Ministerie van Defensie


---

Brieven aan de Kamer
---

Moties begrotingsbehandeling Defensie

04-11-2003

Inleiding Tijdens de begrotingsbehandeling van Defensie op 21 en 22 oktober 2003 hebben de staatssecretaris en ik de Tweede Kamer toegezegd met de collega's in het kabinet te zullen overleggen over een aantal moties inzake de herplaatsing van overtollig defensiepersoneel bij andere (semi-)overheidsdiensten en de sociaal-economische gevolgen van de defensiebezuinigingen voor een aantal regios. In de ministerraad van 24 oktober jl. is hierover gesproken. Voorts heb ik mevrouw Huizinga - Heringa nadere informatie toegezegd over de inrichting van de onderhoudsfunctie op F-16 bases. Met deze brief doen wij de toezegging gestand de Tweede Kamer nader te informeren voorafgaand aan de stemmingen over de moties die bij de begrotingsbehandeling van Defensie zijn ingediend.

Herplaatsing overtollig defensiepersoneel De motie-Van Baalen c.s. (29 200 X, nr. 31) verzoekt de regering te komen tot een projectorganisatie onder éénhoofdige leiding. Deze projectorganisatie dient bindende afspraken te maken over de overgang van overtollig defensiepersoneel naar andere (semi-)overheidsdiensten. De motie-Aasted-Madsen - Van Stiphout c.s. (29 200 X, nr. 27) vraagt een beperkte aanvullende scholing voor het overtollig defensiepersoneel dat overgaat naar andere (semi-)overheidsdiensten, uitsluitend gericht op die terreinen waarvoor men nog niet over de vereiste competenties beschikt.

Er komt een projectorganisatie op hoogambtelijk niveau van de meest betrokken (semi-)overheidssectoren, die rapporteert aan de desbetreffende bewindslieden. Deze projectorganisatie wordt opgedragen op korte termijn te inventariseren met welke (semi-)overheidsdiensten bindende afspraken kunnen worden gemaakt over de plaatsing van overtollig defensiepersoneel. Daarnaast zal de projectorganisatie nagaan welke (aanvullende) scholing nodig is voor het defensiepersoneel dat overgaat naar deze (semi-)overheidsdiensten, voldoende rekening houdend met reeds eerder verworven competenties.

De regering kan derhalve instemmen met de motie-Van Baalen c.s. (29 200 X. nr. 31) en de motie-Aasted-Madsen Van Stiphout c.s. (29 200 X, nr. 27).

Regionale gevolgen De motie-Bakker c.s. (29 200 X nr. 37) verzoekt de regering naar vermogen bij te dragen aan een nieuw perspectief voor de regio Twente. De motie-Bakker c.s. (29 200 X nr. 38) verzoekt de regering met de gemeente Den Helder in overleg te treden over initiatieven om de sociaal-economische positie van Den Helder te versterken. De motie-Bakker c.s. (29 200 X , nr. 39) verzoekt de regering in overleg te treden met alle lokale en regionale overheden die in aanzienlijke mate te maken krijgen met de gevolgen van de bezuinigingen op de Defensiebegroting.

Defensie heeft de bewindslieden in het kabinet geïnformeerd over deze drie moties en verslag gedaan van de bestuurlijke overleggen tussen de staatssecretaris van Defensie met provinciale en gemeentelijke bestuurders over de bezuinigingsmaatregelen van Defensie. Tijdens de bestuurlijke overleggen zijn van de zijde van provinciale en gemeentelijke bestuurders verschillende onderwerpen aangeroerd die andere departementen raken. De meest betrokken departementen kunnen zich vinden in de strekking van de moties-Bakker c.s..

Voor de herbestemming van overtollige defensieterreinen en -complexen zal per project een projectgroep worden samengesteld van de meest betrokken rijks-, provinciale en gemeentelijke overheden. Over dit onderwerp is al gesproken met andere departementen. Defensie zal hiertoe verdere initiatieven nemen. Afhankelijk van de locatie zal worden bezien van welke overheden een inbreng zal worden gevraagd.

De regering kan derhalve instemmen met de moties-Bakker (29 200 X nr, 37, 38 en 39) met inachtneming van wat hierover in deze brief is gesteld.

Concentratie tweedelijns onderhoud F-16's op Twenthe Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik mevrouw Huizinga - Heringa toegezegd de Kamer nader te zullen informeren over onderzoeken die zijn uitgevoerd naar de inrichting van het F-16-onderhoud op vliegbases. Mede met het oog op de motie-Huizinga - Heringa c.s. (29 200 X, nr. 41) over het plan van de medezeggenschapscommissie Twenthe voor de concentratie van het tweedelijns onderhoud van de F-16's op vliegbasis Twenthe kan ik u het volgende mededelen.

De drie onderhoudsniveaus die worden onderscheiden zijn het eerste niveau (de gereedstelling van vliegtuigen voor vliegen en klein gebruikersonderhoud), het tweede niveau (preventief onderhoud en grotere reparaties) en het derde niveau (groot onderhoud). Verder wordt onderscheid gemaakt tussen onderhoud dat kan worden uitgevoerd op het vliegtuig zelf en onderhoud dat aan een onderdeel van een toestel in een werkcentrum wordt uitgevoerd. Het eerste en tweede niveau van onderhoud wordt op de F-16 bases uitgevoerd, het derde niveau wordt uitgevoerd bij het Logistiek Centrum van de Koninklijke luchtmacht (LCKLu) op Woensdrecht of bij de industrie.

