hoog risico vormt en dientengevolge in een specifieke
motorrijtuigpolis is ondergebracht. Vanuit deze achtergrond mocht
er redelijkerwijs vanuit gaan en mocht
van hem redelijkerwijs niet anders verwachten
dan dat de uitsluiting in de AVB-polis aansluit bij de dekking van de
WAM-polis.
heeft er dus redelijkerwijs vanuit mogen gaan - en
mocht dat verwachten - dat de uitsluiting bij
toepassing van het causaliteitscriterium niet verder reikt dan er ten
aanzien van het motorrijtuigrisico dekking op de WAM-polis is.
8.5.1 Hetgeen omtrent het niet sluiten door
van een werkmaterieelpolis heeft betoogd doet op grond
van het vorenstaande niet terzake."
3.3 Bij de beoordeling van het tegen de zojuist weergegeven
overwegingen gerichte middel wordt het volgende tot uitgangspunt
genomen.
a. De toedracht van het ongeval en de wettelijke aansprakelijkheid van
jegens , de weduwe van , op
grond van art. 1401 (oud) BW (thans art. 6:162 BW) voor de daardoor
ontstane schade staan vast.
b. De onderhavige schade is niet gedekt onder de hiervóór in 3.1 onder
(i) vermelde, door bij Hannover gesloten WAM-verzekering,
omdat, kort gezegd, geen sprake is van "schade veroorzaakt door of met
het motorrijtuig" als bedoeld in art. 3 onder a van de - hiervóór in
3.1 onder (v) aangehaalde - polisvoorwaarden van Hannover, aangezien
de schade niet is veroorzaakt op een wijze die karakteristiek is voor
het verkeer.
c. De bij Hannover gesloten verzekering geeft een dekking
overeenkomstig hetgeen waartoe de WAM verplicht.
3.4 Het hof heeft met zijn hiervóór weergegeven uitlegging van de
onderhavige uitsluitingsbepaling niet blijk gegeven van een onjuiste
rechtsopvatting omtrent de aard en strekking van een dergelijke
bepaling, zoals deze in rov. 8.5 - in cassatie onbestreden - is
weergegeven, noch omtrent de bij de uitlegging van
verzekeringsvoorwaarden te hanteren maatstaf. Voor het overige
berusten 's hofs oordelen op de aan het hof als rechter die over de
feiten oordeelt voorbehouden uitleg van de verzekeringsvoorwaarden van
Nationale-Nederlanden.
3.5 Onderdeel A mist feitelijke grondslag voorzover het ervan uitgaat
dat het hof heeft vastgesteld dat feitelijke dekking van nagenoeg elke
WAM-polis zich uitstrekt tot de aansprakelijkheid van de verzekerde
voor door of met een motorrijtuig veroorzaakte schade, ongeacht of
zich hierbij het verkeersrisico verwezenlijkt. Het hof heeft immers
niet vastgesteld dat zulks bij nagenoeg elke WAM-polis het geval is en
evenmin dat, zoals het onderdeel voorts veronderstelt, in zoverre
sprake is van een gebruikelijke dekking of een vast gebruik onder
WAM-verzekeraars. Het hof heeft (in rov. 8.4.5) wel onder ogen gezien
dat het in de praktijk voorkomt dat door Nederlandse
motorrijtuigverzekeraars - anders dan het geval is bij Hannover -
dekking wordt verleend, ongeacht of sprake is van verwezenlijking van
het verkeersrisico, maar het behoefde daaraan geen doorslaggevende
betekenis te hechten. Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk
in rov. 8.5 meer gewicht toegekend aan de omstandigheid dat
in verband met de achtergrond van de onderhavige
uitsluitingsbepaling redelijkerwijs ervan mocht uitgaan dat de
uitsluiting in de AVB-verzekering in die zin aansluit bij de dekking
van de WAM-verzekering dat de aansprakelijkheid ter zake van de door
geëxploiteerde hoogwerker, voorzover deze niet was gedekt
onder de - aan de WAM beantwoordende - WAM-verzekering bij Hannover,
zou zijn gedekt onder de AVB-verzekering. Eveneens begrijpelijk is dat
het hof heeft geoordeeld dat Nationale-Nederlanden van
redelijkerwijs ook niet anders mocht verwachten, hoewel in de praktijk
andere WAM-verzekeraars dan de door gekozen Hannover wel
een ruimere dekking geven dan die waartoe de WAM verplicht, waarmee
een uitgebreidere uitsluiting van het motorrijtuigrisico in de
AVB-polis zou kunnen corresponderen. In de kennelijke en niet
onbegrijpelijke gedachtegang van het hof heeft Nationale-Nederlanden
moeten begrijpen dat het te doen was om een volledige
verzekering van de aansprakelijkheid ter zake van de hoogwerker en dat
het op de weg lag van Nationale-Nederlanden, die als verzekeraar
geacht moet worden met de verzekeringspraktijk en met het (nog)
bestaan van beperkte WAM-verzekeringen als die van Hannover bekend te
zijn, in de door haar opgestelde polisvoorwaarden met voldoende
duidelijkheid tot uitdrukking te brengen dat de door haar aangeboden
AVB-verzekering niet aansluit bij de verplichte WAM-dekking, maar bij
een - volgens Nationale-Nederlanden inmiddels gebruikelijk geworden -
ruimere dan de verplichte WAM-dekking. Onderdeel A wordt derhalve
tevergeefs voorgesteld, evenals onderdeel B voorzover dit klaagt over
onvoldoende motivering van 's hofs oordeel dat Nationale-Nederlanden
moest verwachten dat redelijkerwijs ervan mocht uitgaan
dat de uitsluiting in de AVB-polis aansluit bij de dekking onder de
door afgesloten WAM-polis.
3.6 Voorzover onderdeel B voortbouwt op onderdeel A moet het het lot
daarvan delen. Anders dan het onderdeel voorts aanvoert, verzet de
tekst van het vermelde artikel 3 van de polisvoorwaarden zich niet
tegen de door het hof aanvaarde uitlegging daarvan.
3.7 De onderdelen C en D kunnen niet tot cassatie leiden, omdat zij
feitelijke grondslag missen, zoals is uiteengezet in de conclusie van
de advocaat-generaal onder 3.24 wat betreft onderdeel C, en onder
3.26-28 wat betreft onderdeel D. Onderdeel E mist zelfstandige
betekenis.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Nationale-Nederlanden in de kosten van het geding in
cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van begroot
op EUR 301,34 aan verschotten en EUR 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter
en de raadsheren H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin
Lohman en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitge-sproken
door de raadsheer F.B. Bakels op 10 oktober 2003.
