Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AM2309 Zaaknr: C02/160HR


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 24-10-2003
Datum publicatie: 24-10-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie


24 oktober 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/160HR
JMH/AT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

, gevestigd te ,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,

t e g e n

PAX BOUW- EN INDUSTRIE SERVICE B.V., gevestigd te Leeuwarden,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. J.P. Heering.


1. Het geding in feitelijke instanties

Verweerster in cassatie - verder te noemen: Pax - heeft bij exploot van 11 mei 1994 eiseres tot cassatie - verder te noemen: - gedagvaard voor de rechtbank te Leeuwarden en gevorderd bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen aan Pax tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van f
184.410,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening, en met veroordeling van in de kosten van deze procedure, waaronder mede begrepen de kosten van het ter verzekering van de vordering van Pax ten laste van op 29 april 1994 gelegde conservatoire derdenbeslag. heeft de vordering bestreden en van haar kant in reconventie gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de tussen partijen gesloten overeenkomst te ontbinden en Pax te veroordelen de door geleden schade te betalen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Pax heeft de vordering in reconventie bestreden. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 18 oktober 1995 partijen tot bewijslevering toegelaten en bij tussenvonnissen van zowel 17 december
1997 als 5 augustus 1998 de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van Pax.
Vervolgens heeft Pax haar eis in conventie gewijzigd en gevorderd te veroordelen tot betaling van een bedrag van f 152.706,35 inclusief BTW.
heeft haar eis in reconventie gewijzigd en in plaats van verwijzing van partijen naar de schadestaatprocedure gevorderd Pax te veroordelen tot betaling van een bedrag van f 230.371,98 ter zake van schadevergoeding wegens toerekenbaar verzuim in de nakoming van de verbintenis, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 september 1993 tot de dag der algehele voldoening. Pax heeft zich tegen de wijziging van eis in reconventie verzet. Bij eindvonnis van 31 maart 1999 heeft de rechtbank in conventie:

- veroordeeld aan Pax te betalen een bedrag van f 96.366,35, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 mei 1994 tot aan de dag van de betaling;

- dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de proceskosten gecompenseerd, en

- het meer of anders gevorderde afgewezen;
in reconventie:

- het verzet van Pax tegen de eiswijziging van gegrond verklaard;

- de overeenkomst tussen en Pax ontbonden, voorzover die ten grondslag ligt aan de door Pax aan gezonden facturen, zoals in het dictum van dit vonnis vermeld;

- Pax veroordeeld aan te betalen de door haar geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- de proceskosten gecompenseerd, en

- het meer of anders geworden afgewezen.

Tegen de vier vermelde vonnissen heeft Pax hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij tussenarrest van 21 juni 2000 heeft het hof in het principaal en incidenteel appel Pax in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten overeenkomstig hetgeen is neergelegd in rov. 24 van dit arrest.
Het hof heeft bij eindarrest van 20 februari 2002 in het principaal en incidenteel appel het vonnis van 31 maart 1999 vernietigd, doch slechts voorzover daarin in conventie is veroordeeld aan Pax te betalen de somma van f 96.366,35, alsmede voorzover in genoemd vonnis in reconventie tot een gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst tussen en Pax is beslist. In zoverre opnieuw rechtdoende heeft het hof in conventie veroordeeld aan Pax te voldoen een bedrag van f 143.366,35 (EUR 65.056,81), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 mei 1994 tot aan de dag van voldoening. In reconventie heeft het hof de overeenkomst van partijen ontbonden voorzover die ten grondslag ligt aan de door Pax aan gezonden facturen genummerd 4010 en ten dele 4011, het eindvonnis van 31 maart 1999 voor al het overige bekrachtigd, de proceskosten van het principaal en incidenteel appel gecompenseerd, en hetgeen partijen in hoger beroep meer of anders hebben gevorderd, afgewezen.
Het arrest van het hof van 20 februari 2002 is aan dit arrest gehecht.


2. Het geding in cassatie

Tegen het eindarrest van het hof heeft beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Pax heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Pax mede door mr. E. Grabandt, advocaat bij de Hoge Raad. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot vernietiging van het arrest van het hof te Leeuwarden van 20 februari 2002 en tot verwijzing.
De advocaat van heeft bij brief van 19 september 2003 op die conclusie gereageerd.


