Ministerie van Buitenlandse Zaken

begroting 2004

Beantwoording vragen begroting 2004

Vraag 1

Is de regering bereid bij het overzicht op pagina 7 van het wetsvoorstel (29 200 V, nr. 1) de percentages van de diverse categorieën ontvangsten en uitgaven in de diagrammen te verwerken en dat aan de Kamer toe te sturen? Kan de regering een soortgelijk diagram-overzicht met absolute bedragen en percentages voor de begroting 2003 meesturen, zodat 2003 en 2004 eenvoudiger te vergelijken zijn?

Antwoord

In onderstaande twee tabellen zijn naast de absolute bedragen de percentages genoemd bij de verschillende categorieën ontvangsten en uitgaven, zowel voor de begroting 2003 als voor de begroting 2004.

Uitgavenartikel

Begroting 2003

Begroting 2004

(EUR mln)

(%)

(EUR mln)

(%)


1 Internationale Ordening

79,76

0,81

80,35

0,85


2 Vrede, veiligheid en conflictbeheersing

32,82

0,33

28,78

0,31


3 Humanitaire hulp

213,96

2,16

180,97


1,92


4 Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw

81,83

0,83

52,03

0,55


5 Europese samenwerking

5.888,09

59,49

5.721,21

60,77


6 Bilaterale ontwikkelingssamenwerking


1.111,19

11,23

766,46

8,14


7 Fondsen en programma's van de EU

100,07


1,01

90,07

0,96


8 Rol van de VN bij armoedebestrijding

371,60

3,75

304,12

3,23


9 Rol van de IFI's bij armoedebestrijding

127,87


1,29


121,11


1,29


10 Samenwerking met maatschappelijke organisaties


652,09


6,59


748,74


7,95


11 Internationaal onderwijs


86,47

0,87


84,47

0,90


12 Samenwerking met het bedrijfsleven


252,76


2,55

260,34


2,77


13 Economische betrekkingen en handelsbevordering

24,21

0,24

76,89

0,82


14 Asiel, migratie en consulaire dienstverlening

203,59


2,06

202,45


2,15


15 Internationaal cultuurbeleid

14,02

0,14

13,74

0,14


16 Geheim

PM

PM

PM

PM


17 Nominaal en onvoorzien

27,37

0,28

37,82

0,40


18 Algemeen

630,63

6,37

644,45

6,85

TOTAAL

9.898,33

100,00

9.414,00

100,00

Ontvangstenartikel

Begroting 2003

Begroting 2004

(EUR mln)

(%)

(EUR mln)

(%)


1 Internationale Ordening

0,07

0,01

0,07

0,01


2 Vrede, veiligheid en conflictbeheersing

0,91

0,18

0,91

0,18


3 Humanitaire hulp

0,03

0,01

0,03

0,01

5 Europese samenwerking

444,25

87,23

426,50

83,96

6 Bilaterale ontwikkelingssamenwerking

34,23

6,72

45,78

9,01

8 Rol van de VN bij armoedebestrijding

0,86

0,17

0,86

0,17

14 Asiel, migratie en consulaire dienstverlening

18,86

3,70


19,13

3,77

18 Algemeen

10,06


1,98

14,66


2,89

TOTAAL

509,27

100,00

507,94

100,00

Vraag 2

Kan de regering schematisch, per directoraat-generaal, aangegeven hoeveel ambtenaren op het ministerie van Buitenlandse Zaken werkzaam zijn? Werken verhoudingsgewijs voldoende ambtenaren op de directoraten-generaal die zich feitelijk met het buitenlands beleid bezighouden, zoals bijvoorbeeld het Directoraat-generaal Politieke Zaken (DGPZ)? Hoe is de verhouding tussen dergelijke beleidsambtenaren en ambtenaren die zich met zaken als financiële controle en VBTB-activiteiten bezighouden?

Antwoord

Een schematische weergave van de formatie is vanuit organisatorisch oogpunt te geven, maar dit geeft geen goed beeld van de werkelijke inzet van medewerkers per Directoraat-generaal (DG) op beleidsniveau. Zo dragen in de matrixstructuur van het ministerie van Buitenlandse Zaken medewerkers van regiodirecties bij aan de verschillende thematische DG's en zijn niet alle directies uitsluitend onder één DG opgehangen. Deze geïntegreerde benadering waarbij `verkokering' wordt tegengegaan is een expliciet streven van de organisatie.

Bovengenoemd gegeven doet zich ook voor bij het DG Politieke Zaken (DGPZ). Direct vallen slechts twee directies onder dit DG: de directie `Veiligheidsbeleid' en de directie `Politieke Zaken' met op dit moment samen ongeveer 80 mensen. Voorts vallen de directies 'Mensenrechten en Vredesopbouw' en `VN en Financiële Instellingen' zowel onder DGPZ als onder het DG Internationale Samenwerking (DGIS), zij het dat de laatste een groter beslag daarop legt. Daarnaast wordt DGPZ ook ondersteund vanuit de regiodirecties, die functioneel onder het DG Regiobeleid en Consulaire zaken (DGRC) vallen.

Binnen het kader van de financiële en formatieve randvoorwaarden zoekt het ministerie vanzelfsprekend steeds naar een optimale verhouding tussen beleid en ondersteuning. Ook bij de recente bezuinigingsmaatregelen is dat het uitgangspunt. De beleidsvorming is daarbij niet los te zien van de ondersteuning. De ondersteunende diensten zijn niet alleen werkzaam voor de beleidsdirecties, maar evenzeer ook voor de ambassades en consulaten.

Binnen de Staf- en ondersteunende diensten (S/PlvS-sector) bevinden zich ook beleidsambtenaren, zoals de juristen die zich bezighouden met Internationaal en Europees Recht, en degenen die zich bezighouden met planning en strategie en evaluaties.

Het aantal beleidsambtenaren binnen de DG's bedraagt ca. 600 fte's. Binnen de Staf- en ondersteunende diensten (S/PLVS sector) telt de formatie van de centrale directie FEZ 113 fte's en die van de accountantsdienst 36 fte's.

Formatie

DG's Totaal (Europese Samenwerking, Internationale Samenwerking, Politieke Zaken, Regiobeleid en Consulaire zaken)

871

Staf- en ondersteunende diensten (S/PLVS-sector)


1.074

Ambassades en Consulaten-generaal


1.335

Totaal


3.280

Vraag 3

Beleidsterreinen van Buitenlandse Zaken variëren van lobby-activiteiten en coördinatie tot concrete producten. Zo varieert ook de mate waarin en de wijze waarop resultaatafspraken gemaakt kunnen worden. De begroting bevat geen duidelijke kaders voor gedifferentieerde resultaatformulering binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken. Kan de regering hier volgend jaar invulling aan geven?

Antwoord

Het kader voor resultaatafspraken zijn de VBTB-voorschriften waarin een relatie wordt gelegd tussen de beoogde doelstellingen en resultaten, de te ondernemen activiteiten en de daarvoor beschikbaar gestelde middelen. In de huidige beleidsartikelen op de BZ-begroting wordt deze relatie op dit moment reeds gelegd. Deze variëren al naar gelang het beleidsterrein. De resultaatafspraken zijn doorvertaald in de jaarplancyclus. Op jaarplan niveau komen de bedrijfsprocessen duidelijk tot uiting.

Vraag 4

Anders dan in eerdere begrotingen (waar bij artikel 14 prestatiegegevens stonden vermeld) ontbreken in de begroting gestructureerde overzichten van prestatiegegevens. Kan de regering hier volgend jaar weer invulling aan geven?

Antwoord

Zoals in artikel 14 van de begroting is gemeld worden momenteel diverse geautomatiseerde informatiesystemen ontwikkeld. Het gaat hierbij onder andere om het Nieuwe VisumInformatieSysteem (NVIS) en een nieuw geautomatiseerd systeem inzake de gegevensopslag van Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Na implementatie hiervan kunnen zinvolle en betrouwbare prestatiegegevens worden gegenereerd die de Kamer inzicht verschaffen in hoeverre de gestelde doelstellingen haalbaar zijn / gehaald zijn.

Vraag 5

Aan de basis van het begrotingsproces staan de "drie H-vragen" en is de Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid (RPER) leidend. De ministers geven in de leeswijzer aan dat ze veel belang hechten aan evaluatieonderzoek conform de RPER. Echter één van de belangrijkste voorwaarden uit de regeling, namelijk: "alle opgenomen algemene en/of nader geoperationaliseerde doelstellingen van beleid worden in de regel ten minste eens in de vijf jaar (nader) geëvalueerd aan de hand van evaluatieonderzoek ex-post", is niet inzichtelijk of wordt niet nader toegelicht. Er wordt vaak naar een beleidsevaluatieprogrammering verwezen, maar deze is zelf niet in de begroting weergegeven. Hoe voeden de resultaten van de beleidsevaluaties, onder andere van de IOB, structureel de beleidscyclus? Hoe leert het ministerie van Buitenlandse Zaken van zijn ervaringen?

Antwoord

Het evaluatieoverzicht Rijksoverheid 2003 is op 21 augustus 2003 door de minister van Financiën aan de Kamer gestuurd (uw kenmerk fin0300285).

Het voeden van de beleidscyclus en leren van ervaringen vindt plaats op drie niveaus. Op het niveau van de activiteitencyclus, worden monitoring- en evaluatieresultaten benut bij de beoordeling van nieuwe activiteiten en het bijsturen van lopende activiteiten. In de jaarplancyclus worden evaluatieresultaten enerzijds gebruikt bij de verantwoordingen in jaarverslagen en anderzijds bij keuzes over bijvoorbeeld sector- en themavoeringen. De begrotingscyclus wordt gevoed door de jaarplancyclus; evaluatieresultaten worden hierbij meegenomen. Daarnaast hebben resultaten van met name de grotere evaluaties, vaak uitgevoerd door IOB, hun weerslag op de doelstellingen in de volgende begroting.

Om de doorwerking van evaluatieresultaten beter in kaart te kunnen brengen en te kunnen volgen, zijn recentelijk de afspraken over de opvolging van beleidsevaluaties van de IOB aangescherpt. In de beleidsreactie (die standaard volgt op elke IOB-evaluatie) werd reeds voorzien in het aangeven van de hoofdlijnen van beleidsaanpassingen. Nu dient ook te worden aangegeven hoe dat zal gebeuren en hoe de voortgang wordt bewaakt.

Vraag 6

De resultaatgerichtheid naar NGO's, VN, IFI's, MFO, TMF, FMO, Nuffic et cetera (onder het thema derdeninformatie) is nogal beperkt. Welke eisen stelt de regering aan aantoonbare resultaatgerichtheid in planning en verantwoording van deze organisaties en hoe koppelt het ministerie van Buitenlandse zaken zijn financieringsstromen hieraan?

Antwoord

Resultaatgerichtheid in planning en verantwoording wordt door de verschillende organisaties op verschillende manieren vormgegeven. De belangrijkste criteria op basis waarvan de resultaatgerichtheid worden beoordeeld zijn:

· De begrotingen, jaarplannen en -verslagen moeten zijn opgesteld volgens het logical framework of daaraan verwante modellen;

· Er moet een heldere koppeling zijn tussen resultaten en middelen;

· Er moet voldoende aandacht worden besteed aan knel- en leerpunten, terugkoppeling van resultaten van monitoring en evaluatie.

De eisen die worden gesteld aan de resultaatgerichtheid van begrotingen, jaarplannen en -verslagen van de genoemde organisaties maken onderdeel uit van een breder beoordelingskader. Dit omvat in het geval van de VN en IFI's zowel het interne functioneren van de organisatie, waarvan resultaatgericht management deel uitmaakt, als de effectiviteit van de organisatie in het behalen van haar doelstellingen, de relevantie van de organisatie voor het behalen van de MDG's en de samenwerking en afstemming met ontvangende landen en partnerorganisaties. Financieringsbesluiten worden gebaseerd op de prestaties van de organisaties op al deze terreinen. Resultaatgerichtheid is daarvan een belangrijk, maar niet het enige element. Voor wat betreft TMF en MFP-breed is de resultaatgerichtheid als eis in het beleidskader opgenomen en wordt het als een van de beoordelingscriteria voor financiering van een organisatie meegewogen. Monitoring op dit punt vindt plaats via de bovengenoemde jaarplannen en -verslagen. Voor wat betreft de resultaatsafspraken met FMO zie het antwoord op vraag 287.

Vraag 7

Op welke manier moeten naar het oordeel van de regering de opstelling en inzet van de Nederlandse regering aan de onderhandelingstafels van a) EU en b) NAVO veranderen na de uitbreiding van beide organisaties?

Antwoord

Het aantal kleinere lidstaten van de EU neemt vanaf 2004 aanmerkelijk toe. Het gevolg hiervan kan zijn dat grote lidstaten er in sterkere mate toe zullen neigen toenadering tot kleinere lidstaten te zoeken om tot overeenstemming te komen. Tegelijkertijd moet Nederland, zoals in het verleden en nu, erop zijn gericht om, afhankelijk van het beleidsterrein, steun te zoeken voor standpunten in wisselende coalities. Daartoe worden, met name voor beleidsterreinen waarvoor unanimiteit geldt, zoals het GBVB/EVDB, de contacten met de nieuwe lidstaten worden opgevoerd.

De uitbreiding van de Unie brengt voorts de complicatie met zich mee dat besluitvorming zal plaatsvinden met 25 in plaats van 15 Lidstaten, wat voor Nederland natuurlijk van bijzondere betekenis zal zijn tijdens het a.s. voorzitterschap in de tweede helft van 2004.

Wat de NAVO betreft, is niet voorzien in een veranderde Nederlandse opstelling en inzet na de uitbreiding. De NAVO blijft een op basis van consensus functionerende organisatie. Dit onderstreept voor de regering de noodzaak van verdere opbouw en onderhoud van een bilateraal netwerk, teneinde vroegtijdig de posities van bondgenoten te kennen en te beïnvloeden.

Vraag 8

Wat bedoelt de regering precies met `een te grote nationale gerichtheid'? Kan de regering hiervan concrete voorbeelden uit het verleden, heden en toekomst noemen?

Antwoord

Nee, deze passage ziet niet op verleden of heden, maar beoogt te helpen waarborgen dat ook in de toekomst een juiste verhouding wordt bewaard tussen de Nederlandse inbreng in internationaal verband en de te verwachten opbrengsten. Het inachtnemen van die juiste verhouding bepaalt mede het gezag waarmee Nederland op langere termijn kan opereren.

Vraag 9

Welke `vernieuwende ideeën' heeft de regering sinds haar aantreden op het terrein van buitenlands beleid ontwikkeld?

Vraag 39

Welke "strategische analyses" heeft de regering in het afgelopen jaar feitelijk gemaakt? Kan de regering deze feitelijk benoemen en beschrijven?

Antwoord

De regering draagt, geconfronteerd met de uitdagingen van de mondiale situatie, oplossingen aan voor problemen die zich nu en in de toekomst kunnen aandienen. De regering heeft diverse initiatieven genomen, bijvoorbeeld door in het kader van het `multilateralisme met tanden' de discussie over de noodzaak van een effectiever multilateraal optreden tegen nieuwe dreigingen van proliferatie van massavernietigingswapens en terrorisme aan te zwengelen. Op het punt van geïntegreerd buitenlands beleid is de regering gekomen met een nieuw instrument op het snijvlak van vrede, veiligheid en stabiliteit, het Stabiliteitsfonds. Met dergelijke initiatieven probeert de regering een actieve bijdrage te leveren in internationale discussies.

Daarnaast zijn interne strategische analyses gemaakt ten behoeve van beleidsvoorbereiding die betrekking had op gevolgen voor Nederland van uitbreiding van EU en NAVO, van terrorisme, van de ontwikkelingen in en rond Irak, het Afrikabeleid en in het multilaterale systeem.

Vraag 10

Welke minister krijgt uiteindelijk de politieke verantwoordelijkheid over de besteding van de middelen uit het stabiliteitsfonds?

Antwoord

Materieel valt het Stabiliteitsfonds onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking. De begroting voor Ontwikkelingssamenwerking maakt immers deel uit van de begroting van Buitenlandse Zaken. Vanwege die omstandigheid wordt de begroting van Buitenlandse Zaken zowel door de Minister van Buitenlandse Zaken als door de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking ondertekend. De Minister van Buitenlandse Zaken is als hoofd van het departement eindverantwoordelijk voor de besteding van de middelen uit zijn begroting.

Vraag 11

Is de inzet van het stabiliteitsfonds beperkt tot de landen waarmee een ontwikkelingsrelatie bestaat?

Vraag 12

Is reeds duidelijk welke vredesdialogen in 2004 onder meer uit het zogenaamde stabiliteitsfonds zullen worden gefinancierd? Is hierbij ook ruimte voor het ondersteunen van vredesdialogen in de Aziatische regio, bijvoorbeeld in Nepal? Met behulp van welke criteria wordt bepaald welke landen hiervoor in aanmerking komen?

Vraag 16

Aan welke criteria moeten activiteiten voldoen om voor financiering uit het stabiliteitsfonds in aanmerking te komen?

Antwoord

Het fonds kan worden ingezet in ontwikkelingslanden (DAC-I-landen) en de zogeheten transitielanden (DAC-II-landen). Daarbij vormen de voor het Nederlandse beleid prioritaire landen en regio's het richtsnoer, maar de inzet van middelen zal zich daartoe niet hoeven te beperken.

Over de in 2004 eventueel uit het Stabiliteitsfonds te financieren vredesdialogen vallen op dit moment nog geen specifieke uitspraken te doen. Ook het ondersteunen van vredesdialogen in de Aziatische regio behoort tot de mogelijkheden. Bij de keuze welke activiteiten in welke landen te financieren is het voornaamste criterium dat het fonds zoveel mogelijk in samenhang met andere instrumenten en middelen van het geïntegreerde Nederlandse buitenlandse beleid zal worden ingezet.

De op 3 oktober jl. aan de Kamer verzonden brief over de oprichting van het Stabiliteitsfonds (TK 29200 V, nr. 10) vormt het beoordelingskader voor mogelijk uit het fonds te financieren activiteiten. Belangrijke uitgangspunten zijn: (1) het op snelle en flexibele wijze ondersteuning kunnen bieden bij activiteiten op het snijvlak van vrede, veiligheid en ontwikkeling, (2) bijzondere aandacht voor conflictpreventie en vredesopbouw waaronder hervormingen binnen de veiligheidssector, (3) het zoveel mogelijk inzetten van het fonds in samenhang met de andere instrumenten van het Nederlands beleid en (4) aanwending van het fonds in uitsluitend ontwikkelingslanden (DAC-I-landen) en de zogeheten transitielanden (DAC-II-landen).

Vraag 13

Hoe zal de verrekening non-ODA en ODA, die nu aangekondigd staat als een verrekening achteraf, plaatsvinden? Wil de regering een bepaald deel reserveren voor ODA? Zo ja, hoeveel? Welke criteria zullen hierbij worden gehanteerd?

Vraag 68

Wanneer ontvangt de Kamer een overzicht met daarin de voornemens voor aanwending van de middelen uit het Stabiliteitsfonds voor 2004? De brief van 3 oktober 2003 bevat namelijk slechts voorbeelden van activiteiten die onder het fonds zouden kunnen vallen. Hoe verhoudt het voorgestelde Stabiliteitsfonds zich tot het reeds bestaande Vredesfonds, zowel qua doelstellingen als qua systematiek?

Antwoord

Uit het Stabiliteitsfonds zullen activiteiten worden gefinancierd, die liggen op het snijvlak van vrede, veiligheid en stabiliteit. Met de instelling van dit fonds is Nederland in staat op een flexibele manier in te spelen op ontwikkelingen. Gezien de aard van de activiteiten is het moeilijk vooraf aan te geven welke activiteiten precies worden voorzien. Het Stabiliteitsfonds is meer dan het Vredesfonds gericht op ontwikkeling. Er zal dan ook op voorhand geen vast deel van de in het kader van het Stabiliteitsfonds beschikbare middelen voor 'Official Development Assistance' (ODA) worden gereserveerd. De uit het Stabiliteitsfonds gefinancierde activiteiten die blijken te voldoen aan de geldende OESO/DAC-normen, zullen achteraf als zodanig worden toegerekend.

Activiteiten die onder het Vredesfonds worden gefinancierd komen niet in aanmerking voor financiering met ODA-middelen. De criteria voor het Vredesfonds zijn vastgesteld op basis van de motie-Koenders c.s. (TK 26800 V, nr. 38) en de motie-Harrewijn (TK 26900, nr. 24). Het Vredesfonds zal per 1 januari 2004 grotendeels opgaan in het Stabiliteitsfonds. (Zie ook het antwoord op vraag 13 bij de HGIS-nota)

Vraag 14

Wat is de stand van zaken bij de discussie binnen OESO en DAC en met de relevante en betrokken landen over het oprekken van de DAC-criteria in het kader van het Stabiliteitsfonds? Wat is exact het standpunt en de inbreng van de Nederlandse regering en welke standpunten nemen overige betrokken landen in?

Vraag 15

Zullen de wijzigingen in de OESO-DAC criteria voor de toerekening naar ODA en non-ODA, waarvoor de regering zich wil inzetten, consequenties hebben voor de toerekening van bestedingen van het stabiliteitsfonds naar ODA of non-ODA?

Antwoord

De regering beraadt zich momenteel op de wenselijke reikwijdte van de OESO-DAC criteria in relatie tot vrede, veiligheid en ontwikkeling. Activiteiten gericht op de verbetering van het (democratisch) bestuur van de veiligheidssector, hervorming en training van het militaire apparaat in een post-conflictland en (delen van) vredesoperaties in ontwikkelingslanden zijn voorbeelden van ontwikkelings relevante activiteiten. Het zijn dan ook dergelijke activiteiten in het kader van het stabiliteitsfonds waarvoor Nederland ODA-registratie wil bepleiten. Ook verwijs ik hierbij naar de brief over de oprichting van het Stabiliteitsfonds van 3 oktober jl.

De door Nederland beoogde verruiming van de OESO/DAC-richtlijnen raakt dezelfde problematiek als die van het Stabiliteitsfonds, maar staat los van de instelling van het Stabiliteitsfonds. Begin oktober 2003 vond op de bijeenkomst van het OESO-DAC Netwerk `Conflict, Peace and Development Cooperation" een eerste inventariserende discussie plaats rond de ODA-biliteit van activiteiten op het snijvlak van veiligheid, stabiliteit en ontwikkeling. Tijdens de informele discussies bleken ook enkele andere landen open te staan voor een mogelijke verruiming van de criteria.

Bij een mogelijke wijziging van de OESO-DAC criteria zou dit in de toekomst van invloed kunnen zijn op de toerekening van bestedingen van het stabiliteitsfonds naar ODA en non-ODA. Overigens vormen de OESO-DAC richtlijnen geen belemmering voor het financieren van activiteiten uit het fonds.

Vraag 17

Wordt het Stabiliteitsfonds opgericht om een OS-kader te geven aan geïntegreerd beleid? Is het zo dat de militaire activiteiten gefinancierd uit dit fonds als ondersteunend aan OS-beleid aan te merken zijn? Aan welke voorwaarden moet een activiteit voldoen om als ontwikkelingsrelevant aangemerkt te worden?

Antwoord

Het Stabiliteitsfonds heeft tot doel bij te dragen aan de realisatie van een geïntegreerd beleid op het gebied van veiligheid, stabiliteit en ontwikkeling. De eventueel uit het fonds te financieren militaire activiteiten dienen dit doel te bevorderen en kunnen als zodanig worden aangemerkt als ondersteunend aan zowel het OS-beleid als het veiligheidsbeleid. De inzet van Nederlandse militaire eenheden in vredesmissies wordt overigens niet uit het fonds gefinancierd; daarvoor bestaat reeds een aparte voorziening. De uit het Stabiliteitsfonds gefinancierde activiteiten die blijken te voldoen aan de geldende OESO/DAC-richtlijnen ter zake, zullen achteraf als ODA worden aangemerkt.

Vraag 18

Hoe en wanneer wil de regering met het maatschappelijk middenveld overleggen op welke wijze er invulling gegeven kan worden aan het Stabiliteitsfonds, inclusief de discussie over ODA en non-ODA?

Antwoord

Bij de voorbereiding van de oprichting van het Stabiliteitsfonds heeft reeds een eerste overleg met vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld plaatsgevonden over aard en opzet van het fonds. Ook in de toekomst zal de regering gebruik blijven maken van de beschikbare kennis en expertise van maatschappelijke organisaties. De reeds bestaande overlegfora bieden een goede mogelijkheid om van gedachten te wisselen over de problematiek waarop het Stabiliteitsfonds zich richt. Te gelegener tijd zullen de maatschappelijke organisaties worden geïnformeerd over verloop en uitkomsten van de discussies in OESO/DAC-verband over een mogelijke bijstelling van de richtlijnen inzake 'Official Development Assistance'.

Vraag 19

Kan de regering concreet en schematisch apart per organisatie aangegeven wat de EU, NAVO en VN het afgelopen jaar concreet hebben gedaan en het komende jaar zullen gaan doen als het gaat om het bestrijden van terrorisme?

Antwoord

De regering heeft de afgelopen tijd in haar diverse rapportages ruim aandacht besteed aan de activiteiten van de hier genoemde organisaties, maar ook van bijvoorbeeld de OVSE, op het terrein van de bestrijding van terrorisme. Vandaar dat hier volstaan wordt met een korte weergave.

De Europese Unie heeft direct na de aanslagen van 11 september 2001 het EU Actieplan Terrorismebestrijding aangenomen. Hierin werd een groot aantal maatregelen genomen ter voorkoming en bestrijding van terrorisme. Deze maatregelen lagen o.a. op het terrein van justitie (o.a. het Europees aanhoudingsbevel), informatieverzameling (o.a. verbetering informatie-uitwisseling tussen Lidstaten, opstellen van dreigingsanalyses), luchtvaartveiligheid, bestrijding van financiering van terrorisme en de gevolgen voor de relaties met derde landen (o.a. versterkte dialoog over terrorismebestrijding, technische assistentie bij implementatie van antiterrorisme maartregelen, terrorismeclausule in verdragen met derde landen). De EU heeft ook het afgelopen jaar hard gewerkt aan de implementatie van deze maatregelen. Over de voortgang van implementatie wordt halfjaarlijks gerapporteerd aan de Europese Raad.

De NAVO-bondgenoten hebben na de aanslagen op 11 september 2001 art. V van het Noord-Atlantisch Verdrag ingeroepen en besloten tot een serie maatregelen, waaronder patrouilles met NAVO-vliegtuigen in het VS-luchtruim, patrouilles in de oostelijke Middellandse Zee, substantiële deelname aan de VS-geleide operatie Enduring Freedom en, recentelijk, de overname van de leiding van ISAF in Afghanistan. Andere maatregelen zijn een intensivering van de uitwisseling van inlichtingen en opstellen van dreigingsanalyses, alsmede versterkte samenwerking met partnerlanden in de strijd tegen terrorisme. Tijdens de top in Praag, november 2002, is een pakket antiterrorisme maatregelen goedgekeurd. Onderdeel daarvan is het `Military Concept for Defence against Terrorism' waarin NAVO's potentiële rol op een viertal terreinen (defensieve maatregelen, management van de gevolgen van een aanval, contra terrorisme maatregelen en militaire samenwerking) is weergegeven. Verdediging tegen terrorisme speelt voorts een nadrukkelijke rol in de capaciteitendiscussie. Tevens zijn er afspraken gemaakt over verdediging van burgerbevolking, o.a. tegen mogelijke aanvallen met massavernietigingswapens. De implementatie van dit pakket zal ook in 2004 voortgezet worden.

Ook door de Verenigde Naties zijn direct na de aanslagen op 11 september 2001 maatregelen genomen. Zo heeft de VN Veiligheidsraad resolutie 1373 aangenomen die lidstaten verplicht allerlei maatregelen te nemen ter voorkoming en bestrijding van terrorisme en de financiering daarvan. Deze resolutie riep verder het Counter Terrorism Committee (CTC) in het leven voor het monitoren van de implementatie door lidstaten. Daartoe heeft het CTC de afgelopen jaren voortgangsrapporten van lidstaten kritisch beoordeeld en zal dit ook in 2004 blijven doen. Waar nodig bemiddelt het CTC bij het verlenen van technische assistentie aan lidstaten die niet op eigen kracht aan hun verplichtingen kunnen voldoen. Om deze technische assistentie te verlenen is het UN Office for Drugs and Crime dit jaar gestart met het Global Programme against Terrorism. Dit programma zal de komende jaren onder meer landen assisteren bij de ratificatie van VN antiterrorismeverdragen. De VN Veiligheidsraad heeft verder dit jaar de sancties tegen aan Al-Qaida gelieerde entiteiten en personen verfijnd en besloten dit binnen 12 maanden weer te doen. Tot slot wordt er binnen de Zesde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties onder meer onderhandeld over een Alomvattend VN-verdrag tegen terrorisme en een VN-verdrag tegen nucleair terrorisme. In 2004 worden de onderhandelingen hierover voortgezet.

Vraag 20

Kan de regering toelichten wat zij, buiten de fora van de EU, NAVO en VN, zélf doet om terrorisme te bestrijden?

Vraag 109

Kan de regering uitleggen wat de "versterkte" inspanningen en maatregelen van de Nederlandse regering om het internationale terrorisme terug te dringen in concreto inhouden?

Vraag 293

Terrorismebestrijding kent een zowel een internationale agenda component als een bilaterale component. Waar bestaat die bilaterale component precies uit?

Antwoord

De regering is van mening dat een grensoverschrijdend fenomeen als terrorisme alleen effectief bestreden kan worden in samenwerking met andere landen. Daarom concentreert de regering haar inspanningen in de multilaterale fora (EU, VN, NAVO, OVSE). Dit neemt niet weg dat Nederland ook bilateraal initiatieven onderneemt. In samenwerking met de VS voert Nederland het Container Security Initiative uit, dat zich richt op het verbeteren van de veiligheid van scheepstransport. Daarnaast is, ook met de VS, op het gebied van bestrijding van financiering van terrorisme een "best practices paper" opgesteld dat als input heeft gediend voor discussies in het kader van de Financial Action Task Force (FATF) van de OESO. Doelstelling is steeds om dergelijke initiatieven te integreren in de multilaterale fora.

Vraag 21

Kan de regering toelichten waar de meerwaarde, die aanleiding geeft tot een geïntegreerde aanpak binnen een regionale benadering, uit moet bestaan, en hoe die meerwaarde a priori gemeten wordt?

Vraag 23

Deelt de regering de mening dat niet de hele wereld prioriteit kan zijn van het Nederlandse beleid en de regionale benadering? Welke regio's hebben de grootste prioriteit en kan hier een kwantitatieve ordening bij worden gegeven?

Vraag 238

Op welke gronden is gekozen voor deze drie regio's en waarom niet ook voor de regio Midden-Oosten, waar conflictbeheersing en stabiliteit juist ook zo urgent zijn en van invloed zijn op het Nederlands veiligheidsbelang.

Antwoord

Het begrip "regionale benadering" dekt een geïntegreerde inzet van middelen op het gebied van buitenlands beleid en ontwikkelingssamenwerking. In dat kader is het voor wat betreft de inzet van ontwikkelingssamenwerkingsmiddelen noodzakelijk om prioritaire regio's aan te geven. De regering geeft daarbij prioriteit aan regio's zoals het Grote Meren gebied, de Hoorn van Afrika en de Westelijke Balkan. De puur buitenlandspolitieke (niet OS-) prioriteiten liggen in een breder spectrum, waarin bijvoorbeeld nadrukkelijk ook de relatie met de Verenigde Staten, het Midden-Oosten Vredesproces en de dialoog met de Arabische wereld aandacht krijgen.

Er is sprake van dubbele meerwaarde. Die vloeit ten eerste voort uit de erkenning van het regionale perspectief (en dus het zoeken naar regionale oplossingen) en ten tweede uit de gecombineerde inzet van instrumenten van buitenlands beleid. Vanwege regionale invloeden kunnen het nationaal perspectief en één instrument van buitenlands beleid dan wel ontwikkelingssamenwerking onvoldoende zijn om tot een oplossing te komen. Voorbeelden zijn vrede en veiligheid, milieu en migratie. Die meerwaarde laat zich overigens moeilijk meten in kwantitatieve termen. De meerwaarde is echter wel tastbaar, bijvoorbeeld de totstandkoming van een vredesakkoord door de inzet van meerdere instrumenten van buitenlands beleid en ontwikkelingssamenwerking.

De Grote Meren en de Hoorn van Afrika worden nadrukkelijk gekenmerkt door regionale problemen op het gebied van veiligheid en stabiliteit. De Grote Meren en de Hoorn liggen bovendien in het armste werelddeel: Afrika. Als armste werelddeel verdient Afrika extra aandacht in de strijd tegen honger, ziekte, conflict, natuurdegradatie en ongelijkheid. Van oudsher is de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking sterk in Afrika vertegenwoordigd. Die betrokkenheid geldt ook de Westelijke Balkan, waar Nederland via gerichte steun aan het transitieproces een bijdrage levert aan conflictbeheersing, stabiliteit en duurzame ontwikkeling in de regio. Een regionale benadering vanuit ontwikkelingssamenwerking van het Midden-Oosten ligt minder in de rede vanwege het grote aantal middeninkomenslanden in deze regio. In het Midden-Oosten is de samenwerking op het terrein van ontwikkelingssamenwerking dan ook beperkt tot drie partnerlanden.

