Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AN8169 Zaaknr: 37995


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 14-11-2003
Datum publicatie: 14-11-2003
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie

Nr. 37.995

14 november 2003
SD

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 oktober 2001, nr. 97/21420, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.


1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 100.000, zonder verrekening van voorheffingen, met een verhoging van f 1000 wegens niet-tijdige aangifte. Het door belanghebbende tegen deze aanslag gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Bij beschikking van 11 januari 1999 heeft de voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer van het Hof het beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van
13 september 1999 heeft het Hof het verzet van belanghebbende tegen die beschikking gegrond verklaard. Vervolgens heeft het Hof bij zijn in cassatie bestreden uitspraak het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, belanghebbende alsnog ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 100.000 onder verrekening van f 16.340 aan voorheffing. Laatstgenoemde uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.


2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij verweerschrift zich met betrekking tot het eerste middel gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. A.P.P.D. Rouwet, advocaat te Lichtenvoorde.


3. Beoordeling van de middelen


3.1. Na de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van 16 januari 2001 heeft het Hof bij brief van 1 februari 2001 op de voet van artikel 14, lid 1, 2º, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (hierna: de Warb) vragen gesteld aan de Inspecteur met betrekking tot de verrekening van ingehouden loonbelasting en premie volksverzekeringen. De Inspecteur heeft hierop geantwoord bij brief met bijlagen van 19 februari 2001. Bij brief met bijlagen van 3 april
2001 heeft belanghebbende op het antwoord van de Inspecteur gereageerd. Belanghebbende gaf in die brief tevens aan dat hij prijs stelde op een tweede mondelinge behandeling. Bij brief van 29 mei 2001 heeft het Hof partijen opgeroepen voor de tweede mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van 26 juni 2001. Voorafgaande aan die behandeling heeft belanghebbende bij brief van 14 juni 2001 een pakket nadere stukken aan het Hof doen toekomen. Het Hof heeft ten aanzien van die nadere stukken overwogen dat daarop geen acht is geslagen, nu om toezending van deze stukken niet is verzocht. Hiertegen richt zich middel I.


3.2. Kennelijk is het Hof tot de conclusie gekomen dat de op 14 juni
2001 toegezonden stukken geen betrekking hadden op de aangelegenheid waaromtrent het - op de voet van artikel 14 van de Warb - nadere inlichtingen had gevraagd en heeft het daarin aanleiding gevonden die stukken niet in zijn beoordeling van de zaak te betrekken. Dat stond het Hof vrij. Het middel faalt derhalve.


3.3. De overige middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.


4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.


5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren J.C. van Oven en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2003.