Uitspraak Rechtbank Amsterdam in zaak AN7990 Zaaknr: 253921 / HAZA 02.2570 Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 12-11-2003
Datum publicatie: 12-11-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig

253921 / HAZA 02.2570
12 november 2003

RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE CIVIELE KAMER
VONNIS

i n d e z a a k v a n :

(eiseres), wonende te Amsterdam,
e i s e r e s ,
procureur mr. H.J. Bos,

t e g e n :


1. de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V., gevestigd te Amsterdam,
procureur mr. K. Frielink,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (gedaagde 2), gevestigd te Amsterdam,
niet verschenen,
g e d a a g d e n .

Eiseres wordt (eiseres) genoemd. Gedaagde onder 1 wordt Dexia genoemd en gedaagde onder 2 (gedaagde 2).

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen:

- dagvaar-ding van 24 oktober 2002, met bewijsstukken,
- conclusie van antwoord, met bewijsstukken,
- conclusie van repliek, met bewijsstukken,
- conclusie van dupliek,

- pleidooi dat is gehouden is op 25 september 2003, het daarvan opgemaakte proces-verbaal, pleitnotities van de raadslieden van (eiseres) en Dexia en een bij pleidooi door Dexia genomen akte overlegging producties,

- verzoek vonnis wijzen.

GRONDEN VAN DE BESLISSING


1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) betwist, als-mede op grond van de in zoverre niet bestreden in-houd van overgelegde bewijs-stuk-ken, staat het volgende vast.


1.1. (eiseres) heeft op of omstreeks 30 januari 2001 een zogenoemde "Triple Effect Vooruitbetaling" effectenlease-overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten met Bank Labouchere N.V. (hierna: Labouchere). Dexia heeft nadien de rechten en verplichtingen van Labouchere uit hoofde van de overeenkomst overgenomen. De overeenkomst houdt, voor zover hier van belang, in:
(..)
(..)


1.2. (eiseres) heeft zich bij de totstandkoming van de overeenkomst laten bijstaan door (gedaagde 2), die haar in de voorgaande twaalf jaren herhaaldelijk financiële adviezen had verstrekt. (gedaagde 2) was tevens cliëntenremisier van Labouchere. (gedaagde 2) heeft (eiseres) ge-ad-viseerd een bedrag van ¦ 20.000,-- in een effectenlease-overeenkomst te beleggen en heeft hierbij de "Triple Effect Vooruitbetaling" effectenlease-overeenkomst, een product van Labouchere, onder de aandacht van (eiseres) gebracht. (gedaagde 2) heeft haar voor-afgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst meegedeeld dat zij door de overeenkomst aan te gaan het bedrag van ¦ 20.000,-- kon verdubbelen, het kon verliezen of quitte kon spelen. (gedaagde 2) heeft haar toen niet meegedeeld dat een andere mogelijkheid was dat zij bij het einde van de looptijd van de overeenkomst een schuld zou hebben aan Labouchere.


1.3. (eiseres) heeft na het onder 1.2 genoemde advies van (gedaagde 2) op of omstreeks 24 januari 2001 een aanvraagformulier van Labouchere ondertekend, dat, voor zover hier van belang, inhoudt: (..)

(..)
Voordat (eiseres) het aanvraagformulier ondertekende, heeft zij geen kennis genomen van de inhoud daarvan.


1.4. (eiseres) heeft de overeenkomst doorgelezen voordat zij deze ondertekende. Zij heeft daarin toen niet gelezen dat zij door de overeenkomst aan te gaan tevens geld leende van Labouchere en aan het einde van de overeenkomst een schuld zou kunnen hebben aan Labouchere, maar slechts dat zij een bedrag van ¦ 20.000,-- inlegde dat zij in het ongunstigste geval kon verliezen en in het gunstigste geval kon verdubbelen. Zij meende toen dat de onder punt 1 van de overeenkomst vermelde bedragen, hiervoor weergegeven onder 1.1, niet op haar rechtsverhouding met Labouchere betrekking hadden.


1.5. Labouchere heeft (eiseres) voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst geen andere informatie over de "Triple Effect Vooruitbetaling" effectenlease-overeen-komst als product van Labouchere verstrekt dan is vermeld in het aanvraagformulier en de overeenkomst, waarvan de relevante inhoud hiervoor is weergegeven onder respectievelijk 1.3 en 1.1.


1.6. De overeenkomst eindigt op 30 januari 2004, tenzij verlenging overeen wordt gekomen. Op grond van de overeenkomst bedraagt het maximale verlies van (eiseres) - indien de aandelen op 30 januari 2004 geen enkele waarde meer zouden hebben - e 57.242,07 plus driemaal het jaardividend over de aandelen in de portefeuille ter hoogte van het dividend zoals uitgekeerd in het jaar 2000. Dit bedrag van EUR 57.242,07 bestaat uit een bedrag van EUR 48.149,19, dat (eiseres) door de overeenkomst heeft geleend van Labouchere, en de door (eiseres) vooruitbetaalde rente van e 9.092,88 over het geleende bedrag. De lening wordt afgelost met de verkoopopbrengst van de aandelen aan het einde van de overeenkomst. Is de opbrengst hoger dan het geleende bedrag, dan ontvangt (eiseres) op grond van de overeenkomst het verschil. Is de opbrengst lager, dan is zij volgens de over--eenkomst het verschil aan (thans) Dexia verschuldigd.