Vraag 22

Vormt het bevorderen van ondertekening en ratificatie van het Statuut voor het Internationaal Strafhof door partnerlanden een onderdeel van het geïntegreerde buitenlands beleid? Zijn er voorbeelden te geven dat Nederland hier actief een rol bij vervult? Bestaat er hierover dialoog met de regering van Guatemala?

Antwoord

Ja. Het bevorderen van ratificatie van het Statuut van het Internationaal Strafhof is nog steeds van groot belang en maakt deel uit van het geïntegreerd buitenlands beleid. Voor de legitimiteit van het Hof is universele acceptatie en effectief opereren essentieel. Nederland acht daarom een voortdurende campagne gericht op de ratificatie en implementatie van het Statuut van het Internationaal Strafhof noodzakelijk. Overeenkomstig het Nederlandse regeringsbeleid en de EU Common Position en het EU Action Plan spant Nederland zich in voor een zo breed mogelijke ratificatie, acceptatie, goedkeuring of toetreding tot het Statuut alsmede de implementatie daarvan. Hoewel het Statuut op dit moment reeds door 92 landen is geratificeerd, zijn veel andere landen nog in het proces van ratificatie. Een groot aantal landen is dit proces nog niet begonnen. Daarnaast blijken veel landen problemen te ondervinden bij implementatie van de bepalingen van het Statuut in nationale wetgeving. Nederland richt zich bij de concrete ondersteuning van landen in het bijzonder op de kandidaat-lidstaat Tsjechië, alsmede een specifieke groep landen in Afrika, het Midden-Oosten en Zuidoost Azië. Nederland heeft als gastland van het Hof een speciale doch geenszins exclusieve verantwoordelijkheid voor het effectief functioneren van het Hof.

Voorbeelden van recente projecten ter realisering van bovengenoemde doelstellingen, waar Nederland financieel en / of inhoudelijk aan heeft bijgedragen zijn: een conferentie in Mexico georganiseerd door `the Center for International Law' en het Max Planck Instituut, het forum van de `Parliamentarians for Global Action' in New York; een seminar georganiseerd door de `Chinese Society for International Law' in Peking, een conferentie in Accra georganiseerd door de NGO Africa Legal Aid en een campagne in Azië georganiseerd door Forum Asia.

Ook heeft Nederland zelf een seminar in Amman (Jordanië) en een bijeenkomst in Santiago de Chile georganiseerd. In december 2003 organiseert Nederland een regionaal seminar in Burkina Faso met deelname van Afrikaanse landen. Een bijeenkomst in Praag staat gepland voor begin 2004. Ook staat een bijeenkomst in Jemen op stapel.

Ten aanzien van Guatemala heeft de Minister van Ontwikkelingssamenwerking tijdens een recente reis door Latijns Amerika gesproken met de Guatemalteekse autoriteiten. Uit deze gesprekken kwam naar voren dat president Alfonso Protillo het Constitutionele Hof in januari 2002 om advies heeft gevraagd betreffende de compatibiliteit van het Statuut en de Guatemalteekse grondwet. Op 26 maart 2002 besliste het Hof dat er geen onverenigbaarheid is tussen het Statuut en de grondwet van Guatemala. Desondanks bestaat er oppositie tegen het Internationaal Strafhof van met name de conservatieve leden van de huidige regering. Guatemalteekse NGO's lobbyen actief, zowel nationaal als regionaal, om de regering over te halen tot het Statuut toe te treden. Guatemala heeft overigens geen bilaterale overeenkomst inzake de overdracht van personen aan het Strafhof met de Verenigde Staten gesloten.

Vraag 24

Wanneer zullen in het verleden verdwenen en niet-verantwoorde ontwikkelingsgelden van de Palestijnen worden teruggevorderd en welke initiatieven zal Nederland daartoe nemen?

Antwoord

De regering meent dat het terugvorderen van niet-verantwoorde Nederlandse ontwikkelingsgelden onder de huidige omstandigheden niet opportuun is vanwege de negatieve effecten die dit zou hebben op de Palestijnse bevolking, die in het algemeen sterk afhankelijk is van de financiële ondersteuning die zij direct of indirect via de Palestijnse Autoriteit ontvangt. Overigens staat op dit moment niet vast dat bij de door het IMF aangehaalde bedragen sprake is van niet-verantwoorde Nederlandse ontwikkelingsgelden. Onder leiding van de Palestijnse minister van Financiën Salim Fayad is een grootscheepse operatie uitgevoerd om de transparantie van Palestijnse financiën op orde te brengen. Dankzij zijn inspanningen is deze financiële transparantie op een alleszins acceptabel niveau gebracht. Voor wat betreft dit laatste verwijs ik naar de antwoorden op vragen die de kamerleden Wilders en Eurlings stelden (TK aanhangsel van de handelingen, 2003-2004, nr. 168), waarin ik mijn standpunt uiteenzette ten aanzien van de uitkomsten van het op 15 september door het IMF gepubliceerde rapport aangaande de financiële huishouding van de Palestijnse Autoriteit.

Vraag 25

Kent de regering een Arabisch dan wel islamitisch land dat met recht democratisch genoemd kan worden en waar de rechtsstaat, de rule of law, de civil society en respect voor de mensenrechten voldoende is ontwikkeld? Zo ja, welk land? Zo neen, welke conclusie verbindt de regering daaraan?

Vraag 186

Is de regering op de hoogte van recente rapporten over de Arabische wereld, zoals het rapport van de Wereldbank Better Governance for Development in the Middle East and North Africa en het Arab Human Development Report? Wat is het algemene regeringsoordeel over deze rapporten?

Antwoord

De landen waarop wordt gedoeld, bevinden zich in verschillende stadia van democratisering. Daarbij verdient Turkije, een seculier Islamitisch land en tevens NAVO-bondgenoot, in dit kader in positieve zin vermelding. Sommige landen staan nog helemaal aan het begin van democratisering, terwijl andere verder zijn. In geen van deze landen is de situatie op alle genoemde gebieden zodanig dat gesproken kan worden van een democratische rechtstaat. De regering onderschrijft het belang van ontwikkeling en democratisering in de Arabische regio. Uit de UNDP Arab Human Development Reports 2002 en 2003 bleek dat gebrek aan vrijheid één van de belangrijkste belemmeringen vormt voor de ontwikkeling van deze regio. In het verlengde hiervan verwijs ik overigens naar het antwoord op de kamervragen die over dit rapport zijn gesteld (2030401780, antwoord verzonden op 17 november 2003). Ook de bevindingen in het Rapport van de Wereldbank, waarin met name gebrekkig bestuur en onvoldoende betrokkenheid van burgers in besluitvormingsprocessen als problemen worden geïdentificeerd, wijzen in die richting. Het is dan ook van groot belang dat deze landen hieraan actief werken. Deze zaken komen voortdurend aan de orde in gesprekken met deze landen, zowel bilateraal als in het kader van het Barcelona-proces. De regering ijvert ervoor dat de mensenrechtenparagraaf in de Associatie-akkoorden tussen de Europese Unie en de landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten uitgewerkt wordt naar concrete maatregelen in de praktijk. De Commissie heeft, mede op verzoek van Nederland, op 21 mei 2003 een Mededeling gepubliceerd waarin aanbevelingen worden gedaan voor de intensivering van de relaties met de Mediterrane landen op het vlak van mensenrechten en democratisering. Deze Mededeling zal op korte termijn in de Raad worden behandeld. Waar mogelijk dienen de betrokken landen gestimuleerd te worden het democratiseringsproces (verder) op gang te brengen en ook geholpen te worden bij de uitwerking hiervan in de praktijk. Democratisering en goed bestuur zijn al geruime tijd duidelijke aandachtspunten in het Nederlandse buitenlandse beleid inclusief het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. In het licht van het UNDP Arab Human Development Report 2003 verdient de positie van de vrouw in de Arabische wereld daarbij bijzondere aandacht.

Vraag 26

Welke initiatieven heeft de Nederlandse regering recentelijk genomen om het vredesproces in het Midden-Oosten vlot te trekken? Welke initiatieven heeft de Europese Unie in dit verband genomen? Op welke wijze wordt er druk op de Verenigde Staten uitgeoefend om de uitvoering van de roadmap bij beide partijen af te dwingen?

Antwoord

De Nederlandse regering grijpt iedere mogelijkheid aan om de Israëlische regering en de Palestijnse Autoriteit aan te spreken op hun, in de roadmap vermelde, verplichtingen. Beide partijen hebben zich gecommitteerd aan de uitvoering van het pakket aan maatregelen, zij het dat Israël daarbij op 14 punten voorbehouden heeft gemaakt. Zowel Nederland als de Europese Unie roepen zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit op hun verplichtingen in het kader van de Roadmap na te komen. De Palestijnse Autoriteit dient in dat kader onmiddellijk een begin te maken met bestrijding van terrorisme en dient binnenlandse hervormingen door te voeren, waaronder op het terrein van veiligheid. Israël dient te stoppen met uitbreiding van de nederzettingen en de bouw van het zogenaamde veiligheidshek en dient daarnaast de humanitaire omstandigheden van de Palestijnse bevolking te verbeteren. In EU-verband gebeurt dit onder meer in de Associatieraad met Israël, laatstelijk op 17/18 november 2003, en het Associatiecomité met de Palestijnen, laatstelijk in juni 2003. Daarnaast heeft de EU bij monde van de speciale vertegenwoordiger voor het Midden-Oosten, Ambassadeur Otte, tijdens zijn recent bezoek aan de regio de Palestijnse Autoriteit aangesproken op haar verplichtingen en gewezen op de eventuele consequenties indien de gewenste maatregelen uitblijven. De Amerikaanse rol in het Midden Oosten vredesproces is naar onze overtuiging van cruciale betekenis. Het Midden Oosten vredesproces vormt een vast onderdeel van de bilaterale gesprekken tussen Nederland en de Verenigde Staten. De samenwerking tussen Europa en de Amerikaanse regering dienaangaande is intensief en constructief, onder meer in het kader van het zgn. Kwartet, getuige de Amerikaanse steun voor de - door Europa geïnitieerde - roadmap.

Vraag 27

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het in kaart brengen van mensenrechtenschendingen in Afghanistan? Hoe wordt gewaarborgd dat in de toekomst bewijsmateriaal over schendingen van de mensenrechten veilig wordt gesteld en dat onderzoek naar mensenrechtenschendingen wordt voortgezet, ook na de geplande verkiezingen volgend jaar?

Antwoord

Mensenrechtenschendingen in Afghanistan worden geregistreerd door UNAMA en de Afghaanse Mensenrechtencommissie, die elk over een aantal veldkantoren beschikken. Daarnaast monitoren diverse NGO's, zoals Amnesty International en Human Rights Watch, de mensenrechtenschendingen. Het veiligstellen van bewijsmateriaal is een belangrijk punt, waar genoemde organisaties aandacht aan besteden. Uitgaande van de ontwerptekst voor de nieuwe Grondwet houdt de Mensenrechtencommissie na afloop van de Bonn-agenda in de zomer van 2004 waarschijnlijk het hoofdmandaat voor de monitoring van schendingen.

Naast nationale mechanismen zullen ook de mensenrechten-instrumenten van de VN, zoals de toezichthoudende comité's van de VN-verdragen, een rol kunnen spelen bij de monitoring van de naleving.

Bij de inventarisatie van mensenrechtenschendingen is het goed de Afghaanse context in gedachten te houden. Om te kunnen optreden tegen geregistreerde schendingen zijn een transparante maatschappij en voldoende capaciteit en verantwoordingsplicht van staatsinstellingen nodig. Momenteel ontbreken deze, maar de overgangsregering in Kabul (ATA) legt daar thans in lijn met het Bonn-akkoord een basis voor.

Vraag 28

Op welke wijze wordt de Nederlandse betrokkenheid bij de verbetering van de veiligheid en de wederopbouw van Afghanistan in 2004 voortgezet?

Antwoord

De regering overweegt de Nederlandse militaire betrokkenheid bij de stabilisering van Afghanistan in 2004 verder vervolg te geven. Daartoe worden momenteel diverse opties bezien. De regering is voornemens in de loop van november een besluit te nemen over mogelijke deelneming aan uitbreiding van ISAF, primair bij de Duitse presentie in Kunduz (Provincial Reconstruction Team). Eén en ander hangt samen met de noodzaak van nadere besluitvorming in NAVO-verband.

Daarnaast heeft Nederland zich meerjarig gecommitteerd aan de wederopbouw van Afghanistan, hetgeen zich onder meer uit in de plaatsing van het land op de lijst van partnerlanden in de Ontwikkelingssamenwerking. Nederland hecht daarbij aan Afghaans 'ownership' bij de wederopbouw en draagt daarom vooral bij aan het Afghanistan Reconstruction Trust Fund, dat door het Afghaanse Ministerie van Financiën beheerd wordt. Daarnaast wordt overwogen om uit het Stabiliteitsfonds bij te dragen aan de wederopbouw van de veiligheidsstructuren. Voorts zal waarschijnlijk wederom humanitaire hulp worden verstrekt.

Vraag 29

Hoe verlopen de voorbereidingen van de verkiezingen in Afghanistan? Zijn er voldoende fondsen en VN-medewerkers om de verkiezingen voor te bereiden? Hebben de VN-medewerkers die zich bezig houden met de voorbereidingen ten behoeve van de verkiezingen toegang tot het hele gebied? Wat is de verwachte verkiezingsdatum?

Antwoord

Het proces van politieke wederopbouw in Afghanistan vordert langzaam. De voorbereidingen voor de verkiezingen zijn gestart door UNAMA en de Afghaanse verkiezingscommissie. De eerste stap is het registratieproces dat in drie fases zal verlopen, te beginnen in de grote steden. Deze eerste fase zal per 1 december van start gaan. Voor deze fase is voldoende geld beschikbaar. Voor de tweede en derde fase, die van februari tot en met april zullen duren, ontbreken fondsen (nog) goeddeels. Naast financiële problemen kent het registratieproces ook problemen van andere aard, zoals veiligheid, logistiek en cultuur. De zuidelijke provincies zijn onveilig door destabiliserende activiteiten van onder andere de Taliban en Al Qaida. De krappe tijdspanne en geldgebrek trekken een zware wissel op de acquisitie van materieel en het opbouwen van capaciteit bij de Afghaanse verkiezingscommissie. Het is derhalve niet zeker of de verkiezingsteams daadwerkelijk alle districten zullen bereiken. De traditionele samenleving bemoeilijkt daarnaast de deelname van kiesgerechtigde vrouwen aan de verkiezingen. De Constitutionele Loya Jirga zal zich in december naar verhoopt uitspreken over de datum en de modaliteiten van de verkiezingen rond de zomer. Het is niet ondenkbaar dat de verkiezingen, oorspronkelijk voorzien voor juni 2004, met enkele maanden zullen worden uitgesteld, maar vooralsnog blijft de in Bonn overeengekomen streefdatum staan.

Vraag 30

Aan wie worden door de Nederlandse militairen in Irak de arrestanten dan wel verdachten overgedragen? Vormt de overdracht van arrestanten dan wel de verdachten via de Britten aan de Amerikaanse troepen een schending van het EVRM of andere verdragen waaraan Nederland zich gecommitteerd heeft? Zijn er door Nederland overgedragen arrestanten overgevlogen naar de VS?

Antwoord

Nederland heeft met het Verenigd Koninkrijk afgesproken dat personen die worden verdacht van commune misdrijven zo snel mogelijk worden overdragen aan de Irakese autoriteiten. Personen die zijn aangehouden omdat zij een directe bedreiging vormen voor de stabilisatiemacht of die worden verdacht van oorlogsmisdrijven worden overgedragen aan het Verenigd Koninkrijk. Op grond van de effectieve controle die het Verenigd Koninkrijk uitoefent in een deel van Irak zou in beginsel kunnen worden aangenomen dat het EVRM aldaar van toepassing is op het Verenigd Koninkrijk in Irak Dit geldt ook ten aanzien van eventuele overdracht van gevangenen aan derde landen, alsmede voor gevangenen die door Nederland aan het Verenigd Koninkrijk zijn overgedragen.

Vraag 31

Hoe beoordeelt de Nederlandse regering het detentieregime in Guantánamo Bay? Hoe beoordeelt de Nederlandse regering de rapportages van het Internationale Rode Kruis (ICRC) over Guantánamo Bay? Worden in Guantánamo Bay de Geneefse conventies geschonden? Wijst de Nederlandse regering de VS bilateraal dan wel multilateraal op het feit dat het detentieregime en de onduidelijke juridische procedures een schending van de conventies zijn?

Vraag 152

Welke stappen zijn er recent ondernomen om een einde te maken aan de slechte rechtspositie van de gedetineerden op Guantánamo Bay? Klopt het dat er in ieder geval twee gedetineerden als gevolg van doodslag zijn overleden?

Vraag 153

Welk vervolg geeft de Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken van de EU (RAZEB) aan de kritische resolutie van het Europees Parlement inzake Guantánamo Bay, die medio oktober 2003 is aangenomen? Wat wordt de Nederlandse insteek? Is er ooit een kritische EU-verklaring inzake het detentieregime in Guantánamo Bay uitgegaan? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De VS is van mening dat de gevangenen in Guantánamo Bay niet onder de Geneefse Conventies vallen. Op basis van door de Amerikaanse regering verstrekte informatie heeft de regering begrepen dat de betrokkenen de facto een behandeling krijgen als krijgsgevangenen ingevolge bepalingen van de Geneefse Conventie.

De regering beoordeelt de rapportages van het ICRC over Guantánamo Bay in het algemeen als gedegen en van goede kwaliteit, maar ook als zorgwekkend. De zorg die het ICRC in deze rapportages uitspreekt wordt door de regering, en ook door de EU Lidstaten, gedeeld.

Om de vraag of de Geneefse conventies in Guantánamo Bay worden geschonden te kunnen beantwoorden is specifieke kennis van individuele gevallen van gedetineerden noodzakelijk. Over deze kennis beschikt de regering niet. Zij heeft geen informatie over het overlijden van twee gedetineerden als gevolg van doodslag. De regering gaat ervan uit dat de VS zich volledig bewust is van zijn volkenrechtelijke verplichtingen, met inbegrip van die op het terrein van de mensenrechten, en de intentie heeft deze verplichtingen na te leven. De regering heeft zich meermalen in die zin uitgesproken.

In bilateraal verband wordt door de Nederlandse regering regelmatig aandacht gevraagd voor de situatie in Guantánamo Bay, recentelijk tijdens overleg met de Amerikaanse ambassadeur voor oorlogsmisdaden Prosper, Asst. Secretary voor mensenrechten Craner en met mensenrechtenambassadeur Southwick, en ook in multilaterale fora, zoals in de OVSE Human Dimension Implementation Meeting.

Vraag 32

Is de regering bereid, via de contacten die zij in Irak heeft, consequente aandacht te vragen voor de positie en vertegenwoordiging van de Assyrisch-Christelijke minderheid, in het bijzonder wanneer een aanvang gemaakt zal worden met het opstellen van een ontwerpconstitutie, maar ook nu reeds bij de opbouw van het lokaal en landelijk bestuur? Kan zij de Kamer inlichten hoe tot nu toe met deze minderheid omgegaan wordt bij de wederopbouw van instituties?

Vraag 112

Wat is de regeringsopvatting over de wijze waarop de belangen van minderheidsgroepen in de afgelopen twaalf jaar in de Koerdische autonome zone in Irak zijn behandeld? Is de regering van mening dat dit een voorbeeld is voor het gehele land of meent u dat er ernstige fouten zijn gemaakt?

Vraag 113

Is de regering de voorkeur van de gehele Irakese politieke wereld om te streven naar een federatief Irak te steunen? Zo neen, wat zijn de regeringsbezwaren tegen een federatief Irak? Moeten niet de opvattingen van de Irakese politieke organisaties zelf maatstaf zijn voor de ontwikkelingen in het land?

Antwoord

De regering is van mening dat de Irakezen thans zelf hun eigen toekomst moeten kunnen bepalen, met name waar het de toekomstige constitutie en staatsvorm betreft. De regering is van mening dat daarbij rekening gehouden moet worden met de rechten van de verschillende bevolkingsgroepen in Irak, waaronder ook minderheden zoals de Assyrisch-Christelijke minderheid. Het is in dit verband een goed teken dat in de Iraqi Governing Council de verschillende bevolkingsgroepen, waaronder ook de Assyrisch-Christelijke minderheid vertegenwoordigd zijn.

Vraag 33

In de nota Aan elkaar verplicht worden de verschillende landenlijsten 19+3, milieu en GMV samengevoegd tot één lijst. Moet de opmerking over de "transitie van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking voor de Palestijnse Gebieden tot een Goed Bestuur programma" zo begrepen worden dat Nederland de bestaande bilaterale relatie met de Palestijnse Gebieden handhaaft, maar binnen die relatie kiest voor de sector goed bestuur? Zo ja, mag de conclusie dan zijn dat het voornemen van de vorige minister voor Ontwikkelingssamenwerking ten aanzien van de Palestijnse Gebieden hetzelfde blijft, maar de aanduiding ervan wordt aangepast aan de nieuwe systematiek?

Antwoord

Ja. Het beleid ten aanzien van de Palestijnse Gebieden is onveranderd. Slechts de aanduiding ervan is aangepast in lijn met de systematiek van de nota Aan elkaar verplicht.

Vraag 34

Hoe wil de regering "zowel in het Westen als in de Arabische wereld op verschillende maatschappelijke niveaus beter begrip van en voor elkaar" kweken? Welke activiteiten ontplooit de regering hiertoe?

Vraag 185

Op welke wijze gaat de Nederlandse regering de bilaterale relatie/dialoog met de Arabische landen intensiveren?

Antwoord

De regering werkt aan een intensivering van de contacten met vertegenwoordigers van de Arabische wereld. Waar mogelijk zullen democratisering en hervorming in deze landen worden gestimuleerd. Daarnaast is het van belang contacten op maatschappelijk niveau aan te moedigen. Hierbij kan worden gedacht aan samenwerking op het gebied van cultuur, maar ook op het gebied van onderwijs en wetenschap. Ook kan worden gedacht aan ondersteuning van de media bij het bevorderen van kennis over en begrip van en voor elkaar. Hierbij zullen in toenemende mate ook onze ambassades in de betrokken landen een belangrijke rol spelen.

Vraag 35

Nederland hecht aan een goed werkend multilateraal stelsel. Betekent dit dat de regering meer aandacht wil besteden aan de naleving van de verschillende verdragen c.q. conventies? Wat betekent dit voor de Nederlandse houding als het gaat om de Israëlische schendingen van de Vierde Geneefse Conventie en de verschillende mensenrechten-verdragen? Welke stappen wil de regering nemen om Israël tot naleving te dwingen?

Antwoord

De regering hecht groot belang aan de naleving van verdragen, niet alleen vanuit haar zorg voor de internationale rechtsorde (pacta sunt servanda). Op basis van dat uitgangspunt spreekt de regering andere landen regelmatig aan op de op hen rustende verplichtingen. Dit geldt ook in relatie tot Israël. Israël wordt zowel in multilaterale fora, waaronder in EU-verklaringen en in mede door Nederland ondersteunde VN-resoluties, alsook bilateraal door Nederland aangesproken op haar verantwoordelijkheden op dit punt.

Vraag 36

Kan de regering met concrete voorbeelden uitleggen wat zij verstaat onder een `multilateraal beleid met tanden'?

Vraag 41

Hoe gaat de technische ondersteuning ten aanzien van het exportcontrolesysteem van landen die geen of beperkt onderdeel uitmaken van het wereldomspannende stelsel van afspraken omtrent non-proliferatie er uitzien?

Vraag 42

Welke landen zijn voor de regering `onderwerp van zorg en discussie' als het gaat om non-proliferatie van massavernietigingswapens? Welke concrete `aanvulling en versterking van het bestaande systeem' is volgens de regering nodig en welke voorstellen zal de regering ter zake doen?

Vraag 96

Welke "andere preventieve maatregelen" bedoelt de regering concreet als het gaat om nieuwe antwoorden op het grote gevaar van proliferatie van massavernietigingswapens.

Antwoord

Het multilaterale systeem biedt, bij goed functioneren, de beste mogelijkheden om internationale bedreigingen tegen te gaan. Daartoe is VN-brede normstelling belangrijk, maar tegelijkertijd niet genoeg. Uitvoering van resoluties, verdragen etc. is nodig. Het multilateraal systeem, bijvoorbeeld ten aanzien van non-proliferatie, moet sluitend worden gemaakt. In beginsel biedt een rol van de VN-Veiligheidsraad (bindende uitspraken op grond van Hoofdstuk VII van het VN-Handvest) daarvoor een oplossing. Maar in de praktijk schiet de controle op de naleving van verplichtingen in een aantal gevallen tekort, zonder dat een beroep op de Veiligheidsraad realistisch is. Tegelijkertijd staat de aard van veiligheidsbedreigingen (zoals terrorisme) niet uitsluitend een reactieve benadering toe, zodat naar aanvullende toepassingen moet worden gezocht.

Daarbij kan worden gedacht aan voorstellen zoals het "Proliferation Security Initiative", bevordering van goede werking van de exportcontroleregimes, strategische en systematische inzet van de instrumenten van de Europese Unie bij de bestrijding van proliferatie en bevordering van de vernietiging van chemische en nucleaire wapens in de Russische Federatie. Het gaat daarbij dus om maatregelen die, binnen de kaders van het nationale en internationale recht, op concrete wijze de verspreiding van massavernietigingswapens en onderdelen daarvoor tegengaan.

Landen van zorg op het gebied van de proliferatie van massavernietigingswapens zijn die landen, ten aanzien waarvan vermoedens dan wel harde aanwijzingen bestaan dat zij op een of andere wijze betrokken zijn bij de overdracht, verwerving of ontwikkeling van biologische, chemische, radiologische of nucleaire wapens, in strijd met de bestaande verdragen ter zake. Het gaat derhalve om algemene benadering, niet om een omschreven groep van landen.

Technische ondersteuning aan derde landen vindt op verschillende manieren plaats.

Nederland heeft bilaterale samenwerkingsprojecten met Slowakije en Roemenië. Bedoeling van deze projecten is beide landen te ondersteunen bij het opzetten van een effectief wapenexportcontrole-beleid mede ter voorbereiding op hun toekomstige lidmaatschap van EU en NAVO. Ook de Europese Commissie en andere lidstaten assisteren EU kandidaat lidstaten, waar nodig, bij nationaal exportcontrolebeleid. De EU zet zich er ook voor in dat de kandidaat Lidstaten toetreden tot bestaande exportcontroleregimes. Daarnaast wordt, in het kader van het EU actieprogramma tegen de proliferatie van massavernietigingswapens, gesproken over een "peer review" van het exportcontrolebeleid in de EU lidstaten en kandidaat lidstaten. Tenslotte spelen de exportcontroleregimes een rol bij het verschaffen van technische informatie over vormgeving en uitvoering van exportcontroles aan landen die geen deel uitmaken van die regimes.

Vraag 37

Kan de regering naar aanleiding van de stelling dat "hervormingen van het VN-secretariaat zoals door de SGVN voorgesteld van groot belang zijn", aangeven welke voorstellen concreet door de regering worden gesteund?

Vraag 71

Welke maatregelen ondersteunt de regering om de Veiligheidsraad beter te laten functioneren naar aanleiding van het "op cruciale momenten moeizaam functioneren" van de Veiligheidsraad?

Vraag 74

De regering heeft in samenwerking met een aantal andere landen voorstellen gepresenteerd voor intergouvernementele hervormingen binnen de VN (het Greentree Rapport). Ook spreekt de regering regelmatig over `multilateralisme met tanden'. Welke concrete activiteiten en voorstellen is de regering voornemens te doen in het komende jaar op dit terrein?

Antwoord

De Secretaris-Generaal van de VN, Kofi Annan, heeft tijdens de opening van de zitting van de Algemene Vergadering op 23 september jl. op indringende wijze de discussie aangezwengeld over hervormingen van de VN. Daartoe heeft hij een High Level Panel van Eminent Personalities ingesteld, onder leiding van de voormalige premier van Thailand, die volgend jaar aanbevelingen zal doen. Het panel zal:


1. De huidige uitdagingen voor vrede en veiligheid onderzoeken;


2. Bezien hoe collectieve actie kan bijdragen tot het adresseren van deze uitdagingen en


3. Het functioneren van de belangrijkste VN-organen en hun onderlinge relatie bekijken.

Deze discussie volgt op reeds in gang gezette hervormingen, waarvan een overzicht u toeging per brief van 10 oktober jl. (TK 29200 V,
11). Daarin wordt onder meer ingegaan op het zogenaamde Greentree rapport over hervorming van de Algemene Vergadering, dat over het algemeen goed werd ontvangen.

Nederland wil een actieve bijdrage leveren aan de hervormingsdiscussie. Zo zet Nederland zich actief in om in EU-verband tot concrete stellingnames te komen en deze in te brengen bij het Panel.

Vraag 38

Welke stappen zullen door de regering worden gezet om de Haagse coördinatiestructuur te versterken?

Antwoord

Een verdere versterking van de Haagse coordinatiestructuur zal langs onderscheiden trajecten invulling gegeven worden. In de eerste plaats zijn op enkele hoofdthema's, zoals het aanstaande EU-voorzitterschap en de Financiele Perspectieven 2007-2013, ministeriele stuurgroepen ingesteld. Beide stuurgroepen functioneren complementair aan het bestaande coordinatiemechanisme. Voorts geldt voor alle ministeries dat de groei en complexiteit van in EU-kader plaatshebbende besluitvorming vraagt om voortdurende aandacht vanuit de eigen organisatie. Tot slot zullen nadere voorstellen voor de interdepartementale coordinatiestructuur volgen, waarbij het tijdpad zodanig wordt opgezet, dat de voorbereiding op en uitvoering van het Nederlands EU-voorziterschap niet belast worden.

Vraag 40

Kan de regering duidelijk maken hoe Nederland als lid van de VN-Mensenrechtencommissie in 2004 concreet impulsen wil geven op het terrein van het functioneren van de VN-mensenrechtencommissie? Wat zijn de concrete doelstellingen voor Nederland? Wanneer en hoe zullen resultaten van deze impulsen gemeten kunnen worden?

Vraag 80

Welke concrete voorstellen zal de regering doen om de effectiviteit van de VN-Mensenrechtencommissie te vergroten? Welke organisatorische hervormingen binnen de VN-Mensenrechtencommissie zal de regering voorstellen?

Antwoord

De vraag hoe het functioneren van de VN-Mensenrechtencommissie (MRC) kan worden verbeterd, vormt onderwerp van verkennend overleg met diverse partijen, zowel met de EU-partners als anderen. Aan de Adviesraad Internationale Vraagstukken werd hieromtrent in augustus jl. advies gevraagd. Het gaat hier om een denkproces dat al geruime tijd gaande is en niet op korte termijn zal worden afgerond. Resultaten zullen stapsgewijs geboekt kunnen worden. Verbeteringen worden vooral gezocht in een efficiënter en effectiever opereren van de MRC door veranderingen in de werkwijze. Nederland is ook voorstander van een "agreed slate" systeem voor de westerse groep, dat wil zeggen dat lidmaatschap van landen uit die groep volgens een vast stramien rouleert. Daarmee wordt voorkomen dat iedere keer weer opnieuw door elk individueel land veel energie moet worden gestoken in de eigen verkiezing als lid, waar deze energie beter kan worden aangewend ten behoeve van de werkzaamheden van de Commissie zelf. De regering streeft er overigens naar naast het interne EU-overleg ruimte te houden voor al dan niet geïnstitutionaliseerd overleg met andere (groepen van) landen om tot een meer eensgezinde beoordeling van de mensenrechtensituatie in bepaalde landen te komen. Nederland is ook voorstander van een discussie over een verschuiving van het instrument van een veroordelende landenresolutie naar zogenaamde technische-assistentieresoluties waarin landen nog steeds op hun mensenrechtensituatie worden aangesproken maar ook ondersteuning krijgen van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten. Zo kunnen in een geïntensiveerde dialoog concrete afspraken gemaakt worden over wat een land moet doen en wat de internationale gemeenschap dat land kan bieden. Dat past in de algehele trend in het Nederlandse mensenrechtenbeleid om meer nadruk te leggen op de bevordering van implementatie van afspraken en verplichtingen. Daar waar het verzet tegen veroordelende resoluties in de afgelopen jaren is gegroeid, ziet de regering een mogelijke verschuiving ook als een constructieve inzet voor verbetering van de dialoog binnen de MRC.

Vraag 43

In hoeverre heeft de promotie van de bewindspersoon voor Ontwikkelingssamenwerking van staatssecretaris naar minister de slagkracht van Ontwikkelingssamenwerking ook feitelijk en aantoonbaar vergroot of is dit niet zozeer het geval geweest?

Antwoord

De balans van de promotie van de bewindspersoon voor Ontwikkelingssamenwerking van staatssecretaris naar minister is een positieve. In de eerste plaats is het een signaal van het belang dat Nederland hecht aan ontwikkelingssamenwerking. Nationaal en internationaal weegt dat zwaar. Ten tweede is een minister als lid van de ministerraad in de gelegenheid structureel aandacht te vragen voor duurzame armoedebestrijding.

