Socialistische Partij
Ontwikkelingssamenwerking: goed bestuur begint in eigen land!
19-11-2003 * Deze week werd in de Tweede Kamer gedebatteerd over de
nota `Aan elkaar verplicht' van de minister voor
Ontwikkelingssamenwerking Van Ardenne. Harry van Bommel voerde er het
woord namens de SP. Hij wees op de negatieve invloed van instellingen
als het IMF en de Wereldbank, en moedigde Van Ardenne aan haar
begroting niet te laten leegroven door haar collega's van Defensie en
Buitenlandse Zaken.
Harry van Bommel De bijdrage van Harry van Bommel:
Wat de SP betreft dienen de door de VN vastgestelde
Millenniumdoelstellingen, die tussen 2000 en 2015 grofweg tot een
halvering van de armoede en ellende in de wereld moeten leiden, als
toetssteen te gelden voor het ontwikkelingsbeleid.
Het is daarom verheugend dat de minister ervoor heeft gekozen die
doelstellingen tot een van de drie hoofddoelstellingen van het
Nederlandse ontwikkelingsbeleid te maken.
Daarmee komen we in één keer tot de kern van de zaak het niet goed
gaat op dat vlak.
In het onlangs verschenen jaarrapport van de UNDP-rapport te lezen
valt dat de Millenniumdoelstellingen niet gehaald gaan worden wanneer
niet aan twee belangrijke voorwaarden wordt voldaan.
In de eerste plaats moet het wereldwijde budget voor
ontwikkelingssamenwerking, dat nu ruim 50 miljard dollar bedraagt,
verdubbelen.
In de tweede plaats moeten de rijke landen structurele hervormingen
doorvoeren om ontwikkelingslanden de kans te geven zich daadwerkelijk
te ontwikkelen.
Zo moeten de rijke landen het systeem van tarieven en subsidies
wegnemen die de kansen van ontwikkelingslanden beperken, moeten zij
afzien van patentwetgeving die schadelijk is voor deze landen en moet
er een structurele aanpak van de schuldencrisis komen.
Voorlopig is het nog niet zo ver met alle gevolgen van dien: 54 landen
zijn armer dan in 1990, 21 landen zijn gedaald op de Human Development
Index, en de inkomensverschillen zijn in 33 van de 66 arme
ontwikkelingslanden toegenomen.
`Een dergelijke achteruitgang qua overlevingsperspectief kwam voordien
vrijwel niet voor', luidt een van de zorgwekkende conclusies van het
rapport.
Als het gaat om het bestrijden van armoede en uitsluiting in de wereld
valt er nog een hoop te doen.
Vanuit dat perspectief ben ik blij met de toezegging van de minister
om vanaf 2004 met een jaarlijkse voortgangsrapportage over de
verwezenlijking van de Millenniumdoelstellingen te komen.
Dan weten we waar we de minister op aan kunnen spreken.
Dan over de uitvoeringsmodaliteiten binnen het Nederlands
ontwikkelingsbeleid.
Niet alleen in de brief van 153 verontruste ontwikkelingsdeskundigen,
maar ook in het veld heb ik kunnen constateren dat het bestaande
concentratiebeleid eerder als een belemmering dan als een stimulans
ervaren wordt door degenen die voor ontwikkelingsprogramma's en
-projecten verantwoordelijk zijn.
Een dogmatische beperking van het aantal sectoren waarop ambassades
zich mogen bewegen, maakt dat er meer kansen gemist worden dan dat er
vooruitgang wordt geboekt.
Het opknopen van ambassades aan sectoren betekent in het geval van
Ghana dat de Nederlandse ambassadeur daardoor bijvoorbeeld beperkt is
in zijn mogelijkheden om een haalbaar scenario uit te werken dat ertoe
moet leiden dat de drinkwatervoorziening in de hoofdstad Accra in
publieke handen blijft en verbeterd wordt.
Is de minister bereid zich flexibeler op te stellen wanneer dat de
samenhang van het beleid ten goede komt en daar incidenteel, zoals in
het geval van Ghana, grote behoefte aan bestaat?
Voorzitter, De SP deelt de zorg van de verontruste
ontwikkelingswerkers dat Nederlandse deskundigheid en betrokkenheid
via bureaucratisering van de structuren wordt aangetast en dat
Nederland haar historische voorhoederol op het vlak van
ontwikkelingssamenwerking is kwijtgeraakt.
Beleidsontwikkeling dreigt uit te lopen op bureaucratisering en de
ruimte om strategische niches te benutten, te experimenteren en
draagvlak te kweken, neemt eerder af dan toe.
Vijftig jaar ontwikkelingssamenwerking hebben ertoe geleid dat de
sector niet alleen geprofessionaliseerd en geïnstitutionaliseerd is
geraakt, maar ook dat de gedrevenheid en betrokkenheid er binnen veel
organisaties niet groter op geworden is.
En juist die kwaliteiten zijn van doorslaggevend belang als het gaat
om ingewikkelde kwesties die onder het kopje ontwikkelingssamenwerking
vallen.
