Partij van de Arbeid

Den Haag, 4 november 2003

Bijdrage van Jet Bussemaker (PvdA) aan het Algemeen Overleg Wet Instroomcijfers WAO en Plan van Aanpak Vrouwen in de WAO

Samenvatting
Aanleiding voor dit AO is een brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 september jl. over onderscheid bij publicatie instroomcijfers WAO naar geslacht en naar deeltijd- en voltijdwerk. De minister geeft in zijn brief aan dat hij dit onderscheid op bedrijfsniveau niet wil invoeren. Onderscheid naar geslacht acht de minister in toekomstige publicaties overigens wel mogelijk en wenselijk maar niet op bedrijfsniveau. Aan ditzelfde AO zijn toegevoegd het vervolg project Sociale Zekerheid en Zorg en het Plan van aanpak Vrouwen in de WAO.


1. Wet Instroomcijfers WAO
Doel van de publicatie van instroomcijfers per bedrijf is dat bedrijven hun cijfers kunnen vergelijken met de cijfers van andere bedrijven in dezelfde branche. Het Bij deze regeling gaat niet alleen om 'name and shame' maar ook of juist om 'name and fame'.

Tijdens het AO van 25 juni jl. is er bijna Kamerbreed bij de minister op aangedrongen om te komen tot een onderscheid naar geslacht. Onderscheid naar werkomvang werd over het algemeen niet als noodzakelijk gezien

Eerder ingenomen standpunt
Onderscheid naar geslacht is nodig om de oorzaken van de verschillen in WAO-instroom vast te stellen; onderscheid naar vol-/deeltijd is wellicht niet erg zinvol.

Inbreng
Belangrijkste bezwaar van de minister tegen naar geslacht gedifferentieerde cijfers, is dat deze cijfers minder relevant zijn door fluctuaties veroorzaakt door grote verschillen tussen het aantal mannelijke en het aantal vrouwelijke werknemers in een bedrijf. Nu is het doel van de publicatie van instroomcijfers volgens de minister echter ".dat bedrijven hun cijfers kunnen vergelijken met de cijfers van andere bedrijven in dezelfde branche" (bron: 22187 nr. 12). Juist omdat het gaat om een vergelijking met soortgelijke bedrijven, zijn fluctuaties door de verhouding mannelijke/vrouwelijke minder vertekenend dan als het gaat om een vergelijking van willekeurige bedrijven. Bij gebrek aan beter vinden wij dat cijfers naar geslacht uitgesplitst moeten worden.


2. Plan van aanpak Vrouwen in de WAO
Op zich zijn wij blij dat ook de minister de noodzaak ziet om meer specifiek aandacht te besteden aan de instroom van vrouwen in de WAO. Het Plan geeft een mooi overzicht van hoe vrouwen participeren op de arbeidsmarkt, maar het komt ook niet veel verder dan dat. Het is een leeg plan met veel dooddoeners ("om arbeidsconflicten te onderkennen en niet te medicaliseren, acht ik zinvol") en inkoppers ("ik ben van mening dat werkgevers veel van elkaar kunnen leren op dit gebied"). Daarnaast ligt het accent vooral op de verbetering van de combinatie arbeid en zorg. Maar juist uit onderzoek is gebleken dat vrouwen zónder kinderen een hoger risico op arbeidsongeschiktheid lopen dan vrouwen met een zorgtaak.

Inbreng
Op dit moment richt de discussie zich vooral op de groep hoger opgeleide vrouwen in de WAO terwijl het overgrote deel van de vrouwen dat in de WAO terechtkomt, lager opgeleid is of helemaal geen opleiding heeft. Als PvdA pleiten wij daarom voor een aanpak waarin ook juist deze groep gerichte aandacht krijgt. Op pagina 3 in het plan stelt de minister dat culturele factoren een rol lijken te spelen bij instroom in de WAO van allochtone vrouwen. Kan de minister specifiek aangeven om welke factoren het hier gaat en op welke gegevens hij zijn uitspraak baseert?

In het voorgestelde plan onttrekt het kabinet zich weer zoveel mogelijk aan haar verantwoordelijkheden. Met alleen "eigen verantwoordelijkheid" en "bewustwording" wordt de groep vrouwen in de WAO niet verkleind. Het plan richt zich bovendien vooral op maatregelen om de vrouwen in kwestie te veranderen en in mindere mate de omstandigheden waaronder deze vrouwen werken. Eigen verantwoordelijkheid en bewustwording vinden wij ook zéker relevant voor de werkgevers.