Vraag 44

Hoe zal de slagkracht van Ontwikkelingssamenwerking worden vergroot door intensivering van de samenwerking met het bedrijfsleven? Welke specifieke dossiers heeft de regering hierbij op het oog? Met behulp van welke criteria wordt bepaald met welke bedrijven samenwerking zal worden gezocht?

Antwoord

Economische groei in ontwikkelingslanden is essentieel voor duurzame armoedevermindering. Een gezonde private sector in ontwikkelingslanden zorgt immers voor werk en inkomen. Bij het bevorderen van een gezonde private sector hebben zowel overheden (onder meer wet- en regelgeving), maatschappelijke organisaties als bedrijven een rol te spelen. Door samenwerking kan de bijdrage van het bedrijfsleven aan economische groei (en zo aan armoedevermindering) versterkt worden. Samenwerking met het Nederlandse en internationale bedrijfsleven krijgt hierbij niet alleen gestalte door ondersteuning van bedrijvigheid en investeringen (bijvoorbeeld via PSOM en ORET), maar ook door het aangaan van partnerschappen (bijvoorbeeld met Agriterra en LTO gericht op capaciteitsopbouw in de agrarische sector in ontwikkelingslanden) en het stimuleren van maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Wat betreft de criteria voor samenwerking met bedrijven geldt dat in het algemeen het streven naar duurzame armoedevermindering voorop staat. Meer specifiek dient samenwerking met bedrijven ook bij te dragen aan bedrijvigheid, duurzame werkgelegenheid (bijvoorbeeld via PSOM) en kennisoverdracht (bijvoorbeeld via PUM of het convenant met Agriterra en LTO Nederland). Eén en ander komt ook tot uiting in de voorwaarden van de verschillende bedrijfsleven-instrumenten.

Verder geldt dat bedrijven die in aanmerking willen komen voor de verschillende bedrijfsleven-instrumenten geacht worden de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naar vermogen toe te passen.

Vraag 45

Heeft de Nederlandse regering inmiddels een adviesaanvraag bij de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) ingediend over de mogelijke strijdigheid van de besluitvormingsprocedure inzake deelname aan de NATO Response Force met het nationale toetsingskader voor uitzending van militairen? Is inmiddels ook al advies uitgebracht? Zo ja, hoe luidt dit advies?

Vraag 120

Kan de regering haar ideeën toelichten met betrekking tot het uitwerken van de besluitvormingsprocedure van de NATO Response Force? Hoe dient de besluitvorming te verlopen indien Nederlandse militaire eenheden zijn betrokken bij de inzet van de NATO Response Force?

Vraag 122

Hoe verhouden zich de verplichtingen die verbonden zijn aan de NATO Response Force met Europese verplichtingen?

Antwoord

Op 29 oktober jl. heeft de regering de AIV gevraagd nader in te gaan op de vraag of de deelneming van de Nederlandse krijgsmacht aan internationale samenwerkingsverbanden in het kader van crisisbeheersingsoperaties aanleiding vormt het toetsingskader aan te passen en voorts te onderzoeken of de bestaande procedures toereikend zijn. (TK 28 676, nr. 8).

De AIV heeft nog niet inhoudelijk kunnen reageren op de adviesaanvraag

De relevante passage van de adviesaanvraag luidt als volgt: "De afgelopen jaren zijn verschillende initiatieven genomen om multinationale militaire verbanden op te richten, zoals de toekomstige NATO Response Force en diens Europese tegenhanger. Daarnaast kent de Nederlandse krijgsmacht verschillende bilaterale samenwerkingsverbanden met andere landen. De AIV stelt in zijn recente advies over militaire samenwerking in Europa dat voor succesvolle operationele samenwerking een deel van de nationale beslissingsbevoegdheid moet worden ingeleverd. Het is voorts de vraag welke gevolgen de verdere inbedding van de Nederlandse eenheden in multinationale militaire verbanden heeft voor de nationale besluitvormingsprocedures: ligt een aanpassing van het Toetsingskader voor de uitzending van eenheden in de rede, of kunnen voldoende procedurele voorzieningen worden getroffen om recht te doen aan de noodzaak van snel, expeditionair, collectief optreden terwijl de betrokkenheid van het parlement gewaarborgd blijft?"

Voor het standpunt van de regering met betrekking tot de besluitvormingsprocedure, zowel nationaal als ook in bondgenootschappelijk kader, kan worden verwezen naar de brief van de regering over de snelle reactiemacht van de NAVO (NATO Response Force), welke de Kamer op 2 oktober jl. is toegegaan (TK 28676, nr.
8). In deze brief wordt ook ingegaan op de relatie tussen de NATO Response Force en de EU Rapid Response capaciteit.

Vraag 46

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het ontwerp van een strategisch concept ten behoeve van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB)?

Vraag 132
Hoe gaat de Nederlandse regering inhoud geven aan "het leveren van inhoudelijke bijdragen ten aanzien van de EU Veiligheidsstrategie"?

Antwoord

De Nederlandse regering heeft aan de ontwikkeling van een EU Veiligheidsstrategie actief bijgedragen door middel van haar inbreng tijdens (informele) Raadsvergaderingen en ambtelijk overleg in Brussel, en door schriftelijk commentaar op het eerste ontwerp van Hoge Vertegenwoordiger Solana. De hoofdlijnen van de Nederlandse positie ten aanzien van de EU Veiligheidsstrategie zijn omschreven in de brief die uw Kamer toeging op 22 april jl. met het oog op de informele Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen ("Gymnich") van
2-4 mei jl. (uw kenmerk EU03000074). Naar verwachting zal de EU Veiligheidsstrategie nog dit jaar worden afgerond en door de Europese Raad in december worden aanvaard.

Vraag 47
Op welke wijze wil de Nederlandse regering bevorderen dat de enorme verdeeldheid die zowel in de NAVO als in de EU aan het licht kwam bij de Irak-crisis, omgezet wordt in Europese eenheid als het gaat om buitenlands- en veiligheidsbeleid?

Vraag 172

Hoe denkt de regering te komen tot een daadwerkelijk gemeenschappelijk Europees buitenlands beleid met behoud van het vetorecht van alle lidstaten?

Vraag 173

Welke specifieke doelen heeft de regering zich gesteld in het kader van het Europees voorzitterschap van komend jaar op het terrein van het gemeenschappelijk buitenlands beleid? Zijn er specifieke doelstellingen geformuleerd om tot concrete stappen te komen in bijvoorbeeld het vredesproces in het Midden-Oosten of met betrekking tot het Internationaal Strafhof?

Antwoord

Voor een breed gedragen en gelegitimeerd GBVB blijft het nodig dat overeenstemming wordt bereikt door alle Lidstaten, in ieder geval op hoofdlijnen. Derhalve is ook overeenstemming nodig tussen de grote drie Lidstaten, waaraan het in de Irak-kwestie ontbrak. Deze kwestie toonde ook aan dat fundamentele verschillen van inzicht over belangrijke vraagstukken niet uitsluitend kunnen worden opgelost door afschaffing van de unanimiteitsregel.

Tijdens het a.s. EU-Voorzitterschap zal Nederland proberen bij te dragen aan het verwezenlijken van meer eenheid tussen de Lidstaten. Wat de politieke agenda betreft, heeft Nederland zich in eerste instantie te richten naar de `lopende dossiers' (zoals het Midden Oosten) en de actualiteit. De kalender voorziet in een groot aantal politieke contacten op Top-, ministerieel en ambtelijk niveau. Prioriteit geniet voorts het goede verloop van EVDB-operaties, zoals in Macedonie, en mogelijk ook de overname van SFOR in Bosnie. Eigen accenten wil Nederland zetten op de transatlantische betrekkingen, versterking van het multilaterale stelsel, interne/externe veiligheid en samenwerking met `Wider Europe', waaronder de Mediterrane landen (dialoog met de Arabische wereld).

Vraag 48

Hoe beoordeelt de regering de recentelijk gewijzigde Iraanse opstelling inzale de voortzetting van het Iraanse nucleaire programma.

Antwoord

Het is verheugend dat de eensgezinde opstelling in de Board of Governors van de IAEA en het bezoek van de drie ministers van Buitenlandse Zaken van Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk aan Teheran een perspectief heeft helpen openen op een politieke oplossing voor de veiligheidsrisico's samenhangend met het Iraanse nucleaire programma. Dit is een belangrijke eerste stap. De regering hoopt dat de Iraanse regering de nodige verdere stappen zal zetten die een dergelijke oplossing uiteindelijk mogelijk zullen maken.

Vraag 49

"Consistentie en coherentie van beleid zijn voorwaarden voor geloofwaardigheid en effectiviteit." Hoe wordt coherentie en consistentie bereikt binnen het regeringsbeleid? Staat bijvoorbeeld de Nederlandse ontwikkelingshulp die door ontwikkelingslanden besteed wordt aan goederen en diensten afkomstig uit derde economieën niet haaks op het streven van de regering om Nederland verder te ontwikkelen als dynamische economie waarin kennis en innovatie centraal staan?

Antwoord

Consistentie en coherentie van beleid worden bereikt door intensieve afstemming en coördinatie tussen de departementen in Den Haag via de reguliere afstemmingsmechanismen. Uiteindelijk vindt binnen het kabinet afweging tussen doelstellingen en belangen plaats. Het eventueel besteden van Nederlandse ontwikkelingshulp door begunstigde ontwikkelingslanden aan goederen en diensten uit derde landen staat niet haaks op het streven Nederland te ontwikkelen als een dynamische economie waarin kennis en innovatie centraal staan. Voor de Nederlandse ontwikkelingshulp staat de meest effectieve bestedingsvorm centraal. De effectiviteit van de hulp is niet gebaat bij binding aan besteding van de hulpgelden in Nederland. Voor het stimuleren van een dynamische Nederlandse economie waarin kennis en innovatie centraal staan, beschikt de regering over andere beleidsinstrumenten.

Vraag 50

Wil de regering ingaan op de vragen die Leo van Maare in het artikel "Coherentie in de ontwikkelingssamenwerking: hoe verder?" (Internationale Spectator, februari 2003) opwerpt als het gaat over coherentie tussen buitenlands beleid, economisch beleid en OS-beleid? Hanteert de regering ook een "richtinggevende prioriteitsvolgorde op basis waarvan belangen worden afgewogen", op basis waarvan belangentegenstellingen kunnen worden beslecht en incoherenties weggewerkt kunnen worden?

Antwoord

De regering hanteert geen richtinggevende prioriteitsvolgorde in algemene zin op basis waarvan belangen worden afgewogen. Zoals eerder aangegeven, gaat het bij OS-coherentie om het systematisch rekening houden met effecten op ontwikkelingslanden in een overheidsbrede aanpak van de besluitvorming op relevante beleidsterreinen. Daarbij moeten (soms) potentieel conflicterende belangen en doelstellingen tegen elkaar worden afgewogen. De afweging zal per terrein en dossier verschillend zijn. Inzet is om tenminste schadelijke effecten vanuit het perspectief van armoedebestrijding en het belang van ontwikkelingslanden te voorkomen en waar mogelijk synergie te bevorderen; dit zonder het OS-belang daarmee tot de hoogste regeringsprioriteit te maken. De regering streeft daarbij altijd een transparante afweging na die gebaseerd is op een goed inzicht in de effecten van de beleidsvoornemens op ontwikkelingslanden en armoedebestrijding. De prioriteitsselectie van actiegerichte coherentiedossiers is met name gebaseerd op de mate van incoherentie van beleid op een beleidsterrein, de potentiële bijdrage aan armoedebestrijding en de mogelijkheden voor het realiseren van concrete resultaten in het kader van internationale onderhandelingen en afspraken, waarbij tevens afwegingen ten aanzien van de mogelijkheden voor coalitievorming met ontwikkelingslanden en gelijkgezinde landen een rol spelen.

Vraag 51

Hoe wil de regering vorm geven aan de interculturele dialoog tijdens het voorzitterschap van de Raad van Europa?

Vraag 197

In hoeverre is feitelijk gevolg gegeven aan de kritiek van een grote meerderheid van de Kamer op het programma van het Nederlands voorzitterschap van de Raad van Europa, zoals geuit tijdens het Algemeen Overleg van 11 september 2003?

Antwoord

De interculturele dialoog maakt deel uit van één van de centrale thema's van het voorzitterschap: integratie en sociale cohesie. In de brief van 3 november jl. (TK 28 810, nr. 3) , onder thema 2, is hierop zowel inhoudelijk als wat betreft te ondernemen activiteiten ingegaan.

Vraag 52

Op welke wijze worden effecten op ontwikkelingslanden meegewogen bij het maken van het nationale en internationale beleid in EU- en in WTO verband? Hoe heeft de Nederlandse regering tijdens de WTO-ronde in Cancun haar standpunt van gedifferentieerde markttoegang, zoals beschreven in de Afrika-notitie, uitgedragen?

Antwoord

Het versterken van de samenhang tussen ontwikkelingssamenwerking en andere beleidsterreinen die van invloed zijn op de armoedebestrijding in ontwikkelingslanden `OS-beleidscoherentie' - vormt een belangrijk aandachtspunt in het Nederlandse beleid. Nederland bevordert dat ook op EU-niveau belangen van ontwikkelingslanden expliciet worden meegewogen in de besluitvorming, om coherentie van het beleid te vergroten. Een voorbeeld hiervan is de discussie over de hervorming van het Gemeenschappelijk LandbouwBeleid. Tijdens de ministeriele conferentie in Cancun heeft Nederland conform de Koninkrijksinstructie er naar gestreefd om overeenstemming te bereiken over een ambitieus pakket van akkoorden over versterking van speciale en gedifferentieerde behandeling. De speciale en gedifferentieerde behandeling van ontwikkelingslanden bevat naast handelspreferenties een stelsel van regels in praktisch alle WTO-akkoorden, bestaande uit (tijdelijke) uitzonderingen en langere uitvoeringstermijnen inzake bestaande WTO-regels. Deze uitzonderingen zijn specifiek bedoeld voor ontwikkelingslanden (in het bijzonder voor de zogenoemde MOLs, Minst Ontwikkelde Landen), om hen in staat te stellen de uitvoering van WTO-akkoorden in overeenstemming te brengen met hun ontwikkelingsfase.

Ook in nieuwe WTO-akkoorden streeft Nederland naar een passende speciale en gedifferentieerde behandeling van ontwikkelingslanden. Bij landbouw gaat het om ruimte voor met name de lage inkomenslanden om hun markten langzamer te openen en tevens om extra ruimte om hun landbouw-en voedselproductie te ondersteunen en te beschermen tegen dumping en plotselinge stijgingen van de invoer die schadelijk zijn voor de eigen productie. Bij industrieproducten gaat het om een formule voor tariefverlaging die geleidelijke liberalisering eist van ontwikkelingslanden en rekening houdt met door deze landen reeds doorgevoerde liberalisering.

Daarnaast bestaan er uitgebreide programma's voor technische assistentie binnen de WTO om hen te ondersteunen bij de onderhandelingen en uitvoering van WTO-akkoorden. Technische assistentie wordt onder andere verleend aan toetredende MOL's.

Vraag 53

Hoeveel fondsen stelt de regering beschikbaar voor het actieprogramma Duurzame Daadkracht? Op welke wijzen zullen maatschappelijke organisaties bij de uitvoering van het programma worden betrokken?

Antwoord

Het budget voor Duurzame Daadkracht is 30 miljoen euro per jaar. Maatschappelijke organisaties (i.c. cso's) zijn in maart 2003 via het NCDO-forum geinformeerd en geconsulteerd over de uitvoering van de WSSD-afspraken. Tevens zijn maatschappelijke organisaties geconsulteerd tijdens het opstellen van de notitie "Aan Elkaar Verplicht". In het kader van Duurzame Daadkracht zijn en worden maatschappelijke organisaties betrokken als partner bij de uitvoering van publiek-private partnerschappen. Dit betreft zowel Nederlandse en internationale organisaties als ook maatschappelijke organisaties in partnerlanden. De betrokkenheid varieert van consultatie, directe betrokkenheid en gedeelde verantwoordelijkheid aan de gezamenlijke doelstelling tot en met uitvoerder van het partnerschap.

Daarnaast zal ook de beleidsdialoog met maatschappelijke organisaties op het terrein van duurzame armoedebestrijding worden versterkt waarbij duurzame ontwikkeling en specifieke thema's zoals water, energie, gezondheid, landbouw en biodiversiteit aan de orde komen.

Vraag 54

Kan de regering expliciet maken waarvoor de regering bij de OESO zal pleiten als het gaat om de OESO-DAC ODA-criteria? Zal worden bepleit dat een groter deel van de kosten van crisisbeheersingsoperaties in ontwikkelingslanden alsmede het klimaatbeleid in ontwikkelingslanden onder de ODA-definitie zal worden gebracht? Kan de regering de motivatie hiervoor toelichten?

Antwoord

Binnen de OESO-DAC zal de ODA-biliteit van uitgaven met betrekking tot vrede, veiligheid en ontwikkeling en van de aankoop van emissie-reductie in ontwikkelingslanden besproken worden. Het ligt inderdaad in de bedoeling een groter deel van deze uitgaven onder de ODA-definitie te brengen.

Activiteiten gericht op onder andere de verbetering van het (democratisch) bestuur van de veiligheidssector, hervorming en training van het militaire apparaat in een post-conflictland en (delen van) vredesoperaties in ontwikkelingslanden zijn voorbeelden van naar Nederlandse opvattingen ontwikkelingsrelevante activiteiten. Het zijn dan ook dergelijke activiteiten waarvoor de regering ODA-registratie wil bepleiten. Op het terrein van emissierechten is de Nederlandse inzet om de (deelname aan) financiering van Clean Development Mechanism (CDM) projecten toe te rekenen aan ODA, omdat dergelijke projecten bijdragen aan de mitigatie van broeikasgassen en duurzame ontwikkeling in het gastland bevorderen.

Vraag 55

De regering heeft in 2002 een notitie aan de Kamer gezonden over de beleidscoherentie tussen landbouwbeleid en
ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Is zij bereid een soortgelijke notitie te wijden aan de beleidscoherentie tusen het Nederlandse en Europese handelsbeleid en het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid?

Antwoord

In artikel 133 van het Unieverdrag worden de beginselen van de gemeenschappelijke handelspolitiek vastgelegd. Daarin wordt onder meer geregeld dat de Commissie namens de lidstaten onderhandeld over akkoorden inzake de handelspolitiek. Het handelsbeleid is daarmee voor een belangrijk deel veranderd van nationaal (i.c. Nederlands) beleid in Europees beleid, waarop de lidstaten uiteraard wel invloed kunnen uitoefenen.

De notities die Kamer zijn toegegaan over het Europese handelsbeleid (o.a. TK 25 074 nr's 52, 59, 61, 64, 66 en TK 25 074, nr 70) worden onder verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken en in goed overleg met betrokken departementen, waaronder Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking opgesteld. Zo zijn in de Koninkrijksinstructie voor Cancun (TK 25 074 nr 68) standpunten ingenomen op beleidsterreinen die ook van belang zijn voor ontwikkelingslanden (zoals Trips / medicijnen, landbouw, handel in industriële producten, gedifferentieerde en bijzondere behandeling en technische assistentie) en waarbij ook rekening gehouden is met de belangen van de ontwikkelingslanden.

De regering ziet derhalve geen toegevoegde waarde in het opstellen van een beleidsnotitie over het Europese handelsbeleid en het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.

Vraag 56

De regering wil dat Nederland donor blijft van "die organisaties waar sprake is van resultaat en effectiviteit". Welke zijn dit en op basis waarvan wordt een organisatie als zodanig gekwalificeerd?

Antwoord

Zoals aangegeven in hoofdstuk 7.7 van de notitie `Aan Elkaar Verplicht' (TK 29 234, nr. 1) ontvangt de Tweede Kamer in het voorjaar van 2004 een nota waarin o.a. een rapportage wordt opgenomen over de relevantie, effectiviteit en efficiëntie van de OS-instellingen van de Verenigde Naties en de Internationale Financiële Instellingen.

Vraag 57

Op welke manieren denkt de regering de kansen die liggen op het gebied van public diplomacy optimaal te benutten?

Antwoord

De aandacht voor publieksdiplomatie is recent geïntensiveerd en volop in ontwikkeling. Het doel is bij anderen dan overheden begrip te kweken voor de Nederlandse zienswijze op een aantal beleidsterreinen. Op dit moment wordt bekeken welke terreinen zich hiervoor het beste lenen. Daarbij geldt als criterium dat het onderwerpen zijn waarop Nederland zich door zijn expertise of zienswijze onderscheidt van andere landen of waaraan het groot belang hecht. Gedacht wordt onder andere aan mensenrechten, vrede, veiligheid en
ontwikkelingssamenwerking en water.

Vraag 58

De regering stelt dat aan de sluiting van enkele posten niet ontkomen kan worden. Kan de regering aangeven welke posten zij voornemens is te sluiten?

Antwoord

In het kader van de taakstelling is het sluiten van posten één van de mogelijkheden om tot duurzame besparingen te komen. In het kader van de taakstelling van het kabinet Balkenende I worden de consulaten-generaal in Lagos (Nigeria), Djedda (Saudi Arabië), Karachi (Pakistan) en Houston (VS) gesloten en ook de sluiting van ambassade Kingston (Jamaica) zal aan deze taakstelling worden toegerekend. In deze fase van uitwerking van de taakstelling van het kabinet Balkenende II kan nog geen uitsluitsel worden gegeven of er posten gesloten zullen worden en welke posten daarvoor dan in aanmerking zouden komen. Op het moment dat hierover duidelijkheid bestaat, zal uw Kamer worden geïnformeerd.

Vraag 59

In hoeverre heeft de toenemende samenwerking in de EU op het gebied van buitenlands beleid (GBVB) op korte en op langere termijn gevolgen voor de omvang van ons postennetwerk?

Antwoord

De toenemende samenwerking in de EU op het gebied van buitenlands beleid (GBVB) heeft geen onmiddelijke gevolgen voor de omvang van het Nederlandse postennetwerk. De gevolgen voor de middellange termijn hangen af van de wijze waarop invulling zal worden gegeven aan deze samenwerking. Dit valt op dit moment niet aan te geven.

Vraag 60

Kan de regering concreet aangeven wat nu precies met "vernieuwing diplomatie" wordt bedoeld, daar concrete voorbeelden van noemen, aangeven waar en nu wordt gefaald en een concreet tijdspad aangeven waarin deze vernieuwing moet worden gerealiseerd?

Antwoord

In zijn nieuwjaarsspeech van januari 2002 heeft de Secretaris-generaal van het ministerie van Buitenlandse Zaken een aantal ontwikkelingen geschetst die van invloed zijn op de diplomatie. Het betrof hier onder andere de toegenomen mondialisering, de steeds complexer wordende dossiers en hun toegenomen onderlinge samenhang, de rol van non-gouvernementele actoren in de internationale politiek en ontwikkelingen in de informatietechnologie. Hiermee werd het startsein gegeven voor een discussie over de toekomst van de Nederlandse diplomatie. Na een intern debat is in november 2002 een groot afsluitend symposium gehouden, waarbij ook leden van uw Kamer, wetenschappers en pers waren uitgenodigd. Na dit debat heeft op uitnodiging van Buitenlandse Zaken een reeks vooraanstaande denkers op het gebied van de internationale betrekkingen een lezing gehouden.

Het doel van deze discussies is doorlopend inzichten te verwerven in ontwikkelingen die van invloed zijn op de Nederlandse diplomatie en deze te gebruiken voor de inrichting van het apparaat van Buitenlandse Zaken èn de beleidsontwikkeling. Als voorbeeld zijn te noemen een toenemende rol voor public diplomacy, aandacht voor het op peil houden van talenkennis bij diplomaten, een groter belang dat wordt gehecht aan bilaterale diplomatie en meer aandacht voor de landen die grenzen aan een uitgebreide Europese Unie.

Vraag 61

Met welke van de binnenkort 25 EU-lidstaten is de relatie zodanig dat de Nederlandse regering een extra investering in de bilaterale relatie wenselijk acht?

Antwoord

Met alle lidstaten. Sinds 2002 heeft Nederland in alle lidstaten en kandidaat-lidstaten van de Europese Unie een eigen ambassade. Al die ambassades worden nu reeds ingeschakeld in het overleg gericht op besluitvorming in Brussel. Naast de ambassades zijn er de bilaterale bezoeken op politiek en ambtelijk niveau en bilaterale ontmoetingen en marge van veelvuldig multilateraal overleg. Zo ontstaat een netwerk van contacten, dat zowel de bilaterale betrekkingen als het multilaterale proces versterkt. De inzet van elk van die contacten in de multilaterale besluitvorming zal per onderwerp verschillen.

Onder Beleidsartikel 5, Europese samenwerking, geoperationaliseerde doelstellingen 2 en 3, zijn voorbeelden van zowel coalitievorming als bilaterale samenwerking gegeven.

Vraag 62

Kan de regering per land aangeven hoeveel Nederlanders in het buitenland gedetineerd zijn? Kan ook per land waar Nederlanders in het buitenland gedetineerd zijn, worden aangegeven hoe vaak de gedetineerden worden bezocht en kan daarbij worden aangegeven hoe vaak dit door ambassadepersoneel of door derden gebeurd?

Antwoord

Het ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt over een geautomatiseerd systeem dat door middel van een systeem van geautomatiseerde informatievoorziening per land kan aangeven hoeveel Nederlanders zich in buitenlandse gevangenissen bevinden. Per 1 november jl. bedraagt het aantal Nederlanders in buitenlandse detentie 2209.

Het systeem is niet in staat per land aan te geven hoe vaak gedetineerden regulier worden bezocht. De afgelegde bezoeken door medewerkers van de ambassades, Reclassering Nederland en Stichting Epafras worden geregistreerd in zowel het jaarplan als het jaarverslag van de ambassades en beide eerdergenoemde organisaties. De bezoekfrequentie is afhankelijk van plaatselijke factoren zoals de kwaliteit van de gevangenisregimes, de behoefte van de individuele gedetineerde en de bereikbaarheid voor relaties of verwanten, de bezetting en de werkzaamheden op de ambassade en de afstand naar de plaats van detentie. Deze factoren maken dat het verlenen van bijstand aan Nederlandse gedetineerden maatwerk is. Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland dienen wel zorg te dragen voor een regelmatige bezoekfrequentie.

Daarnaast brengen medewerkers van de Unit Buitenland & Buitenlandse Betrekkingen van Reclassering Nederland en geestelijk verzorgers van Stichting Epafras regelmatig bezoeken aan gedetineerde landgenoten. Deze bezoeken worden zoveel mogelijk op elkaar afgestemd.

Vraag 63

Hoe zal de kwaliteit en dienstverlening aan in het buitenland verblijvende Nederlanders, reizigers en Nederlandse gedetineerden worden verbeterd? Op welke concrete wijze zullen consulaire normen worden aangescherpt?

Antwoord

Consulaire dienstverlening is één van de kerntaken van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Uitgangspunt hierbij blijft om Nederlanders die hierop een beroep doen op adequate, snelle en zorgvuldige wijze te helpen. Het streven is om de kwaliteit van de dienstverlening, waar nodig en mogelijk, verder te verbeteren. Daartoe zijn consulaire normen geformuleerd, waarin is vastgelegd aan welke eisen consulaire bijstand dient te voldoen. Met de formulering van de consulaire normen wordt in algemene zin duidelijk gemaakt wat de basis van consulaire dienstverlening zou moeten zijn, terwijl het beleid flexibel genoeg blijft om meer consulaire dienstverlening aan te bieden in die gevallen waar dat noodzakelijk is. De consulaire normen zijn per 1 januari 2003 ingevoerd. Ervaring zal moeten uitwijzen of dit nieuwe beleid voldoet.

Vraag 64

Betekent de verhoging van de ramingen voor de schuldkwijtschelding voor Exportkredietverzekeringen en -investeringen een tijdelijke of definitieve verhoging? Kan de regering toelichten hoe dit vooralsnog tot een herschikking van de OS-begroting heeft geleid? Om welke bedragen gaat het hierbij?

Antwoord

De verhoging van de ramingen voor de schuldkwijtschelding voor Exportkredietverzekeringen en -investeringen (EKI) gelden voor de gehele kabinetsperiode. Daarbij zal alleen datgene worden toegerekend wat daadwerkelijk wordt kwijtgescholden.

In 2003 heeft de verhoging van de ramingen voor de EKI-schuldkwijtschelding met EUR 300 miljoen geleid tot een gedeeltelijke herschikking van de begroting. Voor 2003 is in de begroting een deel van de verhoogde EKI-ramingen verwerkt als taakstellende onderuitputting van EUR 230 miljoen. Het overige deel (EUR 70 miljoen) kon worden gedekt door een kasschuif met IDA en de regionale banken. Naar nu blijkt is de taakstellende onderuitputting gerealiseerd omdat de EKI-kwijtscheldingen meevallen. Ook de resterende 70 miljoen EKI zal niet worden toegerekend. Daarom zal bij Najaarsnota worden voorgesteld de kasschuif met IDA en de regionale banken voor EUR 70 miljoen terug te draaien. Voor de jaren 2004 en verder hebben de verhoogde ramingen met jaarlijks EUR 300 miljoen voor de schuldkwijtschelding van Exportkredietverzekeringen en investeringen in hun geheel geleid tot een herschikking van de OS-begroting.

Vraag 65

Hoe kan goed bestuur worden bevorderd in landen waarmee Nederland geen bilaterale ontwikkelingsrelaties onderhoudt, nu het budget voor goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw wordt verlaagd en meer activiteiten op dit terrein in de landenprogramma's worden opgenomen?

Vraag 69

Is het juist dat het Goed Bestuur, Mensenrechten en Vredesopbouw (GMV-) programma tot en met 2006 met 95 miljoen euro zal worden gekort? Hoe is het dan mogelijk dat via het landenprogramma toch meer activiteiten worden ontplooid rond goed bestuur?

Antwoord

Het centrale budget voor goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw (GMV) wordt vooral verlaagd vanwege enerzijds de overheveling van het DDR-Grote Meren-programma naar artikel 9.1 betreffende de Wereldbank Partnership Programma's (26 miljoen euro in 2004, 27 miljoen euro in 2005 en 13 miljoen euro in 2006) en anderzijds de onderbrenging van 10 miljoen euro aan jaarlijkse algemene vredesopbouwmiddelen in het nieuwe Stabiliteitsfonds. Voor wat betreft de vredesopbouw-component van het oude centrale GMV-budget gaat het dus om niet een structureel verlaging.

Voor de component goed bestuur en mensenrechten van het centrale GMV-budget is geen sprake van een korting. Bovendien worden voor landen waarmee Nederland geen bilaterale ontwikkelingsrelatie onderhoudt de middelen juist verruimd, omdat het om uiteenlopende redenen zinvol kan zijn om snel en flexibel in te spelen op ontwikkelingen terzake.

Daarnaast houden de posten in de 36 partnerlanden de mogelijkheid om lastens gedelegeerde middelen programma's uit te voeren op het terrein van goed bestuur en mensenrechten, niet alleen binnen de gekozen sectoren, maar ook en met name in sectoroverstijgende zin. Daarbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld ondersteuning van democratiseringsprocessen, aan de versterking van een onafhankelijke rechterlijke macht, en aan de bestrijding van corruptie.

Vraag 66

Kan de regering aangeven hoe effectief het ter beschikking stellen van gelden aan in Nederland gevestigde internationale organisaties is?

Vraag 73

Waarom verschuilt de regering zich achter het "moeilijk meetbaar en toewijsbaar zijn van de resultaten van specifiek Nederlandse inspanningen aangaande internationale ordening"? Waarom stelt de regering niet meer heldere doelen die meetbaar en controleerbaar zijn in plaats van zichzelf al bij voorbaat tegen gebrek aan resultaat in te dekken?

Antwoord

Van een poging tot verschuilen danwel indekken tegen het gebrek aan resultaten is geen sprake. Aan de Tweede Kamer is eerder aangegeven dat niet alle resultaten van door Nederland geleverde inspanningen meetbaar zijn, en dat wat wel meetbaar is wel relevant maar niet noodzakelijkerwijs doorslaggevend is voor een politiek oordeel over de inzet van Nederland. De Nederlandse inspanningen moeten bezien worden tesamen met die van andere internationale actoren (regeringen, NGO's). Met gerichte "investeringen" kan echter wel een belangrijke bijdrage kan worden geleverd aan de werkzaamheden van hier te lande gevestigde internationale organisaties. In dat verband moge in herinnering worden geroepen de gezamenlijke Amerikaanse, Britse en Nederlandse bijdrage aan de constructie en inrichting van de derde rechtzaal ten behoeve van het Joegoslavië-tribunaal in de jaren '96 en '97, waarmee de efficiëntie van het tribunaal in belangrijke mate werd bevorderd.

Vraag 67

Versterken alle internationale organisaties de internationale rechtsorde, of zijn er ook internationale organisaties die de regering liever niet in Nederland ziet neerstrijken? Versterken bijvoorbeeld anti-globaliseringsorganisaties die EU, WTO, IMF of Wereldbank bestrijden, vaak ook met geweld, de internationale rechtsorde?