2. (eiseres) vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht verklaart dat zij de overeenkomst bij brief van 5 september 2002 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd, althans dat de rechtbank de overeenkomst vernietigt; II. voor recht verklaart dat Dexia (de rechtbank leest) aansprakelijk is voor de toe-reken-bare tekortkoming van Labouchere in de nakoming van haar verplichtingen jegens (eiseres) en/of onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld;
III. voor recht verklaart dat (gedaagde 2) toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens (eiseres) en/of onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld; IV. Dexia en (gedaagde 2) hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de door (eiseres) geleden schade, nader op te maken bij staat; V. Dexia en (gedaagde 2) hoofdelijk veroordeelt in de kosten van de procedure.


2.1. (eiseres) beroept zich op de hiervoor onder 1 vermelde vaststaande feiten en legt aan haar eis het volgende, zakelijk weergegeven, ten grondslag.


2.2. Primair komt haar een beroep op dwaling toe. Zij is voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst niet gewezen op het risico dat zij aan het einde van de looptijd van de overeenkomst na verkoop van de aandelen een schuld aan Labouchere zou kunnen hebben. De echtgenoot van (eiseres) is begin 2000 overleden. (eiseres) heeft daarna haar huis verkocht en een kleiner huis gekocht. Na de afwikkeling resteerde een bedrag van ¦ 30.000,--. (gedaagde 2) heeft haar geadviseerd hiervan een gedeelte van ¦ 20.000,-- te beleggen. (eiseres) heeft, nog enigszins versuft door het overlijden van haar echtgenoot, met het advies van (gedaagde 2) ingestemd. (eiseres) heeft nauwelijks bedenktijd gekregen, omdat Labouchere haar heeft verzocht de overeenkomst per omgaande ondertekend te retourneren.
Bij brief van 5 september 2002 aan Dexia heeft (eiseres) de overeenkomst buitengerech-te-lijk vernietigd wegens dwaling.


2.3. Subsidiair, voor het geval het beroep op dwaling niet opgaat, zijn Dexia en (gedaagde 2) volgens (eiseres) toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van hun verplichtingen en/of hebben zij onrechtmatig gehandeld jegens haar. Dexia had voorafgaand aan de tot-standkoming van de overeenkomst een risicoprofiel van (eiseres) moeten opstellen en schriftelijk moeten vastleggen. De constructie van de overeenkomst is misleidend, omdat de rente vooruit wordt betaald. (eiseres) is niet gewaarschuwd voor de hefboomwerking van beleggen met geleend geld. Anders dan vermeld in het aanvraagformulier heeft (eiseres) voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst geen brochure ontvan-gen. Ook indien zij de brochure met informatie van Labouchere over Triple Effect wel zou hebben ontvangen, zou Labouchere daarmee niet hebben voldaan aan haar infor-matieplicht jegens (eiseres), omdat de brochure misleidend is, althans geen volledige en juiste informatie bevat. Verder is zij niet ingelicht over specifieke risico's die samenhangen met haar persoonlijke omstandigheden.


2.4. Als gevolg van de wanprestatie en/of onrechtmatige daad van Dexia en (gedaagde 2) heeft (eiseres) schade geleden, waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk zijn. Omdat de looptijd van de overeenkomst nog niet is verstreken, is de schade thans niet te begroten. Indien de overeenkomst op 19 februari 2003 was geëindigd, zou haar verlies gezien de toenmalige koersen ongeveer e 40.000,-- hebben bedragen. Het verlies is niet meer goed te maken, omdat de koersen van de aandelen dan tot 30 januari 2004, de datum waarop de overeenkomst eindigt, met 64,66% zouden moeten stijgen. Een dergelijke stijging zal zich waarschijnlijk niet voordoen.


3. Dexia voert zakelijk weergegeven als volgt verweer tegen de vordering.


3.1. Dexia is niet aansprakelijk voor eventuele fouten van (gedaagde
2). (eiseres) heeft zelf (gedaagde 2) als haar financieel adviseur ingeschakeld. Dexia is op geen enkele wijze verantwoorde-lijk voor de handelingen van (gedaagde 2).