3. Beoordeling van het middel


3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) Pax heeft in opdracht en voor rekening van in of omstreeks juli 1993 werkzaamheden verricht, te weten hijswerkzaamheden en transport, ten behoeve waarvan Pax een hijskraan, transportmiddelen en personeel ter beschikking heeft gesteld. Deze werkzaamheden hielden in dat Pax op het voormalige terrein van de CAF te Leeuwarden gedemonteerde veevoedersilo's op pontons diende te laden en deze op een terrein te Veenwouden weer diende op te bouwen. (ii) Pax heeft voor deze werkzaamheden aan facturen gestuurd ten bedrage van in totaal f 240.939,74 exclusief BTW. Deze facturen zijn onbetaald gebleven.


3.2 In dit geding heeft Pax aan haar hiervoor in 1 vermelde verminderde vordering ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat zij de overeengekomen werkzaamheden heeft verricht. heeft tegengeworpen dat de werkzaamheden niet behoorlijk zijn uitgevoerd. Zij heeft zich met name erop beroepen dat een door Pax bij de hijswerkzaamheden ingezette kraan (hierna ook: de 180-tons-kraan) een te kleine capaciteit had, althans dat zij zulks veronderstelde op gronden die aan Pax toerekenbaar zijn. Als gevolg hiervan is de beslissing genomen de onderhavige silo's telkens eerst te delen voordat zij werden opgehesen en ingeladen. Daardoor zijn veel meer werkzaamheden verricht, die bovendien veel langer hebben geduurd, dan partijen bij de contractsluiting hadden aangenomen. Deze extra werkzaamheden dienen niet voor haar rekening te komen, aldus nog steeds , die op grond daarvan in reconventie gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst verlangde. Bovendien stelde dat zij, als gevolg van het tijdverlies, schade heeft geleden, waarvan zij eveneens in reconventie vergoeding heeft gevorderd.


3.3 De rechtbank heeft in het gelijk gesteld. In reconventie heeft zij de tussen partijen gesloten overeenkomst ontbonden voorzover deze het inzetten van de 180-tons-kraan betrof; voorts heeft zij Pax schadeplichtig geacht ten aanzien van de door geleden vertragingsschade en partijen dienaangaande naar de schadestaatprocedure verwezen. Op grond van de voormelde gedeeltelijke ontbinding van de tussen partijen gesloten overeenkomst heeft zij de vordering van Pax in conventie slechts toegewezen voor zover deze andere werkzaamheden betrof dan met de onderhavige kraan zijn verricht.
In hoger beroep heeft het hof in reconventie - anders dan de rechtbank
- de overeenkomst, wat betreft de werkzaamheden die zijn verricht met de 180-tons-kraan, slechts gedeeltelijk ontbonden. Het achtte verder slechts 50% van de door geleden vertragingsschade toewijsbaar wegens eigen schuld van aan die schade. In conventie wees het hof aan Pax een hoger bedrag toe dan in eerste instantie was geschied.
Aan deze oordelen lag met name ten grondslag dat achteraf is gebleken dat het risico dat de onderhavige silo's zouden breken indien zij, na met de daartoe door Pax ingezette 180-tons-kraan als één geheel te zijn opgehesen, vervolgens, zoals de bedoeling was, zouden worden gekanteld en horizontaal op de pontons gelegd, niet heeft bestaan. Dat partijen daarover toentertijd een andere mening hadden, berustte volgens het hof op uiteenlopende gronden. Voor risico van Pax komt dat haar werknemer die met de desbetreffende hijswerkzaamheden was belast na het ophijsen van de eerste, ongedeelde, silo ten onrechte weigerde op die manier - dus zonder delen van de silo's - verder te werken; voor risico van komt het feit dat zij ten onrechte meende dat het delen van de silo's noodzakelijk was. De onder invloed van deze onjuiste veronderstellingen van partijen tot stand gekomen beslissing de silo's te delen en de gevolgen daarvan zijn volgens het hof aan hen beiden in gelijke mate toe te rekenen (rov. 7-11).


3.4 Onderdeel 1.2 - onderdeel 1.1 bevat geen klacht - acht het onbegrijpelijk dat het hof heeft overwogen dat het delen van de silo's (ten onrechte) noodzakelijk heeft geacht. In werkelijkheid heeft immers consequent het tegenovergestelde standpunt verdedigd, namelijk dat het breukrisico geen rol speelde. Het onderdeel treft doel omdat inderdaad gedurende de gehele procedure juist het omgekeerde heeft verdedigd van hetgeen het hof in de desbetreffende overwegingen als haar standpunt heeft weergegeven. De onderdelen 1.3-1.4 behoeven daarom geen behandeling meer.