Antwoord

Het staat niet-gouvernementele organisaties in beginsel vrij zich in Nederland te verenigen en vestigen mits zij zich gedragen conform de wet. In beginsel is een zodanige vestiging ook geen voorwerp van regeringsbeleid.
Vraag 70

Met welk bedrag wordt het multilaterale kanaal in 2004 gekort?

Antwoord

Beantwoording van deze vraag beperkt zich tot de beleidsartikelen 3.4, 8 en 9 in de Memorie van Toelichting.

In de Memorie van Toelichting van 2003 werd voor genoemde artikelen 40.429.000 Euro meer begroot dan in 2004. Van een korting in 2004 op het multilaterale kanaal is echter geen sprake. Ten dele zijn bepaalde uitgaven vanwege budgettaire krapte van 2004 verschoven naar 2005, voor een ander deel worden in 2003 afgesloten activiteiten niet voortgezet in 2004.

Vraag 72

Hoe zal de uitdaging van de "bescherming van de menselijke waardigheid" concreet ter hand worden genomen?

Antwoord

De menselijke waardigheid vormt een maat die op de gehele internationale ordening wordt toegepast, en die haar praktische uitwerking vindt in de bevordering en bescherming van de rechten van de mens in ruime zin, zoals concreet beschreven op bladzijden 24 en 25 van de Memorie van Toelichting.

Vraag 75

De regering wil als voorzitter van de EU in de tweede helft van 2004 het initiatief nemen voor een verduidelijking van de verhouding tussen het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (Straatsburg) en het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (Luxemburg). Betekent dit dat de regering voorstander is van het aanmelden van de EU als partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Zo nee, waarom niet?

Antwoord

In de IGC zal naar alle waarschijnlijkheid geen discussie ontstaan over punt I-7 van de ontwerp-grondwet, waarin wordt gesteld dat de EU zal streven naar toetreding tot het EVRM. Nederland is voorstander van EU-toetreding tot voornoemd verdrag.

Vraag 76
Wanneer zal het Allesomvattend Verdrag tegen Internationaal Terrorisme binnen de VN worden afgerond en hoe groot schat de regering de kans in dat dit in 2004 zal gebeuren?

Antwoord

Nederland streeft naar afronding van een Alomvattend Verdrag tegen Internationaal Terrorisme binnen de Verenigde Naties. Hierbij zal geen enkele rechtvaardiging voor terroristische daden in de tekst worden geaccepteerd. Indien bepaalde landen volharden in hun standpunt dat zogenaamde "vrijheidsstrijders" moeten worden uitgesloten van de reikwijdte van het verdrag, dan zal dat de totstandkoming van het verdrag vertragen en de onzekerheid over de kans dat het verdrag in 2004 tot stand zal komen, doen toenemen.

Vraag 77

Hoe zal invulling worden gegeven aan de motie-Dittrich over het verzoek te komen tot een systeem van peer review waarbij de naleving van de Uniewaarden versterkt kan worden (29 201, nr. 8)?

Antwoord

In de motie is de regering verzocht een onderzoek te doen naar de wijze waarop door middel van een systeem van peer review de naleving van de Uniewaarden versterkt kan worden. Een dergelijk onderzoek wordt thans voorbereid, waarbij de eventuele initiatieven in kaart zullen worden gebracht die elders binnen de Europese Unie worden ontplooid. De gedachten gaan uit naar een onderzoek dat in samenwerking met de Europese Commissie wordt uitgevoerd, waarbij ook een recent Commissievoorstel met betrekking tot de handhaving van Uniewaarden kan worden betrokken.

Vraag 78

Welke landen hebben inmiddels met de Verenigde Staten bilaterale overeenkomsten getekend inzake het niet uitleveren van Amerikanen aan het Internationaal Strafhof? Wat is het oordeel van de regering daarover mede gelet op de effectiviteit van het Hof?

Antwoord

Van de volgende landen is bekend dat zij een bilaterale overeenkomst hebben getekend met de Verenigde Staten inzake de overdracht van personen aan het Internationaal Strafhof:

Afrika (22): Botswana, Democratische Republiek Congo, Djibouti, Gabon, Gambia, Ghana, Guinee, Ivoorkust, Madagaskar, Malawi, Mauritanië, Mauritius, Mozambique, Nigeria, Rwanda, Senegal, Seychellen, Sierra Leone, Togo, Tunesië, Uganda, Zambia

Centraal en Zuid Amerika (8): Antigua en Barbuda, Bolivia, Colombia, Dominicaanse Republiek, El Salvador, Honduras, Nicaragua, Panama

Azië en het Midden-Oosten (15): Afghanistan, Bahrein, Bangladesh, Bhutan, Cambodja, Filippijnen, India, Israël, Malediven, Mongolië, Nepal, Oost-Timor, Pakistan, Sri Lanka, Thailand

Europa (10: Albanië, Azerbeidjaan, Bosnië-Herzegovina, Georgië, Kazakstan, Macedonië, Mongolië, Roemenië, Tajikistan, Uzbekistan

Oceanië (7): Marshall eilanden, Micronesië, Nauru, Palau, Salomonseilanden, Tuvalu, Tonga.

Naast deze landen heeft waarschijnlijk nog een aantal andere landen een bilaterale overeenkomst met de Verenigde Staten getekend; hierover is geen officiële informatie beschikbaar.

Van bovengenoemde landen zijn er 30 partij bij het Statuut van het Internationaal Strafhof. Voorzover bekend is tot nu toe voor 16 landen de overeenkomst in werking getreden (Albanië, Bosnië-Herzegovina, Colombia, Filippijnen, Gambia, Georgië, Ghana, Honduras, India, Israël, Macedonië, Mauritanië, Nicaragua, Panama, Sierra Leone, Tajikistan).

Geen van de EU-lidstaten heeft een bilaterale overeenkomst met de Verenigde Staten gesloten.

Op 30 september 2002 heeft de Raad voor Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (RAZEB) Raadsconclusies en richtlijnen (`guiding principles') vastgesteld betreffende het sluiten van bilaterale overeenkomsten inzake de overdracht van personen aan het Internationaal Strafhof (deze zijn op Nederlands initiatief herbevestigd tijdens de RAZEB van 21 juli 2003). Nederland hecht zeer aan deze EU Raadsconclusies en richtlijnen, omdat deze een zodanige beperking aan de mogelijkheden tot het aangaan van een dergelijke overeenkomst aangeven dat de integriteit en de effectiviteit van het Hof niet wordt aangetast. Nederland blijft er daarom bij derde landen op aandringen om zich bij het sluiten van een mogelijke bilaterale overeenkomst met de Verenigde Staten te baseren op deze Raadsconclusies en richtlijnen (zie mijn antwoord op vraag 79).

Hierbij is de lijn dat indien bilaterale overeenkomsten met de Verenigde Staten zouden worden gesloten, deze in ieder geval de volgende elementen zouden moeten bevatten, teneinde de effectiviteit van het Internationaal Strafhof niet te ondermijnen:


- Straffeloosheid moet worden voorkomen ("no impunity");


- De overeenkomst zou alleen de overdracht van onderdanen van niet-verdragspartijen kunnen betreffen;


- De overeenkomst zou alleen kunnen gelden voor personen die op het grondgebied van de aangezochte staat aanwezig zijn omdat zij door de zendstaat daarheen gestuurd zijn, zoals diplomaten en militairen.

Voor Nederland is van belang, dat een overeenkomst met de Verenigde Staten niet voor "transfer" (doorvoer) zou kunnen gelden.

Vraag 79

Welke diplomatieke acties onderneemt de regering richting de VS en landen die als gevolg van Amerikaanse druk meewerken aan het verlangen van de VS om Amerikaanse militairen te vrijwaren van vervolging door het Internationaal Strafhof?

Antwoord

Zowel Nederland als de EU achten het van belang dat de dialoog over het Internationaal Strafhof en de samenwerking met de VS op het gebied van het internationaal (straf)recht gaande wordt gehouden.

Nederland acht het tevens van belang dat de dialoog over het Internationaal Strafhof met landen die een bilaterale overeenkomst met de Verenigde Staten inzake de overdracht van personen aan het Internationaal Strafhof hebben gesloten gaande wordt gehouden. Waar het verdragspartijen bij het Statuut van het Internationaal Strafhof betreft worden deze zoveel mogelijk betrokken bij de voortgang van het Internationaal Strafhof. Voor wat betreft landen die het Statuut nog niet hebben geratificeerd tracht Nederland, in samenwerking met andere EU-lidstaten, deze te bewegen om op korte termijn het Statuut te ratificeren (zie mijn antwoord op vraag 22).

Voorts tracht Nederland er, in samenwerking met andere EU-lidstaten, voor te zorgen dat de EU Raadsconclusies van 30 september 2002 (op initiatief van Nederland herbevestigd tijdens de Raad voor Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 21 juli 2003) en bijbehorende richtlijnen in acht worden genomen bij het eventueel sluiten van bilaterale overeenkomsten. Mocht blijken dat de tekst van een bilaterale overeenkomst afwijkt van de EU Raadsconclusies en richtlijnen, dan voert Nederland, waar het verdragspartijen betreft, diplomatieke demarches uit om deze landen te wijzen op hun verplichtingen voortvloeiend uit het Statuut.

Vraag 81

Hoeveel geld wil de regering beschikbaar stellen uit het reguliere VN-budget voor het bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR)? Kan een deel hiervan ook geoormerkt worden voor Haïti?

Antwoord

De regering heeft met ingang van 2003 besloten voor een periode van drie jaar een vrijwillige bijdrage van EUR 3 miljoen per jaar ter beschikking te stellen aan de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten. Deze bijdrage vervangt op verzoek van OHCHR diverse Nederlandse bijdragen op projectbasis, omdat de Hoge Commissaris de beheerslast van haar grote projectenportefeuille wil terugbrengen. De Nederlandse bijdrage is geoormerkt op het niveau van budgetcategorieën van de OHCHR-begroting. Nederland heeft gekozen voor deze lichte oormerking om te voorkomen dat activiteiten die uit het reguliere VN-budget moeten worden gefinancierd, zoals personeelskosten en administratieve lasten, ten laste van de Nederlandse bijdrage zouden worden gebracht. De door Nederland gefinancierde budgetcategorieën zijn: 1. Technische assistentie 2. Mensenrechtenactiviteiten in het kader van vredesoperaties 3. Democratisering, ontwikkeling en Mensenrechten 4. Reactie op beschuldigingen van mensenrechtenschendingen 5.Capaciteitsopbouw van OHCHR, 6. Gender mainstreaming, 7. Rechten van gehandicapten en HIV/Aids.

OHCHR mag binnen deze door Nederland geoormerkte budgetcategorieën zelf bepalen welke activiteiten worden gefinancierd. Als OHCHR er binnen haar eigen beleidskaders prioriteit aan geeft technische assistentieactiviteiten in Haïti te financieren met de Nederlandse bijdrage dan kan dat. Nederland kan onder de voorwaarden van deze bijdrage dergelijke incidentele beleidskeuzes niet beïnvloeden. OHCHR rapporteert alleen achteraf over de met Nederlandse financiering uitgevoerde activiteiten. Mochten de door OHCHR gestelde prioriteiten geheel niet overeenkomen met hetgeen Nederland van belang acht, dan zal dit in het jaarlijkse beleidsoverleg met OHCHR aan de orde worden gesteld.

Vraag 82

Hoe zal de EU strategie voor corporate social and environmental responsibility geformuleerd worden? Op welke wijze zullen maatschappelijke organisaties hierbij worden betrokken?

Antwoord

Tot het moment van publicatie van het verslag van het `EU Multi-Stakeholder Forum on Corporate Social Responsibility' zullen geen belangrijke nieuwe initiatieven worden ondernomen. Het Forum zal in de zomer van 2004 haar verslag aan de Commissie aanbieden. Eerst op basis van deze aanbevelingen kan de Commissie nieuwe initiatieven ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) ontplooien. Op het door het ministerie van Economische Zaken en andere departementen te organiseren Europese MVO congres in de 2e helft van 2004 zal hier aandacht aan worden geschonken. Bij het Multi-Stakeholder Forum zijn reeds een groot aantal maatschappelijke organisaties (zowel vakbonden als NGO's) betrokken. Ook bij het MVO congres zullen de maatschappelijke organisaties actief betrokken worden.

Vraag 83

Kan de regering het instrument "capaciteitsopbouw" inzake de uitvoering van de conclusies van de World Summit on Sustainable Development (WSSD) toelichten?

Antwoord

Opbouw van institutionele capaciteit in ontwikkelingslanden is een belangrijk onderdeel van de uitvoering van de conclusies van de WSSD. Capaciteitsopbouw onder geoperationaliseerde doelstelling 5 is echter specifiek.

Het doel is dat alle relevante internationale organisaties -inclusief de EU- de WSSD-conclusies gestalte geven in hun werk. Een beoogd resultaat is het bevorderen van markttoegang in westerse markten gekoppeld aan de gedachte dat die toegang effectief moet zijn. Belangrijk is de mogelijkheid voor exporterende ontwikkelingslanden om te kunnen voldoen aan kwaliteitseisen in westerse markten. Specifiek daarvoor moet capaciteit in ontwikkelingslanden worden opgebouwd.

Beoogd wordt dit te doen als integraal onderdeel van de publiek-private partnerschappen in het kader van Duurzame Daadkracht, alsmede van thematische en bilaterale programma's van ontwikkelingssamenwerking.

Zo is in de beoordeling van nieuwe partnerschappen in het kader van duurzame ontwikkeling capaciteitsopbouw en kennisontwikkeling bij lokale partners als criterium opgenomen.

Wat betreft concrete programma's van ontwikkelingssamenwerking is het Biotrade Facilitation Programme (BFTP) van UNCTAD een voorbeeld. Het heeft een bilaterale component gericht op deze specifieke capaciteitsopbouw. Verder krijgt capaciteitsopbouw gelieerd aan specifieke thema's op het gebied van handel en regelgeving aandacht via het International Centre for Trade and Sustainable Development (ICTSD).

Vraag 84

Kan de regering meer vertellen over de conferentie over maatschappelijk verantwoord ondernemen die de regering ten tijde van het voorzitterschap van de EU voornemens is te organiseren? Wat zal de insteek van deze conferentie zijn? Welke ministeries zijn bij de voorbereiding betrokken? Welk ministerie heeft de eindverantwoordelijkheid?

Antwoord

Het ministerie van Economische Zaken is eindverantwoordelijk voor de organisatie van de conferentie over maatschappelijk verantwoordelijk ondernemen (MVO) tijdens het EU voorzitterschap. Naast het ministerie van Buitenlandse Zaken werken ook de ministeries van Sociale Zaken, VROM, VWS, LNV, en Binnenlandse Zaken aan de voorbereiding mee. De conferentie heeft als thema `de ontwikkeling van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in de EU'. De doelgroep bestaat uit de overheden van EU lidstaten, het Europees bedrijfsleven, NGO's en vakbonden. Het doel van de conferentie zal zijn het stimuleren van de dialoog tussen de Europese bedrijven, NGO's, vakbonden en de overheden van de EU lidstaten over MVO. Er wordt rekening gehouden met het feit de ontwikkeling van MVO binnen de EU lidstaten (ten tijde van de conferentie zullen er 25 lidstaten zijn) nog zeer uiteen loopt. Binnen de conferentie zal het ministerie van Buitenlandse Zaken workshops organiseren over ervaringen met het bevorderen van MVO in ontwikkelingslanden.

Vraag 85

Op welke wijze krijgen ontwikkkelingslanden meer invloed op de tot stand koming van kwaliteitseisen die worden gesteld aan landbouw en voedselproducten? Waarom wordt er in dit verband niets gezegd over het vergroten van de penibele voedselzekerheid situatie in veel ontwikkelingslanden? Wat voor beleid wil de regering hiervoor ontwikkelen, al dan niet in samenwerking met andere donoren?

Antwoord

Betere deelname van ontwikkelingslanden aan de vaststelling van internationale voedselveiligheidsnormen en betere meeweging van hun belangen in andere fora kan hun invloed vergroten en daarmee onnodig verlies aan export voorkomen. In het kader van internationale afspraken moeten voorstellen voor voedselveiligheidseisen worden genotificeerd bij het SPS comité van de WTO. Ontwikkelingslanden kunnen meer invloed krijgen door partij te zijn bij de WTO, het SPS comité of de daaraan gerelateerde standaard organisaties. Daarnaast wordt hun invloed groter door in die onderhandelingen effectiever op te treden. Nederland ondersteunt actief ontwikkelingslanden in hun deelname aan de vaststelling van internationale voedselveiligheidsnormen via de Codex Alimentarius Commission. De Codex heeft als doel de volksgezondheid te beschermen en eerlijke handel in voedselproducten te bevorderen. Nederland draagt bij aan het onlangs opgerichte Codex Participation Trust Fund. Ontwikkelingslanden kunnen hierop een beroep doen om beter deel te nemen aan het Codex proces. Daarnaast worden de jaarvergaderingen van de door Nederland voorgezeten subcommissies van de Codex regelmatig in ontwikkelingslanden georganiseerd. Deelname van ontwikkelingslanden wordt hierdoor vergemakkelijkt. Binnen de Europese Unie hebben ontwikkelingslanden niet de mogelijkheid om deel te nemen aan het vaststellen van Europese normen. Nederland screent de voorstellen van de Europese Commissie op effecten voor ontwikkelingslanden en pleit voortdurend voor redelijke overgangstermijnen en technische assistentie voor deze landen. Op de zogenaamde private normen (bv. EUREPGAP van de supermarkten) van het bedrijfsleven heeft de Nederlandse overheid geen directe invloed. Dergelijke normen kunnen tot uitsluiting van kleine boeren in ontwikkelingslanden leiden. Daarom is er een dialoog met het bedrijfsleven om bij dit soort normen de belangen van ontwikkelingslanden niet uit het oog te verliezen.

Ook de onderlinge handel tussen ontwikkelingslanden is belangrijk voor de voedselzekerheid. Landen kunnen hun onderlinge afspraken over te hanteren standaarden baseren op Codex normen en ingeval van conflict tussen importeur en exporteur verschaft de Codex een neutrale norm waaraan gerefereerd kan worden. Anderzijds is de Codex niet dwingend voor elke transactie.

Er is geen direct verband tussen voedselkwaliteitseisen en voedselveiligheidseisen en de voedselzekerheid situatie in ontwikkelingslanden. Voedselzekerheid is in eerste instantie een armoedeprobleem. Daar waar ontwikkelingslanden comparatieve voordelen hebben kan export een bijdrage leveren aan armoedebestrijding. Verlies van export vanuit ontwikkelingslanden door strengere kwaliteitseisen moet daarom voorkomen worden.

Complementariteit met het nationale beleid in betreffende ontwikkelingslanden en met het beleid van andere donoren wordt bevorderd door de PRSP's als kader van onze samenwerking te nemen.

Vraag 86
N.B. Antwoord extern afgestemd met VROM, intern met DES (AMDO afwezig).

Wat is de aard en de diepgang van de op te stellen opties voor verdere reductieverplichtingen na 2012?

Antwoord

De voornaamste aannames bij de op te stellen opties zijn de volgende.

a) In de periode t/m 2012 voorziet het Kyoto Protocol alleen in reductieverplichtingen voor de groep van rijke landen (de zg. Annex B landen). Voor de periode na 2012 is het wenselijk dat ook de groep van ontwikkelingslanden (geheel of gedeeltelijk) reductieverplichtingen op zich zal nemen, op basis van gemeenschappelijke doch gedifferentieerde verantwoordelijkheden.

b) De tweede belangrijke aanname is het gewenste niveau van reductie van uitstoot van broeikasgassen, nodig is om stabilisatie op een veilig en verantwoord niveau te realiseren. De EU inzet terzake is stabilisatie op een concentratieniveau van 550 ppmv CO2 equivalenten.

Overigens is Staatssecretaris van Geel (VROM) de eerstverantwoordelijke bewindspersoon voor deze materie.

Vraag 87

Is de regering bereid om niet alleen bij Rusland erop aan te dringen het Kyoto-Verdrag en -Protocol te ratificeren, maar ook bij de Verenigde Staten de druk te vergroten om tot ratificatie over te gaan? Zo ja, op welke wijze zal de regering deze druk uitoefenen?

Antwoord

Ja, bij de daarvoor geschikte gelegenheden brengt de Nederlandse regering ratificatie van het Kyoto Protocol op. Daarnaast is de regering van mening, conform staand EU-beleid, dat de VS een met de verplichtingen van het Kyoto Protocol vergelijkbare inspanning moet leveren.

Vraag 88

Kan de regering toelichten op welke manier effectief deelgenomen zal worden aan de Conventie inzake Biologische Diversiteit (CBD) om de geformuleerde resultaten te bereiken?

Antwoord

De regering probeert binnen de Europese Unie te komen tot gemeenschappelijke standpunten ten aanzien van de Conventie inzake Biologische Diversiteit. Tijdens de Zevende Bijeenkomst van Partijen bij het Biodiversiteitsverdrag (9-20 februari 2004, Kuala Lumpur) zal de regering zich met name inzetten voor de totstandkoming van een gedegen werkprogramma voor beschermde gebieden en ecologische netwerken, met duidelijke doelen, verantwoordelijkheden en budgetten. De ontwikkeling van een mondiaal systeem van nationale en regionale beschermde gebieden en ecologische netwerken kan een belangrijke bijdragen leveren aan de verwezenlijking van de CBD doelstellingen, de WSSD doelstelling om in 2010 een substantiële vermindering van het verlies aan biodiversiteit te bereiken en de Millenium Development Goals.

Voorts hecht Nederland veel waarde aan een inhoudelijke discussie binnen de CBD over beginselen, richtlijnen en instrumenten voor duurzaam gebruik. Nederland is nauw betrokken geweest bij het opstellen van een document hierover en heeft het proces voor een groot deel financieel ondersteund. Tevens is Nederland voorstander van de ontwikkeling van een internationaal regime over de toegang tot genetische bronnen en de eerlijke verdeling van de opbrengsten daarvan. Dit vormt een zeer belangrijk onderwerp in Kuala Lumpur, waar ontwikkelingslanden veel belang aan hechten.

Om het bereiken van de doelstellingen te monitoren en te evalueren, zijn indicatoren nodig. Nederland is via het RIVM actief betrokken bij het opstellen van indicatoren om de realisatie van de bovengenoemde `WSSD- doelstelling' te kunnen monitoren. Nederland levert dus een aanzienlijke bijdrage aan de CBD in de vorm van het beschikbaar stellen van expertise en financiële middelen. Naast de reguliere contributie geeft Nederland een vrijwillige bijdrage van 400.000 EURO.

Vraag 89
In haar streven naar het vergroten van de maritieme veiligheid streeft de regering naar `Coalitievorming met andere lidstaten en toetredende landen'. Wat is de aard van zo'n coalitie en kan de regering toelichten in hoeverre de inzet van Nederland op dit terrein overeenkomt met die van andere lidstaten en in het bijzonder met die van toetredende landen?

Antwoord

Nederland hecht aan volledige en uniforme uitvoering en handhaving van regelgeving, die naar aanleiding van het vergaan van de schepen Erika (1999) en Prestige (2002) is opgesteld. De aard van de zogenoemde `coalitie' bestaat uit het vinden van medestanders bij het bepalen van gemeenschappelijke standpunten voor wat betreft maritieme veiligheid, zowel binnen de Raad voor Transport, Telecommunicatie en Energie als binnen de Internationale Maritieme Organisatie. Hierbij moet zowel gedacht worden aan het intensiveren van de bilaterale contacten met de huidige Lidstaten en de nieuwe toetreders als inspanningen tijdens het Nederlandse EU-Voorzitterschap.

Vraag 90

Waarom zet de regering zich in voor arctische en antarctische samenwerking, hoewel Nederland geen (ant)arctische staat is? Kan dit niet aan staten als de Scandinavische landen en Canada, of Australië worden overgelaten?

Vraag 91

Wat kost de Nederlandse inspanning ten bate van de (ant)arctische samenwerking)?

Antwoord

Als zeevarende natie is Nederland al eeuwen betrokken bij de poolgebieden. De poolgebieden en de aangrenzende zeeën spelen een buitengewoon belangrijke rol in de mondiale kringloop van lucht en water en het klimaat op aarde. Daarnaast heeft Antarctica een bijzondere volkenrechtelijke positie; het continent wordt in feite bestuurd door de partijen bij het Antarctisch Verdrag. Nederland is van oudsher actief bij internationale ordeningsvraagstukken, het milieu, de stabiliteit van het klimaat en de kwaliteit van de wereldzeeën; uit dien hoofde is ons land betrokken bij de Antarctische en Arctische samenwerking. Nadat Nederland in 1967 is toegetreden tot het Antarctisch Verdrag heeft het in 1990 op grond van het inmiddels opgebouwde Antarctische onderzoeksprogramma de status van consultatieve (stemhebbende) partij verworven. In de in 1998 opgerichte Arctische Raad, waarin de acht Arctische landen en de Arctische inheemse volkeren verenigd zijn, heeft Nederland vanaf het begin als waarnemer geparticipeerd. De Nederlandse betrokkenheid bij de poolgebieden wordt ondersteund door fundamenteel en toegepast wetenschappelijk onderzoek op velerlei gebieden. Sinds 1984 bestaat een Nederlands Antarctisch Programma (NAAP), waarbij de ministeries van Buitenlandse Zaken, Verkeer en Waterstaat, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek betrokken zijn. Het NAAP is in 2000 in een internationale evaluatie beoordeeld als een programma van hoge kwaliteit met uitstekende wetenschappelijke resultaten. Het kabinet heeft in 2002 het Nederlands Arctisch Programma ingesteld, dat eveneens door de hierboven genoemde ministeries en de NWO gefinancierd wordt. Tezamen vormen deze programma's het Nederlands Polair Programma.

Het Nederlands Polair Programma kost in 2003 EUR 1.513.000. De financiering van het programma is in 2002 door de regering vastgesteld voor de periode 2003-2006 op basis van reële nulgroei.

Vraag 92

Hoe groot is de kans dat alle vormen van exportsubsidies eerder dan 2015 kunnen en zullen worden afgeschaft? Op welke argumenten baseert de regering haar antwoord?

Antwoord

Op de vierde ministeriële conferentie van de Wereldhandelsorganisatie in Doha is afgesproken dat alle vormen van exportsubsidies zullen worden verminderd met de bedoeling ze later af te schaffen. In maart 2003 heeft de EU in Genève mede namens Nederland voorstellen gedaan om de exportsubsidies met 45% te verminderen en exportkredieten met een grote subsidiecomponent, zoals o.a. beschikbaar worden gesteld door de VS, aan soortgelijke reducties te onderwerpen. Wat Nederland betreft had de EU toen een ambitieuzer onderhandelingsbod mogen doen. In Cancun is de EU gelukkig nog een stap verder gegaan door aan te bieden om over exportsubsidies op producten die van specifiek belang zijn voor ontwikkelingslanden, in de Doha-ronde afspraken te maken voor uitfasering. Dit indien ook andere vormen van exportsubsidies worden afgebouwd.

Het afgesproken tijdschema voor de Doha ontwikkelingsronde streeft naar een nieuw akkoord op 1 januari 2005. Nu echter Cancun is mislukt is het sterk de vraag of die deadline wel gehaald wordt. Bovendien ging het in Cancun nog maar om een aanbod van de EU tijdens onderhandelingen, waarbij de andere WTO leden, met name ook de V.S. concessies zouden moeten doen.

De kans dat alle vormen van exportsubsidies eerder dan 2015 kunnen en zullen worden afgeschaft is derhalve in Cancun aan de ene kant groter geworden door de grotere bereidheid van de EU om concessies te doen, maar aan de andere kant kleiner geworden omdat door de mislukking van de conferentie het proces is vertraagd.

Vraag 93

Wordt er naast het geven van technische assistentie om de onderhandelingscapaciteit van ontwikkelingslanden te vergroten, ook rekening gehouden met financiering van bewustwordings- en voorlichtingsactiviteiten rond WTO voor burgers in ontwikkelingslanden?

Antwoord

Technische assistentie voor versterking van de
onderhandelingscapaciteit van ontwikkelingslanden is niet uitsluitend gericht op overheden.

Programma's van de WTO, UNCTAD en het International Trade Centre zijn bijvoorbeeld gericht op kennisvergroting van de WTO-doelstellingen en
-regels bij doelgroepen als de private sector, academische instellingen en parlementariërs. Al deze doelgroepen spelen een belangrijke rol bij het maatschappelijke debat over de handelspolitiek. Daarnaast geeft de regering ook directe steun aan programma's van academische instellingen en maatschappelijke organisaties. Een voorbeeld is de in Genève gevestigde International Commission for Trade and Sustainable Development, die uitstekende actuele en achtergrondinformatie in drie talen verstrekt via elektronische kanalen. Wat betreft het bereiken van een breder publiek maatschappelijke organisaties. Bewustwording wordt verder gesteund via de activiteiten van medefinancieringsorganisaties en hun partners. Geconstateerd kan worden dat een groot aantal maatschappelijke organisaties een constructieve en goed-geïnformeerde bijdrage leveren aan het handelspolitieke debat in afzonderlijke ontwikkelingslanden.

Vraag 94

Wat is de regeringsvisie op de impact assessments? Op welke wijze wil de regering voorafgaand aan handels- en economisch beleid de mogelijke effecten van dit beleid bestuderen om eventuele schadelijke effecten te kunnen voorkomen?

Antwoord

De regering streeft naar een coherent beleid, dat wil zeggen dat ook bij het handels- en economisch beleid zo goed mogelijk rekening wordt gehouden met het doel van armoedevermindering. Impact assessments zijn daarbij onontbeerlijk. De regering weegt bij het maken van nationaal en internationaal beleid (bijvoorbeeld in EU en WTO verband) de effecten op ontwikkelingslanden nadrukkelijk mee. Voorbeelden daarvan zijn:


- de effecten van hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid;


- de effecten van het verminderen van invoertarieven, met name bij piektarieven en tariefescalatie, waarbij met name gekeken wordt naar producten die van groot belang zijn voor ontwikkelingslanden, en


- de effecten van sanitaire en fytosanitaire maatregelen en TBT (technical barriers to trade)-maatregelen, waarbij een evenwicht moet worden gevonden tussen veiligheidseisen en markttoegang in de ruimte die er zit tussen voldoende en maximaal gegarandeerde veiligheid.

Op bovenstaande terreinen heeft de regering in het verleden gebruik gemaakt van de impact assessments van de Wereldbank en de Europese Commissie, maar ook van die van NGO's, producenten- en consumentenorganisaties en wetenschappelijke onderzoekbureaus als het IFPRI, het Landbouweconomisch Instituut en de Stichting Onderzoek Wereldvoedselvoorziening van de Vrije Universiteit. Bij het ontwikkelingsbeleid maakt de regering met name bij het beoordelen van het werk van Wereldbank en IMF gebruik van zogenaamde PSIA's, waarbij PSIA staat voor Poverty en Social Impact Analysis.

Vraag 95

Welke rol deelt de regering de Coherentie Eenheid toe om OS-coherentie te bevorderen? Waarom stelt de regering voor het vergroten van de OS-coherentie geen programmamiddelen beschikbaar, terwijl zij deze doelstelling wel als een prioriteit beschouwt?

Antwoord

De Coherentie Eenheid binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken speelt een alerterende, coördinerende en stimulerende rol ter bevordering van OS-coherentie. De eenheid adviseert de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en neemt onder andere deel in de EU Coördinatie Commissie om de OS-coherentie van het EU-beleid te bevorderen. Bij de uitvoering van deze en andere werkzaamheden wordt nauw samengewerkt met beleidsdirecties binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken, onder meer in het kader van projectteams voor specifieke coherentiedossiers. Tevens wordt een internationaal netwerk aan contacten onderhouden. Vooralsnog zijn er geen aparte programmamiddelen gereserveerd voor OS-coherentie omdat het veelal gaat om beleidsgerichte activiteiten, waarvoor geen additionele inzet van middelen nodig is. Waar ten behoeve van specifieke coherentie activiteiten middelen nodig zijn, bijvoorbeeld beleidsgericht onderzoek of ondersteuning van ontwikkelingslanden in onderhandelingen, kan een beroep worden gedaan op beleidsondersteunende fondsen van de beleidsdirecties waarmee samengewerkt wordt.

Vraag 97

Kan de regering toelichten waarom wel de Balkan en Afrika met name worden genoemd als het gaat om "potentiële en bestaande conflicthaarden" en niet het Midden-Oosten?

Antwoord

De Balkan en Afrika zijn genoemd als voorbeelden, maar zij zijn uiteraard niet de enige conflicthaarden die blijvende inzet van een veelheid van instrumenten behoeven. Daartoe behoort nadrukkelijk ook het Midden-Oosten, samen met andere regio's en landen, zoals ook blijkt uit de rest van het hoofdstuk van de Memorie van Toelichting waarnaar wordt verwezen.

Vraag 98

Wat is de visie van de regering op de ontwikkelingen met betrekking tot Kashmir?