3.2. Het beroep op dwaling gaat niet op. (eiseres) is bij het aangaan van de overeenkomst niet onder druk gezet door Labouchere. Als het feit dat zij destijds niet zichzelf was al voor rekening van Dexia zou moeten komen, mocht zij, gezien het tijdsverloop van ongeveer een jaar tussen het overlijden van haar echtgenoot en het aangaan van de overeenkomst, in staat worden geacht ten tijde van het sluiten van de overeenkomst te beoordelen of zij met de overeenkomst kon instemmen. De door (eiseres) getekende overeenkomst en de brochure, die zij heeft gelezen volgens haar verklaring in het aanvraagformulier, bevatten voldoende informatie over het leaseproduct en de daaraan maximaal verbonden financiële ver-plichtingen. Reeds op grond van de overeenkomst wist (eiseres) dat zij geld leende, dat zij rente moest betalen, dat en welke aandelen zij leasde en dat zij de lening zou moeten terugbetalen, voor zover mogelijk uit de opbrengst van de verkoop van de aandelen. Het was in de eerste plaats de taak van (gedaagde 2) om (eiseres) informatie te verstrekken over de over-eenkomst.

3.3. Van wanprestatie of onrechtmatige daad is geen sprake. De verplichtingen, vervat in artikel 28 Nadere Regeling gedragstoezicht effectenverkeer 2002, voorheen Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (hierna: NR), tot het informeren naar de financiële positie van (eiseres) en haar beleggingservaringen en tot het opstellen van een risicoprofiel behoefden voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst niet door Labouchere te worden nageleefd. Allereeerst niet, omdat artikel 28 NR niet verbindend is. Artikel 28 NR is gebaseerd op de artikelen 24 onder b en 35 onder a van het Besluit toezicht effectenverkeer (hierna: Bte), die op hun beurt zijn gebaseerd op artikel 11 lid 1 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte). Op geen van de onderwerpen van artikel 11 lid 1 Wte is het bepaalde in artikel 28 NR terug te voeren, zodat artikel 28 NR een middellijke en onmiddellijke grondslag in een wet in formele zin ontbeert en on-ver-bindend is. Daarnaast rustten deze verplichtingen destijds niet op Labouchere, maar op (gedaagde 2) als cliëntenremisier. Dexia mag erop vertrouwen dat (gedaagde 2) haar verplichtingen heeft nageleefd. Labouchere heeft destijds aan (gedaagde 2) de brochure met informatie over de overeenkomst verstrekt. Indien (gedaagde 2) de brochure niet aan (eiseres) heeft overhandigd, komt dat niet voor risico van Dexia. Ook indien over het voorgaande anders zou worden geoordeeld, was Labouchere voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst niet gehouden te informeren naar de beleggingsdoelstelling of beleggingservaring van (eiseres), omdat de overeenkomst als een kant en klaar product op de markt wordt gebracht en het enige doel van de belegger is het behalen van koerswinst. De beleggingsdoelstelling is inherent aan de aard van het product. De belegger hoeft hiervoor geen verdere beleggingskeuzes te maken. De constructie van de overeenkomst is niet misleidend.

Beoordeling

Het beroep op dwaling


4. Uit de hiervoor onder 1.1., 1.2, en 1.4 vermelde vaststaande feiten in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat (eiseres) als gevolg van een onjuiste mededeling van (gedaagde 2) bij het aangaan van de overeenkomst een onjuiste voorstelling had van de inhoud van de over-eenkomst door niet te beseffen dat zij geld leende van Labouchere en aan het einde van de overeenkomst een schuld aan haar wederpartij zou kunnen hebben. Dit betekent, gezien het bepaalde in artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder a Burgerlijk Wetboek (BW), dat (eiseres) in haar contractuele verhouding tot (gedaagde 2) heeft gedwaald. Ook indien juist zou zijn dat dit eveneens in de contractuele verhouding tussen (eiseres) en Dexia als rechtsopvolgster van Labouchere dwaling oplevert, zoals (eiseres) kennelijk betoogt, behoort de dwaling, gelet op het bepaalde in artikel 6:228 lid 2 BW, voor rekening van (eiseres) te blij-ven op de volgende gronden. (eiseres) heeft de overeenkomst doorgelezen voorafgaand aan de ondertekening daarvan (zie 1.4). In de overeenkomst is in ieder geval vermeld dat zij het bedrag van EUR 9.092,88 aan Labouchere betaalde als rente (zie 1.1). Dit strookt niet met de toenmalige veronderstelling van (eiseres) dat zij een bedrag van ¦ 20.000,-- inlegde en dat zij dit bedrag kon verliezen, quitte kon spelen of het bedrag kon verdubbelen (zie 1.4). Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat banken rente in rekening brengen over een geldschuld. Nu zij in deze situatie geen navraag heeft gedaan naar de betekenis van het woord rente in samenhang met het door haar bij het aangaan van de overeenkomst ineens te betalen bedrag alvorens de overeenkomst te ondertekenen, komt een beroep op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling haar in verband met de omstandigheden van het geval niet toe.