*** Conclusie ***
Rolnr. C02/100HR
Mr. D.W.F. Verkade
Zitting 23 mei 2003
Conclusie inzake:
Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij NV
tegen
1. Inleiding
1.1. In 1988 is de constructieschilder omgekomen bij
een val van/uit een hoogwerker, die door aan [betrokkene
2]'s werkgever was verhuurd. In cassatie staat vast dat
voor dit ongeval aansprakelijk is.
1.2. De hoogwerker was gemonteerd op een WAM-plichtige vrachtwagen.
had twee verzekeringen: een WAM-verzekering voor de
vrachtwagen bij Hannover International Insurance (Nederland) NV
('Hannover'), en een AVB-verzekering bij Nationale Nederlanden ('NN').
In cassatie is onbestreden dat de schade niet onder de WAM-polis bij
Hannover valt. Volgens NN valt deze, in verband met een
uitsluitingsclausule, ook niet onder de door bij haar
afgesloten AVB-polis.
Het cassatiemiddel bestrijdt het andersluidend oordeel van het hof.
Het gaat daarbij om 's hofs uitleg van de uitsluitingsbepaling in NN's
AVB-polis voor 'schade, toegebracht met of door een motorrijtuig'.
1.3. Het middel kan m.i. niet tot cassatie leiden. Niettegenstaande de
omvang van mijn conclusie, meen ik dat het middel niet kwalificeert
als een middel dat noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het
belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, een en ander in
de zin van art. 81 R.O.
Aan de andere kant kan een gemotiveerd arrest van de Hoge Raad nuttig
zijn, voor het geval ermee rekening gehouden wordt dat NN deze (op
zichzelf dus niet spectaculaire) zaak in cassatie heeft aangebracht,
omdat in de verzekeringswereld meer van dergelijke zaken zouden
spelen. Ik weet dat niet, maar ik kan het ook niet uitsluiten.(1)
2. Feiten(2) en procesverloop.
2.1. Op 22 augustus 1988 is slachtoffer geworden van
een dodelijk ongeval toen hij als constructieschilder werkzaam was, in
dienst van schildersbedrijf , op het ENCI-complex te
Maastricht. is toen op 9 meter hoogte van/uit een
hoogwerker gevallen.
2.2. De aan verhuurde hoogwerker behoorde in eigendom
toe aan en werd ten tijde van het ongeval door deze
bediend. De hoogwerker was gemonteerd op en maakte deel uit van een
WAM-plichtig motorrijtuig, te weten een vrachtwagen (Magirus) met
kenteken . Ten tijde van het ongeval waren de vier stempels
van de vrachtwagen uitgezet.(3)
De hoogwerker was voorzien van een onveilige constructie door de
vervanging van de oorspronkelijke gondel en met name door de
verlenging van die gondel met een constructie van steigerpijpen en
steigerplanken. Er is geen andere aannemelijke oorzaak voor het
ongeval dan het door de aan de gondel aangebrachte wijzigingen
bezwijken van de bouten van het zogenaamde parallelgeleidingssysteem
van de gondel als gevolg van overbelasting en/of vermoeiing.
2.3. De weduwe van , , heeft bij
dagvaarding d.d. 30 juni 1992 gevorderd dat en
hoofdelijk worden veroordeeld om haar jaarlijks het
verschil te betalen tussen het inkomen dat zou hebben
verdiend en het weduwenpensioen dat thans ontvangt. Bij
eindvonnis d.d. 30 september 1999 heeft de rechtbank te Maastricht
deze vordering hoofdzakelijk toegewezen, voor wat betreft
wegens diens onrechtmatig handelen. heeft in dit
eindvonnis berust.
2.4. heeft in de zaak van tegen
en hem, NN in vrijwaring opgeroepen, nadat dit hem bij
vonnis in vrijwaringsincident d.d. 25 februari 1993 was toegestaan.
2.5. had bij NN een aansprakelijkheidsverzekering voor
bedrijven en beroepen (hierna: AVB-verzekering of AVB-polis of kortweg
AVB) afgesloten.
In onderdeel B 'Bijzondere voorwaarden voor bedrijven en beroepen' van
de polisvoorwaarden staat in art. 3 vermeld:
'Niet gedekt is de aansprakelijkheid voor schade, toegebracht met of
door een motorrijtuig of een luchtvaartuig, dat een verzekerde bezit,
houdt, bestuurt, gebruikt of als werkgever doet of laat gebruiken.
Deze uitsluiting geldt niet voor:
3.1. aanhangwagens
(...)
3.2. Laden/lossen
(...)
3.3. Lading
(...)
3.4. Motorrijtuigen in gebruik bij ondergeschikten
(...)
3.5. Passagiers
(...)
Andere verzekering
De risico's vermeld onder 3.3., 3.4. en 3.5. zijn niet verzekerd
indien en voor zover zij zijn gedekt krachtens een andere verzekering.
(...)'
2.6. Bij vonnis d.d. 30 september 1999 heeft de rechtbank de vordering
van jegens NN afgewezen op grond van de overweging dat
voormeld artikel 3 geen enkel aanknopingspunt geeft voor de stelling
van dat met dat artikel slechts aansprakelijkheid voor
schade is uitgesloten die veroorzaakt is bij deelname van een
motorrijtuig aan het verkeer.
2.7. Van dit vonnis is in hoger beroep gegaan bij het
gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Bij tussenarrest van 26 juli 2001
heeft het hof, voor zover in cassatie relevant, overwogen:
'4.3. NN is in hoger beroep van mening dat in meergenoemd artikel 3
vergoeding van elke schade is uitgesloten die is veroorzaakt door een
WAM-plichtig voertuig, ook al omdat de feitelijke dekking onder de
WAM-polis zich uitstrekt tot aansprakelijkheid van verzekerden voor
door een motorrijtuig veroorzaakte schade, ongeacht of zich hierbij
een verkeersrisico verwezenlijkt. Voor de beoordeling van de dekking
op grond van de AVB-verzekering is niet van belang of sluitende
spiegelbeelddekking onder de WAM-verzekering bestaat. Aangenomen moet
worden, aldus NN, dat in casu dekking op grond van de WAM-verzekering
bestaat.'