Antwoord

De Indiase regering presenteerde op 22 oktober 2003 een aantal voorstellen om de betrekkingen met Pakistan te verbeteren. Het betreft hier vertrouwenwekkende maatregelen in de sfeer van onder andere lucht-, bus- en veerverbindingen, sportcontacten, uitbreiding van diplomatieke missies en visumverlening. Pakistan heeft gematigd positief op de voorstellen gereageerd. Voorts kondigde de Indiase regering aan dat Vice Premier Advani bereid zou zijn besprekingen te houden met de All-Parties Hurriyat Conference, een samenwerkingsverband van Kashmiri nationalistische groeperingen. Harde eis voor India blijft dat vooruitgang in het Kashmir-dossier gekoppeld is aan onvoorwaardelijke stopzetting van terroristische infiltratie vanuit Pakistan over de zgn. line of control. Naar de mening van India heeft Pakistan hier bijlange na nog niet aan voldaan.

Het is de visie van de Nederlandse regering dat vertrouwenwekkende maatregelen zoals nu door India voorgesteld een noodzakelijk eerste begin zijn om bij te kunnen dragen aan vermindering van spanning en verbetering van het algemene klimaat. Beide landen wisselen regelmatig toenaderingspogingen af met harde retoriek. De geschiedenis leert dat de waarde van vertrouwenwekkende maatregelen zeer betrekkelijk is in het geval van incidenten of spanningen. Het is van belang India en Pakistan te steunen in hun streven naar een vreedzame oplossing door middel van een continue en spanningsbestendige dialoog.

De Nederlandse regering ondersteunt zowel bilateraal als in EU-verband alle initiatieven die kunnen bijdragen aan de bestendiging van de dialoog en aan de verbetering van de betrekkingen tussen beide landen, die uiteindelijk kunnen leiden tot een vreedzame oplossing van de kwestie Kashmir.

Vraag 99

Welke politieke strategie heeft de regering met betrekking tot de keuze aan welke vredesoperaties zij meedoet?

Antwoord

De regering laat zich bij haar keuze aan welke internationale crisisbeheersingsoperaties Nederland met militaire eenheden participeert door een groot aantal factoren leiden. Het toetsingskader geeft een reeks van aandachtspunten die wordt gebruikt om per geval een weloverwogen politiek en militair oordeel te vellen over de politieke wenselijkheid van deelneming enerzijds, en de militaire haalbaarheid van deelneming anderzijds. Het uiteindelijke besluit tot deelneming berust op een integrale afweging van alle aandachtspunten van het toetsingskader. Het Nederlandse ambitieniveau in dezen is uitgedrukt in voor deelneming beschikbare militaire capaciteiten.

Een deel van deze militaire capaciteiten wordt doorgaans voor langere tijd ten behoeve van een operatie ter beschikking gesteld, zoals bij de deelneming aan de NAVO-geleide stabilisatiemacht SFOR in Bosnië-Herzegovina. Dit past in de bredere Nederlandse strategie ter stabilisering van de Balkan.

Een strategie ten aanzien van de inzet van de resterende beschikbare militaire capaciteiten voor nieuwe crisisbeheersingsoperaties veronderstelt een zekere mate van voorspelbaarheid van dergelijke operaties, alsmede een globaal inzicht vooraf in de uitkomst van de toetsing van zowel de politieke wenselijkheid als de militaire haalbaarheid van de deelneming. De Nederlandse militaire betrokkenheid bij Afghanistan en Irak toont aan dat een dergelijke voorspelbaarheid in de praktijk beperkt is.

Daarbij komt dat algemene, niet aan concrete situaties gerelateerde uitspraken over de politieke wenselijkheid en militaire haalbaarheid van toekomstige Nederlandse deelneming aan een bepaalde internationale crisisbeheersingsoperatie niet passen in de systematiek van het toetsingskader. Een oordeel over de politieke wenselijkheid en de militaire haalbaarheid zal immers nauw samenhangen met onder andere de recente voorgeschiedenis van een conflict, de humanitaire situatie, het mandaat, de aard en inhoud van een eventuele vredesregeling, de opstelling van conflictpartijen, de rol van relevante internationale organisaties, de deelneming door andere landen, de geschiktheid en beschikbaarheid van het Nederlandse militaire instrumentarium enzovoorts.

In veel gevallen volgt de Nederlandse beoordeling van de politieke wenselijkheid en militaire haalbaarheid op een specifieke aanleiding, zoals een sondering of verzoek door een land of een internationale organisatie, een rapport van de Secretaris-Generaal van de VN dat waarschijnlijk een resolutie van de Veiligheidsraad tot gevolg heeft, of een EU- of NAVO-besluit. Bij deze beoordeling moet overigens altijd rekening worden gehouden met de mogelijke deelneming aan missies die buiten het bereik van het toetsingskader vallen, zoals missies waarvoor een verplichting bestaat uit hoofde van het WEU- of het NAVO-verdrag.

In het overleg met het parlement wordt per geval vastgesteld of het politieke draagvlak voor deelneming aan een bepaalde internationale crisisbeheersingsoperatie toereikend is.

Vraag 100
Welke criteria bepalen uit welke middelen de Nederlandse deelname aan een internationale vredesmissie gefinancierd wordt?

Antwoord

De additionele kosten van de Nederlandse militaire deelneming aan internationale vredesmissies komen ten laste van de Defensie-begroting, namelijk de post additionele kosten crisisbeheersingsoperaties binnen de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS/non-ODA).

Voor zover delen van deze additionele kosten volgens de huidige interpretatie van de OESO-DAC criteria in bepaalde gevallen als ODA kunnen worden aangemerkt, worden dergelijke uitgaven toegerekend aan HGIS-ODA. Dit is bijvoorbeeld in Bosnië-Herzegovina het geval bij de opbouw van institutionele politiecapaciteit door de politiemissie van de Europese Unie (EUPM) en humanitaire ontmijningsactiviteiten die door de stabilisatiemacht SFOR worden verricht.

Vraag 101

Welke rol kunnen NGO's spelen in de voorgestelde uitwerking van het Beleidskader CIMIC? Wanneer en op welke wijze worden zij bij de discussie betrokken?

Antwoord

De uitwerking van het beleidskader CIMIC wordt besproken in het Interdepartementaal Overleg (IO) CIMIC, waarin Buitenlandse Zaken en Defensie zitting hebben en waarbij andere departementen op uitnodiging aanwezig kunnen zijn. NGO's spelen een beperkte en indirecte rol in de uitwerking van het beleidskader CIMIC via overleg dat zij regelmatig voeren met specialisten van de afdeling humanitaire hulp van Buitenlandse Zaken.

Vraag 102

Welke definitie van terrorisme hanteert de regering?

Antwoord

In internationaal kader hangt de mate van overeenstemming over een definitie van terrorisme sterk af van het forum waarin wordt geopereerd. Omdat in de Verenigde Naties noch in de onderhandelingen over een alomvattend verdrag, noch in de afzonderlijke antiterrorisme Conventies overeenstemming over een definitie kon worden bereikt, is daar geopteerd voor een strafrechtelijke delictsomschrijving in plaats van een definitie.

In EU-kader wordt een omschrijving van personen en entiteiten die betrokken zijn bij terroristische daden gehanteerd, onder andere in het Europees Arrestatiebevel en het Gemeenschappelijk Standpunt inzake bestrijding van financiering van terrorisme.

Deze omschrijving heeft Nederland ook gehanteerd bij de opstelling van wet terroristische misdrijven. In deze wet wordt tevens een omschrijving gegeven van een terroristisch oogmerk. Dat oogmerk wordt in artikel 83a Sr omschreven als "het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land vrees aan te jagen dan wel een overheid of internationale organisatie te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen".

Vraag 103

Wordt in internationale fora zoals de EU en de NAVO fundamentele aandacht besteed aan onderliggende oorzaken van terrorisme, zoals de factoren die een rol spelen bij radicalisering in delen van de wereld als Indonesië, de Arabische wereld, de Filippijnen en delen van Afrika? Zo ja, op welke wijze? Welke inzet en visie brengt de regering hierbij in?

Antwoord

Na 11 september 2001 heeft de internationale gemeenschap zich in eerste instantie geconcentreerd op maatregelen ter voorkoming van en bestrijding van terrorisme. Daarnaast heeft de Europese Unie ook aandacht besteed aan de factoren die mensen ertoe brengen hun toevlucht tot terroristisch geweld te nemen. Een groep van speciale vertegenwoordigers van ministers van Buitenlandse Zaken heeft een rapport geproduceerd waarin een analyse wordt gemaakt van dit onderwerp en waarin een aantal aanbevelingen wordt gedaan voor beleidsintensiveringen. Dit rapport is besproken tijdens de RAZEB van mei 2003. De RAZEB heeft aan de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger gevraagd om naar aanleiding van dit rapport met concrete voorstellen te komen. In de dreigingsanalyses opgesteld in NAVO-kader wordt ook specifiek aandacht besteed aan tendensen die kunnen leiden tot terroristische activiteiten.

Vraag 104

Hoe gaat de effectiviteit van instrumentarium ter bestrijding van terrorismefinanciering verbeterd worden?

Antwoord

Nederland werkt op twee manieren actief aan de verbetering van de effectiviteit van het bevriezingsinstrumentarium. Nederland is van mening dat de EU zich, na de opname op de lijst van personen en organisaties, ook zou moeten richten op mantelorganisaties en fondsenwervers. Nederland heeft zelf daarbij in de EU het voortouw genomen door te pleiten voor de opname van de Stichting Al Aqsa op de EU-bevriezingslijst. Daarnaast wordt gewerkt aan de verbetering van het technische instrumentarium voor bevriezing, met name in het implementatietraject. Het gaat daarbij concreet om verbetering van namenlijsten, het stroomlijnen van het bevriezingsproces en het verbeteren van samenwerking tussen verschillende betrokken organisaties in de financiële keten.

Vraag 105

Kan de regering de 'kritische dialoog' met derde landen over terrorismebestrijding toelichten?

Antwoord

In de dialoog van de EU met derde landen is, onder andere op verzoek van Nederland, het onderwerp terrorismebestrijding hoog op de agenda geplaatst. De inhoud van deze dialoog is uiteraard afhankelijk van de situatie in en de zorgen van de EU omtrent het betreffende land. In algemene zin wordt tijdens deze kritische dialoog met derde landen gesproken over de specifieke lokale situatie met betrekking tot terrorisme en over mogelijkheden voor samenwerking met de Unie op het gebied van terrorismebestrijding. Waar nodig brengt de EU haar zorgpunten onder de aandacht van het betreffende land en verzoekt de EU het land in kwestie om passende maatregelen te nemen.

Vraag 106

Dient bij de na te streven resultaten in 2004 wat betreft het terugdringen van het terrorisme niet ook te worden genoemd het tegengaan van de verspreiding van radicaal-islamitisch gedachtegoed? Welke mogelijkheden ziet de regering in dit opzicht?

Vraag 107

Deelt de regering de mening dat bij de na te streven resultaten in 2004 wat betreft het terugdringen van het terrorisme ook het indammen van de beïnvloeding van de mondiale Islam door het Wahhabisme (vanuit het Arabisch Schiereiland) dient te worden benoemd?

Antwoord

Bij de bestrijding van terrorisme dient rekening gehouden te worden met verschillende overwegingen, waaronder enerzijds het belang van veiligheid en anderzijds het grondwettelijk vastgelegde recht van eenieder op vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting. In beantwoording van eerdere vragen op dit terrein is door de regering herhaaldelijk aangegeven dat de verantwoordelijke ministeries en de onder hen vallende diensten nauwlettend in de gaten houden of groepen in de samenleving bij het belijden van hun religie niet oproepen tot discriminatie of aanzetten tot geweld ten opzichte van andersdenkenden. Daar waar de grens van het toelaatbare wordt overschreden, zal opgetreden worden. In het buitenlands beleid wordt zowel door de EU als in bilaterale contacten van Nederland met landen uit de islamitische wereld een vergelijkbare boodschap uitgedragen.

Vraag 108

Heeft de regering kennisgenomen van berichten (onder andere in Trouw van 23 juli 2003) over wapenleveranties vanuit Trans-Dnjestrië aan terroristische organisaties? Doet Trans-Dnjestrië goede zaken met vrijwel elke belangrijke moslimorganisatie in de wereld? Bestaat bij internationale inlichtingendiensten (waaronder Interpol) het vermoeden dat Trans-Dnjestrië sinds 2001 nucleair materiaal verkoopt, waarmee massavernietigingswapens kunnen worden gemaakt?

Vraag 133

Op welke wijze zal de Nederlandse regering nog tijdens het voorzitterschap van de OVSE, maar ook daarna, de enorme wapenverkoop vanuit Trans-Dnjestrië aan schurkenstaten en terroristen aan de orde stellen met als doel dit aan banden te leggen?

Antwoord

De regering heeft kennisgenomen van het artikel in Trouw van 23 juli 2003 met betrekking tot wapenleveranties vanuit Transdnjestrië aan terroristische organisaties.

De regering is bezorgd over mogelijke ongecontroleerde handel in wapens en andere militaire goederen vanuit Transdnjestrië. De regering hoopt dat een politieke regeling van het
Moldavië-Transdnjestrië-conflict aan de fluïde situatie een einde zal maken. Voorts beschikt de regering niet over informatie met betrekking tot mogelijke verkoop vanuit Transdnjestrië van nucleair matereriaal, met het oog op de productie van massavernietingswapens.

Het Nederlandse OVSE Voorzitterschap zet zich in voor de totstandkoming van een politieke regeling van het Moldavisch/Transdnjestrisch conflict. Dit zal de weg vrijmaken voor het herstel van de rechtsstaat en democratie in de regio Transdnjestrië. Het aanpakken van de grensproblematiek vormt daarbij een belangrijk aandachtsgebied vanwege het gebrek aan effectieve grens- en douane controle langs de uiterst poreuze Moldavisch-Oekraiense grens.

Daarnaast zijn in OVSE-verband algemene afspraken gemaakt over de bestrijding van illegale handel in kleine- en lichte wapens. Dit is van belang teneinde te voorkomen dat deze wapens in handen vallen van terroristische organisaties en/of partijen die via de reguliere handel niet aan deze wapens kunnen komen. Nederland speelt een actieve rol bij het verder uitwerken en de implementatie van deze afspraken. Een politieke regeling van het Moldavisch/Transdnjestrisch conflict zal het mogelijk maken geheel Moldavië, met inbegrip van Transdnjestrië, onder deze OVSE-afspraken te brengen.

Vraag 110

Welke landen besteden naar het oordeel van de regering thans onvoldoende aandacht aan terrorismebestrijding en welke aanvullende maatregelen worden tegen die landen overwogen?

Vraag 111

Door welke landen in de wereld respectievelijk vanuit welke landen in de wereld wordt terrorisme ondersteund?

Antwoord

Alle lidstaten van de VN zijn gebonden aan resoluties van de VN-veiligheidsraad, waaronder in het bijzonder VN-veiligheidsraad
-resolutie 1373, die landen verplicht een aantal maatregelen te nemen om terrorisme te bestrijden. De implementatie van deze resolutie wordt nauwlettend gevolgd door het zogenaamd Counter Terrorism Committee van de VN. Deze commissie rapporteert periodiek aan de Veiligheidsraad. Er zijn geen aanwijzingen dat landen niet aan hun verplichtingen voldoen. In gevallen waar de regering van mening is dat landen of regeringen onvoldoende doen om terrorisme te bestrijden dan zal zij deze landen daarop bilateraal en met name in EU-kader aanspreken. Landen als Iran en Syrië onderhouden op z'n minst onduidelijke relaties met organisaties die geweld propageren en daar ook bij betrokken zijn.

Vraag 114

Wat wordt gedaan om de invloed van de `nationalistische' partijen in Bosnië in te dammen? Wat wordt gedaan om de rol van corruptie en van betrokkenheid bij criminele circuits bij politici en overheidsfunctionarissen in Bosnië en Servië in te perken?

Antwoord

Na de verkiezingen van oktober 2002 zijn in Bosnië partijen met een nationalistisch karakter in de regeringen van zowel de entiteiten als het centrale niveau gekomen. Deze hebben zich expliciet verbonden aan het hervormingsprogramma van Hoge Vertegenwoordiger Ashdown. Bij de daadwerkelijke uitvoering van het programma is de positie van de partijen wisselend. Soms is sprake van sterke weerstand tegen hervormingen en moet de HV dreigen met het gebruik van zijn zgn. "Bonn powers", in andere gevallen stellen partijen zich constructiever op, zoals bijvoorbeeld het geval was met de hervorming van de strijdkrachten in Bosnië.

De HV voert een strikt beleid tegen corruptie en andere vormen van machtsmisbruik; zo

hamert hij op de toepassing van de Civil Service Law bij benoemingen van (hoge) ambtenaren, zodat deze transparant zijn. Voorts wordt de rechtspraak hervormd en wordt op Europese standaarden gebaseerde wetgeving op het gebied van strafrecht en strafvordering ingevoerd. Verschillende internationale organisaties richten zich op bestrijding van georganiseerde criminaliteit en corruptie in de landen van de Westelijke Balkan. In het kader van het Stabiliteitspact vinden verschillende activiteiten plaats ter ondersteuning van de bestrijding van misdaad en corruptie in de regio. De EU heeft de aanpak van criminaliteit en corruptie als een van de criteria in het Stabilisatie- en Associatieproces geformuleerd. EUPM in Bosnië ondersteunt lokale autoriteiten bij criminaliteitsbestrijding. SFOR biedt de internationale gemeenschap in Bosnië op verzoek ondersteuning bij activiteiten die met bestrijding van criminaliteit te maken hebben. De OVSE richt zich onder meer in Servië-Montenegro op versterking van de rechtsstaat. Nederland draagt ook financieel aan een aantal van deze activiteiten bij, evenals aan andere projecten ter versterking van de rechtsstaat in Bosnië en Servië-Montenegro.

Vraag 115

Wat bedoelt de regering met 'verschillende GMV-middelen' waaruit regionale conflictpreventie wordt gefinancierd?

Antwoord

Met `verschillende GMV-middelen' wordt aangegeven dat het zowel om gedelegeerde middelen (posten) als om niet-gedelegeerde middelen (departement) kan gaan.

Vraag 116

Wat is de laatste stand van zaken tav de oplossing van het conflict in Atjeh en welke rol ziet de regering hierbij voor haarzelf?

Antwoord

De Indonesische regering heeft besloten tot een verlenging van de militaire noodtoestand met zes maanden. De huidige noodtoestand geldt tot 19 november 2003. De Indonesische regering legt de nadruk op het bereiken van een stabielere veiligheidssituatie waarbij de verzetsbeweging GAM zoveel mogelijk in het defensief wordt gedrukt. De Indonesische regering heeft aangekondigd dat zij, naast de militaire operatie, ook door zal gaan met de andere sporen van haar beleid, met name op het gebied van rechtshandhaving en humanitaire hulp. Aan GAM-zijde lijkt weinig animo te bestaan voor onderhandelingen. Vooralsnog lijkt de Indonesische regering voor haar beleid inzake Atjeh de steun van de bevolking in Indonesië te genieten.

De Nederlandse regering zal niet nalaten om het belang van een vreedzame en duurzame oplossing voor het conflict en een vrije toegang tot de provincie voor (inter)nationale humanitaire NGO's, journalisten en diplomaten te bepleiten, ook in EU-kader. Mochten hiervoor specifieke openingen zijn dan zal worden bekeken of daaraan een bijdrage kan worden geleverd.

Vraag 117

Doelt de regering met regionale conflictpreventie wat betreft Afghanistan op een regionaal beleid waar ook buurlanden als Pakistan en Iran en de Centraal-Aziatische republieken bij betrokken worden? Zo nee, wat wordt dan concreet bedoeld met de term "regionale conflictpreventie"?

Vraag 134

Krijgen de onzekere toekomst van Afghanistan en de mogelijk regionale implicaties die dat heeft, ook een plaats op de OVSE-agenda voor 2004?

Antwoord

In het beleid ten aanzien van conflictpreventie in Afghanistan spelen de buurlanden een grote rol: regionale samenwerking is belangrijk voor duurzame stabiliteit. De NAVO, EU en ook Nederland betrekken daarom de buurlanden van Afghanistan bij de internationale inspanningen. Pakistan is daarbij de belangrijkste speler, vooral vanwege de problemen in de grensstreek, maar er is ook overleg met bijvoorbeeld Iran, Tadzjikistan en Oezbekistan. Sinds december 2002 bestaat een "Kabul Declaration on Good Neighbourly Relations" tussen Afghanistan en de zes buurlanden.

Dit jaar is Afghanistan een partner voor samenwerking geworden van de OVSE. In de OVSE staat conflictpreventie centraal. Verwacht mag worden dat de OVSE in de loop van 2004 zal besluiten op welke wijze aan de partnerstatus van Afghanistan invulling kan worden gegeven. Hier zullen de vijf Centraal-Aziatische landen die lid zijn van de OVSE (Kazachstan, Oezbekistan, Kirgizië, Tadzjikistan en Turkmenistan) zo veel mogelijk bij worden betrokken.

Vraag 118

Wat bedoelt de regering met 'selectieve militaire samenwerking in Indonesië'? Om welke activiteiten gaat het en welke bedragen zijn hiermee gemoeid?

Antwoord

Indonesië bevindt zich in een transitiefase waarbij de mogelijkheden om te komen tot een democratische rechtsstaat ten volle dienen te worden ondersteund. Voor Indonesië betekent dit niet alleen een grondwettelijke maar belangrijker nog een feitelijke wijziging in de inrichting van de maatschappij waarbij democratische beginselen dienen te gelden. Zoals bekend spelen de Indonesische strijdkrachten een belangrijke rol in de Indonesische maatschappij. Zij zullen tot de installering van een nieuw parlement na de verkiezingen in 2004 in het parlement zijn vertegenwoordigd. Ook daarna zullen zij achter de schermen voorlopig een belangrijke politieke factor blijven.

De specifieke militaire samenwerking tussen Indonesië en Nederland is gericht op de rol van de Indonesische krijgsmacht in een democratische samenleving. De Nederlandse regering financiert hiertoe trainingsprogramma's van het Instituut Clingendael en onderzoekt de mogelijkheden om op dit terrein de samenwerking voort te zetten of te intensiveren. Hiermee is tot nu toe circa EUR 600.000 gemoeid geweest.
Vraag 119

De uitbreiding van de NAVO vereist ook inspanningen gericht op een verbetering van de besluitvormingsstructuur van de NAVO. Landen die deelnemen aan missies moeten garanties hebben voor voldoende betrokkenheid bij de besluitvorming op de hoogste niveaus. Welke inzet heeft de regering op dit punt?

Antwoord

Voor de NAVO-uitbreiding is in beginsel geen nieuwe besluitvormingsstructuur noodzakelijk. De NAVO is een op besluitvorming bij consensus gebaseerde organisatie; alle nieuwe lidstaten zullen bij de vergaderingen van de Noord Atlantische Raad aan tafel zitten en als volwaardig lid kunnen meespreken en meebeslissen. Dit is zeker van belang waar het gaat om besluiten ten aanzien van militaire operaties. De verwachting is dat de nieuwe lidstaten zich verantwoordelijk en constructief zullen opstellen.

Vraag 121

Welke toezeggingen heeft de Nederlandse regering gedaan om de tekortkomingen op het gebied van militaire capaciteiten te verminderen? Hoe staat het met de verwezenlijking van deze toezeggingen?

Antwoord

De versterking van de Europese militaire capaciteiten, nodig voor een evenwichtiger lastenverdeling binnen de NAVO en een grotere Europese rol, is een speerpunt van het Nederlandse veiligheids- en defensiebeleid. In dat kader draagt Nederland ook de komende jaren bij aan het "European Capability Action Plan" (ECAP) van de EU en het "Prague Capability Commitment" (PCC) van de NAVO. Dat gebeurt in de vorm van een reeks projecten, uiteenlopend van onbemande vliegtuigen tot de verdediging tegen chemische, biologische, radiologische en nucleaire aanvallen Voor een volledig overzicht verwijs ik u naar artikel 11 van de Defensiebegroting 2004.

De minister van Defensie informeert de Kamer regelmatig over de voortgang van specifieke projecten. Hij evalueert de stand van zaken op dit gebied en zal de Kamer daar bij gelegenheid nader over informeren.
Vraag 123

Wat is de Nederlandse visie op de rol van de NAVO? Hoe ziet de Nederlandse regering de hernieuwde taakstelling van de NAVO?

Antwoord

De visie van de Nederlandse regering op de rol van de NAVO is in diverse brieven aan de Kamer uiteengezet. In dit verband kan onder meer verwezen worden naar de brieven die naar de Tweede Kamer zijn verstuurd naar aanleiding van de NAVO-Top in Praag (TK 28 676, nr. 5) alsmede naar aanleiding van de NAVO ministeriële bijeenkomsten in Reykjavik en Madrid (TK 26 348, nr. 6 en TK 26 348, nr. 7).

Het Bondgenootschap blijft onverminderd gericht op uitvoering van de taken zoals ze zijn beschreven in het Strategisch Concept uit 1999. Het gaat hier om de volgende vijf hoofdtaken: het nastreven van veiligheid door het bevorderen van democratische waarden; het bieden van een transatlantisch forum voor consultaties over veiligheidsbelangen; afschrikking en verdediging tegen dreiging van agressie tegen enige NAVO-lidstaat; bijdragen aan conflictpreventie en crisisbeheer, inclusief crisisbeheersingsoperaties; partnerschap, samenwerking en dialoog met andere landen in het Euro Atlantisch gebied.

Nieuw zijn derhalve niet zozeer de taken van de NAVO, als wel dat, met instemming van Nederland, tijdens de NAVO-ministeriële bijeenkomst in Reykjavik (14-15 mei 2002) nadrukkelijk is bepaald dat de NAVO in staat moet zijn het hoofd te bieden aan dreigingen tegen NAVO-strijdkrachten, -bevolking en -grondgebied, ongeacht waar die dreigingen vandaar komen.

Vraag 124

Op welke wijze kan worden bewerkstelligd dat er een betere uitwisseling van informatie is tussen de verschillende internationale inlichtingendiensten in het kader van onder andere terrorismebestrijding? Welke rol heeft de NAVO hierin? Is de regering bereid dit punt op internationale fora aan de orde te stellen? Zo ja, op welke wijze?

Antwoord

In de uitwisseling van informatie tussen inlichtingendiensten is sinds 11 september 2001 meer nadruk gelegd op terroristische organisaties en op mogelijke terroristische activiteiten. Dit geschiedt over het algemeen op bilaterale basis met zusterdiensten waarmee de inlichtingendiensten een overeenkomst hebben gesloten. Ook in multilaterale kaders, zoals de NAVO, wordt op dit terrein informatie uitgewisseld en worden dreigingsanalyses opgesteld en regelmatig bijgewerkt. Zo levert de MIVD een actieve bijdrage aan het `NATO intelligence assessment on terrorism' (NIAT). Daarnaast is dit een vast punt van aandacht in de samenwerking met de NAVO-partnerlanden. In EU-verband wordt inlichtingeninformatie tussen de hoofden van inlichtingen- en veiligheidsdiensten van de lidstaten en Europol uitgewisseld via de CTG (CounterTerrorist Group) en de Situation Centre van HV Solana. De Nederlandse regering stimuleert de uitwisseling van inlichtingen. De Nederlandse aandacht voor verbeterde uitwisseling van inlichtingen blijkt ook uit periodieke detacheringen van AIVD-personeel bij de `ad hoc analytical cell' binnen de NAVO en bij het Situation Centre van HV Solana.

Vraag 125

Deelt de regering de mening dat betere afstemming tussen NAVO en EU (EVDB) noodzakelijk is? Hoe ziet de regering bijvoorbeeld de rol van de NAVO-Raad hierbij? Ondersteunt de regering de noodzaak van een sterkere rol van de Raad en betere samenwerking binnen de Raad? Zo ja, op welke wijze gaat de regering zich hier actief voor inzetten?

Vraag 126

Kan de regering een inhoudelijke toelichting geven op de volgende passage: "De samenwerking tussen EU en NAVO is op dit moment vooral gericht op samenwerking op het gebied van crisisbeheersingsoperaties. Nederland streeft al geruime tijd naar verbreding van de agenda"?

Vraag 128

Welke invloed zullen de recent geuite bezwaren van Amerikaanse zijde over de Europese defensiesamenwerking hebben op de ontwikkeling van het EVDB?

Vraag 131

Hoe kunnen conflicten als die over een mogelijk Europees hoofdkwartier in Tervuren tussen EU/EVDB en de NAVO/VS in de toekomst worden voorkomen?

Antwoord

Enkele jaren geleden is ingezet op een koers die gericht is op samenwerking tussen EU en NAVO. In de brief aan de Tweede Kamer over de toekomst van het EVDB in relatie tot de transatlantische betrekkingen is dat beleid uiteengezet (TK 21501-21502, nr 485).

Dit beleid heeft een stimulans gekregen door de totstandkoming van de regelingen over het gebruik door de EU van NAVO-middelen ("Berlijn-plus"). De samenwerking tussen EU en NAVO moet met kracht worden gehandhaafd. Zij krijgt onder meer gestalte door het inmiddels geïnstitutionaliseerde overleg tussen EU en NAVO, onder meer op het niveau van NAVO Raad en het Politiek en Veiligheidscomité van de EU. Het gaat hierbij niet zozeer om een sterkere rol van de NAVO-Raad, maar om het verder inhoud geven aan het reeds bestaande overleg tussen de relevante EU en NAVO-gremia. De regering zet zich hier voor in met als doel het bewerkstelligen van transparantie, coördinatie en samenwerking tussen beide organisaties en het vermijden van onnodige duplicatie. Door deze benadering kunnen tevens spanningen naar aanleiding van initiatieven als de vorming van een EU operationeel hoofdkwartier in Tervuren - een initiatief dat door Nederland en de meeste EU-lidstaten en NAVO-bondgenoten als onnodige duplicatie wordt gezien - worden vermeden danwel verminderd. Niettegenstaande de door de VS geuite bezwaren met betrekking tot zowel `Tervuren' als ook bepaalde Conventie-artikelen die zullen worden besproken in het kader van de Intergouvernementele Conferentie, blijft de VS voorstander van een verdere ontwikkeling van het EVDB, indien zulks geschiedt in goede harmonie met de NAVO en op basis van de Berlijn-plus afspraken.

Voorts gaat het er ook om de EU-NAVO agenda niet alleen verder te verdiepen - waarbij te denken valt aan verdere samenwerking ten aanzien van de Balkan-regio en op het gebied van militaire capaciteiten- maar ook te verbreden. In dit verband kan worden verwezen naar de hierboven genoemde brief aan uw Kamer. Als onderwerpen voor verbreding van de agenda worden hier genoemd: terrorismebestrijding, het tegengaan van verspreiding van massavernietigingswapens en bescherming van de eigen bevolking tegen nucleaire, biologische en chemische aanvallen. Tevens zijn ontwikkelingen in Afghanistan, de EU veiligheidsstrategie en het NAVO Strategisch Concept goede aanknopingspunten voor verdere dialoog en afstemming tussen EU en NAVO.

Vraag 127

Op welke gebieden acht de regering taakspecialisatie binnen Europese defensie- en veiligheidssamenwerking mogelijk en wenselijk?

Antwoord

In de bijlage van de zogeheten Prinsjesdagbrief van de bewindslieden van Defensie (TK 29200, nr. 4) onderschrijft de regering de noodzaak van taakspecialisatie. Daarbij gaat zij uit van een stapsgewijze aanpak door te beginnen bij de minst ingrijpende vormen van samenwerking. Daarbij denkt de regering aan "pooling" en aan samenwerking op het gebied van materieel. Hierbij merkt zij overigens op dat taakspecialisatie gevolgen kan hebben voor de nationale beleidsvrijheid daar waar inzet van eenheden en/of capaciteiten in het geding zijn die voorwerp zijn van taakspecialisatie.

De regering is het eens met de opvatting van het Interdepartementale Beleidsonderzoek ("Taakspecialisatie: het schiet niet echt op") dat zelfstandige nationale keuzes de komende jaren de beste mogelijkheden bieden voor taakspecialisatie. Dit laat onverlet dat de regering ook bij dit soort zelfstandige afwegingen belang hecht aan het overleg met bondgenoten en partners in EU en NAVO-kader en zich hierbij laat leiden door in EU en NAVO-verband vastgestelde behoeften.

Als terreinen die zich lenen voor taakspecialisatie kan o.m. gedacht worden aan luchttransportcapaciteit.

Vraag 129

Streeft ook de Amerikaanse regering naar een overname door de EU van de operatie SFOR, die tot nu toe onder NAVO-bevel werd uitgevoerd? Wat is de huidige mening bij de Amerikaanse regering daarover?

Antwoord

De EU heeft zich bereid verklaard om de NAVO-operatie Joint Forge, in het kader waarvan de NAVO-geleide troepenmacht SFOR in Bosnië-Herzegovina is gestationeerd, van de NAVO over te nemen. In NAVO-kader moet nog overeenstemming worden bereikt over een eventuele EU-overname. Momenteel staat SFOR aan de vooravond van een nieuwe herstructureringsronde.

De positie van de Amerikaanse administratie over een eventuele overname van SFOR door de EU is vooralsnog niet eenduidig. Enerzijds zijn er signalen die uitgaan van de wenselijkheid van een spoedige EU-overname. Immers, daarmee nemen de Europese bondgenoten meer verantwoordelijkheid. Bovendien zou zij de Verenigde Staten militair ontlasten. Anderzijds worden binnen bepaalde geledingen van de Amerikaanse administratie vraagtekens gezet achter de operationele inzetbaarheid van de EU en de mogelijkheden voor een effectieve politieke en militaire samenwerking tussen EU en NAVO in dezen.