5. Voor zover (eiseres) met een beroep op het bepaalde in artikel
6:228 lid 1 aanhef en onder b BW aan haar beroep op dwaling ten grondslag legt dat Labouchere voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst haar spreekplicht heeft geschonden door (eiseres) niet in te lichten over de risico's, verbonden aan beleggen met geleend geld, baat haar dit niet. Ook indien juist is dat Labouchere in strijd met haar contractuele verplichtingen (eiseres) niet of onvoldoende heeft ingelicht over deze risico's en (eiseres) als gevolg daarvan zou hebben gedwaald, moet een dergelijk feit in onderling verband en samenhang worden bezien met de hiervoor onder 4 besproken situatie, waarin de mededelingen van (gedaagde 2) weliswaar dwaling in de verhouding tussen (eiseres) en (gedaagde 2) opleveren, maar deze dwaling voor rekening van (eiseres) blijft omdat zij aanleiding had moeten zien nadere vragen te stellen alvorens de overeenkomst te ondertekenen en dit niet is geschied. Gelet hierop en omdat (gedaagde 2) niet alleen optrad als cliëntenremisier van Labouchere, maar tevens een contractuele adviesrelatie had met (eiseres) en de han-delwijze van (gedaagde 2) in laatstgenoemde hoedanigheid in beginsel, behoudens in dit geval niet gestelde bijzondere omstandigheden, niet voor risico van Labouchere komt, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, hetgeen Dexia kennelijk betoogt, dat (eiseres) zich onder voornoemde omstandigheden in haar contractuele verhouding tot Dexia met succes zou kunnen beroepen op dwaling, verband houdend met gebrekkige informatieverstrekking door Labouchere. Dit brengt mee dat hier geen verdere bespreking behoeft of (eiseres) heeft gedwaald als gevolg van de handelwijze van Labouchere voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst.

6. De hiervoor onder 2.I. vermelde vordering tot verkrijging van een verklaring voor recht dat (eiseres) de overeenkomst bij brief van 5 september 2002 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd, althans tot vernietiging van de overeenkomst, is op grond van het voorgaande niet toewijsbaar.

De vordering tegen (gedaagde 2) wegens wanprestatie


7. Uit de hiervoor onder 1.2 en 1.1. vermelde vaststaande feiten in onderling verband en samenhang bezien blijkt dat (gedaagde 2) in strijd met de inhoud van de door Labouchere aangeboden "Triple Effect Vooruitbetaling" effectenlease-overeenkomst voorafgaand aan de totstandkoming daarvan aan (eiseres) heeft verteld dat zij door de overeenkomst aan te gaan het bedrag van ¦ 20.000,-- kon verdubbelen, het kon verliezen of quitte kon spelen en dat (gedaagde 2) haar toen niet heeft verteld dat zij aan het einde van de looptijd van de overeenkomst na verkoop van de aandelen een schuld aan haar wederpartij kon hebben. (eiseres) heeft onweersproken gesteld dat (gedaagde 2) haar als financieel adviseur desgevraagd bijstond bij de verkoop van haar huis en de besteding van een gedeelte van ¦ 20.000,-- van de opbrengst daarvan. Een en ander betekent dat (gedaagde 2) toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens (eiseres) op grond van hun adviesovereenkomst door haar verkeerd en onvoldoende voor te lichten over het desbetreffende product, de "Triple Effect Vooruitbetaling" effectenlease-overeen-komst van Labouchere. (gedaagde 2) is dan ook aansprakelijk voor schade van (eiseres) als gevolg van deze toerekenbare tekortkoming. De gevorderde verklaring voor recht dat (gedaagde 2) toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens (eiseres) en de gevorderde veroordeling tot vergoeding van de door (eiseres) als gevolg daarvan geleden schade, nader op te maken bij staat, zijn daarmee toewijsbaar.


8. (eiseres) legt aan de gestelde onrechtmatige daad van (gedaagde 2) geen andere feiten ten grondslag dan aan de wanprestatie, zodat, gezien het voorgaande, haar desbetreffende stellingen verder onbesproken kunnen blijven.

De vordering tegen Dexia wegens wanprestatie


9. Aangezien (eiseres) aan haar vordering niet ten grondslag legt dat Dexia aansprakelijk zou zijn voor schade van (eiseres) als gevolg van fouten van (gedaagde 2), behoeft het hiervoor onder 3.1 vermelde verweer van Dexia, dat van het tegendeel uitgaat, geen verdere bespreking.


10. Tussen partijen is in geschil of Labouchere voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst haar contractuele zorgplicht jegens (eiseres) heeft geschonden. Volgens (eiseres) is dit het geval omdat Labouchere een risicoprofiel van haar had moeten opstellen en omdat Labouchere toen op grond van artikel 28 NR was gehouden bij haar te informeren naar haar financiële positie, haar ervaring met beleggingen in financiële instrumenten en haar beleggingsdoelstellingen.


11. Alvorens op deze stellingen van (eiseres) in te gaan, zal het verweer van Dexia dat artikel 28 NR onverbindend is, worden besproken.

11.1. De overeenkomst is aangegaan ten tijde van de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999. Tussen partijen is terecht niet in geschil dat de toenmalige Stichting Toezicht Effectenverkeer (hierna: STE) bevoegd was tot het uitvaardigen van deze regeling. Hiervan gaat de rechtbank uit.

