Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2513 AA 's-Gravenhage

Uw brief Ons kenmerk 10-9-03 AV/IR/2003/71688 SOZA-03-460

Onderwerp Datum Klokkenluiders private sector 24 oktober 2003

Ik heb kennis genomen van het verzoek van uw vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid om een nadere inhoudelijke reactie op de reactie van de Stichting van de Arbeid, inzake de bescherming van klokkenluiders in de private sector.

Uitgangspunt bij het verzoek aan de Stichting van de Arbeid om bedoelde reactie was en is de opvatting, dat sociale partners primair zelf verantwoordelijk zijn voor de wijze waarop moet worden omgegaan met vermoedens van misstanden in de onderneming. Gelet op deze eigen verantwoordelijkheid sta ik op voorhand positief tegenover de wijze waarop partijen in de Stichting van de Arbeid dit gevoelige onderwerp hebben uitgewerkt en vorm gegeven.

Uiteraard is het te vroeg om een inhoudelijk gefundeerd oordeel te kunnen geven over de effectiviteit van de Verklaring van de Stichting van de Arbeid voor de praktijk. Wel wil ik op verzoek van uw commissie thans in algemene zin kort reageren op de Verklaring.

Allereerst wil ik benadrukken, dat ik het van groot maatschappelijk belang vind dat ondernemingen een voorziening treffen voor het omgaan met een melding van vermoedens van een misstand in de onderneming. Het ontbreken van zodanige voorziening kan leiden tot schade voor de onderneming, maar ook in bredere zin tot schade voor de samenleving. Daarbij behoeft het niet te gaan om uitsluitend financiële schade, maar kan er in het ergste geval ook sprake zijn van schade in de zin van persoonlijke ongevallen. Denk aan situaties, zoals in het buitenland wel zijn voorgekomen, van ernstige bedrijfscalamiteiten met dodelijke slachtoffers, welke zouden kunnen zijn voorkomen als werknemers zich niet geremd hadden gevoeld om gevaarlijke bedrijfsomstandigheden aan de kaak te stellen. Behalve de menselijke tragedie zal er dan ook sprake zijn van een geschokt vertrouwen bij de burgers in onze samenleving.




---

Ik ben het dan ook volmondig eens met de opvatting van de Stichting, dat een voorziening voor het intern melden van vermoedens van misstanden een belangrijk instrument is voor de ondernemingsleiding om zo nodig haar verantwoordelijkheid te kunnen nemen. Aldus kan de ondernemingsleiding zich rekenschap geven van de handelwijze van de onderneming in relatie tot de algemeen geldende normen en waarden en belangen van de samenleving. Daarnaast zal een dergelijke voorziening klaarheid brengen voor werknemers over de wijze waarop zij met een vermoeden van een misstand in de onderneming dienen om te gaan. Een zorgvuldige procedure voor het omgaan met een misstand zal in voorkomend geval de eventuele schade voor de onderneming als gevolg van de misstand kunnen beperken. Ook mag de betrokken werknemer er dan vanuit gaan beschermd te zijn tegen benadeling van zijn positie in de onderneming als gevolg van zijn handelen.

Ik erken, dat er een spanningsveld bestaat tussen enerzijds de geheimhoudingsplicht van werknemers met betrekking tot bijzonderheden van de onderneming en anderzijds, het maatschappelijk belang, hetwelk vereist dat een ernstige misstand aan de kaak gesteld moet kunnen worden. De loyaliteit en discretie van de werknemer jegens zijn werkgever staat hierbij onder druk. Het is naar mijn oordeel dan ook van groot belang, dat werknemers en werkgevers gezamenlijk bepalen wat het `goed werknemerschap' en het `goed werkgeverschap' in zo'n situatie vereist. Dit kan in verschillende situaties wellicht ook een verschillende benadering vereisen. Op ondernemings- dan wel bedrijfstakniveau kunnen maatwerkafspraken worden gemaakt, waarbij aan de ondernemingsraad dan wel cao-partijen door partijen in de Stichting van de Arbeid terecht een duidelijke rol wordt toegekend.

De Verklaring van de Stichting van de Arbeid geeft ten behoeve van het inrichten van een adequate voorziening voor het melden van een vermoedelijke misstand de nodige bouwstenen. Het gaat dan niet alleen om procedurele elementen, maar ook om de rechtsbescherming van de zorgvuldig handelende (potentiële) klokkenluider. Uitdrukkelijk wordt daarbij door de Stichting uitgesproken, dat een werknemer die een vermoeden van een misstand aan de orde stelt volgens een vastgestelde procedure, zich als een goed werknemer gedraagt en derhalve bescherming verdient. Die bescherming houdt volgens de Verklaring in, dat de betrokken werknemer op geen enkele wijze wegens de melding van een vermoeden van een misstand mag worden benadeeld in zijn positie in de onderneming. Alleen, als een werknemer in afwijking van een vastgestelde procedure een vermoeden van een misstand aan de orde stelt, zal hij aannemelijk moeten maken dat hij goede gronden had om van de procedure af te wijken. Het komt mij voor, dat de Verklaring van de Stichting van de Arbeid aldus op een voldoende wijze de rechtsbescherming van de betrokken werknemers waarborgt. Ik merk hierbij nog op, dat naar mijn oordeel ondernemingen eventuele klokkenluiders in voorkomend geval in beginsel niet meer zullen kunnen tegenwerpen een onjuiste procedure te hebben gevolgd, indien zij hebben nagelaten een procedure voor het omgaan met een vermoeden van een misstand vast te stellen.

In dit verband breng ik onder uw aandacht, dat van de Stichting van de Arbeid is vernomen dat de Verklaring sinds de publicatie op de web-site van de Stichting tot nu toe de meest gedownloade publicatie is. Hieruit mag naar mijn mening worden afgeleid, dat onder- nemingen serieuze aandacht aan de problematiek geven.




---

Of de door de Stichting van de Arbeid aanbevolen zelfregulering door sociale partners op ondernemings- dan wel bedrijfstakniveau ook inderdaad zal leiden tot voldoende en effectieve regelingen in ondernemingen voor het melden van vermoedens van misstanden, zal de praktijk moeten leren. Zoals ik reeds in mijn brief van 2 juli 2003, kenmerk AV/IR/2003/50073, over dit onderwerp heb aangegeven, ben ik echter voornemens over drie jaar de praktijk te evalueren, ten einde e.e.a. nader te kunnen beoordelen.

Ik vertrouw erop uw Kamer hiermede thans voldoende te hebben geinformeerd.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)