Vraag 130

Wat is de insteek van de regering bij de ontwikkeling van een brede Balkanstrategie (al dan niet in het kader van een mogelijke overname van SFOR door de EU) ?

Antwoord

De EU en de NAVO zijn beide actief op veiligheidsterrein op de Balkan en dienen derhalve hun plannen op elkaar af te stemmen. Daartoe is reeds de `gezamenlijke benadering' ontwikkeld die door beide organisaties is onderschreven. Bij het naderbij komen van een mogelijke EU-overname van de NAVO-operatie Joint Forge in Bosnië-Herzegovina is het van belang de gezamenlijke aanpak op de Balkan verder gestalte te geven. Nederland maakt zich daarvoor sterk in EU- en NAVO-kader. Nederlandse uitgangspunten voor de verdere uitwerking van een gezamenlijke benadering zijn onder meer een verdere stabilisering van de gehele regio en het ondersteunen van het streven van de landen in de regio aansluiting te vinden bij Euro-Atlantische structuren. Het proces van toenadering tot de EU en de NAVO vormt wat Nederland betreft tevens het kader voor de gezamenlijke aanpak van de EU en NAVO. Nederland streeft verder naar de geïntegreerde inzet van politieke, economische, financiële, militaire en ontwikkelingssamenwerkingsinstrumenten van buitenlands beleid.

Vraag 135
Wat is het EU beleid ten opzichte van Pakistan en India als het gaat om massavernietigingswapens? Wat is de Nederlandse inzet hierbij?

Antwoord

Binnen de EU wordt momenteel gewerkt aan de uitwerking van het actieplan tegen de proliferatie van massavernietigingswapens dat door de Europese Raad van Thessaloniki werd aangenomen. In het kader van het actieplan is een Common Position uitgewerkt inzake de bevordering van de universaliteit van ondermeer het Non-proliferatieverdrag, waartoe ook India en Pakistan zouden moeten toetreden. Een tweede element van dit plan is het voornemen in alle overeenkomsten tussen de EU en derde landen proliferatieclausules in te voeren. Momenteel wordt door de Commissie een inventarisatie gemaakt van overeenkomsten waarop dergelijke clausules betrekking zou kunnen hebben. Nederland zet daarbij in op een zo helder mogelijke koppeling tussen de voordelen die samenwerking met de EU kan hebben enerzijds en aanvaardbaar gedrag op het gebied van proliferatie van massavernietigingswapens anderzijds. Daarbij kan worden opgemerkt, dat wat India betreft er geen aanwijzingen zijn dat dit land zelf als bron voor proliferatie naar derde landen optreedt.

Vraag 136

Hoe beoordeelt de regering de ontwikkeling van mini-nukes in de VS? Is de ontwikkeling van deze mini-nukes een schending van het Non-Proliferatieverdrag? Welke acties heeft de Nederlandse regering bilateraal dan wel multilateraal genomen om haar bezorgdheid over de ontwikkeling van mini-nukes en de schending van het NPV bij de Amerikaanse regering te uiten?

Antwoord

Zie de beantwoording van vragen van het Lid Karimi over hetzelfde onderwerp (TK 28473, nr 3). In aanvulling daarop kan worden gesteld dat de ontwikkeling van kernwapens door een land dat onder het Non-Proliferatieverdrag de status van kernwapenstaat heeft, als zodanig niet in strijd is met dat verdrag. Niettemin zou de mogelijke ontwikkeling van nieuwe - kleine - kernwapens, en een eventueel daarmee verbonden veranderende nucleaire doctrine, in tegenspraak zijn met de resultaten van de Toetsingsconferenties van het Non-proliferatieverdrag van 1995 en 2000. De regering vindt dat onwenselijk. Zij heeft de regering van de VS van deze zorgen op de hoogte gebracht.

Vraag 137

Is de bescherming van de bevolking tegen NBC- of radiologische middelen thans adequaat?

Antwoord

De coördinatie van de bescherming van de bevolking tegen (het gebruik van) NBC- of radiologische (R) middelen is een verantwoordelijkheid voor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Op 18 september 2003 is de tweede NBC-voortgangsrapportage aangaande de voorbereiding in Nederland op mogelijke terroristische aanslagen met nucleaire, chemische of biologische middelen aan de Tweede Kamer aangeboden (TK 27925 nr. 99). In deze voortgangsrapportage staan de - in Nederland - genomen maatregelen en de nog lopende beleidsinitiatieven beschreven.

Aangezien het nimmer mogelijk zal zijn alle denkbare eventualiteiten af te dekken wordt een groot belang gehecht aan goede internationale afspraken om in ernstige gevallen ook een beroep te kunnen doen op relevante capaciteiten van bevriende landen. Het ministerie van Buitenlandse Zaken zet zich er derhalve voor in om binnen de EU en de NAVO verdere afspraken te maken over een internationale pool voor beschermingscapaciteit, alsook over de modaliteiten om die capaciteit in te kunnen zetten voor de bescherming van bevolking van EU-leden en NAVO-bondgenoten.

Vraag 138

Op welke wijze wil de Nederlandse regering de VS ervan overtuigen dat een verdrag of protocol inzake ontplofbare oorlogsresten noodzakelijk is?

Antwoord

Het afgelopen jaar is, in de marge van de onderhandelingen te Genève inzake een ERW (Explosive Remnants of War) instrument, veelvuldig bilateraal overleg gevoerd tussen de Nederlandse voorzitter van de onderhandelingen over een ERW instrument, Ambassadeur Sanders, en de delegatie uit de VS. In oktober jl. is Ambassadeur Sanders naar Washington gereisd voor bilateraal overleg op het Pentagon en het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Naast de eigen inspanningen om de VS te overtuigen van de merites van een juridisch bindend instrument (dus een "Vijfde Protocol" bij het Conventionele Wapens Verdrag) stemt Nederland deze inspanningen af met verschillende andere Westerse landen die de VS met hetzelfde doel hebben benaderd.

Vraag 139

Waarom wil de regering dat Nederland in 2004 toetreedt tot de Organisation Conjointe de Cooperation en Matiere d'Armament (OCCAR), terwijl zij die toetreding al een reeks van jaren voor zich uit heeft geschoven en er ook weerstanden tegen die toetreding bestonden bij regeringspartijen?

Antwoord

De regering wil in 2004 toetreden tot OCCAR. Dit mede vanwege de rol die OCCAR waarschijnlijk zal gaan spelen bij gezamenlijke materieelprojecten in het kader van het nieuw op te richten Europese bewapeningsagentschap. Toetreding biedt additionele mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de materieelsamenwerking binnen Europa.

Toetreding verplicht niet tot deelname aan OCCAR projecten. Deelname aan een specifiek project vergt telkens een nationale beslissing. Behalve verwerving in OCCAR-verband blijven ook andere (nationale en multinationale) verwervingsmechanismen mogelijk. OCCAR lidmaatschap betekent dus geen inperking van de keuzemogelijkheden voor de wijze van verwerving van defensiematerieel.

Vraag 140

Wat is de reden dat alleen genoemde landen voor rehabilitatieactiviteiten in aanmerking komen en eventuele andere landen niet?

Antwoord

Wederopbouwprocessen zijn zowel langdurig als arbeidsintensief en, gezien de vaak massale noden wat betreft herstel van fysieke infrastructuur, ook bijna per definitie uitermate kostbaar. De eerdere ervaringen in de Balkan alsmede de huidige ontwikkelingen in Afghanistan en Irak bevestigen dat. Om het ambitieniveau in lijn te brengen met het haalbare, is onder TMF geopteerd voor een beperkt aantal landen, waar Nederland kan en wil bijdragen aan het wederopbouwproces. Met deze keuze voor Afrikaanse landen wordt recht gedaan aan de beleidswens om de helft van de Nederlandse bilaterale inspanningen op Afrika te richten. Het gaat voorts om landen waarvoor reeds conflictbeleidskaders voor humanitaire hulp bestaan. Voor deze constructie is bewust gekozen om de aansluiting op de door Nederland verstrekte humanitaire hulp te optimaliseren. Het overbruggen van de kloof tussen humanitaire hulp en wederopbouw blijft immers onverminderd van belang. De invoering van "TMF-Rehabilitatie" wordt dan ook gezien als een additioneel instrument voor deze overbrugging.

Vraag 141

Verwacht de regering een Consolidated Appeal Proces (CAP) voor Colombia? Zijn er financiële middelen om dit te steunen als er een verzoek hiertoe de Nederlandse regering bereikt?

Antwoord

De Colombiaanse regering aarzelt over een Consolidated Appeal Proces (CAP), kennelijk uit vrees dat dit het land in dezelfde categorie zou plaatsen als landen als Afghanistan, Angola en Soedan. Indien Colombia de VN alsnog vraagt een Consolidated Appeal te doen, dan zal ik mij over de financiering daarvan nader beraden. Een eventuele Nederlandse bijdrage is mede afhankelijk van de ernst van humanitaire noden elders ter wereld.

Vraag 142

Hoeveel heeft de Nederlandse regering de afgelopen jaren bijgedragen aan noodhulp voor Colombia? Wat verwacht de regering wat dit betreft voor de toekomst?

Antwoord

Concrete cijfers over de Nederlandse noodhulp ten behoeve van Colombia zijn niet voorhanden, aangezien deze wordt gekanaliseerd via de reguliere budgetten van UNDP, UNHCR, WFP, ICRC en ECHO. De bijdrage van Nederland aan deze organisaties is dermate groot dat ik geen aanleiding zie om afzonderlijk financiële middelen voor de bestrijding van de humanitaire crisis in Colombia beschikbaar te stellen. Wel heb ik het Nederlandse Rode Kruis een bijdrage gegeven van EUR1,8 miljoen voor de periode 2001-2004 voor capaciteitsopbouw van de lokale Rode Kruis-vereningingen in een zestal landen waaronder Colombia.

Vraag 143

Heeft het Conflictbeleidskader een ambtelijke dan wel een politieke status? Hoe wordt er beslist over de vraag voor welk land er wel en geen Conflictsbeleidskader wordt opgesteld? Wie heeft het laatste woord over die beslissing? Waarom is er geen Conflictbeleidskader voor Colombia? Zal er een Conflictbeleidskader voor Colombia komen?

Antwoord

Conflictbeleidskaders (CBK's) worden onder verantwoordelijkheid van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking in de Staatscourant gepubliceerd. De CBK's, waarvoor momenteel in overleg met het maatschappelijk middenveld een nieuwe opzet wordt uitgewerkt onder de naam `Subsidiebeleidskader voor Humanitaire Hulp', zijn vooral een handleiding voor NGO's bij het aanvragen van subsidies voor humanitaire hulp.

De landenkeuze voor de CBK's is mede afhankelijk van aard en stadium van een conflict, VN-strategie en kwaliteit van het Consolidated Appeal van de VN, omvang van de Nederlandse betrokkenheid in relatie tot de inzet van andere donoren, duur van de Nederlandse steun in relatie tot de vooruitzichten op zelfredzaamheid van het desbetreffende land en de mogelijkheden voor parallelle inzet van politieke, militaire en andere (Nederlandse) middelen. De landenlijst wordt in overleg met het maatschappelijk middenveld opgesteld. Aangezien voor Colombia geen sprake is van een Consolidated Appeal. (zie antwoord vraag 141), ziet de regering geen aanleiding om afzonderlijk financiële middelen voor bestrijding van de humanitaire crisis in Colombia beschikbaar te stellen (zie antwoord vraag 142) en gezien de omvang van de noden in Colombia in vergelijking tot de noden elders in de wereld kiest de regering voor het opstellen van een CBK's voor andere landen.

Vraag 144

Is het mogelijk de Nederlandse bijdrage aan het European Committee Humanitarian Office (ECHO) te oormerken voor een bepaald land ?

Antwoord

Nee. De bijdrage van NL aan de EU is niet geoormerkt voor specifieke uitgavenposten van de EU. De Nederlandse bijdrage van ongeveer 6 miljard Euro, wordt door de Commissie naar gelang de betalingsbehoeften verdeeld over de verschillende uitgavencategorieën. Dit kan bijvoorbeeld via structuurfondsen, maar ook via het externe beleid van de Unie. In het geval van de ECHO-fondsen is Nederland vertegenwoordigd in het zogenaamde Humanitarian Aid Committee (HAC), waarin de bestedingsvoorstellen van de ECHO op hoofdlijnen met de lidstaten worden besproken. Van oormerking door lidstaten is geen sprake.

Vraag 145

Ten behoeve van wederopbouworganisaties wil de regering overbrugging van de kloof tussen humanitaire hulp en wederopbouw als na te streven resultaat in 2004. Betekent dit dat de betrokken organisaties dan nog over 2004 subsidie kunnen aanvragen, of wordt dat over 2005? Overweegt de regering een ad hoc-voorziening over het jaar 2004?

Antwoord

Overbruggen van de kloof tussen humanitaire hulp en wederopbouw is reeds lange tijd een op zichzelf staand `na te streven resultaat'. Er is geen sprake van dat dit resultaat wordt beoogd `ten behoeve van wederopbouworganisaties'. Ten tijde van de opstelling van de Memorie van Toelichting werd ervan uitgegaan dat met de invoering van `TMF-Rehabilitatie' een additioneel instrument voor overbrugging van de kloof werd toegevoegd.

De aanvragen voor 2004 zijn in 2003 ingediend en beoordeeld met het u bekende resultaat. Van de vijf aanvragen die ingediend zijn, werden er vier om redenen van kwaliteit afgekeurd. In principe kunnen in 2004 opnieuw aanvragen worden ingediend voor de periode 2005 en verder.

De regering overweegt niet om voor het jaar 2004 een ad hoc-voorziening in te stellen. Een dergelijke regeling zou rechtsongelijkheid creëren tussen de aanvragende organisaties, waardoor het TMF-systeem als zodanig zou worden ondergraven. Bovendien zou een dergelijke aparte regeling buiten een bezwaarprocedure om juridisch onrechtmatig zijn.

Overigens is de kloof breder dan die tussen humanitaire hulp en (TMF-)wederopbouw.

Vraag 146

Is het waar dat Nederland binnenkort voorzitter is van de Treaty to ban Landmines? Wordt er dan door de bezuinigingen op post 3.3. (Ontmijningsfonds) geen verkeerd signaal afgegeven?

Antwoord

Nederland is, samen met Mexico, tijdens de Vijfde bijeenkomst van Verdragspartijen van het Ottawa Verdrag, die van 15 tot en met 19 oktober jl. in Bangkok werd gehouden, verkozen tot co-voorzitter van het comité dat toeziet op de status en de werking van het Verdrag. Dit comité is onder andere verantwoordelijk voor alle zaken die te maken hebben met het bevorderen van de acceptatie alsook de naleving van het verdrag. Dit is te meer van belang in het jaar waarin de eerste ministeriele toetsingsconferentie van het Ottawa Verdrag wordt voorbereid (Nairobi, november 2004). Daar wordt immers bezien hoe het staat met de acceptatie en de naleving van het Verdrag alsook wat er nodig is om het succes van het Verdrag te bevorderen.

Voldoende financiering is essentieel met het oog op de voornaamste verdragsverplichting, namelijk het ruimen van alle mijnenvelden in tien jaar tijd. Nederland is al jarenlang een zeer actieve donor en het recente besluit om het ontmijningsfonds op te nemen in het stabiliteitsfonds betekent dan ook geenszins een vermindering van de Nederlandse betrokkenheid. Gaarne verwijs ik naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 3 oktober jl. waarin staat vermeld: "de financiële middelen die op grond van de wens van uw Kamer zijn gereserveerd voor ontmijning en kleine wapens zullen in het nieuwe Stabiliteitsfonds worden opgenomen, waarbij de huidige uitgavenniveaus richtsnoer zullen blijven voor de toekomst." Minimaal is de komende vier jaar Euro 10 miljoen per jaar beschikbaar voor `mine action' projecten. Daarnaast is aanvullende financiering lastens het Stabiliteitsfonds mogelijk. Vraag 147

Kan de regering een overzicht geven van de (vredesopbouw-)projecten die door Nederland in Srebrenica worden gesteund? Zijn de voorziene bedragen toereikend gebleken? Wilt de regering toelichten hoe de ontwikkeling van deze projecten verloopt en wat de voortgangsplannen zijn met betrekking tot deze projecten?

Antwoord

Nederland steunt verschillende terugkeerprojecten in Srebrenica, waaronder een project van de Werkgroep Nederland-Srebrenica. Daarnaast wordt een bijdrage gegeven aan opvangcentrum Grab Potok voor nabestaanden uit Srebrenica, en worden de activiteiten van de International Commission on Missing Persons ondersteund. Ook werd bijgedragen aan de inrichting van een begraafplaats en gedenkcentrum in Potocari voor slachtoffers van Srebrenica. Het voor 2003 begrote budget was toereikend voor deze activiteiten; de projecten verlopen tot dusverre naar tevredenheid. De wederopbouw in Srebrenica blijft een aandachtspunt van de regering. Naarmate het transitieproces vordert, worden de inspanningen behalve op humanitaire hulp en het verschaffen van fysieke terugkeermogelijkheden ook deels gericht op het genereren van inkomensmogelijkheden voor vluchtelingen die naar Srebrenica terugkeren.

Vraag 148
Wanneer kan de Kamer de vorig jaar bij de begrotingsbehandeling gevraagde en toegezegde notitie godsdienstvrijheid tegemoet zien? Wil de regering in deze notitie bijzondere aandacht besteden aan de godsdienstvrijheid op de Kaukasus en in Centraal-Azië en daarbij in willen gaan op de resultaten van het OVSE-voorzitterschap tot nu toe?

Antwoord

Het is het voornemen van de regering de notitie godsdienstvrijheid op korte termijn, dat wil zeggen in ieder geval nog dit jaar, en bij voorkeur voorafgaand aan de behandeling van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, aan de Kamer toe te zenden. In de notitie zullen de resultaten van het OVSE-voorzitterschap uitdrukkelijk aan de orde komen. Het feit dat de notitie de Kamer nog niet heeft bereikt, houdt hier ook direct verband mee: bij de opstelling van de notitie dienden immers ook de resultaten te worden betrokken van het OVSE-Seminar inzake godsdienstvrijheid dat op 16 en 17 juli jl. in Wenen is gehouden alsmede van de implementatiebijeenkomst van de menselijke dimensie die in oktober jl. in Warschau plaatsvond.

Vraag 149

Vanuit de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) komen signalen dat er in het Nederlandse OS-beleid te weinig aandacht en te weinig geld zou zijn voor het betrekken van het lokale bestuur in ontwikkelingslanden bij concrete projecten voor armoedebestrijding. Wil de regering op deze signalen ingaan? Hoeveel geld is er beschikbaar voor de versterking van lokaal bestuur in OS-landen? Op welke wijze wordt het lokale bestuur betrokken bij armoedebestrijdingsprojecten?

Antwoord

De doelstelling `versterking lokaal bestuur' neemt een belangrijke plaats in in zowel het multilaterale, bilaterale als het particuliere kanaal van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. In de partnership-programma's met de Wereldbank en UNDP is goed bestuur een centraal thema en versterking van lokaal bestuur krijgt daarbinnen de nodige aandacht. Wat betreft het particuliere kanaal heeft SNV zoals bekend versterking van lokaal bestuur als één van haar drie hoofdthema's gekozen. Ook de Medefinancieringsorganisaties leveren een belangrijke bijdrage aan de versterking van lokaal bestuur. Daarnaast zijn in het kader van de thematische medefinanciering subsidies toegekend voor de versterking van lokaal bestuur. Zo krijgt de VNG subsidie voor verenigingsopbouw en het Municipal Development Partnership for Eastern and Southern Africa voor gemeentelijke capaciteitsopbouw. Er wordt niet op voorhand een budget geoormerkt voor versterking van lokaal bestuur via het particuliere respectievelijk het multilaterale kanaal.

Vraag 150

Wat is de regeringsreactie op de kritiek van U. Selaa in het artikel Corruptiebestrijding in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid (Internationale Spectator, februari 2003), dat er weinig bekend is over de effectiviteit van anti-corruptieinstrumenten die in het Nederlandse OS-beleid worden gehanteerd?

Antwoord

Preventie en bestrijding van corruptie maken de laatste jaren steeds nadrukkelijker onderdeel uit van de Nederlandse beleidsagenda. Het gaat om een terrein dat ook internationaal sterk in ontwikkeling is. De regering deelt de observaties van mevrouw Seela dat er inderdaad weinig onderzoek is gedaan naar effecten van het gevoerde beleid. Dergelijk onderzoek, op dit nog betrekkelijk jonge beleidsterrein, wordt wel steeds meer van belang geacht.

Vraag 151

Is de regering bekend met de rapportages (per land) van Human Rights Watch, waarin wordt gesteld dat in de betrokken landen onder het mom van de strijd tegen het terrorisme de mensenrechten worden geschonden? Is de regering bekend met het Arab Human Development Report, waarin wordt gesteld dat onder het mom van de strijd tegen terrorisme democratiseringsprocessen stagneren? Hoe beoordeelt de regering de rapportages? Vormen deze conclusies een bron van zorg binnen de Nederlandse regering? Op welke wijze wil de regering hier bilateraal den wel multilateraal mee omgaan?

Antwoord

Ja, de regering is zowel met de landenrapportages van Human Rights Watch als met het Arab Human Development Report bekend. De regering deelt de zorg die uit de rapportages spreekt voor de mensenrechtensituatie als ook voor het democratiseringsproces in de Arabische landen (zie ook het antwoord op vragen 2030401780, antwoord verzonden op 17 november 2003). Terrorismebestrijding mag geen voorwendsel zijn voor een verdere beperking van vrijheden in deze landen waardoor de mensenrechtensituatie verder verslechtert en democratiseringsprocessen in deze landen op de lange baan worden geschoven. De regering spreekt deze zorg uit in bilaterale contacten met vertegenwoordigers van de betrokken landen, maar zet zich binnen de EU ook in voor concrete uitwerking van de mensenrechtenparagraaf in de associatieakkoorden tussen de Europese Unie en de landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten in het kader van het Barcelona-proces. De conclusies van het Arab Human Development Report
- zowel die van dit jaar, als die van vorig jaar - spelen een rol in de dialoog met de Arabische wereld.

Vraag 154 / BZ-OS / DMV-MR / Litver

Krijgt de integratie van het mensenrechtenbeleid naast ontwikkelingssamenwerking en buitenlandse politiek ook gestalte in de buitenlandse economische betrekkingen?

Antwoord

Het mensenrechtenbeleid is een integraal onderdeel van het buitenlands beleid, inclusief de buitenlandse economische betrekkingen. Hiertoe onderhoudt het ministerie van Buitenlandse Zaken nauwe contacten met het ministerie van Economische Zaken, maar ook direct met het bedrijfsleven.

In dit verband kan worden gewezen op de door de regering aan het bedrijfsleven aanbevolen OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Deze moedigen bedrijven aan om mensenrechten te respecteren `not only in their dealings with employees, but also with respect to others affected by their activities, in a manner consistent with host governments international obligations and commitments'. Ook kan worden gewezen op het ontmoedigingsbeleid ten aanzien van zakelijke activiteiten met Birma en op het mede door Nederland gesteunde Kimberley-proces tegen de handel in `bloeddiamanten'. Verder wordt bij aanvragen voor overheidsondersteuning van zakelijke activiteiten in het buitenland mede gekeken naar het risico op schending van fundamentele arbeidsnormen, zoals vastgelegd in ILO-conventies. Tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap zal een internationale conferentie over maatschappelijk verantwoord ondernemen worden georganiseerd. Daarbij zal de relatie tussen mensenrechtenbeleid en maatschappelijk verantwoord ondernemen aandacht krijgen. De integratie van het mensenrechtenbeleid in het economische beleid is voorts een van de aandachtspunten van de mensenrechtenambassadeur.

Vraag 155

Kan de regering een overzicht geven van de activiteiten, invloed en vooral van de meetbare concrete resultaten van het werk van de mensenrechtenambassadeur sinds het in het leven roepen van deze functie enige jaren geleden?

Vraag 156

Welke buitenlandse missies heeft de nieuwe ambassadeur mensenrechten gepland?

Vraag 157

Welke buitenlandse reizen heeft de mensenrechtenambassadeur tot nu toe gemaakt?

Antwoord

De meetbaarheid van resultaten van beleidsinzet wordt niet bepaald op het niveau van individuele functionarissen. De regering is er evenwel van overtuigd dat de grote aandacht die aan mensenrechten besteed wordt in het door Nederland gevoerde internationale overleg, al dan niet in combinatie met financiële ondersteuning door middel van specifieke projecten op dit terrein, bijgedragen heeft aan de verbetering van de mensenrechtensituatie in een aantal landen.

Sinds de instelling van de functie van mensenrechtenambassadeur in 2000 heeft deze intensieve besprekingen gevoerd met een groot aantal instanties in binnen- en buitenland. De mensenrechtenambassadeur heeft meer dan 50 buitenlandse reizen gemaakt Op deze reizen wordt de mensenrechtensituatie zowel met de autoriteiten als met non-gouvernementele organisaties besproken. Hiertoe behoren Iran, Jemen, Algerije, Marokko, Tunesië, Burundi, Democratische Republiek Congo, Rwanda, Tanzania, Zuid-Afrika, Colombia, Costa Rica, Guatemala, China, Indonesië, Bulgarije, Rusland en Turkije. Daarnaast zijn consultaties gevoerd in een aantal Europese hoofdsteden, alsmede in Canada en de Verenigde Staten. Tevens zijn de meeste internationale organisaties die werkzaam zijn op mensenrechtenterrein, bezocht. Naast deze reizen heeft de mensenrechtenambassadeur aan vele manifestaties meegewerkt, ongeveer 80 lezingen en inleidingen gegeven en een belangrijke bijdrage geleverd aan de beleidsvorming op mensenrechtenterrein, onder andere tot uiting komend in de mensenrechtennotitie die de Kamer in 2001 is toegegaan (TK 27742, nr.
2). De buitenlandse missies van de mensenrechtenambassadeur in het komende jaar zullen ten dele in het teken staan van het Nederlandse EU-voorzitterschap. Als lid van de EU Troika zal de MR ambassadeur deelnemen aan dialogen met Iran en China. Daarnaast zijn een aantal reizen in voorbereiding, zowel naar landen waar de mensenrechtensituatie zorgelijk is, als naar landen die partners zijn in het Nederlandse OS-beleid, maar waar de mensenrechtensituatie op specifieke punten bespreking behoeft.

Vraag 158

Wat zijn de criteria om een maatschappelijke organisatie die een rol in een vredesproces speelt te steunen? Waar kan deze steun uit bestaan?

Antwoord

Maatschappelijke organisaties kunnen worden ondersteund indien zij een nuttige rol spelen bij het entameren en voeren van informele vredesdialogen, het opbouwen van de benodigde capaciteit en het beinvloeden van de deelnemers aan het officiële vredesproces. Deze steun bestaat doorgaans uit het verlenen van een financiële bijdrage of subsidie.

Vraag 159

Waaruit is gebleken dat de duurzaamheid van demobilisatie onder meer afhangt van een verbeterde democratische controle over de veiligheidssector?

Antwoord

Om demobilisatie en reïntegratie succesvol te laten verlopen, dienen dergelijke processen op transparante wijze te worden voorbereid en uitgevoerd. Adequate democratische controle kan een belangrijke bijdrage leveren aan het welslagen van dit proces. Zo was het mislukken van de demobilisatie- en reïntegratieprogramma's in Sierra Leone en Liberia in het recente verleden mede het gevolg van het ontbreken van deze voorwaarden.

Vraag 160

Op welke wijze brengt de Nederlandse regering het belang van democratische controle over de veiligheidssector en een adequaat beheer van het defensiebegrotingsproces onder de aandacht? Om welke landen gaat het in dit geval?

Antwoord

In het kader van samenwerking tussen de NAVO-landen en de landen in Midden- en Oost Europa is reeds sinds het begin van de jaren negentig ook door Nederland veel aandacht besteed aan democratische controle over de veiligheidssector. In dit verband is in toenemende mate ondersteuning verleend bij het ontwikkelen van een meer adequate besteding en beheer van defensiemiddelen.

Verder is recentelijk in samenwerking met het onderzoeksinstituut Clingendael een operationeel analysekader ontwikkeld ten behoeve van de verbetering van de democratische controle over de veiligheidssector. Dit instrument is inmiddels op een aantal relevante internationale fora onder de aandacht gebracht. Daarnaast vindt overleg met de Wereldbank en de zogeheten Utstein partners plaats over initiatieven om de defensiesector te integreren in de bestaande instrumenten voor begrotingsvoorbereiding en -verantwoording.

Vraag 161

Kan de regering meer gegevens verstrekken over Nederlandse inspanningen om de civil society in Servië/Montenegro, de Russische Federatie, Oekraïne en Belarus te versterken?

Antwoord

In het kader van de bilaterale ontwikkelingssamenwerking met Servië en Montenegro is de afgelopen jaren bijzondere aandacht gegeven aan versterking van de 'civil society'. In dit kader worden activiteiten van lokale NGO's gesteund op het gebied van onder meer mensenrechten en anti-discriminatie, bescherming van minderheden en anti-corruptie. Daarnaast worden steun verleend aan de OVSE, onder meer op het terrein van de hervorming van politie en de verbetering van het gevangenissysteem. Bovendien kan worden getrokken op het TMF-programma. Sinds 1 januari jl. biedt ook het Matra-programma mogelijkheden tot bijdragen aan de versterking van de civil society.

Bij de inzet van Matra wordt duplicatie met OS-inspanningen vermeden.

De steun die de Nederlandse regering in het kader van het Matra-programma geeft aan de Russische Federatie, Oekraïne en Belarus is vrijwel uitsluitend bestemd voor de versterking van de 'civil society'. In Rusland wordt vooral ingezet op de bevordering van de uitwisseling en samenwerking tussen lokaal bestuur, NGO's en burgers. In Belarus is de ondersteuning van de onafhankelijke vakbeweging een belangrijk onderdeel van de samenwerking. In Oekraïne ligt het accent op versterking van milieu-ngo's en de ondersteuning van de vrije media.

Voor elk van deze drie 'oosterburen' van de EU geldt wetgeving en recht als een belangrijk thema. Het gaat hierbij niet alleen om de inhoud van de wetten, maar ook om de "justitiele infrastructuur", te weten het wetgevingsproces, de rechterlijke organisatie, de gevangenishervorming en reclassering. Een gedetailleerder overzicht van de inspanningen treft u aan in het uw Kamer op 8 januari jl. toegegane document "Matra rond 2000" (TK 28600 V, nr. 52), waarin opgenomen de Voortgangsrapportage over de uitvoering van het Matra-programma gedurende de periode 1999-2001. Uit deze rapportage blijkt, dat de samenwerking met de Russische Federatie en Oekraïne in de verslagperiode sterk is gegroeid ten opzichte van de periode 1994-1998. Deze groei zal naar verwachting in 2003 worden geconsolideerd. Naarmate de uitfasering van Matra in de nieuwe lidstaten van de EU vorm krijgt, zal ruimte ontstaan voor een verdere groei in de komende jaren. Wit-Rusland heeft overigens in de periode 1999-2003 een matige groei te zien gegeven. Dit hangt direct samen met de terughoudendheid die -in overeenstemming met de afspraken ter zake in EU-verband- wordt betracht in de samenwerking met de Wit-Russische autoriteiten. De steun moest daardoor beperkt blijven tot NGO's en decentrale bestuursorganisaties, die over een beperkte absorptiecapaciteit beschikken.

Vraag 162

Bij de coalities die Nederland in de Europese Conventie heeft gesloten, wordt Duitsland niet genoemd. Inderdaad is de oude coalitie met Duitsland ten aanzien van het stabiliteitspact verloren gegaan. Welke maatregelen worden genomen om Duitsland weer in het kamp van de voorstanders van een sterk stabiliteitspact te krijgen?

Antwoord

De Nederlandse regering pleit voor een strikte naleving van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) en heeft daarbij voor zijn opstelling voortdurend steun gezocht bij andere lidstaten, ook bij Duitsland. Duitsland heeft echter moeite om zelf aan de regels van het pact te voldoen. Ondanks pogingen van de Duitse regering om het begrotingstekort zo snel mogelijk weer onder de 3% te brengen, zal de Duitse begroting volgens de Europese Commissie drie jaar op rij een buitensporig tekort vertonen. Duitsland pleit niet voor aanpassing van het pact, maar heeft aangegeven dat de huidige langdurige stagnatie reden is om het pact niet op strikte wijze uit te leggen. Daarnaast vindt Duitsland dat het pact ook bedoeld is om groei te stimuleren. Op beide punten verschillen Nederland en Duitsland momenteel van mening over de interpretatie van het pact. Nederland verwijst naar de resolutie van de Europese Raad waarin de Raad alle betrokken partijen oproept het Verdrag en het Pact strikt en op een tijdige manier te implementeren.

Vraag 163

Welke stappen zal de regering ondernemen om te voorkomen dat de grote landen binnen de Europese Unie, zoals Frankrijk en Duitsland, stelselmatig de Europese begrotingsregels overtreden? Is de regering bereid harde maatregelen te treffen tegen landen die zich niet aan de eisen van het Groei- en Stabiliteitspact houden?

