VNG


Persbericht Vereniging van Nederlandse Gemeenten

Zorg om ambulancezorg

De aandacht in het regeringsvoorstel over ambulancezorg voor de geneeskundige hulpverlening bij zware ongevallen en rampen (GHOR) in het bijzonder en voor de rampenbestrijding in het algemeen is onder de maat. Dat stellen het Beraad van GHOR-burgemeesters, de Raad van Regionaal Geneeskundig Functionarissen, GGD Nederland en de VNG in een gezamenlijke reactie op het regeringsvoorstel over de ambulancezorg. Op 6 november vindt hierover een algemeen overleg plaats in de Tweede Kamer.

In het regeringsvoorstel heeft het GHOR-bestuur geen instemmingsrecht meer ten aanzien van het Regionaal Ambulance Plan en is de rol die het GHOR-bestuur speelt ten aanzien van de centrale post ambulancevervoer flink afgezwakt. Voorts blijft het regeringsvoorstel vaag over hoe bepaalde taken als opleiden en oefenen moeten worden gefinancierd. Deze taken zijn echter essentieel voor een adequate voorbereiding op calamiteiten en daarmee voor de veiligheid van de burger. Ook is het voorgestelde vergunningensysteem nog onvoldoende uitgewerkt en roept het veel vragen
op, aldus de briefschrijvers.

Een klein lichtpuntje in het regeringsvoorstel vormt het bedrag van Euro 18 miljoen extra voor het verbeteren van de aanrijtijden (de tijd tussen de melding van een spoedgeval bij de meldkamer en de aankomst van de ambulance bij de patiënt).
Om de situatie wezenlijk te verbeteren is volgens eerdere ramingen echter veel meer geld nodig.
De briefschrijvers signaleren bovendien dat het regeringsvoorstel tot plaatselijke achteruitgang in de dienstverlening kan leiden. Deze achteruitgang dient te worden gerepareerd. Wat dat betreft biedt het voorstel wel oplossingsrichtingen, maar geen garanties.

De vier partijen doen dan ook een beroep op de Kamer om de aandacht te vragen voor de adequate borging van publieke belangen ten aanzien van de ambulancezorg, opdat gemeenten hun verantwoordelijkheden op het terrein van de bestrijding van rampen en zware ongevallen ook daadwerkelijk waar kunnen maken.

Den Haag, 4 november 2003