3.5 Onderdeel 2 is gericht tegen 's hofs beslissing de overeenkomst slechts gedeeltelijk te ontbinden wat betreft de werkzaamheden die zijn verricht met de 180-tons-kraan. Het hof overwoog daartoe dat de capaciteit van de desbetreffende kraan weliswaar achterbleef bij wat op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst mocht verwachten, maar dat niet heeft bestreden dat die capaciteit van de kraan in de praktijk geen problemen heeft opgeleverd en dat met name niet is gesteld of gebleken dat de beoogde werkzaamheden niet met de 180-tons-kraan konden worden uitgevoerd. Op grond daarvan heeft het hof geoordeeld dat geen betaling verschuldigd is van de facturen 4010 en 4011 die samenhangen met de beslissing de silo's te delen en dat de tussen partijen gesloten overeenkomst dient te worden ontbonden voor zover zij aan die facturen ten grondslag ligt, met dien verstande dat slechts de helft van de desbetreffende factuurbedragen ( f 9.400,--) niet aan Pax hoeft te betalen (rov.
18-19).


3.6 Het onderdeel voert tegen dit oordeel een viertal klachten aan.

Het onderdeel is in zoverre gegrond dat het hof met zijn beslissing om het rechtsgevolg van de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst - namelijk dat de desbetreffende facturen in zoverre niet behoefde te voldoen - in die zin te corrigeren, dat slechts de helft van die facturen niet aan Pax behoeft te betalen, kennelijk heeft voortgebouwd op zijn in rov. 11 neergelegde oordeel dat de daarin vermelde onjuiste veronderstellingen van beide partijen hun in gelijke mate zijn toe te rekenen. Aangezien onderdeel 1 met succes tegen laatstgenoemd oordeel opkomt, treft ook onderdeel 2 doel. Voor het overige behoeven de door het onderdeel naar voren gebrachte klachten geen behandeling.


4. Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 20 februari 2002;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Pax in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van begroot op EUR 1.836,36 aan verschotten en EUR 1.590,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, P.C. Kop, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het open- baar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 24 oktober 2003.


*** Conclusie ***

Rolnr. C02/160
mr J. Spier
Zitting: 5 september 2003 (bij vervroeging)

Conclusie inzake

tegen

PAX BOUW- EN INDUSTRIE SERVICE B.V.
(hierna: Pax)


1. Feiten


1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de navolgende feiten.(1)


1.2 Pax heeft in opdracht en voor rekening van in of omstreeks juli 1993 hijs- en transportwerkzaamheden verricht. Ten behoeve daarvan zijn door Pax een hijskraan, transportmiddelen en personeel ter beschikking gesteld. Deze werkzaamheden hielden in dat Pax ervoor zorg moest dragen dat op een terrein te Leeuwarden gedemonteerde veevoedersilo's op pontons werden geladen en dat deze op een terrein te Veenwouden weer werden opgebouwd.


1.3 Pax heeft voor bedoelde werkzaamheden aan facturen gestuurd voor een totaalbedrag van f 240.939,74 excl. BTW. Deze facturen waren (in elk geval) ten tijde van het in noot 1 bedoelde tussenvonnis nog niet betaald.


2. Procesverloop


2.1 Op 11 mei 1994 heeft Pax gedagvaard voor de Rechtbank Leeuwarden en veroordeling van gevorderd tot betaling van (na vermeerdering van eis bij cvr in conv. en vermindering bij akte d.d. 30 september 1998) f 152.706,35 c.a.


2.2 Aan deze vordering heeft Pax de onder 1.2 en 1.3 genoemde feiten ten grondslag gelegd.


2.3.1 Tegen deze vordering heeft aangevoerd dat voor de onder 1.2 genoemde werkzaamheden een 200 tons-kraan nodig was. Zo'n kraan had zij bij Pax besteld. Naar achteraf is gebleken, heeft Pax een 140 tons-kraan ter beschikking gesteld. Deze kraan kon het werk niet aan. Toen is besloten om de silo's in twee gedeelten te verplaatsen. Daardoor is dubbel werk verricht en duurden de werkzaamheden veel langer.


2.3.2 Tegen deze achtergrond acht zij de vordering van Pax onevenredig hoog (cva conv. onder 5).


2.3.3 Door de vertraging in de werkzaamheden heeft schade geleden van tenminste f 185.000,- (cva in conv. onder 5 en 6). Zij vordert in reconventie ontbinding van de overeenkomst tussen haar en Pax vanwege toerekenbaar tekortschieten van Pax in de nakoming alsmede schadevergoeding op te maken bij staat.


2.4.1 Pax betwist te weinig hijscapaciteit te hebben geleverd. had geen 200-tons kraan besteld. Volgens haar wordt een
180-tons kraan met toepassing van een beperkte sprei als een
200-tonner aangeduid. Pax heeft een 180-tons kraan ter beschikking gesteld. Deze kan met een sprei van 18m 20 ton tillen. heeft dus gekregen waarom zij vroeg.


