De voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten Generaal
Plein 2
2511 CR Den Haag
Datum Uw brief (Kenmerk) Ons kenmerk
IRF 2003-02220
Onderwerp
Vragen en opmerkingen n.a.v. Interdepartementale
Beleidsonderzoeken 2003
Tijdens een schriftelijk overleg over de brief
van de Minister Financiën d.d. 26 september over
de Interdepartementale beleidsonderzoeken 2003
zijn enige vragen gesteld en opmerkingen gemaakt
naar aanleiding van de taakopdrachten voor het
IBO ?Open Bestel BVE, HBO en WO? en het IBO
?Verzelfstandigde organisaties op rijksniveau?.
IBO ?Open Bestel BVE, HBO en WO?
De leden van de CDA-fractie vragen zich waarom
in de probleemstelling slechts gesproken wordt
van een open bestel: Is een open bestel het doel
van de regering? Is een open bestel eigenlijk
wel mogelijk, als de overheid de publieke
verantwoordelijkheid neemt voor het initieel
Hoger Onderwijs? Voorts vragen zij zich af
waarom publieke verantwoordelijkheid wordt
verengd tot het waarborgen van "kwaliteit,
toegankelijkheid en doelmatigheid van het
onderwijs"?
Het huidige bestel is te typeren als een
besloten bestel. In de probleemstelling van het
IBO wordt een (meer) open bestel als een
alternatief geschetst, die mogelijk een bijdrage
zou kunnen leveren aan de kwaliteit,
toegankelijkheid en doelmatigheid van het
onderwijs. Een open bestel is geen doel op zich
van de regering maar een mogelijk alternatief,
dat met dit IBO verkend gaat worden. Naast dit
IBO zijn er ook nog andere instrumenten in
voorbereiding c.q. in studie die vergelijkbare
effecten zouden moeten genereren zoals
prestatiesturing en collegegelddifferentiatie.
Vanwege het feit dat er in Nederland relatief
weinig ervaring is opgedaan met een open bestel,
wordt dit IBO gericht op het verkennen van dit
alternatief. De vraag of een open bestel ook
daadwerkelijk tot de mogelijkheden behoort is nu
nog niet te beantwoorden. Dan zou immers vooruit
worden gelopen op de uitkomsten van het IBO. Het
waarborgen van de kwaliteit, toegankelijkheid en
doelmatigheid wordt als de kern van de publieke
verantwoordelijkheid beschouwd. Daarmee wordt
echter niet beoogd de publieke
verantwoordelijkheid bij voorbaat te verengen
tot deze aspecten.
IBO Verzelfstandigde organisaties
De leden van de PvdA-fractie hebben signaleren
dat er de laatste tijd veel te doen is rond de
instelling (al dan niet onder voorwaarden) van
(tijdelijke) agentschappen. Bovendien zijn er
behalve ZBO?s en agentschappen nog andere
verzelfstandigde overheidsorganisaties,
waaronder RWT?s (rechtspersonen met een
wettelijke taak). Moet het onderzoek niet worden
uitgebreid naar het totale speelveld van
verzelfstandigde overheidsorganisaties?
Het is zeker de intentie om in dit IBO te kijken
naar het totale speelveld van verzelfstandigde
overheidsorganisaties. Dit omvat naast de ZBO?s
en de (tijdelijke) agentschappen in ieder geval
ook de stichtingen die door een minister
(mede-)opgericht worden dan wel die een minister
doet oprichten en de RWT?s. Daarbij is het wel
van belang te onderkennen dat genoemde
organisatievormen op verschillende niveaus
gedefinieerd zijn, zodat er in de praktijk veel
overlap bestaat. Zo kan een stichting tevens een
RWT zijn. Echter, niet alle RWT?s zijn
stichtingen die door een minister
(mede-)opgericht zijn dan wel die een minister
heeft doen oprichten. Een ZBO kan een orgaan
zijn van een RWT, maar dat hoeft niet. Bovendien
hebben niet alle RWT?s een ZBO-status. In het
IBO wordt gestreefd naar een transparant
verzelfstandigingskader.
De leden van de PvdA-fractie hebben daarnaast
vragen over de mate waarin het werken met
agentschappen en ZBO?s het wezen aantast van
VBTB, zeker daar waar de beoogde doelstellingen
niet door een departement worden gerealiseerd,
maar door agentschappen, ZBO?s en RWT?s. Breken
de verschillende vormen van verzelfstandiging
niet te zeer in op de ministeriële
verantwoordelijkheid, zowel
systeemverantwoordelijkheid als
resultaatverantwoordelijkheid? Daarbij achten
deze leden de topinkomens in deze sector een in
het oog lopend specifiek onderdeel.
