Terug naar de lijst

Uitspraak Rechtbank Amsterdam in zaak AM2870 Zaaknr: 13/077060-03 Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 23-10-2003
Datum publicatie: 23-10-2003
Soort zaak: straf -
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/077060-03

Datum uitspraak: 23 oktober 2003

op tegenspraak

VERKORT VONNIS

van de rechtbank Amsterdam zitting houdende in de Bunker te Osdorp, achtste meervoudige kamer C, in de strafzaak tegen:

(verdachte),

geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum), ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het (adres), (woonplaats), gedetineerd in het (Huis van Bewaring).

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 oktober 2003.


1. Telastelegging

Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.


2. Voorvragen


---


3. Waardering van het bewijs

3.1
Namens verdachte heeft de raadsman het verweer gevoerd dat geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, laat staan van ernstige bezwaren tegen verdachte, zodat de aanhouding onrechtmatig is. De opsporingsbevoegdheden die zijn uitgeoefend na de aanhouding, zoals het onderzoek aan de kleding van verdachte en de doorzoeking van de woning en de auto van verdachte, zijn daarom ook onrechtmatig.

De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

Uit de processtukken blijkt dat op 2 juli 2003 de door de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: RCIE) opnieuw dan wel voor het eerst aan de politie informatie is verstrekt, waarvan de inhoud luidt:
- (betrokkene), (medeverdachte), (verdachte) zijn constant gezamenlijk op pad in verband met hun criminele activiteiten. Hierbij fungeert (verdachte) dan als bodyguard van de mannen en is dan altijd gewapend;
- (betrokkene) en zijn bodyguard (verdachte) zijn beide in het bezit van een vuurwapen. In de auto's die zij gebruiken, is een geheime bergplaats ingebouwd om hun vuurwapens te verbergen. In één van de auto's is de bergplaats de airbag;

- (betrokkene) maakt o.a. gebruik van de personenauto's (nummer), Volkswagen Passat, zwart en (nummer) BMW 540i, groen;
- (verdachte) maakt vermoedelijk gebruik van een personenauto (nummer), BMW 540i, grijs.

Voorts blijkt dat op 2 juli 2003 omstreeks 11:00 uur in de buurt van de (adres 1) (betrokkene) wordt gezien alsmede zijn in de (adres 1) geparkeerde zwarte Volkswagen Passat. Bij verder onderzoek wordt in de (adres 1) nabij de (adres 2) een BMW aangetroffen met het kenteken (nummer). Bij deze auto staat een man die kennelijk controleert of de kofferbak van de auto afgesloten is. Naar aanleiding van deze waarneming en voornoemde RCIE-informatie is besloten tot aanhouding van (betrokkene) en de onbekende man die kennelijk kon beschikken over de BMW kenteken (nummer).
Vervolgens wordt gezien dat (betrokkene) aan komt lopen vergezeld van een onbekende man en dat zij beiden lopen in de richting van eerder genoemde auto's. Daarop worden beide personen aangehouden en op straat aan de kleding onderzocht.

Naar het oordeel van de rechtbank was er op grond van voornoemde RCIE-informatie en de waarnemingen van de politie zoals hierboven beschreven op dat moment ten aanzien van beide personen sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, te weten het voorhanden hebben van vuurwapens. Tevens was er voldoende aanleiding voor een onderzoek aan de BMW kenteken (nummer). Wat betreft de onbekende persoon is deze verdenking gebaseerd op de relatie die deze persoon kennelijk had met voornoemde BMW. Het mogelijk bewapend zijn van beide personen leverde naar het oordeel van de rechtbank tevens ernstige bezwaren op ten aanzien van deze personen. Daarom is de rechtbank, anders dan de raadsman van verdachte, van oordeel dat de aanhouding en het onderzoek aan de kleding van de tot daarvoor onbekende persoon, die later bleek te zijn (medeverdachte), niet onrechtmatig zijn geweest.

Aangezien uit de RCIE-informatie bleek dat (verdachte) als vermoedelijke gebruiker van de BMW bekend stond en de aangehouden persoon (medeverdachte) bleek te zijn, was er naar het oordeel van de rechtbank na de aanhouding van (medeverdachte) en de doorzoeking van voornoemde BMW nog steeds een redelijk vermoeden van schuld aan het voorhanden hebben van een vuurwapen door (verdachte), al dan niet verborgen in een auto, nu ook door de vondst van de wapens in een verborgen ruimte van voornoemde BMW de RCIE-informatie ten dele werd bevestigd. Het vermoedelijk bewapend zijn van (verdachte) leverde naar het oordeel van de rechtbank tevens ernstige bezwaren op ten aanzien van deze persoon. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de aanhouding van (verdachte), de doorzoeking van zijn woning en het onderzoek aan de kleding van (verdachte) niet onrechtmatig. Voorts kan het onderzoek aan de kleding op grond van artikel 52 lid 2 Wet Wapens en Munitie zich ook uitstrekken tot het zoeken naar voorwerpen die verband houden met mogelijk elders aanwezige wapens. Nu in de fouillering van (verdachte) autosleutels werden gevonden van een eveneens in de garage bij de woning aangetroffen BMW van hetzelfde type waarin kort daarvoor wapens waren gevonden, bestond er ook hier voldoende aanleiding om tot doorzoeking van deze BMW kenteken (nummer) over te gaan.

De als gevolg van voornoemde opsporingshandelingen aangetroffen goederen, nl. de vuurwapens, kunnen dientengevolge bijdragen tot het bewijs van het aan verdachte telastegelegde.

3.2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals is aangegeven op de aan dit vonnis als bijlage 2 gehechte - gestreepte - kopie van de telastelegging. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.


4. Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.


5. De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.


6. De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.


7. Motivering van de straf en maatregel

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Verdachte heeft in zijn auto, die in de garage onder de woning geparkeerd stond, wapens en munitie voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van - zelfs twee - wapens met bijbehorende munitie vooronderstelt ook het mogelijke gebruik van deze wapens. Dit kan tot zeer gevaarzettende situaties leiden en een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen.
Voorts blijkt uit het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister dat verdachte eerder is veroordeeld wegens overtreding van de Wet wapens en munitie en de voorloper daarvan de Vuurwapenwet 1919 alsmede voor een ernstig agressiedelict.

Onttrekking aan het verkeer

De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de nummers 2 tot en met 6 vermeld op de aangehechte beslaglijst bijlage 3, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de nummers 9 tot en met 11 vermeld op de aangehechte beslaglijst bijlage 3, die aan verdachte toebehoren, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.


8. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.


9. Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezenverklaarde levert op:

Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart (verdachte), daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Verklaart onttrokken aan het verkeer:

De voorwerpen genummerd 2 tot en met 6 en 9 tot en met 11 vermeld op de aangehechte beslaglijst bijlage 3.

Gelast de teruggave aan (verdachte) van:

Het voorwerp genummerd 12 vermeld op de aangehechte beslaglijst bijlage 3.

Dit vonnis is gewezen door
mr. A.B. Leeser-Gassan, voorzitter,
mrs. A.C. Loman en I.H.J. Konings, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.J.A. van der Velde, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 oktober 2003.