2.8. Het hof heeft naar aanleiding van dit verweer, en gelet op het
ontbreken van gegevens over de WAM-polis en een eventuele
werkmaterieelpolis van , overeenkomstig NN's daartoe
strekkend verzoek alvorens nader te beslissen, opgedragen
om de relevante bescheiden dienaangaande in het geding te brengen.
2.9. Op basis van de door vervolgens in het geding
gebrachte bescheiden en op basis van de nadere memoriewisseling van
partijen heeft het hof vervolgens bij eindarrest van 20 december 2001
nader feitelijk vastgesteld:
2.9.1. Er was ten tijde van het ongeval door geen
afzonderlijke werkmaterieelpolis afgesloten.
2.9.2. Er was ten tijde van het ongeval voor de vrachtwagen een
WAM-verzekering afgesloten bij Hannover International Insurance
(Nederland) NV (hierna: Hannover) onder polisnummer .
2.9.3. Hannover heeft bij brief van 21 oktober 1992 aan
medegedeeld dat de geclaimde schade van dekking onder de WAM-polis is
uitgesloten, onder meer omdat:
(i) de onderhavige schade niet met of door het motorrijtuig is
veroorzaakt, zodat het niet gaat om die aansprakelijkheid waarvoor in
art. 3 van de toepasselijke polisvoorwaarden dekking wordt verleend.
Dit art. 3 luidt, voor zover hier van belang:
'Ondergetekenden dekken de aansprakelijkheid van verzekerde voor
schade veroorzaakt met of door het motorrijtuig, tot betaling waarvan
zij op grond van wettelijke bepalingen gehouden zijn, hetzij terzake
van letsel of dood van personen en/of dieren, hetzij terzake van
beschadiging, verlies of vernietiging van goederen van derden.'
(ii) de schade niet is veroorzaakt op een wijze die karakteristiek is
voor het verkeer; het betreft een werkrisico.
2.10. In genoemd eindarrest van 20 december 2001 heeft het hof in rov.
8.4 - overeenkomstig het door zelf ingenomen standpunt,
mede onder verwijzing naar HR 7 februari 1986, NJ 1986, 459 m.nt. G
(Visser/Centraal Beheer; 'vorkheftruck') - geoordeeld dat Hannover
zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de schade van de
dekking onder de WAM-polis is uitgesloten. Het hof voegde hieraan toe
(rov. 8.4.5 in fine):
'Hieraan kan niet afdoen dat in de praktijk door Nederlandse
motorrijtuigverzekeraars dekking wordt verleend voor schade, ongeacht
of er sprake is van verwezenlijking van het verkeersrisico, nu
Hannover dergelijke dekking blijkbaar - en gezien het vorenstaande
terecht - niet verleent.'
2.11. Omtrent het verweer van NN heeft het hof in zijn eindarrest
voorts nader overwogen:
'8.5. Strikt genomen ontbreekt, gelet op de tekst van artikel 3 van
deel B van de AVB-polis , een sluitende spiegelbeelddekking ten
aanzien van de WAM-polis en de AVB-polis. De term "toegebracht met of
door een motorrijtuig" in genoemd artikel B3 legt een ruimer causaal
verband tussen de schade en het motorrijtuig dan "schade, veroorzaakt
door of met een motorrijtuig", met welke term wel een sluitende
spiegelbeelddekking zou zijn gecreëerd. Bedacht moet echter worden,
dat de oorsprong van een uitsluiting als de onderhavige in
AVB-polissen lijkt te zijn gelegen in het feit dat het
motorrijtuigrisico voor de algemene aansprakelijkheidsverzekering een
relatief te hoog risico vormt en dientengevolge in een specifieke
motorrijtuigpolis is ondergebracht. Vanuit deze achtergrond mocht
er redelijkerwijs vanuit gaan en mocht NN van hem
redelijkerwijs niet anders verwachten dan dat de uitsluiting in de
AVB-polis aansluit bij de dekking van de WAM-polis.
heeft er dus redelijkerwijs vanuit mogen gaan - en NN
mocht dat verwachten - dat de uitsluiting bij toepassing van het
causaliteitscriterium niet verder reikt dan er ten aanzien van het
motorrijtuigrisico dekking op de WAM-polis is.
8.5.1. Hetgeen NN omtrent het niet sluiten door van een
werkmaterieelpolis heeft betoogd doet op grond van het vorenstaande
niet ter zake.'
2.12. Na verwerping van nog een ander verweer van NN, heeft het hof in
genoemd eindarrest van 20 december 2001 het vonnis waarvan beroep
vernietigd en, kort samengevat, NN veroordeeld om aan te
betalen al datgene waartoe in het vonnis in de hoofdzaak
van 30 september 1999 ten behoeve van is veroordeeld.
2.13. Van dit eindarrest heeft NN (tijdig) beroep in cassatie
aangetekend. heeft geconcludeerd tot verwerping van het
beroep. Partijen hebben hun stellingen schriftelijk doen toelichten.
NN heeft nog gerepliceerd.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1. Het cassatiemiddel, dat uit vijf onderdelen A t/m E bestaat,
richt zich tegen de zojuist aangehaalde rovv. 8.5 en 8.5.1 van het
hof.
3.2. Bij de bespreking van het middel zou ik het volgende voorop
willen stellen.
a. Tussen partijen is onomstreden dat het in casu gaat om een schade,
waarvoor jegens wettelijk aansprakelijk
is.
b. Tussen partijen is onomstreden de toedracht van het ongeval met de
hoogwerker op de Magirus-vrachtwagen op het ENCI-terrein, als hiervoor
in nrs. 2.1-2.2 weergegeven.
c. In zijn arrest van 23 oktober 1984, NJ 1986, 458, gevolgd door HR 7
februari 1986, NJ 1986, 459 m.nt. G (Visser/Centraal Beheer;
'vorkheftruck') heeft het Benelux-Gerechtshof, ter uitlegging van de
aan de WAM ten grondslag liggende Gemeenschappelijke bepalingen
behorende bij de Overeenkomst betreffende de verplichte
aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, voor recht
verklaard (mijn cursiveringen, A-G):
'1. De aansprakelijkheid voor schade, veroorzaakt bij het manoeuvreren
van een motorrijtuig, zonder dat sprake is van deelneming door dat
motorrijtuig aan het verkeer, is niet een aansprakelijkheid welke
krachtens art. 3 par. 1 Gemeenschappelijke bepalingen moet zijn
gedekt.