Voorzitter, het CDA-Kamerlid De Haan maakte kortgeleden terecht de
opmerking dat er buiten ontwikkelingssamenwerking geen sector is waar
de uitwerking en effectiviteit van elke geïnvesteerde euro zo
diepgravend onderzocht en gemeten wordt.
Ik zou daar iets aan toe willen voegen.
Er is ook geen sector waarin zo veel beleidsbijstellingen plaatsvinden
in een tempo dat ontwikkelingslanden vreemd is.
Dat kan gebeuren omdat de ontvangende landen, instituties en
organisaties het nakijken hebben wanneer wij besluiten programma's en
projecten stop te zetten in onze niet aflatende ijver om de
beschikbare fondsen nog effectiever in te zetten.
Dat bemoeilijkt het door ieder gewenste `ownership'.
In de ijver om nieuwe ervaringen op te doen hebben we de afgelopen
decennia veel geleerd maar het is de vraag of de geleerde lessen ook
altijd in praktijk worden gebracht.
Sommige lessen worden de Kamer bovendien onthouden omdat niet alle
rapporten de Kamer bereiken.
Wanneer kunnen we het rapport `25 Jaar ontwikkelingssamenwerking met
Suriname: tweede en verbeterde versie' eindelijk ontvangen?
Voorzitter, de moraal van dit verhaal is dat het geld dat in
beleidsontwikkeling en bureaucratisering van de sector wordt gestoken,
beter besteed kan worden en dat je oude schoenen niet weggooit voor je
nieuwe hebt.
Werken aan ontwikkeling vereist niet alleen toewijding en eerlijkheid
over je doelstellingen, maar ook en misschien vooral geduld.
Het beperken van het aantal landen en sectoren vanuit het oogpunt van
efficiency klinkt zeker in deze tijd waarin de impact van iedere
uitgegeven euro bewezen moet worden, zeer plausibel.
Toch bestaan er goede redenen om ook op dit punt verder in te gaan.
Van de ene kant willen we binnen een beperkt aantal landen en sectoren
een speler van formaat worden, van de andere kant moeten de
ontvangende landen zich als eigenaar van programma's en projecten
opstellen.
Van de minister wil ik graag horen hoe deze ambities zich tot elkaar
verhouden.
Deelt zij de opvatting dat er spanning en mogelijk zelfs een
tegenstelling tussen die ambities zit?
Ook het terugbrengen van het aantal landen dat in aanmerking komt voor
Nederlandse bilaterale hulp van 49 naar 36, is wat mij betreft
twijfelachtig.
Bij slecht bestuur dient steun aan regeringen natuurlijk te worden
beperkt, maar steun aan non gouvernementele organisaties zou dan juist
moeten worden versterkt.
Met betrekking tot Indonesië heb ik echter juist vragen over de
voortzetting van de ontwikkelingsrelatie.
Hoewel het criterium `goed bestuur' niet langer statisch gemeten wordt
maar in termen van intenties en tendensen, kan ik er met de beste wil
van de wereld niet bij dat Indonesië zich heeft weten te classificeren
voor de landenlijst.
Maar, om van de nood een deugd te maken, zou de minister zich
misschien in kunnen spannen om de repressie van het leger op Atjeh en
West-Papoea bij de Indonesische autoriteiten aan de orde te stellen.
In het verlengde daarvan zou de minister aan kunnen dringen op
maatregelen die tot financiële transparantie van de Indonesische
krijgsmacht en tot een effectieve aanpak van de corruptie zouden
kunnen leiden.
Een derde regio waar ik de minister op aan wil spreken is de
westelijke Balkan.
Kan de minister de Kamer melden welk bedrag er beschikbaar is voor de
hulp aan vluchtelingen uit Srebrenica?
Welke projecten worden er gefinancierd en welke zijn er afgewezen?
Wat zijn de gehanteerde criteria en hoe staat het met het onderzoek
van de UNHCR naar de noden van de mensen in het kamp Grab Potok?
Voorzitter, de SP is positief over het voornemen om vanuit Nederland
meer aandacht te besteden aan regiobeleid.
Dat brengt mij overigens wel op de vraag of de minister bereid is de
regeringen van Rwanda en Uganda aan te spreken op de kwalijke rol die
zij spelen in Oost-Congo, waar de fatale cocktail van grondstoffenroof
en gewapende conflicten de afgelopen jaren vele mensenlevens heeft
gekost.
Daarbij ga ik er impliciet vanuit dat Nederland niet tot het rijtje
van westerse landen behoort die er bij de VN op heeft aangedrongen om
het rapport over de kwalijke rol van westerse bedrijven te
anonimiseren.
Is die veronderstelling juist?
In dat verband wil ik de minister vragen of het juist is dat Chemie
Farmacie Holland en het vervoersbedrijf Steinweg op deze lijst
voorkwamen zoals gemeld in de Volkskrant van 1 november en welke
mogelijkheden de minister ziet om deze bedrijven aan te pakken.