11.2. Blijkens de considerans van de Wte is deze wet in 1995 opnieuw vastgesteld in verband met, voor zover hier van belang, de uitvoering van richtlijn nr. 93/22/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (PbEG L 141). De considerans van deze richtlijn houdt, voor zover hier van belang, in:

(..)
Overwegende dat de ondernemingen die door deze richtlijn bestreken beleggingsdiensten verrichten, aan een door de Lid-Staat van herkomst van de beleggingsonderneming afgegeven vergunning onderworpen moeten zijn ter bescherming van de beleggers en de stabiliteit van het financieel stelsel.
(..)
Overwegende dat deze richtlijn onder meer tot doel heeft de beleggers te beschermen, dat het in dat verband aangewezen lijkt rekening te houden met de uiteenlopende behoefte aan bescherming van de onderscheiden categorieën van beleggers en hun niveau van professionele deskundigheid.
(..)
Overwegende dat ten einde zowel de beleggers te beschermen als te zorgen voor een goede werking van de effectenmarkten, de doorzichtigheid van de transacties dient te worden gewaarborgd en dat de regels die met het oog daarop in deze richtlijn zijn vastgesteld voor de gereglementeerde markten van toepassing zijn zowel op beleggingsondernemingen als op kredietinstellingen wanneer zij op de markt opereren.
(..)

De ratio van de Wte wordt, geplaatst in het kader van deze richtlijn, onder andere bepaald door de op Europeesrechtelijk niveau gevoelde noodzaak beleggers bescherming te bieden tegen risico's van beleggingen in effecten. In dit licht bezien overschrijdt artikel 24 Bte als bepaling ter uitvoering van artikel 11 lid 1 Wte niet de grenzen van het bepaalde in artikel 11 lid 1 aanhef en onder a en d Wte, op grond waarvan Dexia en haar rechtsvoorgangster Labouchere zich als effecteninstelling moeten houden aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels ten aanzien van, voor zover hier van belang, deskundigheid en betrouwbaarheid en aan het publiek te verstrekken informatie. Artikel 24 Bte houdt, voor zover hier van belang, in:

Een effecteninstelling houdt zich bij het verrichten van haar werkzaamheden aan door de toezichthoudende autoriteit te stellen regels die ertoe strekken dat de effecteninstelling: a. handelt in het belang van haar cliënten en de adequate functionering van de effectenmarkten;
b. in het belang van haar cliënten kennis neemt van hun financiële positie, ervaring en beleggingsdoelstellingen, voor zover dit redelijkerwijs van belang is met het oog op het verrichten van haar diensten;
c. haar cliënten de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beoordeling van de door haar aangeboden diensten en de effecten waarop die diensten betrekking hebben. (..)

Hiermee legt artikel 24 Bte aan Dexia en haar rechtsvoorgangster Labouchere verplichtingen op waarmee wordt beoogd te waarborgen dat zij deskundig en betrouwbaar optreden jegens hun cliënten en stelt artikel 24 Bte regels over aan het publiek te verstrekken informatie.

11.3. Artikel 28 NR is een krachtens artikel 24 Bte door de STE gestelde regel in de zin van artikel 24 Bte. Artikel 28 NR houdt, voor zover hier van belang, in:


1. Een effecteninstelling wint in het belang van haar cliënten informatie in betreffende hun financiële positie, hun ervaring met beleggingen in financiële instrumenten en hun
beleggingsdoelstellingen, voor zover dit redelijkerwijs relevant is bij de uitvoering van de door de effecteninstelling te verrichten diensten. (..)
(..)

Hiermee valt artikel 28 NR binnen het bereik van artikel 24 Bte jo artikel 11 Wte, bezien in het licht van genoemde richtlijn. De verplichting die artikel 28 NR aldus aan Dexia en haar rechtsvoorgangster Labouchere oplegt, vloeit immers, in samenhang beschouwd met hetgeen hiervoor is vermeld omtrent de ratio van de Wte, rechtstreeks voort uit de eis dat zij zich als effecteninstelling houden aan regels ten aanzien van deskundigheid en betrouwbaarheid en aan het publiek te verstrekken informatie teneinde van overheidswege te waarborgen dat aan beleggers bescherming wordt geboden tegen risico's van beleggingen.

11.4. Op grond van het voorgaande gaat het verweer dat artikel 28 NR onverbindend is niet op.


12. Thans zal worden besproken of Labouchere haar contractuele zorgplicht jegens (eiseres) heeft geschonden door, zoals (eiseres) heeft gesteld, voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst geen risicoprofiel van (eiseres) op te stellen en door haar niet mee te delen dat zij zou beleggen met geleend geld en aan het einde van de overeenkomst een schuld aan haar wederpartij zou kunnen hebben.