2. a. De omstandigheid dat schade is veroorzaakt door een motorrijtuig
dat niet of niet alleen is ingericht voor het verplaatsen van personen
of goederen over wegen of terreinen, maar uitsluitend of mede om te
dienen als werktuig voor andere verrichtingen dan het bewerkstelligen
van zodanig vervoer, en dat die schade is veroorzaakt terwijl het
motorrijtuig aldus als werktuig werd gebruikt, staat er niet aan in de
weg, dat het motorrijtuig op dat moment deelnam aan het verkeer. Met
name zou, wanneer het motorrijtuig bij het zich verplaatsen op een
openbare weg of op terreinen als bedoeld in art. 2 par. 1 schade
veroorzaakt op een wijze die karakteristiek is voor schadeveroorzaking
door een motorrijtuig in het verkeer, het feit dat het motorrijtuig
tegelijkertijd als werktuig in de hiervoor bedoelde zin werd gebezigd,
niet er aan in de weg staan dat de schade zou moeten worden aangemerkt
als in het verkeer veroorzaakt;
2. b. De enkele omstandigheid dat tijdens de schadeveroorzaking het
motorrijtuig zich bij het verrichten van de desbetreffende
werkzaamheden met behulp van zijn wielen verplaatste teneinde de
juiste positie in te nemen, brengt nog niet mee dat de
schadeveroorzaking in het verkeer plaatsvond; zulks zal met name niet
het geval zijn, als het zich verplaatsen van het motorrijtuig
redelijkerwijs slechts gezien kan worden als een onderdeel van de
manoeuvre waarbij het motorrijtuig als "werktuig" wordt gebezigd en
als de schade niet is veroorzaakt op een wijze die overigens
karakteristiek is voor schadeveroorzaking door motorrijtuig in het
verkeer;
3. Het feit dat een motorrijtuig, voordat het als "werktuig" te werk
wordt gesteld en schade veroorzaakt, zich naar de plaats van het werk
heeft bewogen en daarbij aan het verkeer heeft deelgenomen, brengt nog
niet mee dat de daarna, bij het gebruik van het motorrijtuig als
werktuig, veroorzaakte schade moet worden aangemerkt als in het
verkeer veroorzaakt.'
d. De rechtbank heeft in haar eindvonnis in de zaak tussen [betrokkene
1] en (o.m.) , aansprakelijk geoordeeld op
basis van art. 1401 (oud, thans art. 6:162) BW(5) (en dus niet op
basis van de Wegenverkeerswet).
e. Onder verwijzing naar de onder c. bedoelde jurisprudentie heeft
in deze vrijwaringszaak het standpunt ingenomen dat de
onderhavige schade niet gedekt is op de door hem bij Hannover gesloten
WAM-polis, welk standpunt door het hof in rovv. 8.4.1-8.4.5 voor juist
gehouden is.
f. Het cassatieberoep van NN bevat geen middelen tegen even genoemde
rovv. 8.4.1-8.4.5.
3.3. Uit hetgeen ik onder 3.2 in verbinding met nrs. 2.1 en 2.2 heb
weergegeven, blijkt zonneklaar dat het onderhavige ongeval met de
hoogwerker welhaast 'prototypisch' is voor een ongeval waarop de WAM
respectievelijk de daaraan ten grondslag liggende Benelux-regeling
níet van toepassing is. De hoogwerker bevond zich in stilstand op het
ENCI-terrein te Maastricht, met de vier stempels uitgezet. Hij werd
als werktuig gebruikt. Er was geen sprake van deelname aan weg- of
terreinverkeer. En het concrete ongeval had niets van doen met een
voor het wegverkeer karakteristieke situatie.
3.4. Dat het hof het met resp. met 's
WAM-verzekeraar Hannover eens was dat het hier niet ging om een
'schade veroorzaakt door of met het motorrijtuig' waarvoor Hannover
als 's WAM-verzekeraar aansprakelijk zou zijn, vermag dan
ook niet te verbazen.(6) Zoals gezegd heeft NN tegen dit oordeel van
het hof ook geen cassatieberoep ingesteld.
3.5. had niet alleen zijn (verplichte) WAM-verzekering
voor de vrachtwagen met de hoogwerker gesloten (bij Hannover), maar
óók een niet verplichte algemene
bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering: de AVB-polis bij NN. Ik
veronderstel dat ik niet alleen sta als ik dit kenschets als een
verstandige maatregel van . Die maatregel siert
bovendien - daargelaten of hij zich daarvan bewust is
geweest - in het licht van de belangen van aanspraakgerechtigden, voor
wiens aanspraken 's eigen vermogen onvoldoende verhaal zou
bieden.
3.6. Bij de onbevooroordeelde lezer die mijn opmerkingen tot zover met
instemming heeft kunnen volgen, zullen zich net als bij mij, thans de
volgende vragen opdringen. Hoe is het mogelijk - en is het
aanvaardbaar - dat iemand ( ) die zich voor zijn algemene
aansprakelijkheid nu juist onder een AVB-polis verzekert, en die
(nolens volens) bovendien de verplichte WAM-verzekering afsluit, nadat
hij te horen krijgt dat de WAM-verzekeraar in het concrete geval van
het ongeluk op het ENCI-terrein uitkering weigert en mag weigeren,
vervolgens van zijn algemene AVB-verzekeraar (NN) te horen krijgt dat
óók die niet zou behoeven uit te keren?
3.7. NN heeft daarvoor niettemin argumenten naar voren gebracht. Met
de toonzetting hierboven heb ik aangegeven dat een zodanig, door het
hof van de hand gewezen standpunt van NN er ook bij mij moeilijk
ingaat: uiteraard onverminderd de aan de afzonderlijke
middelonderdelen te geven aandacht.
In haar middelen blijkt NN vooral te leunen op haar inzichten ten
aanzien van de verzekeringsmarkt, welke markt zich op het gebied van
de WAM-verzekeringen (onverplicht) zou hebben ontwikkeld tot ruimer
dekkend dan verplicht ingevolge de WAM als uitgelegd overeenkomstig de
eerder aangehaalde Visser/Centraal Beheer-jurisprudentie. Mét een
volgens NN gebruikelijk geworden ruimere WAM-polisdekking (waaronder
volgens NN ook het ongeval in casu zou moeten vallen), zou de
uitsluiting van (kort gezegd) het WAM-risico in AVB-polissen navenant
ruim moeten worden uitgelegd.
