Ministerie van Financiën

Persbericht

PERS-2003-240

Den Haag, 14 oktober 2003

Kamervragen standpunt kennisgroep Belastingdienst

De staatssecretaris van Financiën beantwoordt vragen van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink over het standpunt van een kennisgroep van de Belastingdienst.

Hieronder zijn integraal de vragen en antwoorden opgenomen.

Vragen:


---

Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem d.d. 25 februari 2003, nr. 01/3009?


---

Is het standpunt van de inspecteur over het begrip catalogusprijs in art. 42 Wet IB 1964 in die zaak naar uw oordeel een standpunt dat precedentwerking zou kunnen hebben? Zo neen, waarom niet?


---

Is dit standpunt dan tot stand gekomen met inachtneming van de procedurevoorschriften van het Besluit van 15 juni 2001, BNB 2001/392? Zo neen, waarom is dit niet gebeurd?


---

Wordt het standpunt van de inspecteur gedeeld door de desbetreffende kennisgroep?


---

Deelt u het standpunt van de inspecteur? Zo neen, hoe kan dan in de toekomst vermeden worden dat de rechter zich moet uitspreken over een juridisch standpunt van de Belastingdienst dat door u niet onderschreven wordt?

Antwoorden:


---

Ja.


2 tot en met 5

De procedure betreft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen. Belanghebbende had bij zijn aangifte geen bijtelling privé gebruik auto toegepast. Nadien is gebleken dat dit ten onrechte was en is de navorderingsaanslag opgelegd met een boete van 50 % van de verschuldigde belasting. Voor het Hof is duidelijk geworden dat de inspecteur van een onjuiste cataloguswaarde is uitgegaan. De aanslag en de boete zijn, met inachtneming van de door het hof toegepaste vermindering van de aanslag zelf, in stand gehouden.

De inspecteur had bij het opleggen van de navorderingsaanslag en voor het Hof kennis kunnen hebben van het juiste begrip cataloguswaarde zoals dat uit het besluit van 15 december 2000, nr. RTB 2000/3235M, kenbaar is. Als antwoord op vraag 12 in dat besluit is aangegeven dat als cataloguswaarde van een auto voor de toepassing van de autokostenfictie geldt, de prijs van een nieuwe auto van het desbetreffende merk en type in het jaar waarin de auto is uitgebracht. Dit is de nieuwprijs, inclusief BTW en BPM en inclusief de waarde van belangrijke accessoires, zoals deze voorkomt in de prijscourant van de Nederlandse importeur of fabrikant.

Het andersluidende standpunt van de inspecteur heeft gezien het vorenstaande geen precedentwerking.