2.4.2 Het gewicht van de delen van de silo's bedroeg niet, zoals betoogt, 24 à 25 ton maar 34 ton. Daarnaast kon er niet - zoals wil doen geloven - met een sprei van 12m worden gewerkt, maar moest worden uitgegaan van een sprei van 18m. Een
200-tons kraan kan met een spreistand van 18m geen 34 ton tillen.


2.4.3 Bovendien waren de silo's niet geschikt om in één deel te hijsen. Mitsdien zouden bij een 200-tons kraan de silo's ook hebben moeten worden gesplitst. Dat de silo's moesten worden gesplitst is het gevolg van een berekeningsfout van . De hogere kosten die hieruit voortvloeien zijn voor risico en rekening van (cva in rec. onder 6 en 9, cvd in rec. onder 3, 4 en 6).


2.5 heeft becijferd dat de te hijsen onderdelen maximaal 25 ton wogen (cvd in conv. onder 7). Een spreistand van meer dan 12 meter was in casu niet nodig (idem onder 8). Dat een 200 tons-kraan is gehuurd, blijkt uit de door Pax zelf overgelegde facturen (idem onder
4).


2.6.1 In haar tussenvonnis van 18 oktober 1995 overweegt de Rechtbank dat in rechte vast staat dat door Pax een 180-tons kraan is ingezet, waarvan tegen het eind van de werkzaamheden een 200-tons-kraan is gemaakt door toevoeging van 20 ton aan contra-gewicht. Dit betekent dat door Pax niet van meet af aan een 200-tons kraan "in de betekenis die aan dat begrip in de praktijk wordt gegeven" is ingezet (rov. 6).


2.6.2 Pax heeft als verweer gevoerd dat, ook indien vanaf het begin een 200-tons kraan zou zijn gebruikt, de silo's in tweeën hadden moeten worden gedeeld (rov. 7). De Rechtbank draagt op haar stelling te bewijzen "dat met de door haar bestelde 200-tons kraan de hijswerkzaamheden hadden kunnen worden verricht op de wijze als door haar was voorzien en aldus de gestelde vertraging had kunnen worden voorkomen."


2.7 In contra-enquête heeft (kraanmachinist) verklaard dat de reden waarom de silo's gehalveerd moesten worden niet was dat het hijsvermogen van de kraan onvoldoende was, maar dat de siloblokken te slap van constructie waren om op een goede manier te kunnen worden gekanteld. Volgens de eveneens in contra-enquête gehoorde kraanmachinist moesten de siloblokken worden gehalveerd omdat ze te lang waren om goed te kunnen worden gekanteld.


2.8.1 Bij conclusie na enquête heeft een deskundigenrapport van Slager Expertise B.V. overgelegd.


2.8.2 In de conclusie na enquête voert nog aan dat Pax als deskundige haar had moeten informeren over de capaciteit van de geleverde kraan (blz. 5).


2.8.3 Zij legt een rapport van Ir Zeeman over waaruit naar haar oordeel blijkt "dat er op geen enkele wijze ook maar enig breukrisico bestond" (blz. 8).


2.8.4 Door het ontbreken van het juiste contra-gewicht en door het zwijgen daarover aan de zijde van Pax is misleid en verkeerde zij in de veronderstelling dat, nu de 200-tons kraan al zoveel moeite had met het hijsen van de silo's, het hijsen van de iets verder gelegen silo's, waarvoor een sprei van tot maximaal 18m noodzakelijk was, niet meer tot de mogelijkheden behoorde; laat staan het over de weg brengen en op de pontons laden van de silo's. Zou Pax juist hebben geïnformeerd over de capaciteit van de kraan, dan zou niet onmiddellijk hebben besloten tot splitsing van de silo's, maar hetzij een andere kraan hebben gehuurd, hetzij een contra-gewicht hebben laten aanbrengen (blz. 10).


2.9.1 In haar tweede tussenvonnis (van 17 december 1997) overweegt de Rechtbank dat uit de getuigenverklaringen het breukrisico als (enige) reden voor de beslissing van tot het halveren van de siloblokken als nieuw gezichtspunt naar voren is gekomen. ontkent dat dit een rol heeft gespeeld. Tot het tussenvonnis van 18 oktober 1995 is het uitgangspunt van beide partijen geweest dat door werd besloten tot het halveren van de siloblokken omdat de kraan problemen had met het hijsen daarvan en is niet gerept van een breukrisico. "Aldus is niet aannemelijk dat dit risico reden voor is geweest om te besluiten tot halveren van de vier-silo-blokken" (rov. 3.4).