3.8. Alvorens op de afzonderlijke middelonderdelen in te gaan, stel ik
nog voorop dat (ook) bij de uitleg van verzekeringsovereenkomsten de
bekende Haviltex-maatstaf geldt.(7) In casu is het hof daarvan
uitgegaan.
3.9. Wezenlijke rechtsklachten over miskenning van die maatstaf, of
wegens miskenning van andere regels, heb ik in het middel niet kunnen
ontwaren. Voor zover zich toch nog (een spoor van een) rechtsklacht
aandient, kom ik daarop terug. Voor het overige is de uitleg van de
polisvoorwaarden een materie, die is voorbehouden aan de rechter die
over de feiten oordeelt(8), en zullen de klachten in de
middelonderdelen, voor zover zij feitelijke grondslag hebben, slechts
op toereikendheid resp. begrijpelijkheid van de motivering kunnen
worden getoetst.
Onderdeel A
3.10. De klacht van onderdeel A tegen rov. 8.5 houdt in dat het hof
bij de vaststelling van de betekenis die en NN over en
weer mochten hechten aan de (uitsluitings)clausule B.3 van NN's
AVB-polis ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan het gegeven
dat de feitelijke dekking van nagenoeg elke WAM-polis zich uitstrekt
tot de aansprakelijkheid van de verzekerde voor door of met een
motorrijtuig veroorzaakte schade, ongeacht of zich hierbij het
verkeersrisico verwezenlijkt (cursiveringen van mij, A-G). Elders
spreekt het onderdeel in dit verband van een 'gebruikelijke dekking
die WAM-verzekeraars plegen te bieden' en van een 'vast gebruik onder
WAM-verzekeraars'.
3.11. Opgevat als rechtskacht, stuit het onderdeel m.i. reeds af op de
omstandigheid dat NN in het arrest dingen leest die er niet staan.
Noch in rov. 8.5, noch in rov. 8.5.1, noch elders in het arrest heb ik
kunnen ontwaren de feitelijke vaststelling van een 'gegeven' dat de
feitelijke dekking van 'nagenoeg elke' WAM-polis zich uitstrekt tot de
aansprakelijkheid van de verzekerde voor door of met een motorrijtuig
veroorzaakte schade, ongeacht of zich hierbij het verkeersrisico
verwezenlijkt, en evenmin een feitelijk vastgestelde 'gebruikelijke
dekking' respectievelijk een 'vast gebruik onder WAM-verzekeraars' in
die zin. Laat staan dat een dergelijke situatie in de relevante jaren
vóór het ongeval in 1988 is vastgesteld.
Dat de stellingen in het onderdeel allerminst op feitelijke
vaststellingen van het hof kunnen rusten, zal ik - ten overvloede - in
een voetnoot nader adstrueren.(9)
Het onderdeel brengt nog naar voren dat 'het hof het bestaan van die
praktijk uitdrukkelijk genoemd in r.o. 8.4.5'. Daargelaten dat
een 'praktijk' bepaald niet hetzelfde is als een 'gegeven' dat
'nagenoeg elke...' (enz., zie boven) of een 'vast gebruik' , heeft het
hof in rov. 8.4.5 niet minder, maar ook niet meer overwogen dan 'dat
in de praktijk door Nederlandse motorrijtuigenverzekeraars dekking
wordt verleend voor schade, ongeacht of er sprake is van
verwezenlijking van het verkeersrisico'. Over de omvang van die
praktijk heeft het hof zich evenwel niet uitgelaten.
Daar komt nog bij dat het hof in rov. 8.4.5 slechts gesproken heeft
over Nederlandse motorrijtuigverzekeraars.(10) Ik teken aan dat de
markt van de WAM-verzekeringen in Nederland niet beperkt is tot
Nederlandse aanbieders.(11)
Een motiveringklacht dat het onbegrijpelijk zou zijn dat het hof niet
van het door NN bedoelde 'gegeven' ('vaste praktijk', 'nagenoeg elke
WAM-polis') zou zijn uitgegaan, resp. een klacht dat het hof NN tot
bewijs daarvan zou hebben moeten toelaten, heb ik in het onderdeel
niet kunnen ontwaren.
Overigens stuit het onderdeel m.i. niet alleen op dit een en ander af.
3.12. Zoals eerder opgemerkt, is de uitleg van overeenkomsten, ook
verzekeringsovereenkomsten, voorbehouden aan de rechter die over de
feiten oordeelt, terwijl daarbij de Haviltex-maatstaf geldt. Die
maatstaf heeft het hof niet miskend.
Ook met inachtneming van het door NN bedoelde 'gegeven' (als het een
'gegeven' zou zijn, anders dan ik hierboven heb uiteengezet) is 's
hofs uitleg niet onbegrijpelijk. De aanwezigheid van zo'n gegeven
belet immers niet dat daarop in de praktijk geen uitzonderingen
voorkomen.(12) Het hof heeft, daarvan uitgaande - niet onbegrijpelijk
- bij zijn feitelijk oordeel met betrekking de uitleg van de
uitsluitingsclauseule in de AVB-polis, het vóórkomen van die
uitzonderingen, in samenhang met zijn (onbestreden) oordeel over de
ratio van de uitsluitingsgrond in de AVB-polis, zwaarder gewogen dan
het door NN bedoelde 'gegeven'. En dat het hof aan die ratio het
gewicht heeft toegekend dat uit rov. 8.5 blijkt, is niet
onbegrijpelijk nu dit naadloos aansluit bij de uitleg van hetgeen al
dan niet op een WAM-polis gedekt behoort te zijn, overeenkomstig de
jurisprudentie van het Benelux-Gerechtshof.
3.13. Terzijde merk ik nog op dat het Haviltex-arrest weliswaar ruimte
laat voor het meewegen van hetgeen 'gebruikelijk' zou zijn, maar dat
het aan een 'gebruik' bepaald niet een zo dominante rol toekent als NN
in het middelonderdeel wil doen voorkomen: laat staan een 'gebruik'
waarvan niet vaststaat dat het aan beide partijen bekend zou (moeten)
zijn geweest.