Antwoord

De regering heeft zich bij de onderhandelingen in het kader van de Conventie met succes ingezet voor een versterking van de rol van de Commissie in de buitensporig tekortprocedure ten opzichte van de Raad. In de ontwerpgrondwet is opgenomen dat de Commissie zonder tussenkomst van de Raad een "early warning" kan geven aan lidstaten met een zorgelijke begrotingsontwikkeling. Voorts zal de beslissing, of sprake is van een buitensporig tekort, worden genomen op voorstel in plaats van op aanbeveling van de Commissie. Hierdoor is unanimiteit in plaats van gekwalificeerde meerderheid vereist om de inzet van de Commissie te verwerpen. Nederland zal zich hier ook in de IGC voor inzetten.

Het besluit om maatregelen te nemen tegen een lidstaat die zich niet aan de eisen van het Pact houdt, wordt door de Ecofin Raad genomen. In de Raad neemt Nederland een strikte positie in en biedt zo tegenwicht aan de opstelling van lidstaten die pleiten voor een versoepeling van de regels. Voor de strikte Nederlandse positie zijn voortdurend medestanders gezocht en ook gevonden, maar vooralsnog in onvoldoende mate. Tegelijkertijd blijft Nederland in het hele proces de opstelling van de Commissie en de Raad in juridische zin kritisch volgen.

Vraag 164

Hoe beoordeelt de Nederlandse regering de recente voorstellen van Europees Commissaris Schreyer voor het beperken van de netto-afdrachten aan de Unie? Welke acties onderneemt de regering zelf op weg naar 2007 om draagvlak te creëren voor het idee van de netto-begrenzer?

Antwoord

De Commissie heeft nog geen voorstellen gedaan voor een netto-begrenzer. De verwachting is dat de Commissie eind dit jaar een mededeling zal presenteren over de toekomstige inrichting van de Financiële Perspectieven na 2007. In deze mededeling mogelijkerwijs een voorstel voor een netto-begrenzer worden opgenomen, bijvoorbeeld als onderdeel van een herziening van het Eigen Middelen Besluit.

De Nederlandse regering is verheugd dat er signalen zijn dat de Commissie erkent dat er lidstaten zijn met een excessieve betalingspositie. Een netto-begrenzer zou hiervoor een oplossing kunnen zijn. Of dit daadwerkelijk zo is, zal afhangen van de precieze uitwerking van een dergelijk instrument en van het totaalpakket van de Financiële Perspectieven. Pas als hierover concrete voorstellen bekend zijn, kan duidelijk worden of een begrenzer inderdaad aan de Nederlandse bezwaren tegemoet komt.

Vraag 165

Is de regering bekend met het feit dat hulpkonvooien van de Stichting leven voor leven uit Deurne die regelmatig goederen vanuit Nederland naar Roemenie transporteren in augustus 2003 bij de H- R grens zoveel problemen ondervonden dat zij onverrichterzake terugkeerden naar Nederland?

Welke stappen heeft de regering dan wel de Nederlandse ambassade in Boekarest genomen om tot een oplossing van dit probleem te komen?

Is de Roemeense ambassade in Nederland over deze kwestie benaderd? Zo ja, wat was reactie van de Roemeense ambassade? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Nee, de Nederlandse regering is hier niet mee bekend. Zij heeft daarom ook geen stappen kunnen ondernemen. Ook de Nederlandse ambassade in Boekarest is onbekend met enig probleem ondervonden door de door u genoemde stichting. Bij navraag blijkt ook de Roemeense ambassade in Den Haag niet geïnformeerd.
Vraag 166

Hoe beoordeelt de regering de positie van de Assyrische minderheid in Turkije? Is naar het oordeel van de regering in het verleden sprake geweest van een genocide op deze bevolkingsgroep?

Antwoord

De regering onderschrijft de beoordeling die de Commissie heeft gemaakt over de positie van religieuze minderheden in haar voortgangsrapport over Turkije van 5 november 2003. Zo hebben de wetswijzigingen op het terrein van vrijheid van religie nog slechts in beperkte mate geleid tot veranderingen in de praktijk. Assyriërs (evenals andere niet-Islamitsche religieuze minderheden) ondervinden nog problemen op het gebied van de rechtspersoonlijkheid, eigendomsrechten en het opleiden van geestelijken. Tijdens het bezoek van premier Balkenende en minister De Hoop Scheffer op 7 en 8 oktober jl. zijn in de diverse gesprekken de praktische beperkingen die er nog bestaan op het terrein van vrijheid van religie aan de orde gekomen. De beoordeling van de gebeurtenissen in 1915 in termen als genocide, beschouw ik niet als een functioneel instrument van buitenlands beleid.

Vraag 167

Is de regering bereid om er in de onderhandelingen over toetreding tot de EU bij de Turkse autoriteiten op aan te dringen wetenschappelijk onderzoek te laten doen naar de gebeurtenissen in 1915, toen duizenden Armeense en Assyrische burgers van het Ottomaanse rijk werden gedood bij operaties van het regeringsleger? Zo nee waarom niet?

Antwoord

Er wordt nog niet onderhandeld over toetreding door de EU met Turkije. Zoals u weet zal pas als de Europese Raad in december 2004 besluit dat Turkije voldoet aan de politieke Kopenhagen-criteria de EU de toetredingsonderhandelingen met Turkije starten. Toetredingsonderhandelingen met een kandidaat-lidstaat richten zich op de overname van de EU wet- en regelgeving (het acquis communautaire) en de implementatie er van. Een wetenschappelijk onderzoek naar de gebeurtenissen in 1915 vormt geen onderdeel daarvan.

Vraag 168

Op welke oplossing richt de regering zich in de dialoog over de kwestie-Cyprus?

Antwoord

Nederland zal druk blijven uitoefenen op alle betrokken partijen, en met name op Turkije en het Turks-Cypriotische leiderschap, om tot een oplossing te komen op basis van het VN-voorstel (Annan-III) zoals het tijdens de Cyprus-conferentie in Den Haag in maart jl. voorlag. Nederland acht het van belang dat een oplossing van de kwestie-Cyprus wordt gevonden voorafgaande aan daadwerkelijke toetreding van Cyprus tot de EU op 1 mei 2004. Deze boodschap is ook uitgedragen tijdens het bezoek van Minister-President Balkenende en minister De Hoop Scheffer aan Cyprus en Turkije begin oktober.

Vraag 169

Welke concrete acties worden er ondernomen om in de kwestie-Cyprus tot een oplossing te komen?

Antwoord

In de afgelopen maanden zijn zowel van Turks-Cypriotische zijde als van de zijde van de Cypriotische regering 'confidence building measures' afgekondigd. Begin juni 2003 heeft de Europese Commissie een pakket maatregelen voorgesteld om de economische ontwikkeling in het noordelijk deel te bevorderen en om het dichter bij de Unie te brengen. Gehoopt wordt dat deze ontwikkelingen ter plaatse het klimaat zullen scheppen om onderhandelingen te hervatten op basis van het VN-voorstel. Na afloop van de mislukte onderhandelingen in Den Haag op 10 maart jl. heeft SGVN immers aangegeven dat het VN-voorstel op tafel blijft en de VN bereid is zich opnieuw in te zetten voor een vredesregeling op verzoek van de betrokken partijen en Griekenland en Turkije, indien er een realistisch vooruitzicht is op een finale regeling.

Op dit moment zijn alle ogen gericht op de zogenaamde parlementaire verkiezingen in Noord-Cyprus op 14 december a.s. Deze bieden misschien een nieuw perspectief.

In alle contacten met de betrokken partijen en met Turkije en Griekenland benadrukt Nederland het belang van een oplossing van de kwestie-Cyprus. Recent is deze boodschap uitgedragen tijdens het bezoek van Minister-President Balkenende en minister De Hoop Scheffer aan Cyprus en Turkije begin oktober.

Vraag 170

Is het waar dat Frankrijk een sterke veroordeling van de antisemitische uitspraken van de Maleisische premier in Europees verband heeft tegengehouden? Kan de regering ingaan op de vraag hoe de discussie over deze uitspraken in Europees verband is gelopen?

Antwoord

De Europese Unie heeft middels een Voorzitterschapsverklaring gereageerd op de toespraak die de Maleisische premier tijdens de 10e Conferentie van Islamitische landen heeft gehouden. In deze verklaring geeft de EU aan de uitlatingen van Dr Mahatir ernstig te betreuren: "Such words hinder all our efforts to further inter-ethnic and religious harmony, and have absolutely no place in a tolerant world."

Vraag 171

Hoe zal de continue afstemming met de betrokkenen over de verschillende externe dossiers (OS, handelspolitiek, veiligheid) precies plaatsvinden? Welke afstemming vindt er plaats inzake de beheersing van handelsconflicten met de VS.

Antwoord

De coördinatie voor de externe dossiers op het gebied van Ontwikkelingssamenwerking en Veiligheidsvraagstukken verloopt via de reguliere kanalen onder coördinatie van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dat betekent in de praktijk dat op de verschillende niveaus waarop beleid gemaakt wordt (werkgroepen, Coreper, Raad) de Nederlandse inzet afgestemd wordt met de betrokken departementen.

De Kamer wordt aan het begin van het besluitvormingsproces op de hoogte gesteld van het afgestemde regeringsstandpunt inzake nieuwe Commissievoorstellen middels de BNC-fiches (Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen).

Het ministerie van Economische Zaken is eerstverantwoordelijk voor de handelspolitieke dossiers, met inbegrip van zaken betreffende handelsgeschillen. Dat betekent dat de inbreng van het Nederlands standpunt in relevante fora (m.n. comite artikel 133) zoals uitgedragen door het ministerie van Economische Zaken ook onderwerp is van interdepartementale afstemming.

Vraag 174

Welke stappen onderneemt de regering om te voorkomen dat Europese luchtvaartmaatschappijen in strijd met Europese privacyrichtlijnen hun passagiersgegevens aan de Verenigde Staten moeten afstaan? Kan bij de beantwoording van de vraag worden ingegaan op zowel de rol van de Europese Commissie als op de rol van de afzonderlijke lidstaten? Kan worden aangegeven hoe de verschillende lidstaten zich in deze kwestie hebben opgesteld?

Antwoord

De regering neemt geen rechtstreekse stappen om te voorkomen dat Europese

luchtvaartmaatschappijen in strijd met de communautaire privacyrichtlijn of de Wet bescherming persoonsgegevens (Wpb) passagiersgegevens aan de Verenigde Staten zouden verstrekken. Indien luchtvaartmaatschappijen in strijd met de Wbp handelen is het College Bescherming Persoonsgegevens (Cpb) bevoegd daar tegen op te treden. De minister van Justitie heeft de Tweede Kamer op 1 september jl. (vergaderjaar 2002-2003, nr. 1797) laten weten dat het Cbp voornemens is zich terughoudend op te stellen zolang de onderhandelingen met de VS nog gaande zijn. Indien een passagier van mening is dat een luchtvaartmaatschappij in strijd met de bepalingen van de Wbp handelt, biedt de Wbp belanghebbenden de mogelijkheid zich tot de rechter te wenden met een schriftelijk verzoek de verantwoordelijke te bevelen de schending ongedaan te maken.

De bevoegdheid om te onderhandelen met de VS over het door hen geboden niveau van bescherming van persoonsgegevens is krachtens richtlijn 95/46/EG uitdrukkelijk aan de Europese Commissie voorbehouden. Overigens hebben de lidstaten krachtens artikel 31 van richtlijn 95/46/EG wel de bevoegdheid om de Commissie van advies te dienen over de voorstellen die zij doet ter uitvoering van de richtlijn. Het Comité-artikel 31 is belast met die advisering. In het comité neemt Nederland het standpunt in dat er snel een oplossing moet komen, die enerzijds rekening houdt met de Europese privacyregels en anderzijds probeert aan de legitieme behoeften van de VS tegemoet te komen, daarbij rekening houdend met de belangen van de luchtvaartmaatschappijen.

Ook de Europese Commissie en de andere lidstaten zijn die mening toegedaan. In een brief van 27 oktober jl. (uw kenmerk just031089) heeft de minister van Justitie de Kamer op de hoogte gesteld van de laatste stand van zaken.

Vraag 175

Kan de regering het geformuleerde instrument "Uitwerking van een public diplomacy beleid EU gericht op VS ten behoeve van beleidsbeïnvloeding van de Amerikaanse beleidsmakers in het Congres" toelichten?

Antwoord

In de VS is nog te weinig bekend over de EU en de vele beleidsterreinen waar de VS en EU nauw samenwerken en vice versa. Door middel van Public diplomacy kan het begrip voor wederzijdse standpunten worden vergroot. Zo worden er bijvoorbeeld in EU kader factsheets opgesteld over onderwerpen die 'Brussel' van belang acht in de relatie tussen de EU en de VS. Dit kunnen onderwerpen zijn waar de EU aanpak verschilt van die van de VS (vb Iran, staalconflict) of waaruit juist de goede samenwerking blijkt (vb Afghanistan). Nederland streeft er naar dit EU beleid het komende jaar meer handen en voeten te geven.

Deze informatievoorziening is tevens van nut voor de ambassades in Washington: zij zijn op de hoogte van de laatste stand van in Brussel belangrijk geachte onderwerpen in de EU-VS-relatie. Hierdoor kan, naast het bilaterale aspect, aandacht besteed worden aan het Europese aspect van de relatie met de VS. Nederland streeft er naar om meer aandacht te geven aan actieve, brede informatievoorziening om wederzijdse beeldvorming positief te beïnvloeden (niet alleen Administratie en Congres, maar ook daarbuiten).

Vraag 176

Welke stappen onderneemt de regering om te voorkomen dat nederzettingenproducten in strijd met het Associatieakkoord tussen de Europese Unie, de lidstaten en Israël de Unie binnenkomen? Kan de regering bij het antwoord ingaan op de rol van de afzonderlijke lidstaten en de rol van de Europese Commissie? Wat was respectievelijk is de inzet van de Nederlandse regering hierbij?

Antwoord

In het kader van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Israël vindt jaarlijks overleg plaats in de Associatieraad. Het verschil van mening tussen de EU en Israël over de toepassing van het oorsprongsprotocol in de overeenkomst staat daarbij nadrukkelijk op de agenda. De positie van de regering over deze toepassing is helder: producten die afkomstig zijn uit de door Israël bezette gebieden vallen niet onder de werking van de Associatieovereenkomst. Indien bij de Nederlandse douaneautoriteiten gerede twijfel bestaat over de oorsprong van goederen treedt het controlemechanisme in werking, zoals beschreven in artikel 32 van de overeenkomst tussen Israël en de EG. In het algemeen heeft de Nederlandse douane voldoende gegevens om de rechtsgeldigheid van de door Israël afgegeven certificaten van oorsprong te kunnen vaststellen. Voor een uitvoerige beschrijving van de werking van het controlemechanisme verwijs ik u naar de beantwoording van de Kamervragen over de mogelijke onregelmatige toepassing van de handelsakkoorden EG-Israël (vergaderjaar 2002-2003, nr. 1851). Nederland voldoet hiermee aan zijn verplichtingen, zoals die rechtstreeks voortvloeien uit de overeenkomst tussen de EG en Israël. De regering kan bij de beantwoording van deze vragen niet ingaan op de rol van de afzonderlijke lidstaten en de Europese Commissie, omdat de besprekingen in Brussel hierover niet openbaar zijn. Wel kan worden medegedeeld dat alle betrokken lidstaten hebben aangegeven tot naheffing te zullen overgaan.

Vraag 177

Is het waar dat in Egypte nog steeds sprake is van mensenrechtendschendingen, beperkingen van de vrijheid van meningsuiting en de godsdienstvrijheid? Is het juist dat een deel van de homoseksuele mannen die op de Queen Boat zijn opgepakt nog altijd gevangen zitten of een dagelijkse meldplicht hebben? Is het juist dat er in Egypte nog steeds arrestaties van mensen plaatsvinden op grond van hun veronderstelde homoseksualiteit? Is het juist dat ook de positie van vrouwen, joden en christenen in Egypte niet (significant) verbetert? Wanneer de mensenrechtensituatie in Egypte niet significant is verbeterd, welke maatregelen ex artikel 3 van de Europees-Mediterrane overeenkomst met Egypte zijn dan, overeenkomstig de motie Dittrich c.s. (TK 27918, nr. 8) getroffen? Op welke wijze zijn de mensenrechtenschendingen het afgelopen half jaar betrokken in de politieke dialoog met Egypte?

Antwoord

In Egypte is nog steeds sprake van mensenrechtenschendingen, beperking van de vrijheid van meningsuiting en van godsdienstvrijheid. Van de 52 mannen die op 11 mei 2001 op de `Queen Boat' zijn opgepakt zijn er in hoger beroep 29 vrijgesproken en werden 21 personen tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld. Deze 21 werden op borgtocht vrijgelaten en zijn in hoger beroep gegaan. In juli dit jaar kwam hun zaak voor, waarbij 11 van hen aanwezig waren. Deze 11 zijn vanwege procedurefouten vrijgesproken en vrijgelaten. Zij moeten zich echter nog dagelijks melden op een politiebureau gedurende een periode van drie jaar. De overige tien die niet bij de zitting aanwezig waren, zijn niet vrijgesproken. Sommigen van hen zijn ondergedoken in Egypte, anderen zijn geëmigreerd naar Frankrijk en Canada. Er worden in Egypte nog steeds arrestaties verricht op grond van veronderstelde homoseksualiteit. Zo zijn er in Kairo op 28 augustus jl. 62 mannen op verdenking van homoseksualiteit gearresteerd. Zij zijn op borgtocht vrijgelaten en kunnen, als zij schuldig worden bevonden, veroordeeld worden tot een maximale gevangenisstraf van drie jaar. Hun zaak zal in november voorkomen. Er zijn geen berichten over aanzienlijke verslechtering van de situatie van vrouwen, joden en christenen in Egypte.

In het kader van de Europees-Mediterrane overeenkomst met Egypte (artikel 2) zijn nog geen maatregelen getroffen, aangezien deze overeenkomst nog niet in werking is getreden. Nederland heeft de ratificatieprocedure reeds afgesloten, maar een aantal EU-lidstaten nog niet. In de politieke dialoog die plaatsvindt tijdens de onderhandelingen met Egypte over bovenstaande overeenkomst worden de mensenrechtenschendingen in Egypte wel steeds opgebracht. Tijdens de Ministeriële bijeenkomst EU-Egypte van 16 en 17 juni jl. zijn de schendingen van de rechten van homoseksuelen in Egypte specifiek aan de orde gekomen. Egypte wees toen op verbeteringen, onder andere door het besluit een Nationale Commissie voor Mensenrechten in Egypte in te stellen. In juli dit jaar hebben de ambassadeurs van de EU-lidstaten in Egypte een rapport opgesteld over de mensenrechtensituatie aldaar. Dit rapport zal gebruikt worden om de kwestie van mensenrechtenschendingen in Egypte wederom bij de Egyptische autoriteiten aan te kaarten. De EU-troika heeft de Queen Boat-affaire op 1 april jl. ter sprake gebracht bij Egyptische regering.

Vraag 178

Op welke deelterreinen van het Barcelonaproces verwacht de regering concrete vooruitgang?

Antwoord

Het Barcelonaproces bestaat uit drie delen, te weten de politieke en veiligheidsdialoog, het financieel-economische deel en het sociaal-culturele deel. Tijdens de aanstaande Euro-Mediterrane Conferentie voor ministers van Buitenlandse Zaken op 2-3 december 2003 in Napels zullen de ministers bijeenkomen om de voortgang binnen de verschillende volets te evalueren en nieuwe initiatieven te op te zetten. Hoewel het Barcelonaproces als complementair ten opzichte van het Midden-Oosten Vredesproces moet worden gezien, blijft de situatie in het Midden-Oosten van grote invloed op de vooruitgang in het politieke deel. Het feit dat de Mediterrane Arabische landen, Israël en de EU in het kader van het Barcelonaproces de dialoog over de ontwikkelingen in de regio blijven voortzetten, is naar het oordeel van de regering een positieve ontwikkeling. Er bestaan daarnaast mogelijkheden voor intensivering van de dialoog, bijvoorbeeld over het Europese Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB), of samenwerking, bijvoorbeeld op het gebied van de strijd tegen (de financiering van) terrorisme. Daarnaast worden de mogelijkheden onderzocht voor oprichting van een Euro-Mediterrane Parlementaire Assemblee. Op het gebied van mensenrechten en democratisering heeft de Europese Commissie nieuwe voorstellen gepresenteerd die in de toekomst moeten leiden tot intensivering van de samenwerking op deze terreinen met de Mediterrane partnerlanden. De Raad zal hierover op korte termijn Raadsconclusies aannemen. In het financieel-economische deel blijft de EU zich inzetten voor de totstandkoming van de Euro-Mediterrane vrijhandelszone. Belangrijk aandachtspunt daarbij is het stimuleren van het afbreken van bestaande barrières voor de onderlinge handel in de Mediterrane landen, de zogenaamde zuid-zuid integratie. Daarnaast zal de samenwerking op het gebied van energie, infrastructuur en investeringen geïntensiveerd worden. Door middel van de FEMIP (Facility for Euro-Mediterranean Investments and Partnership) draagt de EU bij aan het verbeteren van het investeringsklimaat en het ontwikkelen van de private sector in deze landen.

In Napels zullen de ministers hoogstwaarschijnlijk besluiten tot de oprichting van de Euro-Mediterrane Stichting voor de Dialoog der Culturen. Dit is een concrete invulling van één van de doelstellingen van het Barcelonaproces, te weten het vergroten van het begrip tussen culturen. Daarnaast bestaan er mogelijkheden voor nauwere samenwerking op onderdelen van het deelterrein `jusititie, strijd tegen georganiseerde misdaad, migratie en personenverkeer'. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de bestrijding van illegale immigratie en het afsluiten van terug- en overnameovereenkomsten.

Vraag 179

Wat zijn de precieze voorwaarden om tot een handelsakkoord te komen met Iran en de GCC-landen? Wie heeft die voorwaarden opgesteld en is de Kamer hierover geïnformeerd?

Antwoord

De Raad voor Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van de EU heeft op 17 juni 2002 richtsnoeren voor onderhandelingenb over een handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Iran aangenomen. Daarin is overeengekomen dat in het akkoord standaardclausules over mensenrechten en re-admissie van illegale immigranten worden opgenomen. Ook zal het een terrorismeclausule bevatten naar het model van de overeenkomst met Libanon. Nederland heeft tijdens de onderhandelingen over deze richtsnoeren steeds ingezet op een koppeling tussen de onderhandelingen met Iran en voortgang op de vier zorgpunten van de Europese Unie: mensenrechten, non-proliferatie, Iran's houding ten opzichte van terrorisme en het Midden-Oosten vredesproces. De Raad heeft vastgesteld dat een intensievere politieke dialoog tussen de EU en Iran moet resulteren in duidelijk positieve ontwikkelingen op de gebieden die de EU zorgen baren. Ook heeft de Raad gesteld de vooruitgang op deze gebieden te zullen evalueren. Over deze kwestie is uitgebreid van gedachten gewisseld tussen regering en Kamer. De regering verwijst eveneens naar haar meest recente brief aan de Kamer over Iran (TK 29216, nr 2).

Voor wat betreft de Gulf Cooperation Council (GCC) heeft de Raad al in 1991 de Commissie gemandateerd om namens de Europese Gemeenschap met de GCC-landen te onderhandelen over een handelsakkoord. Destijds is als voorwaarde gesteld dat de GCC-landen een onderlinge douane-unie zouden realiseren. Een eerste stap in de richting van een douane-unie werd pas in 1999 gezet door het overeenkomen van een gemeenschappelijk douanetarief, dat met ingang van 2005 in werking zou treden. Het onderhandelingsmandaat van de Commissie was op dat moment echter sterk verouderd. Op 16 juli 2001 heeft de Raad daarom een nieuw onderhandelingsmandaat voor de Commissie aangenomen, waarin respect voor mensenrechten en democratische principes, readmissie van illegale immigranten, een positief effect op economische groei, duurzame ontwikkeling en respect voor milieu, en WTO-conformiteit als elementen zijn opgenomen. Op 8 mei 2003 heeft de Raad deze onderhandelingsrichtsnoeren aangevuld waarin de Commissie wordt gevraagd te onderhandelen over een anti-terrorismeclausule, die als onderdeel van het akkoord of door middel van een briefwisseling tot stand gebracht moet worden.

De Kamer is op reguliere wijze geïnformeerd over de behandeling in de Raad voor Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van de onderhandelingsmandaten voor de overeenkomsten met Iran en de GCC.

Vraag 180

Hoeveel Nederlandse ambassades bevinden zich er in de Arabische Wereld?

Vraag 184

Hoeveel ambassades heeft Nederland in islamitische landen buiten de Arabische Wereld?

Antwoord

Zie voor de beantwoording van deze vragen de wereldkaart voorin de begroting 2004. Op deze wereldkaart zijn alle Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland opgenomen. In de begeleidende index is precies aangegeven waar deze posten gelegen zijn.

Vraag 181

Kan de regering een overzicht geven van het aantal medewerkers van deze ambassades en van de activiteiten die er ondernomen worden, anders dan louter consulaire dienst-verlening? Op welke wijze wordt bijvoorbeeld de politieke situatie gevolgd?

Antwoord

In artikel 18 van de begroting staat aangegeven hoeveel personeelsleden in dienst zijn van het ministerie en hoe de verhouding lokaal/uitgezonden en departement/posten is. Op vrijwel iedere post zijn in grote lijnen vijf taken te onderscheiden: politieke belangenbehartiging, ontwikkelingssamenwerking, economische belangenbehartiging, asiel, migratie en consulaire aangelegenheden en cultuur. Dit is niet anders voor de posten in de Arabische Wereld. De bezetting van een post is afhankelijk van welke Nederlandse beleidsdoelen worden nagestreefd.

Het volgen van de politieke situatie in een land krijgt op meerdere manieren vorm. Van essentieel belang is het opbouwen van een goed netwerk door de ambassadeur en de medewerkers, onder andere binnen de overheids- en maatschappelijke organisaties, internationale organisaties, bedrijfsleven, de media en collega's van andere ambassades in een land.

Vraag 182

Hoeveel arabisten zijn er werkzaam voor het ministerie van Buitenlandse Zaken? Hoeveel zitten er op de posten en hoeveel op het ministerie in Den Haag?

Antwoord

Er zijn 18 arabisten werkzaam voor het ministerie van Buitenlandse Zaken waarvan 12 op posten en 6 in Nederland. Arabist is gedefinieerd als iemand met een afgeronde universitaire studie Arabisch.

Vraag 183

Hoe vaak is een bewindspersoon van Buitenlandse Zaken sinds 2000 voor een officieel bezoek in een Arabisch land geweest?

Antwoord

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft van 6 tot en met 10 mei 2001 een bezoek gebracht aan Israël, Egypte, Jordanië en de Palestijnse Gebieden. Voorts heeft de Minister van 21-23 juni 2003 een bezoek gebracht aan Jordanië, om deel te nemen aan de buitengewone jaarlijkse bijeenkomst van het World Economic Forum over het Midden Oosten. De Staatssecretaris voor Europese Zaken heeft van 8 tot en met 10 oktober 2001 een bezoek gebracht aan Marokko, Tunesië en Algerije.

Vraag 187

In hoeverre wordt in verschillende multilaterale kaders en bilateraal met Rusland gesproken over de houding ten aanzien van Tsjetsjenië?

Antwoord

Rusland wordt in diverse multilaterale fora nog altijd aangesproken op Tsjetsjenië. Dit gebeurt zowel in de politieke dialoog van de EU met de Russische Federatie, als in het kader van de OVSE, de Raad van Europa en de VN Mensenrechtencommissie. De Nederlandse inzet is in het afgelopen jaar in hoge mate bepaald geweest door het Voorzitterschap van de OVSE. In dat verband is getracht om een afgewogen OVSE-betrokkenheid te blijven verzekeren op die terreinen waar de OVSE een duidelijke toegevoegde waarde heeft, waaronder bevordering van "rule of law" en mensenrechten. Hierover kon tot dusverre echter geen overeenstemming met de Russische Federatie worden bereikt.

Vraag 188

Wanneer wordt het rapport van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis over de Act of Free Choice verwacht? Zal de regering komen met een kabinetsreactie op dit rapport?

Antwoord

De regering is er steeds van uitgegaan dat het onderzoek naar de Act of Free Choice eind 2003 zou zijn afgerond en de bevindingen in de loop van 2004 zouden worden gepubliceerd. Door nieuw archiefmateriaal en vertragingen in de vrijgave van voor het onderzoek essentieel materiaal is beëindiging van het onderzoek op de geplande datum echter onwaarschijnlijk. Op dit moment vinden hierover gesprekken plaats met het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (ING). In het eindrapport zal het ING een historische analyse geven van de gebeurtenissen rond de Act of Free Choice. Het intellectueel eigendom van het onderzoek en eventueel daaraan verbonden conclusies blijven bij het ING. Gezien het zuiver historische karakter van het onderzoek ligt het niet voor de hand dat het kabinet zich politiek over de uitkomsten zal uitspreken.

Vraag 189

Wat is er gebeurd met het terugvorderen van de geldtegoeden van Soeharto?

Antwoord

Vooralsnog is er geen voortgang geboekt in het terugvorderen van de geldtegoeden van Soeharto. Oud-President Soeharto is tot op heden niet berecht.

Vraag 190

Op welke wijze wordt getracht de zaak-Thoenes vlot te trekken?

Antwoord

De Nederlandse regering heeft ook het afgelopen jaar via de EU, VN en andere kanalen de zaak onder de aandacht van de Indonesische autoriteiten gebracht, maar nog altijd worden de daders niet berecht. Het Indonesische OM heeft aangegeven in het door Nederland en de VN aangevoerde bewijsmateriaal en in het eigen onderzoek geen aanleiding te zien tot strafvervolging. Er wordt derhalve niet tot berechting overgegaan. Dit is bijzonder teleurstellend. De zaak is tot op het hoogste niveau, onder meer bij President Megawati Soekarnoputri, door de Nederlandse regering aan de orde gesteld maar er is tot op heden geen voortgang geboekt. Zodra met de nieuwe regering in Indonesië volgend jaar ook een nieuwe Procureur-Generaal zal aantreden zal de Nederlandse regering de zaak opnieuw bepleiten op basis van het al overhandigde bewijsmateriaal. De Procureur Generaal van Oost-Timor, de heer Monteiro, en de Serious Crimes Unit van de VN heeft een aanklacht tegen de vermoedelijke dader van o.a. de moord op Sander Thoenes naar Interpol gestuurd. Interpol heeft daarop een signalering voor deze verdachte doen uitgaan. Nederland heeft hierover gesproken met Interpol Oost-Timor. Oost-Timor zou de voorliggende kwestie in 2004 willen aanbrengen bij het Internationaal Strafhof in Den Haag.

Vraag 191

Over welke gegevens beschikt de regering inzake de mensenrechtenschendingen in Tibet in de afgelopen jaren? Is het waar dat de mensenrechtensituatie in Tibet de afgelopen jaren gestaag verslechtert? Kan de regering een nauwkeurig overzicht geven van de stappen die zij de afgelopen jaren richting China heeft ondernomen om van de Nederlandse afkeuring van de mensenrechtenschendingen in Tibet blijkt te geven? Welke stappen worden in Europees kader genomen? Overweegt de regering economische of andere sancties tegen China? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De gegevens waarover de regering beschikt inzake de mensenrechtenschendingen in Tibet zijn met name afkomstig uit rapportages van NGO's en van de Nederlandse ambassade in Peking. Er zijn geen betrouwbare officiële gegevens beschikbaar ten aanzien van bijvoorbeeld doodvonissen en executies. Op basis van deze berichten moet worden geconcludeerd dat in Tibet de strijd tegen het terrorisme door de Chinese overheid wordt gebruikt om ook politieke activisten harder dan voorheen aan te pakken. In combinatie met de nationale `Strike Hard' campagne tegen criminaliteit zou dit in Tibet tot extra repressie hebben geleid. Aan de andere kant heeft de Chinese overheid, waarschijnlijk mede onder druk van de dialoog met de EU, de afgelopen jaren ook een aantal politieke gevangenen uit Tibet vrijgelaten en konden twee gezanten van de Dalai Lama tweemaal gesprekken voeren in Peking en in Tibet zelf. De minister van Buitenlandse Zaken heeft tijdens zijn bezoek aan China van 24-26 augustus jl. ruim aandacht besteed aan het belang van het respecteren van de mensenrechten in China, inclusief Tibet. Hij heeft hierbij met name gewezen op de universele waarde van de mensenrechten en de vrijheid van religie. Eveneens kwam dit onderwerp aan de orde tijdens een bezoek van de Nederlandse ambassadeur in Peking in oktober jl. aan Tibet. Voorts heeft de Mensenrechten ambassadeur tijdens haar bezoek in februari 2003 de mensenrechtensituatie in Tibet uitgebreid met haar Chinese gesprekspartners besproken.

In EU-kader wordt via de EU-China mensenrechtendialoog geprobeerd verbetering te brengen in de mensenrechtensituatie in China. Ook hierbij komt de situatie in Tibet steeds expliciet aan de orde. Ten behoeve van deze mensenrechtendialoog wordt twee keer per jaar door de EU-ambassades te Peking een mensenrechtenrapport over China, inclusief Tibet, opgesteld. Economische of andere sancties worden in EU verband niet overwogen; het wordt effectiever geacht om met China in dialoog te blijven.