De minister stelt in het plan de aanpassing van het claimbeoordelingsproces voor als maatregel om het aantal vrouwen in de WAO te verminderen. Nu ligt de hogere instroomkans voor vrouwen niet bij de claimbeoordeling. Wat is de motivatie van de minister om deze maatregel wél op te nemen in het plan?

De emancipatie is duidelijk nog niet voltooid. Wij zien graag een campagne voor "Vrouwen uit de WAO" in plaats van de voorgenomen campagne "Mannen in de hoofdrol".


3. Project Sociale Zekerheid en Zorg
Dit project, onder leiding van Van Lieshout, is opgezet met als doel versnelling aan te brengen in de ontschotting van de sociale zekerheid en de gezondheidszorg. Versnelde ontschotting heeft hoge prioriteit vanwege het gunstige effect hiervan op het vroegtijdig en effectief ingrijpen bij dreigend langdurig verzuim. Versnelde ontschotting kan worden bereikt door de volgende vier thema's op te pakken: aanspreken van CAO-partners op brancheniveau op hun verantwoordelijkheid bij preventie, de aanpak van verzuim en (re)integratie; adequate samenwerking tussen bedrijfsartsen, verzekeringsartsen en curatieve artsen die ontstaat bij vroegtijdige onderkenning van ziekten en diagnosestelling en behandeling van zieke werknemers, rekening houdend met de gewenste demedicalisering; kwaliteitsverbetering in de dienstverlening van Arbo-diensten en vergroting van de transparantie van Arbo-diensten en reïntegratiebedrijven; gerichte preventie en op werkhervatting gerichte aanpak van inkomens- en zorgverzekeraars.

Inbreng
Het eerste thema van het project betreft alleen bedrijven die een CAO hebben, omdat op een groot aantal werknemers in Nederland een CAO van toepassing is. Dit maakt niet dat de aandacht voor preventie, aanpak van verzuim en (re)integratie voor deze groep ook het meest relevant is. Waar baseert de minister deze afbakening nog meer op, dan op het aantal werknemers in deze bedrijven? Hebben de werknemers in bedrijven mét een CAO juist het hoogste risico op ziekte en/of arbeidsongeschiktheid in vergelijking met werknemers van bedrijven zonder CAO? Zo nee, op welke wijze wil de minister bedrijven zonder CAO aanspreken op hun verantwoordelijkheid bij preventie, de aanpak van verzuim en reïntegratie?

Voor het welslagen van de samenwerking tussen bedrijfs-, verzekerings- en curatieve artsen, dat als tweede thema wordt genoemd, is belangrijk dat één partij sturend is in deze samenwerking. Ook voor de cliënt/werknemer is helderheid hierover belangrijk, Wie is erop aan te spreken als de samenwerking niet goed verloopt? Wie neemt de regie? De regering, wat ons betreft.

In het kader van de kwaliteitsverbetering van Arbo-diensten, vinden wij het voorstel om een casemanager in te zetten, een goede stap. Vraag daarbij is wel hoe de onafhankelijkheid van een casemanager gewaarborgd kan worden. Een Arbo-dienst handelt immers uit een overeenkomst met de werkgever. Vooral in situaties waar het gaat om een conflict met de werkgever, bij uitstek een situatie voor een casemanager, kan dit cruciaal zijn. Uiteindelijk beslist toch de werkgever over de inzet en middelen van de casemanager.

Wij onderschrijven het belang van demedicalisering. Wij vragen ons echter af hoe de minister in dit kader het onderscheid maakt tussen medische en niet-medische klachten. In het actieplan geeft de minister aan dat ".achter het label van 'psychische oorzaak' in een groot aantal gevallen een arbeidsconflict of een persoonlijke thuissituatie schuilgaat". Bedoelt hij met deze uitspraak dat de oorzaak van de klachten bepaalt of klachten medisch of niet-medisch zijn? Waar baseert de minister deze uitspraak op?

Wij zijn ook erg voor preventie maar constateren dat er te weinig gebeurt. Kabinet heeft mooie woorden, geen daden.

---- --