13. (eiseres) heeft ook na betwisting niet gesteld welke schade zij zou hebben geleden als gevolg van het door haar gestelde feit dat Labouchere voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst haar verplichting tot het opstellen van een risicoprofiel van (eiseres) niet zou hebben nageleefd. Reeds hierom kan deze stelling niet tot toewijzing van de vordering leiden en behoeft geen verdere bespreking of deze verplichting in dit geval op Labouchere rustte en, zo ja, of Labouchere deze verplichting destijds heeft geschonden.


14. Vervolgens moet worden onderzocht of, zoals (eiseres) heeft gesteld, Labouchere voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst haar informatieverplichtingen jegens (eiseres) ex artikel 11 lid 1 Wte jo artikel 24 Bte jo artikel 28 NR heeft geschonden.

14.1. (gedaagde 2) was destijds cliëntenremisier van Labouchere, zoals is vermeld onder 1.2. In reactie op het verweer van Dexia, dat de genoemde verplichtingen jegens (eiseres) destijds op (gedaagde 2) als cliëntenremisier en niet op Labouchere rustten, heeft (eiseres) het volgende, zakelijk weergegeven, gesteld. (gedaagde 2) was indertijd als cliëntenremisier een rechtspersoon die bij het als effectenbemiddelaar aanbieden of verrichten van diensten cliënten aanbracht bij Labouchere in de zin van het bepaalde in artikel 12 Vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Vrijstellingsregeling Wte 1995). (gedaagde 2) was toen een bij de STE geregistreerde effecteninstelling als bedoeld in artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995. Daarom was gezien artikel 43 lid 6 NR het bepaalde in artikel 28 NR niet op (gedaagde 2) van toepassing.

14.2. Dexia heeft niet weersproken dat voor (gedaagde 2) destijds artikel 28 NR niet gold op de door (eiseres) genoemde grond, zodat dit als vaststaand wordt aangenomen. Daarmee was Labouchere als effecteninstelling ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst jegens (eiseres) gehouden haar verplichtingen op grond van artikel 28 NR na te leven. Het betoog van Dexia dat (gedaagde 2), omdat deze was vrijgesteld van het vergunningsvereiste van artikel 7 van de Wte, wel was gebonden aan artikel 24 Bte, maakt dit niet anders. Verder staat tussen partijen vast dat Labouchere aan (eiseres), voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst, geen andere informatie over het product "Triple Effect Vooruitbetaling" heeft verstrekt dan is vermeld in het aanvraagformulier en de over-eenkomst (zie 1.5).
Het betoog van Dexia dat Labouchere aan haar informatieverplichtingen jegens (eiseres) heeft voldaan doordat Labouchere haar brochure over "Triple Effect Vooruitbetaling" had toegezonden aan (gedaagde 2) en (eiseres) op het aanvraagformulier heeft verklaard dat zij de brochure had gelezen, baat Dexia niet om de navolgende reden. Nu (eiseres) stelt de brochure niet van (gedaagde 2) te hebben gekregen, zou volgens de hoofdregel van het bepaalde in artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op grond van de voorgedrukte verklaring weliswaar in beginsel, behoudens door (eiseres) te leveren tegenbewijs, kunnen worden aangenomen dat (eiseres) de brochure heeft gekregen. Volgens het bepaalde in artikel 6:236 aanhef en onder k BW wordt echter, in de verhouding van Labouchere als professionele wederpartij tot (eiseres) als consument, als onredelijk bezwarend aangemerkt een in algemene voorwaarden opgenomen beding van Labouchere dat de uit de wet voortvloeiende verdeling van de bewijslast ten nadele van (eiseres) wijzigt. De voorgedrukte verklaring op het aanvraagformulier "Ja, ik heb de brochure gelezen (..)" is een zodanig beding. De rechtbank past artikel 6:236 aanhef en onder k BW ambtshalve toe in verband met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 2000, NJ 2000, 730. Het voorgaande leidt ertoe dat aan voornoemde voorgedrukte verklaring in dit geval niet de betekenis toekomt dat (eiseres) de brochure heeft ontvangen voordat zij de overeenkomst aanging. Hiermee staat, als overigens onvoldoende weersproken, vast dat (eiseres) voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst niet de beschikking had over de brochure van Labou-chere. Dit betekent dat de vraag of Labouchere in dit geval met de inhoud van de brochure heeft voldaan aan haar verplichtingen uit hoofde van artikel 28 NR geen verdere bespreking behoeft.