2.9.2 De Rechtbank stelt Pax in de gelegenheid om zich alsnog uit te laten over de inhoud van het door overgelegde deskundigenrapport (rov. 3.9).


2.10.1 In haar derde tussenvonnis (van 5 augustus 1998) constateert de Rechtbank dat Pax het rapport van Slager niet inhoudelijk heeft weersproken. Zij gaat er daarom van uit dat een 200 tons-kraan bij een sprei van 18 meter een capaciteit van 29 tot 30,5 ton had (rov. 4).


2.10.2 Op basis van het door overgelegde en door Pax onvoldoende bestreden rapport van Ir. Zeeman gaat de Rechtbank ervan uit dat het breukrisico van een vier-siloblok nagenoeg nihil was (rov.
5).


2.10.3 Voorts overweegt de Rechtbank dat wanneer Pax aan van meet af aan een 200-tons kraan zou hebben geleverd, deze bij een sprei van 18m een vier-siloblok zou hebben kunnen hijsen, kantelen en op een ponton plaatsen. Pax is dan ook toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de met terzake gesloten overeenkomst. Dit betekent dat Pax (deels) geen recht heeft op de door haar gevorderde huurpenningen en dat de door gevorderde ontbinding (deels) zal worden toegewezen met vergoeding van de door haar geleden schade ten gevolge van vertraging bij de afbraak en opbouw van de silo's (rov. 6).


2.10.4 De Rechtbank verzoekt partijen zich gemotiveerd uit te laten over de vraag "welke van de door Pax overgelegde facturen door de (...) in rechtsoverweging 6 gegeven oordelen behoren te worden getroffen" (rov. 7).


2.11 Bij eindvonnis van 31 maart 1999 heeft de Rechtbank in conventie veroordeeld om aan Pax te betalen een bedrag van f 96.366,35 met wettelijke rente. In reconventie ontbindt de Rechtbank de overeenkomst tussen en Pax voor zover deze ten grondslag ligt aan de door Pax aan gezonden facturen 3336, 3487, 3825,
4010 en (deels) 4011. De Rechtbank veroordeelt Pax om aan te betalen de door haar geleden schade, nader op te maken bij staat.


2.12.1 Pax is tegen alle vonnissen in beroep gekomen onder aanvoering van 21 grieven. Zij vat de kern van het geschil aldus samen: is een
200 tons-kraan geleverd en zo neen, had zo'n kraan de litigieuze siloblokken kunnen hijsen (mvg blz. 7). De eerste vraag beantwoordt zij bevestigend, de tweede ontkennend. De grieven 1 - 4, 7, 8, 11, 12,
14, 15 en 17 - 21 haken hierbij aan.


2.12.2 Volgens grief 6 heeft de Rechtbank ten onrechte overwogen dat niet aannemelijk is dat het breukrisico als gevolg van het scheuren van de hijsogen reden is geweest voor om te besluiten tot het halveren van de siloblokken. Zij verwijst naar de onder 2.7 genoemde verklaring van . De grieven 9 en 13 borduren hierop voort.


2.13.1 heeft de grieven bestreden en heeft incidenteel beroep ingesteld. Naar de kern genomen komt haar betoog erop neer dat zij wél een 200 tons-kraan had besteld maar deze niet heeft gekregen. De bestelde kraan zou sterk genoeg zijn geweest voor de uit te voeren werkzaamheden. Zij betwist de stellingen over het breukrisico.


2.13.2 Volgens de tweede en vierde incidentele grief heeft de Rechtbank in het eindvonnis ten onrechte de overeenkomst niet ontbonden terzake van alle facturen die door Pax aan zijn toegezonden terzake van de 180-tons kraan voor een totaal bedrag van f
70.600,- excl. BTW. Ook na toevoeging van 20 ton contragewicht was er geen sprake van een echte 200 tonner aangezien ook de fundering niet als geheel kon worden gehesen, maar moest worden gesplitst. Pax heeft deze grieven bestreden; haar exposé bevat geen nieuwe gezichtspunten.


2.14 Bij pleidooi in appèl voert nog aan dat Pax als bedrijfsmatig verhuurder van kranen wordt geacht op dit gebied deskundig te zijn en een waarschuwingsplicht had.


2.15 Pax voert bij pleidooi in appèl aan dat , als regelmatige huurder van kranen en sloper, deskundig was op het gebied van kranen ("Notities" mr Sleijfer onder 2). Pax was omtrent de te hijsen lasten vooraf niet geïnformeerd (onder 3). De silo's zijn niet gedeeld vanwege een gebrek aan capaciteit van de kraan, maar vanwege niet adequaat aangebrachte hijsvoorzieningen en het breukrisico (onder
7 en 8).


