Gerechtshof Arnhem
Persbericht in de zaak van het Meisje van Nulde
Bron: Gerechtshof Arnhem
Datum actualiteit: 24-10-2003
Vandaag, 24 oktober 2003, heeft het gerechtshof Arnhem uitspraak
gedaan in het hoger beroep van de verdachte W. R., moeder van het
meisje van Nulde. Tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen, waarbij
verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar waren
zowel verdachte als de officier van justitie in hoger beroep gekomen.
Na een eis van de advocaat-generaal in hoger beroep van 10 jaar en TBS
met dwangverpleging heeft het hof haar nu veroordeeld tot een
gevangenisstraf van 6 jaar.
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte samen met haar
voormalige partner M.J. opzettelijk haar dochtertje Rowena van het
leven heeft beroofd en vervolgens het lijkje van Rowena in een vriezer
heeft verborgen met de bedoeling om dit feit dan wel de oorzaak van
het overlijden te verhelen. Voorts is bewezen verklaard dat verdachte,
samen met M.J., Rowena meermalen wederrechtelijk van haar vrijheid
heeft beroofd door haar in een hondenbench op te sluiten.
Doodsoorzaak
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat niet vaststaat dat de
beweerdelijke mishandelingen tot de dood van Rowena hebben geleid. De
deskundigen zijn inderdaad, aldus het hof, tot de conclusie gekomen
dat geen doodsoorzaak met zekerheid aanwijsbaar is. De door de
raadsman geopperde mogelijkheid van een virale of bacteriële
aandoening, waaraan Rowena overleden zou kunnen zijn, acht het hof
echter verwaarloosbaar klein. Ook heeft het hof op grond van de
onderzoeksbevindingen vastgesteld dat kan worden uitgesloten dat door
verdachte zelf verrichte handelingen tot de dood van Rowena hebben
geleid. Objectieve aanknopingspunten voor een andere doodsoorzaak dan
door de mededader M.J. verrichte handeling(en) ontbreken.
Opzet
Wat betreft het voor de bewezenverklaring van de doodslag vereiste
opzet heeft het hof overwogen:
" Door M.J. is blijkens de gebezigde bewijsmiddelen stelselmatig
bovenmatig geweld toegepast op Rowena, een kleuter van 4 jaar oud.
Naar de uiterlijke verschijningsvorm van het (herhaaldelijk) met een
tot vuist gebalde hand, in ieder geval hard in de buik van een klein
kind slaan of stompen, volgens verdachte " zoals je een volwassene
slaat en waardoor het omviel", moet het voor een ieder en dus ook voor
M.J. en verdachte duidelijk zijn geweest dat de aanmerkelijke kans
bestond dat vitale organen bij Rowena daardoor ernstig zouden worden
beschadigd met als gevolg het intreden van de dood. Het oordeel kan
derhalve niet anders zijn dan dat zowel M.J. als verdachte die
aanmerkelijke kans minst genomen willens en wetens hebben aanvaard.
Medeplegen
Verdachte heeft bij herhaling waargenomen dat M.J. Rowena op de eerder
beschreven manier heeft geslagen. Verdachte, die als moeder van Rowena
een bijzondere zorgplicht had, heeft echter niet (in voldoende mate)
ingegrepen. Door haar (te) passieve houding steunde zij de dader in
zijn gedrag terwijl zij indirect -door Rowena binnen het bereik van
M.J. te houden- M.J. gelegenheid gaf door te gaan met zijn
gewelddadige handelen. Door deze opstelling van verdachte is er sprake
geweest van medeplegen. Aan dit oordeel draagt eveneens bij de
omstandigheid dat verdachte noch kort voor noch na het overlijden van
Rowena op enigerlei wijze afstand heeft genomen van het handelen van
M.J. Zij heeft niet op een moment waarop mogelijk door snel medisch
ingrijpen het overlijden van Rowena nog had kunnen worden voorkomen,
een arts of hulpdienst gewaarschuwd. Ook na het overlijden heeft zij
geen arts, hulpdienst of politie gewaarschuwd.
Geen psychische overmacht
Het hof heeft het beroep van de raadsman op psychische overmacht
verworpen. Op basis van de rapportages van de gedragsdeskundigen moet
verdachte weliswaar voor alle bewezenverklaarde feiten als verminderd
toerekeningsvatbaar worden beschouwd maar volgens het hof is geenszins
aannemelijk geworden dat verdachte niet tot het besef kon komen dat
ingrijpen geboden was en niet overeenkomstig dat besef kon handelen.
Verdachte was zo beschouwd niet volledig onmachtig om handelend op te
treden en haar dochter Rowena in bescherming te nemen.
Geen TBS-maatregel
Uit de gedragsrapportages blijkt van uiteenlopende inschattingen van
het recidivegevaar en de daaruit voortvloeiende adviezen. Het hof
heeft zich op dit punt geschaard achter de conclusies van de
deskundigen Offermans en Verheugt dat het recidivegevaar niet zodanig
is dat de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel van
terbeschikkingstelling in welke vorm dan ook eist. Voor de
bewezenverklaarde feiten is immers in zeer sterke mate bepalend
geweest de bijzondere relatie van verdachte met M.J.. Die relatie
kenmerkte zich door een sterke dominantie van M.J. die zelf aan een
ernstige stoornis leed. Voor de oplegging van een TBS-maatregel is
onvoldoende dat verdachte zich wellicht in de toekomst schuldig zal
maken aan (lichte) vormen van mishandeling als gevolg van pedagogische
onmacht.
Opgelegde straf
Het hof tilt zwaar aan het feit dat verdachte een weerloze kleuter
gedurende lange tijd zo heeft laten lijden. Voor Rowena moeten de
laatste maanden van haar leven een verschrikking zijn geweest, vooral
omdat haar moeder haar niet voldoende in bescherming nam. De dood van
Rowena heeft niet alleen de nabestaanden onherstelbaar leed
veroorzaakt maar tevens in ernstige mate de rechtsorde geschokt, in
het bijzonder ook door de respectloze wijze waarop het lichaam van
Rowena na haar dood in een vriezer verborgen gehouden werd. Het in
stukken delen van het stoffelijk overschot van Rowena en het elders
achterlaten van de lichaamsdelen is overigens ten aanzien van
verdachte niet bewezen geacht en kan dan ook bij de strafoplegging
geen rol spelen. Het hof heeft ten voordele van verdachte mee laten
wegen dat verdachte niet eerder is veroordeeld en dat de feiten haar
slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Alles afwegende
heeft het hof een gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek van voorarrest
een passende straf geacht en ook opgelegd.
Overige informatie:
Ook in de zaak van de medeverdachte M.J. had zowel de officier van
justitie als de verdachte hoger beroep in gesteld tegen het vonnis van
de rechtbank Zutphen waarbij M.J. veroordeeld is tot 12 jaar
gevangenisstraf en TBS met verpleging. Beiden hebben echter het hoger
beroep ingetrokken.
De vonnissen van de rechtbank Zutphen in de zaak tegen verdachte en
haar medeverdachte zijn gepubliceerd onder 'AF3005' en 'AF3006'
Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AM3132
Zie het origineel
http://www.rechtspraak.nl/act...id=13501&i=7&ti=2