14.3. Met de wel verstrekte informatie, te weten de informatie over "Triple Effect Vooruitbetaling" vermeld op het aanvraagformulier (zie
1.3) en in de overeenkomst zelf (zie 1.1), heeft Labouchere niet voldaan aan haar contractuele verplichting om (eiseres) voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst in te lichten over de risico's, verbonden aan beleggen met geleend geld volgens de overeenkomst, voor zover deze verplichting is uitgewerkt in artikel 28 NR. In beide stukken worden immers in het geheel geen vragen aan (eiseres) gesteld over haar financiële positie, haar ervaring met beleggingen in financiële instrumenten en haar
beleggingsdoelstellingen. Voor zover Dexia het standpunt inneemt dat inwinning van dergelijke informatie door de effecteninstelling bij een "kant en klaar"-product als het onderhavige redelijkerwijs in het geheel niet rele-vant is bij de uitvoering van de door Labouchere als effecteninstelling te verrichten diensten, deelt de rechtbank het standpunt van Dexia niet. Bij het sluiten van de overeenkomst ging (eiseres) immers beleggingsrisico's aan waartegen artikel 28 NR bescher--ming beoogt te bieden. Artikel 28 NR kon daarom niet feitelijk buiten toepassing worden gelaten bij het aanbod tot het sluiten van de overeenkomst. Het enkele feit dat in de overeenkomst wel bedragen zijn vermeld waarvoor, naar (eiseres) uit de overeenkomst had kunnen afleiden, met geleend geld aandelen zouden worden gekocht, maakt dit niet anders, omdat (eiseres) daarmee onvoldoende is gewezen op de risico's die inherent zijn aan beleggen met gebruik van het onderhavige product "Triple Effect Vooruitbetaling". Uit het voorgaande volgt reeds dat Labouchere jegens (eiseres) tekort is geschoten in de nakoming van haar informatieverplichtingen op grond van artikel 28 NR en daarmee in de nakoming van haar verplichting om (eiseres) bij de totstandkoming van de overeenkomst in te lichten over de risico's, verbonden aan de overeenkomst.

14.4. Nu Labouchere bij de totstandkoming van de overeenkomst genoemde, op haar rustende informatieverplichtingen op grond van artikel 28 NR jegens (eiseres) onvoldoende is nagekomen, is Labouchere toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens (eiseres) op grond van de overeenkomst. Dexia is als rechtsopvolgster van Labouchere aansprakelijk voor schade van (eiseres) als gevolg van deze wanprestatie. De gevorderde verklaring voor recht dat Dexia aansprakelijk is voor de toerekenbare tekortkoming van Labouchere in de nakoming van haar verplichtingen jegens (eiseres) op grond van de overeenkomst is als overigens onvoldoende weersproken toewijsbaar. (eiseres) heeft aan de gestelde onrechtmatige daad geen andere feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd dan aan de wanprestatie, zodat deze, gezien het voor-gaande, geen verdere bespreking behoeft.


15. Voor zover Dexia aanvoert dat voor verwijzing naar de schadestaatprocedure geen aanleiding bestaat omdat gezien de einddatum van de overeenkomst thans nog niet is vast te stel-len of (eiseres) schade zal lijden, wordt zij in dit standpunt niet gevolgd. (eiseres) heeft, in aanmerking genomen dat zij schade op te maken bij staat vordert, met haar hiervoor onder 2.4 vermelde betoog voldoende aannemelijk gemaakt dat zij schade zal lijden. Dexia heeft overigens niet weersproken dat die schade niet zou zijn ingetreden zonder de wanprestatie, zodat het causaal verband tussen wanprestatie en schade
- in zoverre en voor zover van be-lang ter beoordeling van de toewijsbaarheid van de gevorderde verwijzing naar de schade-staatprocedure - vaststaat. De gevorderde veroordeling tot vergoeding van schade, op te maken bij staat, is dan ook in zoverre en behoudens het navolgende toewijsbaar.


16. Met de stellingen waarmee Dexia het beroep op dwaling en de vordering wegens wanpres-tatie heeft bestreden, beroept Dexia zich kennelijk tevens op het bepaalde in artikel 6:101 BW, op grond waarvan, voor zover hier van belang, de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over (eiseres) en Dexia te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, indien de schade mede een gevolg is van omstandigheden die aan (eiseres) kunnen worden toegerekend. Dit laatste doet zich hier voor.

16.1. De volgende omstandigheden hebben aan de zijde van (eiseres) tot de schade bijgedragen. (eiseres) heeft het aanvraagformulier niet gelezen voordat zij het ondertekende en heeft zich daarmee de mogelijkheid ontnomen bekend te raken met de inhoud van de overeenkomst, voor zover daarvan blijkt uit het aanvraagformulier. Wel heeft zij de overeenkomst doorgelezen voordat zij die ondertekende, maar zij heeft haar handtekening onder de overeenkomst geplaatst zonder nadere vragen te stellen over de inhoud daarvan. Het had evenwel op haar weg gelegen daarover nadere vragen te stellen alvorens de overeenkomst aan te gaan, omdat de hiervoor onder 1.1 weergegeven tekst van de overeenkomst niet paste bij de hiervoor onder 1.4 genoemde voorstelling die (eiseres) had van de overeenkomst die zij aanging dan wel tenminste vragen omtrent de inhoud ervan opriep. Als een aan (eiseres) toe te rekenen omstandigheid die tot schade heeft bijgedragen, wordt dan ook aangemerkt de omstandigheid dat (eiseres) voordat zij de overeenkomst ondertekende, anders dan van haar mocht worden verlangd, niet de juistheid heeft onderzocht van haar veronderstelling dat de in de tekst van de overeenkomst onder 1 vermelde bedragen, waarvoor aandelen werden gekocht, geen betrekking hadden op haar rechtsverhouding met Labouchere.