Onderdeel B
3.15. Onderdeel B behelst een op onderdeel A aansluitende
motiveringsklacht dat het hof 'in ieder geval' zijn oordeel
ontoereikend heeft gemotiveerd omdat niet valt in te zien waarom
Nationale Nederlanden moest verwachten dat er
redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat de uitsluiting in de AVB-polis
aansloot bij de dekking onder de door afgesloten
WAM-polis.
3.16. De onderbouwing van onderdeel B bevat grotendeels een herhaling,
in andere woorden, van de klachten in onderdeel A en moet in zoverre
het lot daarvan delen.
3.17. Voor zover het onderdeel beoogt te stellen dat de motivering van
hetgeen mocht verwachten, nog niet aangeeft hetgeen
Nationale Nederlanden moest verwachten, meen ik dat die klacht bij de
bespreking van onderdeel A eigenlijk ook al behandeld is, maar ik voeg
er nog het een en ander aan toe.
Het hof heeft in rov. 8.5 de term 'spiegelbeelddekking' gebezigd,
daarmee tot uitdrukking brengend dat de uitsluiting voor het
motorrijtuigrisico in de AVB-polis niet verder reikt dan de
aansprakelijkheid krachtens de WAM-verzekering voor schade die door of
met een motorrijtuig in verband met deelneming aan het verkeer is
veroorzaakt.(13)
Het door het hof bedoelde gerechtvaardigde vertrouwen van
op een spiegelbeelddekking, en 's hofs onderbouwing hiervan zijn bij
onderdeel A besproken.
Voorzover NN (inderdaad) hiertegenover wil stellen, dat zij, als
verzekeraar, gerechtvaardigd mocht uitgaan van een ander vertrouwen,
zou zulks in de eerste plaats aanleiding hebben kunnen gegeven tot de
stelling van NN dat er in het geheel geen verzekeringsovereenkomst tot
stand gekomen is (vgl. Asser-Clausing-Wansink 5-VI, nr. 179). Een
zodanige stelling heeft NN noch in de feitelijke instanties, noch in
cassatie betrokken.
3.18. Wezenlijker acht ik het evenwel om stil te staan bij de aard van
de onderhavige overeenkomst: een verzekeringsovereenkomst.(14)
Essentieel in het product van verzekeraars is: het bieden van
zekerheid. De verzekeringnemer contracteert en betaalt daarvoor.
Als een verzekeringnemer, zoals in dit geval, een WA- resp.
AVB-verzekering sluit, wil hij de zekerheid dat in geval van
wettelijke aansprakelijkheid de verzekeraar de schade draagt. Als hij
hoort of leest of al weet dat hij voor schade met of door een
motorrijtuig een aparte WAM-verzekering moet sluiten, omdat dat niet
onder de AVB valt, doet hij dat (als hij dit nalaat, is dat natuurlijk
zijn risico). Hij sluit daartoe een verzekering af die aan de
wettelijke WAM-vereisten voldoet, in het vertrouwen nu écht voor zijn
wettelijke aansprakelijkheid gedekt te zijn. Het hof heeft tot
uitdrukking gebracht dat zich in een geval als dit ook
zeker mag voelen (vgl. de bespreking van onderdeel A).
Welnu, het is juist de verzekeraar - en NN is, naar ik uit de kranten
meen te weten, niet de kleinste verzekeraar - die rekening behoort te
houden met even bedoeld gerechtvaardigd verwachtingspatroon van de
verzekeringnemer: gerechtvaardigd omdat deze immers uit is op het
kopen van zekerheid.
Mij dunkt dat dit te meer klemt als de verzekeringnemer in casu (nota
bene) als handelsnaam voert: 'Drima Hoogwerkerverhuur'. Daarbij past
wél het vertrouwen van de verzekeringnemer dat (nu juist)
hoogwerkeraansprakelijkheden gedekt zullen zijn. Daarbij past
allerminst het vertrouwen van de verzekeraar dat
hoogwerkeraansprakelijkheden nu juist niét verzekerd zouden zijn
(tenzij verplicht op een WAM-polis gedekt, maar van zodanige
verplichting is, naar bleek, geen sprake).
3.19. Kan bij de verzekeraar bestaande kennis (als nu door NN
ingeroepen) omtrent een inmiddels gegroeide praktijk waarbij
WAM-verzekeraars meer dekking bieden dan volgens de WAM noodzakelijk,
hieraan afdoen?
Zodanige kennis kán de WA- resp. AVB-verzekeraar aanleiding gegeven
hebben tot actuariële bijstelling van haar WA- resp. AVB-premies.
Mogelijkerwijs (het wordt overigens niet expliciet naar voren
gebracht) zit hier de pijn voor NN in de onderhavige zaak.
Maar als de WA- of AVB-verzekeraar de deskundigheid heeft om zodanige
ontwikkelingen actuarieel in te calculeren, moet de verzekeraar zeker
zo kundig geacht worden om ermee rekening te houden dat er nog steeds
WAM-verzekeringen met een beperkter, precies bij de wet aansluitende
dekking (kunnen) zijn en/of in kleinere of grotere kwantiteit (weer)
kunnen komen. De WA- of AVB-verzekeraar met een zodanige deskundigheid
dient er dus ook rekening mee te houden dat zijn WA- of
AVB-verzekeringnemers een WAM-verzekering sluiten die conform de WAM
is maar - als vanzelfsprekend - niettemin uitgaan van een sluitende
dekking: zij wensen immers bovenal zekerheid.
3.20. Het vorenstaande acht ik zodanig vanzelfsprekend, dat ik:
(i) deze onderliggende gedachtegang zonder meer in 's hofs rov. 8.5
besloten acht; en
(ii) mij eigenlijk geneer dat ik het verhaal toch nog heb
uitgeschreven.
Het leek er evenwel op dat NN het punt niet zag, terwijl het m.i. om
de - nu onverhulde - kern van de zaak gaat.
3.21. In onderdeel B valt nog de deelklacht te lezen dat de tekst van
artikel B3 van de AVB-polis geen enkel aanknopingspunt zou bieden voor
de door het hof gegeven uitleg. Daaromtrent merk ik nog het volgende
op.