De integratie van het MFP-TMF programma heeft in mijn visie tot een
aantal pijnlijke missers geleid.
Als voorbeeld noem ik de afwijzing van de subsidieaanvraag van de AIDS
Foundation East West op grond van het feit dat de organisatie korter
dan vijf jaar bestaat.
Ik vraag de minister dat besluit te heroverwegen.
Gaan we kort in op het vraagstuk van de coherentie waar Nederland op
papier zo goed op zou scoren.
Voorzitter, ik kan mij helemaal vinden in de suggestie van
ontwikkelingsexpert Paul Hoebink om de door het Center for Global
Development in Washington toegekende prijs maar terug te sturen.
Prijzen verdien je niet door zaken op papier met elkaar te verknopen,
maar door in de praktijk beleid te maken dat `grensoverschrijdend' is.
Dat gebeurt wel, maar niet op de manier waarop dat zou moeten.
Het onderbrengen van de eerste jaarskosten voor de opvang van
asielzoekers op en het afschrijven van exportkredieten van de
begroting van ontwikkelingssamenwerking heeft alles met vervuiling van
de begroting van doen en niets met geïntegreerd beleid.
Hetzelfde geldt voor het Stabiliteitsfonds waarvan de financiering
deels uit ODA- en deels uit niet ODA-fondsen afkomstig is.
Pogingen van de Nederlandse regering om bij de OESO meer ruimte te
krijgen om de fondsen voor het Stabiliteitsfonds onder ODA te laten
vallen, dreigen van coherentie een schaamlap voor vervuiling te maken.
Wat het partnerbeleid betreft zou ik van de minister graag een
toelichting horen op het besluit om met USAID samen te werken op het
gebied van HIV/AIDS-bestrijding en het uitwerken van water- en
sanitatiebeleid in West-Afrika.
Als er ergens samenhang van beleid nodig is, dan is het wel in de
bestrijding van HIV/AIDS.
Heeft de minister wel eens overwogen om ook van haar collega's in het
kabinet een inspanning te vragen?
De expertise bij ministeries als VWS en OCW zou via
Ontwikkelingssamenwerking dienstbaar kunnen zijn in de strijd tegen
HIV/AIDS.
Met betrekking tot de prioritaire thema's mis ik kleinschalige
landbouw en het ontwikkelen van lokale infrastructuur.
Dat is niet toevallig omdat de prioriteiten binnen de Nederlandse
ontwikkelingssamenwerking de afgelopen jaren steeds sterker bepaald
worden door dan wel afstemd worden op het beleid van IMF en
Wereldbank.
Deze instellingen zijn eenzijdig gericht op het stimuleren van
economische ontwikkeling door landen te integreren in de
wereldeconomie, terwijl zij weinig interesse hebben in
ontwikkelingsmodellen die gebaseerd zijn op nationale en regionale
vormen van economische ontwikkeling.
Binnen de landen die het beleid van IMF en Wereldbank slaafs volgen,
worden wellicht macro-economisch stappen vooruit gezet, maar zijn het
tevens vooral de grote bedrijven en niet de gewone mensen die in staat
zijn geweest om hun positie te verbeteren.
Die kritische noot mis ik in het Nederlandse beleid.
Het economisch beleid dat de schuldenlanden opgedrongen krijgen door
de internationale financiële instellingen is gebaseerd op het
privatiseren van overheidsbedrijven en -diensten, een sluitende
overheidsbegroting, vergroting van de export, vrijhandel en een
duurzame schuldenlast.
In de praktijk staan deze doelstellingen vaak op gespannen voet met
het creëren van ontwikkelingskansen.
Ontwikkelingslanden worden op die manier van de mogelijkheid beroofd
om hun zwakke economie te beschermen tegen het geweld van de
wereldmarkt.
Ook worden landen gedwongen om hun schaarse nationale rijkdommen in de
verkoop te doen.
Voorzitter, met ontwikkeling heeft dit alles weinig te maken, met
koloniale verhoudingen in een nieuw jasje des te meer.
Wanneer we het over het multilaterale kanaal hebben, betreft dat niet
alleen de internationale financiële instellingen maar ook de VN en de
EU.
Zowel vanuit het oogpunt van kwaliteit als van doelmatigheid heb ik
grote twijfels over de ontwikkelingsinspanningen van deze groten der
aarde.
Ik ben dan ook aangenaam verrast dat de minister geen gehoor heeft
gegeven aan de aanbeveling van de IBO - de commissie voor
Interdepartementaal Beleidsonderzoeks - om een groter deel van haar
budget te investeren via de multilaterale instellingen.
Voorzitter ik sluit af.
Het feit dat we nu ook in Nederland met een minister van
Ontwikkelingssamenwerking te maken hebben, wekt verwachtingen.
Als het aan ons ligt, worden die verwachtingen ook waargemaakt.
Ik roep de minister daarom op om vooral te voorkomen dat de collega's
van Defensie en Buitenlandse Zaken met allerlei constructies proberen
een graantje van haar begroting mee te pikken.
Goed bestuur begint in dit geval vooral in eigen land.