2.16.1 Bij tussenarrest van 21 juni 2000 heeft het Hof overwogen dat "tussen partijen niet (langer) is betwist dat de beslissing tot deling van de silo's is genomen met het oog op de (al dan niet vermeende) onmogelijkheid om ze in één geheel van hun fundering horizontaal op de grond te kunnen leggen" (rov. 17).


2.16.2 Daarom dient te worden onderzocht welke omstandigheid heeft geleid tot de beslissing om de silo's eerst te delen voordat ze van hun voetstuk op de grond werden getakeld (rov. 18). Pax heeft hieromtrent aangevoerd dat tot het delen van de silo's besloot nadat er bij het takelen van de eerste silo problemen waren ontstaan als gevolg van het losscheuren van één van de hijsogen en dat de constructie van de silo's te slap was om op de door voorziene wijze te worden gekanteld omdat een kans op breuk aanwezig was (rov. 19). heeft betoogd dat zij, doordat Pax haar een kraan heeft verschaft die niet voldeed aan hetgeen zij mocht verwachten, door Pax is misleid. Hierdoor verkeerde zij in de verkeerde veronderstelling dat, nu de verschafte kraan direct al zoveel moeite had met het takelen van de silo's, zij met het oog op de te verwachten moeilijkheden bij het verdere verloop van de werkzaamheden de beslissing tot halvering van de silo's heeft genomen. Zou Pax van meet af aan duidelijkheid hebben verschaft over de capaciteit van de door haar verschafte kraan, dan zou "niet onmiddellijk" hebben besloten tot het delen van de silo's, maar zou zij hetzij een andere kraan hebben gehuurd hetzij extra contragewicht hebben laten aanbrengen. heeft, onder overlegging van het rapport van Eureso, gemotiveerd gesteld dat het door Pax gestelde risico van breuk niet heeft bestaan (rov. 20).


2.16.3 Het Hof stelt Pax in de gelegenheid om te reageren op hetgeen met betrekking tot het ontbreken van breukrisico heeft aangevoerd (rov. 24).


2.17 Bij akte na tussenarrest verklaart Pax dat de oorzaak van de breuk moet zijn gelegen in het niet door rekening houden met de dynamische krachten, die bij het kantelen van de siloblokken werden opgeworpen. De siloblokken hadden moeten worden voorzien van stroppen en rolblokken (blz. 4). heeft hierop bij antwoordakte gereageerd en onder meer erop gewezen dat het scheuren van de hijsvoorziening niets te maken heeft met het breukrisico van de silo's zelf (blz. 2).


2.18.1 Bij arrest van 20 februari 2002 heeft het Hof het vonnis van 31 maart 1999 gedeeltelijk vernietigd en in conventie veroordeeld om aan Pax te betalen f 143.366,35 c.a. In reconventie ontbindt het Hof de overeenkomst voor zover deze ten grondslag ligt aan de door Pax aan gezonden facturen nummer 4010 en 4011.


2.18.2 Naar het oordeel van het Hof heeft er geen doorslaggevend breukrisico bestaan (rov. 5). Daarom gaat het Hof in op de overige oorzaken van de beslissing de silo's te delen (rov. 6).


2.18.3 Naar 's Hofs oordeel waren er twee oorzaken die in onderlinge samenhang hebben geleid tot het - op grond van de vermeende onmogelijkheid tot het verplaatsen van de silo's in één geheel - halveren van de silo's en de daarmee samenhangende noodzaak tot het naderhand weer tot één geheel maken daarvan: (a) het (onjuiste) oordeel van de werknemer van Pax -vallend in haar risico-sfeer- dat de constructie van de silo's te slap was voor de gekozen werkwijze en (b) de (eveneens onjuiste) opvatting aan de zijde van dat er inderdaad een noodzaak bestond tot het delen van de silo's, welke opvatting steunde op (1) een onjuiste beoordeling met betrekking tot het breukrisico en (2) een onjuiste gevolgtrekking ten aanzien van de moeilijkheden die de door Pax ingezette kraan ondervond bij het takelen van de eerste silo (rov. 10, welke rov. voortbouwt op rov.
7-9).


2.18.4 De processtukken bieden geen aanknopingspunt voor het oordeel dat met betrekking tot de mate waarin elk van beide onder 2.18.3 genoemde oorzaken hebben geleid tot de deling van de silo's een andere maatstaf moet worden aangelegd dan de evenredigheidsmaatstaf, waarbij elk van beide oorzaken geacht moet worden in gelijke mate causaal te zijn voor de beslissing tot deling. Daarom zal toerekening bij helfte tot uitgangspunt moeten worden genomen met betrekking tot zowel de "gevolgen van de beslissing tot deling in verband met de berekening van het bedrag dat contractueel aan Pax is verschuldigd, als de vraag op welk bedrag op de grondslag van schadevergoeding jegens Pax aanspraak zal kunnen maken" (rov. 11).