In de beantwoording van deze vraag is het van
belang onderscheid te maken tussen agentschappen
enerzijds en ZBO?s/RWT?s anderzijds. Bij een
agentschap is geen sprake van inperking van de
ministeriële verantwoordelijkheid. Een
agentschap is een integraal onderdeel van een
ministerie en de minister is volledig
verantwoordelijk. Agentschappen hebben wel een
bijzondere plaats in de begroting en jaarverslag
van een departement. Dit heeft te maken met het
feit dat zij werken met een resultaatgericht
besturingsmodel in combinatie met een
baten-lastenadministratie. Het wezen van VBTB
wordt hierdoor niet aangetast doch versterkt.
Uitgangspunt is en blijft namelijk dat op de
begrotingsartikelen de integrale uitgaven van
beleid zichtbaar worden. De bijdragen aan een
agentschap worden gezien als een instrument dat
een bijdrage levert aan het realiseren van een
doelstelling en worden ten laste van een of meer
beleidsartikelen gebracht en afzonderlijk
zichtbaar gemaakt. De set van prestatiegegevens
die inzicht geeft in de doelmatigheid van
agentschappen en de resultaten van (recentelijk)
uitgevoerd evaluatieonderzoek kunnen gebruikt
worden om in de toelichting bij de operationele
doelstellingen inzicht te geven in de
doelmatigheid van beleid.
Bij ZBO?s en RWT?s is wel sprake van inperking
van de ministeriële verantwoordelijkheid.
Echter, de minister blijft volledig
verantwoordelijk voor de rechtmatigheid en
doelmatigheid van de besteding van
rijksbegrotingsmiddelen. Dit omvat de bijdragen
aan ZBO?s en RWT?s. Analoog aan agentschappen
worden ook de bijdragen aan ZBO?s en RWT?s
gezien als een instrument dat een bijdrage
levert aan het realiseren van een doelstelling.
Ze worden ten laste van een of meer
beleidsartikelen gebracht en afzonderlijk
zichtbaar gemaakt. Om vooraf en achteraf inzicht
te verkrijgen in de bijdragen die ZBO?s en RWT?s
leveren aan het realiseren van de van rijkswege
beoogde beleidsdoelen, is in artikel 44a van de
Comptabiliteitswet 2001 een actieve
informatieplicht van ZBO?s en RWT?s geregeld om
aan de minister informatie te verstrekken over
te leveren en geleverde prestaties.
Het streven is om met het IBO te bepalen of, en
zo ja op welke punten het huidige
verzelfstandigingskader aangepast moet worden.
Aan de hand van het verzelfstandigingskader
moeten in essentie twee vragen kunnen worden
beantwoord (hetgeen ook naar voren komt in de
onderzoeksaanpak van het IBO):
· wanneer en onder welke voorwaarden
kiest men voor een bepaalde organisatievorm
rekening houdend met de voor- en nadelen van
eventuele inperking van de ministeriële
verantwoordelijkheid;
· gegeven de organisatievorm, hoe kan de
relatie tussen moederdepartement en
verzelfstandigde organisatie het beste worden
vormgegeven rekening houdend met de ministeriële
verantwoordelijkheid.
De aspecten waarvoor de leden van de PvdA
aandacht vragen zullen daarbij worden
meegenomen.
Tenslotte stellen de leden van de PvdA-fractie
de regering de vraag hoe de financiële regels en
controle bij deze organisaties worden verbeterd.
Er zijn volgens de Algemene Rekenkamer relatief
veel onvolkomenheden en er is sprake van een
afwijkende systematiek, namelijk een
gedeeltelijk baten-lastenstelsel tegenover het
kasstelsel bij de ministeries. Deze leden vragen
zich af hoe de gekozen financiële systematiek
aansluit bij die van de kerndepartementen, gelet
op het feit dat voorlopig een rijksbrede
invoering van BLS niet is voorzien.
Voor de beantwoording van deze vragen wordt
verwezen naar het verslag van het Algemeen
Overleg van 23 oktober 2003 van de Commissie
Rijksuitgaven met de minister van Financiën.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben
geïnformeerd.
DE MINISTER VAN FINANCIEN,
Ministerie van Financiën