Ministerie van Buitenlandse Zaken
Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal

Binnenhof4

Den Haag

- Directie Personenverkeer, Migratie en Vreemdelingenzaken

Afdeling Justitiële en Politiële Samenwerking

Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB Den Haag

Datum

- 24 oktober 2003

Behandeld

- Alexandra Valkenburg

Kenmerk

- DPV/JP-187/03

Telefoon

- 070-3484786

Blad

- 1/5

Fax

- 070-3484006

Bijlage(n)

- 1

E-Mail

- alexandra.valkenburg@minbuza.nl

Betreft

- Uw verzoek- inzake een bilateraal uitleveringsverdrag met Egypte

Graag - bied ik u hierbij- , mede namens de Minister van Justitie, de reactie aan op uw verzoek - van 1 juli 2003 met kenmerk - 03-BuZa-39 inzake de wenselijkheid om te komen tot een bilateraal verdrag met Egypte inzake uitlevering.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Mr. J.G. de Hoop Scheffer

Kamerstuknummer

---

27918, nr. 9

Vragen aan

---

Regering

Commissie

---

Buitenlandse Zaken

- Nr

Vraag

---

Herinnert de minister van Buitenlandse Zaken zich zijn uitspraak, gedaan tijdens de plenaire behandeling van het Associatieakkoord met Egypte op 10 april 2003, als antwoord op een interruptie van het lid Wilders over de wenselijkheid te komen tot een bilateraal verdrag met Egypte om van terrorisme verdachte personen uit te kunnen leveren: "maar ik denk dat wij het uitgangspunt delen. Dit moet dus een basis vormen" (Handelingen TK 60, p. 3654)?

Ja.

---

Herinnert de minister van Buitenlandse Zaken zich dat het kabinet eerder een bilateraal verdrag met Egypte heeft afgewezen louter en alleen vanwege het feit dat onderhandelingen gaande waren over het alomvattende VN-Verdrag? (zie de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Wilders, Weisglas en Nicolai aan de ministers van Buitenlandse Zaken en Justitie over Egyptische terroristen in Nederland, TK 2001-2002, Aanhangsel nr. 330). Deelt u de mening dat, nu dit verdrag vanwege
definitieproblemen weinig voortgang biedt, een bilateraal verdrag met Egypte voor de hand ligt?

Een bilateraal verdrag met Egypte ligt niet voor de hand aangezien een multilateraal verdrag voor de regering het uitgangspunt vormt.

Hoewel niet kan worden ontkend dat de onderhandelingen inzake een alomvattend verdrag tegen terrorisme worden opgehouden door meningsverschillen over de reikwijdte van het verdrag, hecht de regering aan een multilateraal verdrag tegen terrorisme gelet op het internationale karakter van deze vorm van criminaliteit en het reeds bestaande systeem van categorale verdragen tegen terrorisme. Het alomvattend VN-verdrag kan een basis bieden voor uitlevering van personen die van terrorisme worden
verdacht. Dit is met name relevant in de relatie met staten waarmee geen algemeen uitleveringsverdrag bestaat, zoals Egypte. De totstandkoming van het multilaterale verdrag kan nog wel enige tijd vergen, maar de pogingen daartoe moeten zeker niet worden ondergraven door thans met dergelijke staten langs een andere route, namelijk bilateraal, te trachten tot stand te brengen wat het multilaterale verdrag beoogt. Daar komt bij dat juist Egypte in de onderhandelingen in VN-kader - tezamen met de
andere leden van de Organisatie van de Islamitische Conferentie - bijdraagt aan de problemen rond de totstandkoming ervan, doordat het zich heeft doen kennen als een uitgesproken opponent van het door Nederland en vele andere landen uitgedragen standpunt dat het verdrag geen uitzondering voor vrijheidsstrijders dient te bevatten.

---

Streeft de regering naar het vinden van een rechtsbasis om van terreur verdachte personen aan Egypte uit te leveren? Zo ja, hoe wil de regering dit bereikten en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?

Zie antwoord op vraag 2.

---

In de brief van 26 mei 2003 schrijft de minister van Buitenlandse Zaken: "Tenslotte achten wij onder de huidige omstandigheden het eventueel aangaan van een bilateraal uitleveringsverdrag tussen Nederland en Egypte niet wenselijk." In hoeverre is deze zinsnede strijdig met zijn duidelijke uitspraken, geuit tijdens de plenaire behandeling van het associatieakkoord met Egypte, als het gaat om het zoeken naar een rechtsbasis om van terrorisme verdachte personen aan Egypte uit te leveren? Deelt de
minister de mening dat hieruit weinig politieke daadkracht blijkt?