2.18.5 Het Hof is van oordeel dat de facturen 4010 en 4011 van Pax samenhangen met de beslissing om de silo's te delen, van welke facturen de helft voor rekening van Pax dient te blijven (rov. 13-15 en 19).


2.18.6 Het Hof kan niet volgen in haar opvatting dat zij geen enkele betaling verschuldigd is voor het werk met de 180-tons kraan. Haar stelling dat de kraan nooit heeft voldaan aan hetgeen zij heeft besteld, kan slechts betekenis hebben indien de beoogde werkzaamheden niet, dan wel niet adequaat konden worden uitgevoerd. De werkzaamheden waarop een aantal nader genoemde facturen betrekking heeft, hebben geen problemen opgeleverd (rov. 18).


2.18.7 Volgens het Hof missen partijen belang bij bespreking van verdere grieven en bij vernietiging van de tussenvonnissen (rov. 23). De afwijzing in het dictum van "hetgeen partijen in hoger beroep meer of anders hebben gevorderd" sluit hierbij aan.


2.19 heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld tegen het eindarrest. Pax heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten.


3. Bespreking van het middel


3.1 Volgens onderdeel 1.1 heeft het Hof in (de onder 2.18.3 weergegeven) rov. 10 (van het eindarrest) kennelijk geoordeeld dat omstandigheid (b) aan is toe te rekenen. Dit lijkt mij een juiste veronderstelling in het licht van rov. 11 waarin het Hof overweegt dat elk van beide oorzaken geacht moet worden in gelijke mate causaal te zijn voor de beslissing tot deling van de silo's, wat leidt tot een toerekening bij helfte.


3.2 Onderdeel 1.2 bestrijdt als onbegrijpelijk 's Hofs oordeel dat de (als onjuist gekenschetste) opvatting van terzake van het delen van de silo's steunde op haar onjuiste beoordeling met betrekking tot het breukrisico.


3.3.1 Deze klacht snijdt hout. Uit het onder 2 weergegeven procesverloop blijkt dat de stelling over het breukrisico door Pax is betrokken en door consequent is bestreden.


3.3.2 Ook in de knappe redenering van mrs Grabandt en Heering (s.t. onder 32-35), waarin wordt getracht deze onvolkomenheid in 's Hofs arrest weg te poetsen, blijft hoe dan ook overeind dat niets is komen vast te staan omtrent een onjuiste beoordeling door van het breukrisico.


3.4 Onderdeel 1.3 richt eveneens een klacht tegen rov. 10. Daarin overweegt het Hof dat het oordeel van om de silo-blokken te splitsen berustte op haar onjuiste gevolgtrekking ten aanzien van de moeilijkheden die de door Pax ingezette kraan ondervond bij het takelen van de eerste silo. Het onderdeel wijst erop dat de door haar gemaakte gevolgtrekking heeft toegeschreven aan het feit dat Pax een lichtere kraan heeft geleverd dan op basis van de overeenkomst mocht verwachten. Bij die stand van zaken behoeft op zijn minst nadere verklaring waarom deze omstandigheid op de voet van art. 6:101 BW is toegerekend, zo rondt de klacht af.


3.5 Ook deze klacht is gegrond. Zoals onder 2 reeds vermeld, heeft inderdaad de door het onderdeel vermelde stelling betrokken. Tegen die achtergrond is - in elk geval zonder nadere toelichting die geheel ontbreekt - volstrekt onbegrijpelijk waarom de onjuiste gevolgtrekking ertoe moet leiden dat een deel van de schade voor eigen rekening moet houden.


3.6 Daarbij is m.i. zonder belang dat het Hof heeft onderkend dat het standpunt van was dat zij zich er aanvankelijk niet van bewust was dat een te lichte kraan ter beschikking was gesteld; zie rov. 20 van 's Hofs tussenarrest.


3.7 Onderdeel 1.4 klaagt er - kort gezegd - over dat het Hof de billijkheidscorrectie van art. 6:101 lid 1 BW niet ambtshalve heeft toegepast.