De Koninklijke luchtmacht heeft voor het laatst in 1994 een omvattend onderzoek uitgevoerd naar de wijze waarop het onderhoud aan de F-16 vloot het best kon worden vormgegeven. De conclusie van dat onderzoek was dat het, althans op papier, doelmatig zou zijn om het groot onderhoud en het preventief onderhoud te concentreren op Woensdrecht en om tweedelijns reparaties en eerstelijns onderhoud te concentreren op de drie F-16 bases. Omdat echter de capaciteit op Woensdrecht ontoereikend was - ook het Pacer Slip programma en de Midlife Update van de F-16 werden daar al uitgevoerd - is besloten het tweedelijns onderhoud in zijn geheel, dus inclusief het preventieve deel, samen met het eerstelijns onderhoud op de drie bases te concentreren.

De afgelopen jaren heeft de Koninklijke luchtmacht verscheidene malen de inrichting van de F-16 bases bezien. Daarbij is, uiteraard, ook de onderhoudsfunctie betrokken, in het bijzonder de verdeling in de eerste, tweede en derde lijn. In verband met de schaarste aan onderhoudspersoneel is nadrukkelijk aandacht besteed aan de optimale benutting van de beschikbare capaciteit. Telkens kwam de Koninklijke luchtmacht tot de conclusie dat de verdeling in drie onderhoudsniveaus het effectiefst is en dat de co-locatie van het eerste en het tweede onderhoudsniveau op de drie F-16 bases, gegeven de beperkte ruimte op Woensdrecht, de beste oplossing was. Nog steeds wordt veel van de infrastructuur op Woensdrecht voor levensverlengend onderhoud aan de F-16's (Pacer Amstel programma) benut. Bovendien is de afgelopen jaren gebleken dat de concentratie van het eerste en het tweede niveau onderhoud op de F-16 bases zeer goed aansluit bij de uitzendingen van F-16 detachementen. De effectiviteit is optimaal doordat op de drie bases het onderhoud voor, tijdens en na de uitzending heel precies op de operationele behoeften kan worden afgestemd.

Een en ander laat overigens onverlet dat wel de mogelijkheden worden bezien om het onderhoud aan grotere deelsystemen, zoals airframes, motoren, bewapening en de vliegveiligheiduitrusting, te centraliseren. Dit is eerder al gebeurd met het onderhoud aan (onderdelen van) de luchtvaartelektronica. Vanaf 1998 wordt het tweede niveau onderhoud hiervan centraal uitgevoerd bij het Logistiek Centrum in Rhenen. Thans zijn nog twee doelmatigheidsstudies gaande naar de centralisatie van onderhoud aan andere onderdelen. Het gaat hierbij om het onderhoud aan pods - voor doelopsporing, doelaanstraling en elektronische tegenmaatregelen - die aan de buitenzijde van het vliegtuig worden bevestigd en om periodiek onderhoud aan F-16 motoren. Wat de motoren betreft wordt onderzocht of de onderhoudswerkzaamheden kunnen worden samengevoegd met het hoger onderhoud dat het LCKLu op Woensdrecht uitvoert, of dat deze aspecten beter in hun geheel aan de industrie kunnen worden uitbesteed. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de competitieve dienstverlening (CDV).

Tijdens de begrotingsbehandeling is ook een vergelijking gemaakt met het onderhoudsconcept van de Amerikaanse luchtmacht. Deze vergelijking gaat echter mank, vooral door het verschil in omvang. De omvang van de Amerikaanse luchtmacht is veel groter dan die van de Nederlandse, waardoor schaaleffecten optreden die zich in Nederland niet voordoen. Ook het volume aan onderhoudswerk is in de Verenigde Staten vele malen groter dan in Nederland. Anders dan Amerikaans personeel is Nederlands onderhoudspersoneel niet per taak maar per vakgebied gekwalificeerd. Het Nederlandse personeel is dus breder opgeleid en het kan flexibeler voor meer taken worden ingezet. Mede omdat de onderhoudswerkzaamheden nauw met elkaar samenhangen, verzorgen dezelfde specialisten van de Koninklijke luchtmacht het onderhoud op beide niveaus. In de Nederlandse situatie komt deze benadering dus de doelmatigheid ten goede omdat minder personeel een grotere verscheidenheid aan taken kan uitvoeren.

Daarentegen zou een strikt onderscheid in werkzaamheden langs de grenzen van het eerste en het tweede onderhoudsniveau, zoals het voorstel van de medezeggenschapscommissie Twenthe bepleit, ertoe leiden dat er meer personeel nodig is om hetzelfde werk te doen. Het verlies aan doelmatigheid zou nog vele malen groter zijn omdat de herbestemming van Twenthe als onderhoudsbasis de handhaving van allerlei ondersteunende functies vergt voor de afhandeling van het (voortgaande) F-16 vliegverkeer.

Om de redenen die hierboven zijn uiteengezet, wijst de regering het voorstel om een deel van het onderhoud op Twenthe te concentreren van de hand en blijft de handhaving van zowel het eerste als het tweede niveau vliegtuigonderhoud op de vliegbases Leeuwarden en Volkel noodzakelijk. De regering blijft er dan ook bij dat de motie-Huizinga - Heringa c.s. (29 200 X nr. 41) krachtig moet worden ontraden.

DE MINISTER VAN DEFENSIE