Zoals hierboven aangegeven blijft Nederland zich actief inzetten voor de totstandkoming van een alomvattend VN-verdrag tegen terrorisme. Het is niet juist om het niet bereiken van internationale overeenstemming omtrent de delicts­omschrijving, vereist voor een uitleveringsrelatie, te bestempelen als weinig politieke daadkracht.

---

Is de minister van Buitenlandse Zaken bereid thans de daad bij het woord voegen en ervoor zorg te dragen dat er op korte termijn een bilateraal verdrag met Egypte komt, dat de mogelijkheid biedt om van terrorisme verdachte personen uit te kunnen leveren?

Zie antwoord op vraag 2.

---

Kan de regering de Kamer informeren over de stand van zaken met betrekking tot het beroep dat Al Kalifa (de in Nederland verblijvende van terrorisme verdachte persoon waarvan Egypte reeds tweemaal de uitlevering heeft gevraagd; een verzoek waarop door Nederland negatief is beslist) tegen de beschikking van de Vreemdelingenkamer heeft aangetekend? Kan daarbij ook worden aangegeven wat de mogelijkheid tot uitzetting van Al Kalifa zijn indien zijn beroep tot gezinshereniging wederom wordt
afgewezen?

De heer Al Kalifa had zowel beroep aangespannen tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag als tegen het niet inwilligen van een reguliere aanvraag om verblijf bij echtgenote. Bij uitspraak van 10 juli 2003 heeft de rechtbank beide beroepen ongegrond verklaard. Voorts zijn op 22 juli 2003 de bezwaarschriften, gericht tegen de ongewenstverklaring ex artikel 67 van de Vreemdelingenwet en tegen de weigering de herhaalde aanvraag om verblijf bij echtgenote in te willigen, ongegrond verklaard.

De afwijzing van de asiel-aanvraag op grond van artikel 1F had tot gevolg dat betrokkene niet langer rechtmatig in Nederland verbleef. Betrokkene diende Nederland uit eigen beweging te verlaten voor het einde van de beroepstermijn. Vanaf die datum kon betrokkene geen aanspraak meer maken op voorzieningen. De ROA-voorzieningen zijn met ingang van die datum dan ook van rechtswege beëindigd.

Aangezien de asielaanvraag van de heer Al Kalifa is afgewezen op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, is in het kader van de mogelijke uitzetting onderzocht of terugzending naar het land van herkomst een reëel risico van schending van artikel 3 EVRM met zich meebrengt. Hieruit kwam naar voren dat uitzetting van de heer Al Kalifa naar Egypte zou kunnen indruisen tegen artikel 3 EVRM.

Onlangs is uit onderzoek van de gemeente Goes en de politie Zeeland gebleken dat betrokkene tezamen met zijn gezin met onbekende bestemming is vertrokken. Uitzetting naar Egypte is thans dan ook niet aan de orde.

---

De minister van Buitenlandse Zaken stelt dat er momenteel geen juridische basis voor het uitleveren van verdachten aan Egypte is en dat de komst van een alomvattend VN-verdrag tegen terrorisme hier geen verandering in zal brengen. Kan de minister reageren op de opvatting dat dit geen belemmering vormt om een bilateraal uitleveringsverdrag met Egypte te sluiten?

Zie antwoord op vraag 2.

---

De minister van Buitenlandse Zaken schrijft dat het onder de huidige omstandigheden niet wenselijk is een bilateraal uitleveringsverdrag met Egypte te sluiten. Op welke omstandigheden doelt de minister? Kan de minister aangeven waarom een bilateraal verdrag met Egypte niet wenselijk is?

Zie antwoord op vraag 2.

---

Op dit moment is uitlevering aan Egypte niet mogelijk. Naast uitlevering bestaat de uitzetting van vreemdelingen. Kan de minister van Buitenlandse Zaken aangeven hoe hij over deze mogelijkheid denkt, in verband met bijvoorbeeld verdachten van terrorisme?

Uitzetting kan plaatsvinden volgens de normen van de Vreemdelingenwet en strekt er uitsluitend toe de geldende regels voor toegang en verblijf te handhaven.

---