In de eerste plaats is bij toepassing van de Haviltex-maatstaf de
uitleg niet van de (letterlijke) tekst afhankelijk. Bij toepassing van
die maatstaf kan aan een beding een andere uitleg gegeven worden dan
er (grammaticaal of etymologisch) staat. Dat was en is nu juist de
boodschap van rov. 2 van het Haviltex-arrest.
In de tweede plaats heeft het hof in de woorden 'schade, toegebracht
met of door een motorrijtuig' kennelijk en niet onbegrijpelijk wél
ruimte gezien voor (een gerechtvaardigd vertrouwen op) een
interpretatie, als - in het licht van de achtergrond van de
uitsluiting van het motorrijtuigrisico - door het hof aangenomen. Met
de woorden 'schade, toegebracht met of door een motorrijtuig' laat
zich - ik vrees dat ik in herhaling verval - een uitleg verenigen die
aansluiting zoekt bij omstandigheden die karakteristiek zijn voor het
verkeersrisico, althans karakteristiek voor het gebruik van het
motorrijtuig als motorrijtuig (in plaats van als werktuig of
machine).(15)
3.22. Hoewel zich bij het bovenstaande ook een verbinding met het zgn.
contra proferentem-leerstuk(16) aandient, stip ik dit slechts kort
aan, omdat het m.i. voor de beoordeling van deze zaak niet nodig is.
De partijen hebben er ook niet met zo veel woorden aan gerefereerd.
Intussen herinner ik eraan dat de Hoge Raad in het eerder vermelde
arrest van 18 oktober 2002 (Pieterse/Nationale-Nederlanden) niettemin
in rov. 3.4, 3e alinea, overwogen heeft dat 'als algemeen gezichtspunt
heeft te gelden dat bij de beoordeling door de feitenrechter van de
uit te leggen overeenkomst naar gelang van de omstandigheden mag
meewegen dat een eenzijdig door de verzekeraar opgestelde
polisvoorwaarde in geval van twijfel over de uitleg ervan in het
nadeel van de verzekeraar en ten gunste van de verzekerde moet worden
uitgelegd'.
Onderdeel C
3.23. Onderdeel C richt zich meer in het bijzonder tegen 's hofs
oordeel dat wél een sluitende spiegelbeelddekking zou zijn gecreëerd
indien in art. B3 (de uitsluiting in NN's AVB-polis) 'de term "schade,
veroorzaakt door of met een motorrijtuig" zou zijn opgenomen...'. Het
onderdeel vervolgt en motiveert deze klacht door aan het hof toe te
schrijven (ik citeer nog steeds middelonderdeel C, met het door mij
gecursiveerde woordje dus): '... en dat er dus
redelijkerwijs van mocht uitgaan - en van Nationale Nederlanden mocht
verwachten - dat de uitsluiting bij toepassing van het
causaliteitscriterium niet verder reikt dan er ten aanzien van het
motorrijtuigrisico dekking op de WAM-polis is.'
Het onderdeel acht deze overweging onbegrijpelijk.
3.24. Het middelonderdeel mist feitelijke grondslag, omdat het het hof
onjuist citeert.
Het door mij hierboven gecursiveerde woordje 'dus' komt, anders dan
het onderdeel suggereert, in 's hofs aangevallen overweging niet voor.
De door het onderdeel na het woordje 'dus' geciteerde passage sluit in
werkelijkheid ook niet aan op de eerder door het onderdeel geciteerde
passage uit 's hofs rov. 8.5.
Uit 's hofs meer omvattende overwegingen in rov. 8.5, die ik nu niet
nogmaals ga weergeven, blijkt dat het hof juist niet, zoals het
onderdeel wil doen geloven, een (eventueel) 'te kort door de
bocht'-oordeel heeft gegeven. Het is NN die eerst de bocht eruit
snijdt en vervolgens protesteert tegen een beweerdelijke uitsnijding
door het hof.
3.25. De verdere argumentatie door NN van deze klacht tegen een door
het hof niet gegeven oordeel, komt dus niet aan bod. Overigens bestaat
deze argumentatie weer uit een herhaling van de klachten in de
onderdelen A en B, zodat zij het lot daarvan zou moeten delen.
Onderdeel D
3.26. Onderdeel D keert zich tegen 's hofs oordeel in rov. 8.5.1,
luidende:
'8.5.1. Hetgeen NN omtrent het niet sluiten door van een
werkmaterieelpolis heeft betoogd doet op grond van het vorenstaande
niet ter zake.'
Onderdeel D citeert de aangevallen overweging van hof niet volledig.
De in het onderdeel niet weergegeven woorden zijn: 'op grond van het
vorenstaande'.
Dit zijn geen onbelangrijke woorden. De weglating ervan brengt m.i.
mede dat het onderdeel feitelijke grondslag mist. Ik licht dit als
volgt toe.
3.27. Met deze woorden 'op grond van het vorenstaande' verwijst het
hof naar hetgeen hij in rov. 8.5 heeft overwogen. Zoals gebleken is,
was voor het hof blijkens rov. 8.5 in het onderhavige geval cruciaal
dat er, gelet op de achtergrond dat het
motorrijtuigrisico voor de algemene aansprakelijkheidsverzekering een
relatief te hoog risico vormt en dientengevolge in een specifieke
motorrijtuigpolis is ondergebracht, redelijkerwijs vanuit mocht gaan
en dat NN van hem redelijkerwijs niet anders mocht verwachten dan dat
de uitsluiting in de AVB-polis aansluit bij de dekking van de
WAM-polis.
3.28. Aangenomen dat de tegen dat oordeel gerichte onderdelen A t/m C
niet slagen, is in rov. 8.5 sprake van een sluitende redenering van
het hof. Gegeven de sluitendheid van die redenering, schragen
vervolgens de woorden 'op grond van het vorenstaande' in rov. 8.5.1
daadwerkelijk 's hofs - begrijpelijke - oordeel dat hetgeen NN omtrent
het niet sluiten door van een werkmaterieelpolis heeft
betoogd, niet terzake doet.
Daarmee is tevens aangetoond dat het weglaten van de woorden 'op grond
van het vorenstaande' in onderdeel D, aan dat onderdeel inderdaad de
feitelijke grondslag ontneemt.