3.8 In feitelijke aanleg heeft geen beroep gedaan op de billijkheidscorrectie. Daarop stuit de klacht af. De rechter is immers niet gehouden deze correctie ambtshalve toe te passen.(2)


3.9 Onderdeel 2 richt rechts- en motiveringsklachten tegen rov. 17-19. Het Hof overweegt daarin dat het niet kan volgen in haar opvatting dat zij geen enkele betaling verschuldigd is voor het werk met de 180-tons kraan. Er zijn facturen voor werkzaamheden, verricht door de 180-tons kraan, die geen problemen hebben opgeleverd (factuur
3336, 3487, 4638, 4695 en 5152); dit is door ook niet bestreden. De stelling van dat de kraan niet heeft voldaan aan hetgeen zij heeft besteld, kan slechts betekenis hebben indien de beoogde werkzaamheden niet, dan wel niet adequaat, konden worden uitgevoerd. Dat is met betrekking tot deze facturen niet gesteld of gebleken, aldus het Hof (rov. 18). Het Hof heeft als gevolg hiervan alleen voor zover het werk met de kraan samenhing met het besluit om de silo's te delen, de overeenkomst ontbonden (rov. 14, 15 en 21).


3.10 Het onderdeel bestrijdt niet 's Hofs oordeel dat de 180-tons kraan voor de hier aan de orde zijnde werkzaamheden geen problemen heeft opgeleverd.


3.11 Met het gewraakte oordeel brengt het Hof - in cassatie als zodanig niet bestreden - tot uitdrukking dat de tekortkoming, waar het de genoemde facturen betreft, van geringe betekenis was in de zin van art. 6:265 lid 1 BW. Daarop wijst in de eerste plaats dat de geleverde kraan voor de aldus gefactureerde werkzaamheden, naar 's Hofs inzicht, geen problemen heeft opgeleverd. Het wordt ondersteund door 's Hofs oordeel dat niet is komen vast te staan dat met de geleverde kraan de werkzaamheden niet adequaat konden worden uitgevoerd.


3.12 Onderdeel 2.1 gaat uit van een andere lezing dan onder 3.11 weergegeven. Het mist daarmee feitelijke grondslag. Voor zover de s.t., met name onder 4.7 en 4.8, nog een of meer afzonderlijke klachten vertolkt, behoeft daarop niet te worden ingegaan nu deze in het onderdeel niet zijn te lezen.


3.13 De onderdelen 2.2 en 2.3 bouwen, als ik het goed zie, voort op deze onjuiste lezing. Ook mrs Grabandt en Heering wijzen daar op (s.t. onder 42). Zij kunnen daarom evenmin baten.


3.14 Onderdeel 2.4 lijkt bij argeloze lezing geen klacht te behelzen die iets toevoegt aan onderdeel 1 (dat goeddeels slaagt) en de onderdelen 2.2 en 2.3 die m.i. stranden.


3.15 Mede in het licht van de s.t. onder 4.11 zal het onderdeel aldus moeten worden gelezen dat het ten strijde trekt tegen het klaarblijkelijk door het Hof toegepaste art. 6:101 BW. Dit artikel biedt evenwel geen basis voor vermindering van de contractuele vergoeding van aan Pax, aldus de klacht.


3.16 Deze klacht slaagt. Afd. 6.1.10 BW is op kwesties als hier aan de orde inderdaad niet van toepassing.


3.17 Mrs Grabandt en Heering hebben hiertegen in gebracht dat het Hof zijn oordeel op art. 6:270 BW heeft gegrond (s.t. onder 42). Deze lezing lijkt mij niet juist. In de kennelijk bestreden rechtsoverwegingen (14, 15, 19 en 20) grijpt het Hof m.i. terug op rov. 10 en 11 die, als gezegd, zijn geënt op art. 6:101 lid 1 BW.

Conclusie

Deze conclusie strekt tot vernietiging van het arrest van het Hof Leeuwarden van 20 februari 2002 en tot verwijzing.

De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,

Advocaat-Generaal


1 Het Hof wijst noch in het in cassatie bestreden, noch in zijn eerdere tussenarrest naar vaststaande of vastgestelde feiten. In het tussenvonnis van de Rechtbank Leeuwarden van 18 oktober 1995 zijn wel vaststaande feiten weergegeven in rov. 1. Deze heb ik overgenomen, behoudens de feiten genoemd onder 1b omdat hiertegen zowel in het principaal als in het incidenteel appèl een grief is gericht.
2 HR 9 oktober 1998, NJ 1998, 895 (rov. 3.3). Zie ook AG Wesseling-Van Gent voor HR 22 november 2002, C01/038, JOL 2002, 626 onder 2.17. Dat ligt m.i. anders als sprake is van een vuistregel voor een geval als in cassatie aan de orde; zie nader Schadevergoeding (Boonekamp) art.
101 aant. 22. Zo'n situatie doet zich in casu evenwel niet voor.