16.2. Als omstandigheden die aan de zijde van Labouchere als rechtsvoorgangster van Dexia tot de schade hebben bijgedragen zijn aan te merken de omstandigheid dat Labouchere aan (eiseres) het aanbod tot het aangaan van de overeenkomst heeft gedaan en de omstandigheid dat Labouchere bij de totstandkoming van de overeenkomst haar contractuele zorgplicht jegens (eiseres), bezien in verband met het bepaalde in artikel 28 NR, niet heeft nageleefd.

16.3. De mate waarin voornoemde aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, waardeert de rechtbank op 50% voor (eiseres) en 50% voor Dexia. Dit betekent dat de vergoedingsplicht van Dexia op grond van het voorgaande en behoudens het navolgende met de helft moet worden verminderd.

16.4. (eiseres) heeft gesteld dat Labouchere met het product "Triple Effect Vooruitbetaling" een groep beleggers actief heeft benaderd die in het verleden niet op de beleggingsmarkt figureerde, omdat deze beleggers niet de financiële middelen hadden die voor beleggen zijn vereist en zij eerst in staat waren die markt te betreden toen effecteninstellingen als Labouchere het mogelijk maakten met geleend geld te beleggen. Volgens (eiseres) brengt dit mee dat Labouchere er rekening mee had moeten houden dat een belegger als zijzelf zeer waarschijnlijk geen ervaring had met beleggingen en onvoldoende bekend was met de risico's daarvan, zodat op Labouchere een zwaarwegende informatieplicht jegens haar rustte. Hiermee beroept (eiseres) zich kennelijk erop dat een andere verdeling moet plaatsvinden omdat de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist. Dexia heeft niet bestreden dat Labouchere zich als professionele effecteninstelling met het product "Triple Effect Vooruitbetaling" actief, zij het indirect door tussenkomst van haar cliëntenremisier (gedaagde 2), richtte tot (eiseres) als consument die niet of nauwelijks ervaring had met beleggingen en die eerst in staat was de beleggingsmarkt te betreden doordat Labouchere het mogelijk maakte met geleend geld te beleggen. De omstandigheid dat Labouchere zich er in deze situatie niet zelf van heeft vergewist dat (eiseres) was ingelicht over de risico's van de overeenkomst, maar heeft volstaan met toezending van de brochure over het product aan (gedaagde 2) en genoegen heeft genomen met de voorgedrukte verklaring op het aanvraagformulier dat (eiseres) kennis had genomen van de brochure, leidt tot het oordeel dat de billijkheid wegens de omstandigheden van het geval een andere verdeling eist dan de hiervoor onder 16.3 genoemde verdeling bij helfte. De rechtbank acht gezien het voorgaande in dit geval billijk dat de vergoedingsplicht van Dexia wordt verminderd met 25%.

16.5. De conclusie is dat Dexia is gehouden 75% te vergoeden van de schade van (eiseres) als gevolg van de wanprestatie van Labouchere.

Hoofdelijkheid


17. Omdat (eiseres) hoofdelijke veroordeling vordert tot vergoeding van de door (eiseres) geleden schade, op te maken bij staat, en omdat blijkens het voorgaande Dexia en (gedaagde 2) slechts hoofdelijk aansprakelijk zijn voor 75% van de schade, is de gevorderde hoofdelijke veroordeling voor het meerdere niet toewijsbaar. Het verweer van Dexia dat hoofdelijkheid ontbreekt omdat geen sprake is van een onrechtmatige daad, wordt verworpen. Anders dan Dexia heeft aangevoerd, is voor hoofdelijke veroordeling op de voet van het bepaalde in artikel 6:102 BW ook plaats indien de wettelijke verplichting tot schadevergoeding is ontstaan door wanprestatie, zoals hier het geval is.

Proceskosten


18. (gedaagde 2) en Dexia zullen als grotendeels in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van (eiseres).

BESLISSING

De rechtbank:


- veroordeelt (gedaagde 2) en Dexia hoofdelijk tot vergoeding van 75% van de schade van (eiseres) als gevolg van hun wanprestatie, op te maken bij staat;


- veroordeelt (gedaagde 2) tevens tot vergoeding van de resterende 25% van de schade van (eiseres) als gevolg van de wanprestatie van (gedaagde 2), op te maken bij staat;


- veroordeelt Dexia en (gedaagde 2) hoofdelijk in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van (eiseres) begroot op EUR 1.753,--;


- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;


- verklaart voor recht dat (gedaagde 2) toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens (eiseres);


- verklaart voor recht dat Dexia aansprakelijk is voor de toerekenbare tekortkoming van Labouchere in de nakoming van haar verplichtingen jegens (eiseres);


- wijst het meer of anders gevorderde af.

Gewezen door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, G. de Groot en S.P. Pompe, leden van ge-noem-de kamer, en uitgesproken ter openbare te-recht-zitting van 12 november 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.