3.29. Het gemis aan feitelijke grondslag, en trouwens ook het gebrek
aan belang van NN bij onderdeel D, laat zich ook als volgt
uiteenzetten. In wezen betoogt onderdeel D (in aansluiting op hetgeen
NN bij het hof betoogd heeft) dat, indien een of meer van de
onderdelen A t/m C opgaan, met zijn AVB-verzekering bij
NN en zijn WAM-verzekering bij Hannover, toch niet in een 'gat'
daartussen had behoeven te vallen, als hij daarnaast nog een
werkmaterieelpolis bij NN (of bij een andere werkmaterieelverzekeraar)
gesloten zou hebben, en dat zulks dus had moeten doen.
Het hof heeft evenwel feitelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat
mocht vertrouwen op een ten opzichte van de
Hannover-WAM-polis sluitende spiegelbeelddekking in de AVB-polis van
NN.
3.30. Terzijde teken ik nog aan dat mij opviel dat bij de
uitsluitingen in de onderhavige AVB-polis van NN (hierboven in nr. 2.5
geciteerd) geen gewag gemaakt wordt van een uitsluiting van
werkmaterieel (al dan niet in verband met de beschikbaarheid van
afzonderlijke desbetreffende polissen).
Onderdeel E
3.31. Onderdeel E behoeft geen bespreking, omdat het zelfstandige
betekenis mist.
4. Conclusie
Mijn conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
A-G
1. heeft bij Memorie van Grieven (in het A-dossier nr.
XII) een arrest geproduceerd van Hof 's-Gravenhage d.d. 18 mei 1999
inzake Nationale Nederlanden/Meuleberg, in een enigszins vergelijkbare
zaak (over een ongeval met een dragline). NN is in (ook) die zaak in
het ongelijk gesteld. Van cassatieberoep in die zaak is mij niet
gebleken.
2. Ontleend aan rovv. 4.1.1 - 4.1.6 van 's hofs tussenarrest van 6
juli 2001, en rovv. 8.2 onder a - d jo. 8.3 alsmede 8.4.3 - 8.4.4 van
het eindarrest van 20 december 2001.
3. Zie rov. 8.4.4 van het eindarrest van het hof, verwijzend naar
rovv. 2.1.8 en 2.1.10 van het vonnis in de hoofdzaak tussen
en .
4. Het hof verwijst hier naar rov. 4.1.5 van zijn tussenarrest. Zie in
deze conclusie par. 2.5 (A-G).
5. Zie met name rovv. 2.1.7, 2.1.9 en 2.1.14 van het vonnis. Centraal
staat het aanbrengen (c.q. niet tegengaan van het gebruik) van een
onveilige steigerpijpconstructie op de hoogwerker.
6. Vgl. ook de omschrijving van Wansink van 'schade met of door een
motorrijtuig veroorzaakt', in: De algemene
aansprakelijkheidsverzekering, 2e druk 1994, pp. 226-227. Volgens
Wansink is hiervan alleen dan sprake, 'wanneer de schade zijn oorzaak
vindt in een gebrek in het motorrijtuig, in een gedraging met het
motorrijtuig, waarbij zich een gevaar, eigen aan het motorrijtuig als
zodanig of aan het gebruik daarvan, verwezenlijkt, of in een gedraging
die de verzekerde vanwege het bezit van het motorrijtuig moet worden
toegerekend. Niet voldoende is dat het motorrijtuig - al dan niet door
rechtstreekse aanraking - het instrument van de schade is.'
7. Zie Asser-Clausing-Wansink 5-VI (1998), nr. 179 e.v. (181) onder
verwijzing naar Asser-Hartkamp 4-II (inmiddels 11e druk 2001), nr. 279
(281) e.v. Op het gezichtspunt van het contra-proferentem-leerstuk kom
ik nog te spreken in nr. 3.22.
8. Vgl. bijv. HR 31 maart 2000, NJ 2000, 357 (Alpina/Royal), rov. 3.3.
Het ging in die tamelijk recente zaak eveneens over de verhouding
tussen een WAM- en een AVB-polis (daar een geval van potentiële
'overlap').
9. Ik verwijs naar NN's conclusie van dupliek in vrijwaring (nr. V in
het A-dossier) d.d. 19 oktober 1995. Daar liet NN aan de rechtbank
weten: 'D. (...) Deze schade zal inderdaad ook niet onder de
WAM-dekking vallen. (...).' In 1995 nam NN dus nog dit - geheel
andersluidende - standpunt in, sprekend over de - voor de onderhavige
zaak relevante - situatie ten tijde van het ongeval in 1988.
Hierbij komt de omstandigheid dat NN bij de rechtbank (t.a.p.) en
vervolgens bij het hof, en bij onderdeel D van het middel (zie voor
vindplaatsen van eerdere stellingnamen aldaar) de mogelijkheid heeft
benadrukt om het niet onder een WAM-polis als die van Hannover gedekte
risico van een ongeval als in casu te dekken op een bij o.a. NN
beschikbare 'werkmaterieelpolis'. Deze opstelling van NN staat nogal
haaks op de door haar in middelonderdelen A-C beleden stelling omtrent
een volgens haar algemeen gebruikelijke insluiting van
aansprakelijkheid voor een ongeval als het onderhavige in WAM-polissen
van Nederlandse verzekeraars.
10. Ook Wansink, a.w., p. 220, beperkt zijn mededeling tot Nederlandse
motorrijtuigverzekeraars.
11 Vgl. art. 2 lid 5 WAM.
12 Voor zover NN zou (hebben) willen beweren, dat het om een zeer
uitzonderlijke uitzondering zou gaan, geldt weer (spiegelbeeldig)
hetgeen onder 3.11 is gezegd.
13. Kennelijk ontleent het hof dit aan Wansink, a.w., p. 224.
14. Het belang van de aard van de overeenkomst in verband met de
uitleg van de verzekeringsvoorwaarden is door de Hoge Raad nog eens
onderstreept in HR 18 oktober 2002, nr. C01/007, RvdW 2002, 164
(Pieterse/Nationale-Nederlanden), rov. 3.4.
15. Ook de door Wansink, a.w., op pp. 226-227 gegeven omschrijving
(geciteerd in voetnoot 6 hiervóór) laat die ruimte (anders dan de s.t.
van NN in nr. 23 sub f (p. 9) wil doen voorkomen). Vgl. ook Wansink,
a.w., pp. 230-234 (i.h.b. p. 234), alsmede p. 225 onderaan.
16. Vgl. hierover bijv. de recente bijdrage van J.P. Heering in WPNR
6518 (25 januari 2003), p. 99.
Hoge Raad der Nederlanden