Vraag 192

Wat verstaat de regering onder "een succesvol verloop van de EU-China top tijdens het Nederlandse Voorzitterschap"? Is er in China sprake van vooruitgang op het gebied van democratie en mensenrechten?

Antwoord

Het beleid ten aanzien van China is gericht op het verbeteren en verdiepen van de betrekkingen en te bevorderen dat China de rol van verantwoordelijk lid van de wereldgemeenschap gaat vervullen. De EU-China Top die tijdens het Nederlandse Voozitterschap zal plaatsvinden, kan als succesvol worden bestempeld als de voor die top door de EU-lidstaten gestelde doelstellingen worden behaald. Op dit moment is er nog geen agenda. Deze wordt komend jaar in overleg met de overige EU lidstaten en China opgesteld. Het onderwerp mensenrechten zal zeker onderdeel van de agenda uitmaken. Een gedegen inhoudelijke bespreking van dit onderwerp is wat Nederland betreft een belangrijke doelstelling van deze top.

De vooruitgang in China op het gebied van democratie en mensenrechten is een kwestie van lange adem en voortdurend engagement. De minister van Buitenlandse Zaken heeft tijdens zijn bezoek aan China van 24-26 augustus jl. ruim aandacht besteed aan het belang van mensenrechten en heeft daarvoor bij zijn Chinese counterparts ook gehoor gekregen. Hij heeft ook een gesprek gevoerd met vertegenwoordigers van de Chinese civil society waarbij onder andere aan de orde kwamen de noodzaak van politieke en sociale hervormingen en de ontwikkeling van het Chinese rechtssysteem. Er was sprake van een open en vrije discussie, iets wat een paar jaar geleden nog ondenkbaar was.

De vooruitgang ligt met name in een grotere bereidheid aan Chinese kant om deze onderwerpen te bespreken en stappen te ondernemen om de rechtsstaat te versterken. Ook bestaat er een grotere bereidheid van Chinese zijde om samen te werken met internationale mensenrechtenmechanismen (de Speciale Rapporteur voor Onderwijs van de VN heeft het land onlangs bezocht). Het ESOCUL en BUPO-verdrag zijn door China ondertekend; dat laatste is nog niet geratificeerd. Op het gebied van professionalisering van de rechterlijke macht, democratisering van lokaal bestuur en toegang tot rechtshulp voor burgers bij privé-geschillen is enige vooruitgang te zien, maar de dagelijks praktijk laat verder nog maar weinig daadwerkelijke verbetering in de mensenrechtensituatie zien.

Vraag 193

Deelt de regering de mening - formeel staatsrechtelijke overwegingen daargelaten - dat de behandeling van Taiwan door de internationale gemeenschap en de WHO gedurende de SARS-crisis allesbehalve de schoonheidsprijs verdient? Hoe denkt de regering dit in de toekomst te voorkomen? Is de regering bereid de deelname van Taiwan aan de organisaties als de WHO - om ervaringen als gedurende de SARS-crisis te voorkomen - te bevorderen, zulks zonder overigens het geldende één-China beleid te wijzigen?

Antwoord

Een team van WHO-specialisten heeft de autoriteiten van Taiwan bijgestaan in de bestrijding van de ziekte. Er is sprake geweest van praktische samenwerking tussen de WHO en de Taiwanese autoriteiten. De met SARS-bestrijding belaste WHO-topfunctionaris, David Heyman, verklaarde in mei 2003 publiekelijk dat Taiwan alle benodigde hulp en informatie heeft gekregen om de epidemie te bestrijden. De regering is voorstander van pragmatische en efficiente oplossingen voor samenwerking met Taiwan in geval van crisissituaties en brengt dat ook in contacten met de Chinese overheid naar voren. In het onderhavige geval lijkt hiervan sprake te zijn geweest.

Vraag 194

Is Nederland of de EU van plan om na het mislukken van de WTO top in Cancun de gesprekken binnen EU-ACS kader een andere richting te geven? Wordt er bijvoorbeeld ingezet op het sluiten van bilaterale handelsakkoorden nu de vooruitzichten op een multilateraal handelssysteem langer op zich zullen laten wachten?

Antwoord

Ondanks de mislukking van de WTO top in Cancun blijft Nederland onverkort vasthouden aan een multilateraal handelssysteem. Onlangs zijn in het kader van de EU-ACS de onderhandelingen gestart over de Economic Partnership Agreements. Deze onderhandelingen vloeien voort uit het Verdrag van Cotonou, dat in juni 2000 door de EU en de ACS landen ondertekend werd. Door het mislukken van de WTO top in Cancun hebben de Economic Partnership Agreements (EPA) aan belang gewonnen, maar nog steeds zijn deze overeenkomsten er op gericht de ACS-landen te helpen integreren in het WTO-handelsstelsel. De onderhandelingen worden door de Europese Commissie gevoerd, die hiervoor van de lidstaten een mandaat heeft gekregen. De onderhandelingen vinden momenteel met name via de Afrikaanse regionale organisaties plaats. Begin oktober zijn de regionale onderhandelingen met de Central African Economic and Monetary Union (CEMAC) en de Economic Community of West African States (ECOWAS) geopend. Inmiddels hebben een groot aantal landen van de Common Market for Eastern and Southern Africa (COMESA) voorgesteld om op 10 januari a.s. de onderhandelingen in Mauritanië te openen. Ook de Caribbean Common Market and Community (CARICOM) heeft aangegeven begin 2004 met de onderhandelingen met de Commissie te willen beginnen. De Europese Commissie zal in de ACS-EG Raad van ministers (6-7 mei 2004 in Gaborone)een nadere toelichting geven op de voortgang van de onderhandelingen.

De EPA's zullen uiteindelijk leiden tot vrijhandelsverdragen tussen de EU en ACS regio's of landen. Doelstelling van de EPA's is door middel van regiovorming de geleidelijke integratie van ACS-landen in de wereldeconomie en armoedebestrijding a.g.v. economische groei te bevorderen.

Vraag 195

Nederland wil bijdragen aan het ondersteunen van nieuwe EU-partners op het vlak van Ontwikkelingssamenwerking. Als een van de activiteiten/instrumenten wordt genoemd een informele bijeenkomst van OS-bewindslieden tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap. Kan de regering een meer concrete, formele invulling geven van dit voornemen?

Antwoord

Tijdens het Nederlandse Voorzitterschap van de Europese Unie zal een informele bijeenkomst georganiseerd worden voor bewindspersonen die verantwoordelijk zijn voor Ontwikkelingssamenwerking. De agenda van deze bijeenkomst is nog in ontwikkeling. Naast actuele ontwikkelingen komen onderwerpen als HIV/aids, reproductieve gezondheid, de conferentie `Energie en Duurzame Ontwikkeling', alsmede de relatie tussen de toetredende landen en het EU-OS beleid voor bespreking in aanmerking.

Veel toetredende landen hebben op het vlak van
ontwikkelingssamenwerking te kampen met een gebrekkige organisatiestructuur, geringe capaciteit, weinig publieke en politieke belangstelling alsmede beperkte middelen. Nederland heeft in reguliere contacten met toetredende landen aangegeven hen te willen steunen op het gebied van Ontwikkelingssamenwerking. Met Polen, Slovenië, Tsjechië en Slowakije zijn daartoe eerste stappen gezet, zoals vermeldt in de notitie Aan Elkaar Verplicht. En marge van de informele bijeenkomst van OS-bewindslieden in Triëst op 23 en 24 oktober 2003 voerde Nederland nadere gesprekken met Polen, Hongarije en Tsjechië over samenwerking op OS-gebied. Nederland heeft in de gesprekken met deze drie landen aangegeven hen graag te willen ondersteunen bij het opbouwen van organisatie en capaciteit om in de toekomst aan het acquis op OS-terrein te kunnen voldoen. Met Hongarije is inmiddels een Memorandum of Understanding ondertekend, op basis waarvan in de toekomst concrete voorstellen uitgewerkt zullen worden. Met Polen is afgesproken binnenkort hetzelfde te doen.

Vraag 196
Wat zijn de na te streven resultaten van de doelstelling om de publieke kennis van en betrokkenheid bij de EU te versterken? Welke activiteiten/instrumenten zullen daarbij benut worden en welke middelen staan de regering ter beschikkling om die resultaten te bereiken?

Antwoord

Op 16 oktober 2003 heb ik de Kamer per brief (uw kenmerk EU03000199) geïnformeerd over de voorlichtingsactiviteiten in 2004. Hierin wordt op alle elementen van bovenstaande vraag een uitgebreid en actueel antwoord gegeven.

Vraag 198

Hoe groot is het bedrag dat voor het jaar 2004 binnen het Matra-programma toegekend wordt aan de activiteiten van politieke partijen? Zal dit bedrag in de jaren daarop gelijk blijven?

Antwoord

De allocatie 2004 voor het Matra Politieke Partijen Programma bedraagt EUR1,4 miljoen. In de jaren 2000-2002 is dit bedrag verhoogd van 0,9 miljoen naar het huidige niveau, dat reeds in 2003 werd bereikt. Gegeven de aan het Matra-programma opgelegde taakstelling ligt het niet in de rede dat het allocatiebedrag in de na 2004 volgende jaren zal worden verhoogd.

Vraag 199

"Voor een effectief op armoedevermindering gericht beleid is een heldere analyse nodig van de processen die armoede veroorzaken en in stand houden." Is deze analyse ook gemaakt bij de keuze van landen en regio's? Zo ja, kan de regering de Kamer de gemaakte analyses doen toekomen?

Antwoord

De bedoelde analyse is in veel ontwikkelingslanden gebaseerd op de zogenaamde nationale armoedestrategie (Poverty Reduction Strategy), die wordt opgesteld door het desbetreffende ontwikkelingsland. Voor effectieve armoedebestrijding is het noodzakelijk dat de armoedestrategie de armsten in het land meer dan proportioneel ten goede komt. Donoren stemmen hun bijdrage bij voorkeur af op de nationale armoedestrategie van het desbetreffende ontwikkelingsland.

Bij het samenstellen van de lijst met partnerlanden heeft geen `zero-base' analyse plaatsgevonden ten aanzien van alle ontwikkelingslanden. Het welslagen van een ontwikkelingsrelatie is namelijk mede gebaseerd op betrouwbaarheid en continuïteit. Vandaar dat de landen waarmee Nederland een bilaterale OS-relatie onderhield als uitgangspunt zijn genomen bij het samenstellen van de nieuwe lijst met partnerlanden. Dat zijn de landen op de voormalige lijsten 19+3, milieu en GMV, alsmede Afghanistan waarmee Nederland een omvangrijke ontwikkelingsrelatie heeft opgebouwd.

Een belangrijk criterium voor de lijst met partnerlanden was de mate van armoede per hoofd van de bevolking, volgens de normen van de IDA (International Development Association). Daardoor kwalificeerde een aantal relatief rijke landen niet als partnerland: Brazilië, China, Equador, El Salvador, Filippijnen, Namibië en Peru. De nieuwe lijst met partnerlanden kent daardoor een grotere armoedefocus dan de lijsten 19+3, milieu en GMV. De aandacht voor het armste werelddeel Afrika is naar verhouding groter: 15 partnerlanden liggen in Afrika, waarvan 14 in Sub Sahara Afrika. Ook liggen twee van de drie OS-regio's in Afrika: het Grote Meren gebied en de Hoorn van Afrika.

De armoedebestrijdingsstrategieën (PRSP's) van de arme landen die geld lenen van de IDA zijn toegankelijk via de website van de Wereldbank (www.worldbank.org).

Vraag 200

Hoe wordt de genoemde integraliteit van het buitenlands beleid gerealiseerd in relatie tot de Millennium Development Goals (MDG's) onderwijs, milieu, Aids/HIV en reproductieve gezondheid? Houdt deze integraliteit ook in dat samenwerking en afstemming in Nederland op alle relevante vakdepartementen plaatsvindt?

Antwoord

Ontwikkelingssamenwerking is niet alleen een kwestie van geld. Het behalen van de Millennium Development Goals in 2015 is evenzeer een kwestie van bewustwording, betrokkenheid, onderhandelen en het sluiten van partnerschappen. Dat geldt zowel op het gebied van HIV/aids, reproductieve gezondheid, onderwijs, als van milieu en water.

Waar en wanneer nodig vindt afstemming plaats met de vakdepartementen en tussen verantwoordelijke bewindspersonen. Ook is er sprake van gezamenlijke delegaties naar bijvoorbeeld overleggen in EU-verband in Brussel of internationale conferenties als WSSD in Johannesburg, WWF3 in Kyoto en de ministeriële conferentie van de WTO in Cancun. Bovendien zijn op diverse ambassades en permanente vertegenwoordigingen deskundigen van andere ministeries geplaatst.

Vraag 201

Op welke wijze krijgen de reeds op de bevolkingsconferentie in Caïro in 1994 vastgestelde doelstellingen voor reproductieve gezondheidszorg vorm en inhoud in het beleid van Ontwikkelingssamenwerking? Welke resultaten zijn in dit verband bereikt door de inzet van Nederland OS-middelen in de periode 1995-2003?

Antwoord

Sinds de bevolkingsconferentie in 1994 in Caïro heeft Nederland zich ingezet om reproductieve gezondheid breder in te vullen dan alleen family planning. Hierbij wordt onder meer bijzondere aandacht gegeven aan veilig moederschap; preventie van seksueel overdraagbare infecties (SOA's), waaronder HIV/aids; veilige abortus; seksuele en reproductieve rechten van jongeren en vrouwen; reproductieve gezondheidszorg voor vluchtelingen.

Nederland hecht groot belang aan opbouw van capaciteit in ontwikkelingslanden om de Caïro agenda uit te voeren. Zo worden verloskundigen als beroepsgroep versterkt en wordt hun opleiding verbeterd. Ook wordt in ontwikkelingslanden capaciteitsopbouw gesteund om de planning, aanschaf, beheer en distributie van middelen (bijvoorbeeld condooms, anticonceptiva, medicijnen om SOA's te bestrijden) te verbeteren. Voorts zet Nederland zich systematisch in verbetering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten van jongeren.

Er worden resultaten geboekt. Zo kan geconstateerd worden dat er, mede door de Nederlandse inzet, inmiddels wereldwijd meer aandacht is voor de rechten van jongeren in dit verband.

Tegelijkertijd moet echter vastgesteld worden dat er, ondanks de substantiële Nederlandse bijdragen voor de beschikbaarheid van bovengenoemde middelen, een snel groeiende ongedekte behoefte op dit gebied blijft bestaan.

Bovendien wordt reproductieve gezondheid nog teveel gekoppeld aan de gezondheidssector en te weinig aan rechten van vrouwen en jongeren en aan goed bestuur.

Voorts is er nog sprake van onvoldoende kennis, gebrekkige capaciteit en een te smal institutioneel draagvlak voor reproductieve gezondheid en voor rechten van vrouwen en jongeren.

Er zal met inzet worden gewerkt aan een inventarisatie van wat er reeds gedaan wordt, wat er gedaan kan worden en wat er nog meer moet gebeuren, uitmondend in een strategisch plan dat zal leiden tot verbreding en intensivering van de aandacht en activiteiten ten aanzien van reproductieve gezondheid.

In 2004 zal - 10 jaar na Caïro - over de stand van zaken t.a.v de implementatie van de Caïro agenda gerapporteerd worden, zowel door de VN als door NGO's.

Tijdens het EU voorzitterschap zal Nederland reproductieve gezondheid, Caïro en rechten van vrouwen en jongeren agenderen om een versterkt en verbreed commitment van de EU te bereiken.

Ook zal er een publiekscampagne worden georganiseerd rond wereldvrouwendag, 10 jaar Caïro en 10 jaar Beijing in 2004/05 om het draagvlak voor reproductieve gezondheid in Nederland te vergroten.

Vraag 202

Hoeveel geld dat bestemd is voor reproductieve gezondheid wordt bijgedragen aan programma's waarmee ook abortus gefinancierd wordt? Om welke programma's gaat het dan?

Antwoord

Van de Nederlandse inzet voor reproductieve gezondheid worden activiteiten gerelateerd aan abortus niet apart geregistreerd. Nederland steunt brede reproductieve gezondheidsprogramma's, waarvan abortus deel uitmaakt. Het gaat er in de eerste plaats om ongewenste zwangerschappen te voorkómen en daarmee de noodzaak voor het afbreken van de zwangerschap. Dat gebeurt door goede voorlichting en het bevorderen van de beschikbaarheid van, en toegang tot middelen. Daarnaast steunt en bevordert Nederland, daar waar abortus activiteiten uitgevoerd worden, dat deze veilig zijn en dat er goede nazorg verleend wordt conform het kader dat afgesproken is op de Caïro conferentie. Nederland steunt zowel bilateraal, multilateraal en via NGO's deze brede inzet voor reproductieve gezondheid en rechten. Vraag 203

De MDG's worden als centrale leidraad genoemd voor de duurzame armoedevermindering. De bijdragen aan deze MDG's worden in verschillende beleidsartikelen vormgegeven. Ten behoeve van de transparantie en de samenhang zou een overzicht van de bijdragen en de dwarsverbanden hierbinnen behulpzaam zijn en bijdragen aan de coherentie. Waarom is een dergelijk overzicht (een "Overzichtconstructie" in VBTB-jargon) voor zo een belangrijk thema niet voorhanden, waarin de bilaterale, multilaterale inspanningen met elkaar in verband worden gebracht? Dit geldt ook voor andere thema's: bijvoorbeeld samenwerking met bedrijfsleven (beleidsartikelen 5, 8, 9, 12), internationaal handelssysteem (beleidsartikelen 1, 5, 12) en institution building / goed bestuur (beleidsartikelen 4, 6).

Antwoord

Het ex ante koppelen van de middelen aan de MDG's gebeurt in de huidige Begroting en Nota van Wijziging daarop alleen voor de intensiveringsmiddelen (dus niet de totale middelen) voor de drie prioritaire MDG's.

Om ex ante een dergelijk overzicht voor de totale middelen per MDG te maken is niet goed mogelijk omdat teveel zou moeten worden gewerkt met toerekeningen en aannames vooraf, op een moment dat uitwerking in programma's en activiteiten nog niet heeft plaatsgehad. Programma's dragen immers vaak aan meerdere MDG's bij.

Ex post zal wel gerapporteerd worden over de bijdrage van Nederland per MDG, en ook over de geboekte resultaten. In eerste instantie op de drie prioritaire MDG's en dan niet alleen wat betreft de Nederlandse financiele inzet, maar ook wat betreft de niet-financiele inzet (lobby etc.). Voor deze ex post rapportage kan gebruik gemaakt worden van het nieuwe informatiesysteem, waarin per activiteit wordt vastgelegd aan welke MDG's deze bijdraagt.

Vraag 204

Wanneer vindt aansluiting bij de nationale strategie van de betrokken landen die hulp ontvangen niet plaats?

Antwoord

Bilaterale ontwikkelingssamenwerking wordt zoveel mogelijk verstrekt in het kader van een door het ontvangende land geformuleerd beleid, met heldere doelstellingen, duidelijke prioriteiten en indicatoren aan de hand waarvan de voortgang gemeten kan worden. Dit beleidskader wordt bijvoorkeur mede ondersteund en nagestreefd door een grotere groep van donoren, civiele organisaties, waar mogelijk marktpartijen en de ontvangende overheid. Onderdeel van deze consensus wordt gevormd door een aan de begroting gekoppeld gezamenlijk financieringsarrangement dat het beleid uitvoerbaar dient te maken. Het geheel van het beleidskader, de multi-actor samenwerking en de gezamenlijke financiering vormt het organiserende principe van de hulp, de sectorale benadering.

De genoemde beleidskaders zijn bijvoorbeeld een poverty reduction strategy met poverty reduction funds of sectorale programma's met `basket fund' financieringen. De financieringsvorm kan - met name wanneer de mate van (goed) bestuur en de uitvoerende capaciteit van het ontvangende land dit toelaten - ook begrotingssteun zijn.

Indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan zoals hierboven beschreven, wordt minder verregaand bij de nationale interventiestrategie worden aangesloten en ligt interventie op individueel project-niveau meer voor de hand.

Vraag 205

Wat bedoelt de regering met een "redelijke beleidsomgeving" en welke criteria worden gebruikt om vast te stellen of een beleidsomgeving `goed', `slecht', of `redelijk' is? Wordt in dit verband ook aandacht besteed aan en rekening gehouden met decentralisatie en daarmee de kwaliteit van het lokaal bestuur?

Antwoord

Bij de selectie van de toenmalige 19+3 landen gold goed bestuur als minimum voorwaarde. Landen konden op basis van ontoereikend goed bestuur uitgesloten worden van de landenlijst. In de recente landenscreening zijn om een `redelijke beleidsomgeving' (relatief goed beleid en bestuur) te bepalen, landen niet in categorieen ingedeeld, maar gerangschikt op basis van de volgende criteria:


1. De Freedom House indexering van de mensenrechten, de enige beschikbare mensenrechtenindicator (Freedom House, 2002).


2. Een aggregatie van een zestal dimensies van governance die voortvloeien uit Wereldbankonderzoek van Kaufmann en Kraay (2003).


3. De Transparancy International corruptie index (Transparency International, 2002).


4. De Militaire uitgaven per capita in USD en de militaire uitgaven als % van GDP (International Institute for Strategic Studies, 2002-2003).

Daarnaast zijn landen ook gerangschikt volgens de zogenaamde IDA performance score. Dit is de waardering van de kwaliteit van beleid en instituties die de Wereldbank gebruikt om te komen tot een verdeling van IDA fondsen. Grondslag hiervan is het zogenaamde CPIA (Country Performance and Institutional Assessment), opgedeeld in een portfolio performance rating en een governance factor. De CPIA scores bevatten een aantal `goed bestuur' criteria, namelijk rule-based governance, quality of public administration en transparency, accountability and corruption in the public sector.

De governance ranking bevat onder andere een criterium `government effectiveness' dat ook kwaliteit van lokaal bestuur omvat en een criterium voor `voice and accountability' (i.e. participatie en democratische decentralisatie).

Vraag 206

Welke actie(s) onderneemt de regering wanneer uit de kritische en systematische beoordeling van de effectiviteit van activiteiten van organisaties blijkt dat die gering is?

Antwoord

In eerste instantie zal Nederland de betreffende organisatie aanspreken op haar functioneren, waar en wanneer mogelijk en liefst tezamen met andere donoren. Een volgende stap kan zijn het verminderen van vrijwillige Nederlandse bijdragen, om het Nederlandse standpunt kracht bij te zetten. Indien deze interventies geen resultaat hebben, kan worden besloten de Nederlandse vrijwillige bijdragen geheel stop te zetten. In laatste instantie zou Nederland zijn lidmaatschap van de betreffende organisatie kunnen opzeggen.

Zoals aangegeven in hoofdstuk 7.7 van de notitie Aan Elkaar Verplicht ontvangt de Tweede Kamer in het voorjaar van 2004 een multilaterale nota waarin o.a. een rapportage wordt opgenomen over de relevantie, effectiviteit en efficiëntie van de OS-instellingen van de Verenigde Naties en de Internationale Financiële Instellingen. Daar wil ik thans niet op vooruitlopen.

Vraag 207

Waarom is bij de regionale benadering de grotere inzet van mensen en middelen in termen van capaciteit niet overal haalbaar?

Antwoord

Zoals toegelicht in de notitie Aan Elkaar Verplicht zijn de kwaliteit en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking gebaat bij onder meer concentratie. Concentratie is de bundeling van menskracht en middelen ten einde een groter effect te bereiken. Die concentratie geldt zowel sectoren, landen als regio's. Daaruit volgt dat de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking niet in alle regio's aanwezig kan zijn. De keuze is dan ook beperkt tot de Hoorn van Afrika, het Grote Meren gebied en de Westelijke Balkan. In deze drie regio's is duidelijk sprake van een regionale problematiek, van oudsher sterke Nederlandse aanwezigheid alsmede relatief arme landen.

Vraag 208

Is het waar het dat het risico bestaat dat door inkrimping van het OS-budget lopende projecten in Bangladesh worden stilgezet? Is het waar dat het Char Development and Settlement Project en het nieuw geformuleerde survey-project (Estuary Development Project) op losse schroeven staan? Wat is de inzet van de regering ten aanzien van deze projecten in Bangladesh?

Antwoord

De verschuivingen binnen het OS-budget hebben niet tot gevolg gehad dat lopende projecten moeten worden stilgezet. In principe zal aan de lopende verplichtingen worden voldaan. Voor de financiering van nieuwe activiteiten, waaronder de tweede fase van het Char Development Settlement Project en het Estuary Development Project, zijn thans binnen de beschikbare allocatie voor 2004 en gegeven de eerder gemaakte keuzes onvoldoende middelen beschikbaar. Overigens sluit ik niet uit dat, door onderuitputting of op andere wijze vrijgekomen middelen, in de loop van het jaar het toch mogelijk zal blijken deze nieuwe activiteiten van start te laten gaan. De genoemde programma's vallen binnen de prioriteiten van het nieuwe beleid.

Vraag 209

Welke acties onderneemt de regering wanneer blijkt dat ontvangende landen de gewenste verantwoordelijkheid niet kunnen en zullen nemen? Kan de regering voorbeelden hiervan geven? Welke acties onderneemt de regering wanneer de armste landen de verantwoordelijkheid voor formulering en uitvoering van de armoedestrategieën niet kunnen dragen?

Antwoord

Veel ontvangende landen zijn nog niet in staat de door Nederland gewenste uiteindelijke verantwoordelijkheid te nemen. Die uiteindelijke verantwoordelijkheid houdt in dat de overheid een transparant beleidskader heeft ontwikkeld, met heldere doelstellingen, een duidelijke prioriteitstelling en indicatoren aan de hand waarvan de voortgang gemeten kan worden. Tevens houdt de uiteindelijke verantwoordelijkheid in dat de overheid ruimte en verantwoordelijkheid geeft aan niet publieke actoren om in samenwerking de doelstellingen tot stand te brengen en een financieel kader schept waarbinnen gezamenlijke financiering mogelijk is.

Voorbeelden van het niet kunnen nemen van de gewenste verantwoordelijkheid zijn het ontbreken van beleid voor een bepaald onderwerp, eenzijdig geformuleerde beleidsprogramma's, gebrek aan capaciteit om voortgangsindicatoren te kunnen meten, ontoereikend begrotingsbeheer.

In dergelijke gevallen kan de Nederlandse regering acties ondernemen die erop gericht zijn om tot een gemeenschappelijke beleidskader, samenwerkingskader of financieringskader te komen. Voorbeelden van dergelijke acties zijn het beïnvloeden van beleidsmakers op een bepaald beleidsonderwerp zoals HIV/AIDS, het steunen van een participatieproces voor het formuleren van het beleidskader door bijvoorbeeld workshops te financieren of journalisten te trainen, het ondersteunen van een bureau voor statistiek met technische assistentie. Ook kan worden gedacht aan het uitvoeren van zogenaamde Public Finance Management ondersteuning ter versterking van het begrotingsbeheer in ontvangende landen.

Vraag 210

Welke rol spelen en welke bijdrage leveren inheemse en tribale volkeren bij het realiseren van de doelen voor duurzame ontwikkeling en ecologische duurzaamheid?

Antwoord

Het realiseren van de doelen voor duurzame ontwikkeling en ecologische duurzaamheid is van groot belang voor het voortbestaan van de inheemse en tribale volken. Zij zijn voor hun levensonderhoud direct afhankelijk van de natuurlijke hulpbronnen in hun omgeving. Bij het uitvoeren van het milieubeleid van de regering, met name bij die activiteiten gericht op het duurzaam beheer van de biodiversiteit en het tropisch regenwoud, spelen inheemse en tribale volkeren een belangrijke rol. Zij beschikken immers over de kennis van en hebben ervaring met het duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Als direct belanghebbenden moeten zij een belangrijke partner zijn in de beleidsvorming en -uitvoering op nationaal en lokaal niveau. Het beleid van de regering is er op gericht om de inheemse en tribale volkeren nauw te betrekken bij de besluitvorming omtrent programma's die invloed hebben op de lokale gemeenschappen. De regering ondersteunt deze betrokkenheid middels de bilaterale programma's van de ambassades, via ondersteuning van het platform voor inheemse volken en via het programma voor kleine bosprojecten dat speciaal gericht is op de versterking van het beheer door de lokale en inheemse bevolking.

Verder ondersteunt de regering de rol van de inheemse en tribale volkeren in de internationale arena, zoals het verdrag inzake biodiversiteit (CBD) en Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (CSD). Binnen de CBD heeft de regering speciale aandacht voor de onderhandelingen over artikel 8J dat gaat over de betrokkenheid van inheemse en lokale volken bij het behoud en duurzaam beheer van biodiversiteit en de waardering van de inheemse kennis hierover. Ook pleit Nederland in de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling voor de rechten en belangen van de inheemse en tribale volkeren.

Vraag 211

Op welke wijze en met welke criteria vindt toetsing plaats om de conclusie te kunnen trekken dat integratie van ecologische duurzaamheid in Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP's) is toegenomen?

Antwoord

Een aantal donoren, waaronder Nederland, vindt de integratie van milieu in PRSP's prioritair. Zij werken samen om de voortgang van die integratie te monitoren en te bevorderen.

Uiteindelijk is de basis voor integratie de aanwezigheid van institutionele capaciteit gericht op duurzaamheid in ontwikkelingslanden zelf, in combinatie met de politieke wil om daar bij besluitvorming gebruik van te maken. De thans gehanteerde criteria bij de toetsing van integratie van ecologische duurzaamheid zijn:


- wordt expliciet ingegaan op belangrijke milieuproblemen in het land,


- met speciale aandacht voor milieuproblemen waar armen de meeste last van hebben en


- gaat het PRSP daar beleidsmatig adequaat op in.

De Milieudirectie van de Wereldbank levert bijdragen aan de monitoring van de voortgang van die integratie. Land voor land wordt bezien of in PRSP's aandacht wordt gegeven aan belangrijke milieuaspecten in relatie tot armoedebestrijding. Tevens hoe daar beleidsmatig mee wordt omgegaan. De resultaten worden eenmaal per jaar gebundeld en geanalyseerd. Daaruit blijkt een trend naar verbetering.

Donoren bespreken en gebruiken dat materiaal, bijvoorbeeld in het kader van het Poverty Environment Partnership (PEP), een informeel samenwerkingsverband van donoren.

Hoewel de integratie van ecologische duurzaamheid in PRSP's zeker voor verbetering vatbaar blijft is de opvatting van donoren in PEP-verband dat in de afgelopen periode de integratie is toegenomen.

Vraag 212

Op welke wijze wordt het beslag dat Nederland legt op de milieugebruiksruimte in het buitenlands en economisch beleid gekoppeld aan stimulering en bevordering van milieuvriendelijke ontwikkelingen in ontwikkelingslanden?

Antwoord

Het Nederlands beslag op de mondiale milieugebruiksruimte heeft betrekking op biodiversiteit, klimaat en export van afval. Nederland houdt hier rekening mee bij de uitvoering van internationale verdragen inzake biodiversiteit, woestijnbestrijding, klimaat, bescherming van de ozonlaag en grensoverschrijdend transport van gevaarlijke afvalstoffen. Elk van deze verdragen of conventies bevat aanbevelingen en verplichtingen voor OESO landen om ontwikkelingslanden te steunen bij het voorkomen of oplossen van negatieve gevolgen voor ontwikkelingslanden. Ondersteuning via ontwikkelingssamenwerking wordt gericht op aspecten van deze verdragen en conventies die gerelateerd zijn aan armoedebestrijding.

Vraag 213

De sectorale programma's besteden expliciet aandacht aan het opheffen van uitsluitingsmechanismen ten opzichte van meisjes en vrouwen. Worden mannen en jongens hierbij betrokken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Uitsluitingsmechanismen zijn cultureel verankerd en vaak zeer hardnekkig. Veranderingen kosten tijd en inspanning van overheden, van het maatschappelijk middenveld, van vrouwen en mannen. Donoren hebben hierin een ondersteunende rol.

In de beleidsdialoog en tijdens het monitoren van de implementatie van het beleid in de verschillende sectoren en programma's in de partnerlanden wordt door Nederland geanalyseerd hoe meisjes en vrouwen uitgesloten worden en op welke wijze het beleid daar verandering kan brengen. In de meeste partnerlanden bestaat het besef dat het veranderen van genderverhoudingen niet alleen een zaak van vrouwen en meisjes is, maar juist ook van mannen en jongens. Vraag 214

In de begroting 2004 wordt 97,7 miljoen euro minder gereserveerd voor macro-georiënteerde hulp. Op welke wijze wordt `gender' gebruikt als afweging in de besluitvorming over macrosteun en wat is de prioriteitsstatus van deze categorisering als afweging? Wordt `gender' uitsluitend gebruikt in de nationale ontwikkelingsprocessen in de 19+3 landen, of wordt dit aspect ook in een breder kader geplaatst en meegenomen in de beleidsdialoog met de nationale overheden van andere ontwikkelingslanden die niet tot deze groep behoren?

Antwoord

Gender is een succes bepalende factor voor macrohulp en staat dan ook expliciet genoemd in het trackrecord, de analyse die ten grondslag ligt aan het wel of niet toekennen van macro-hulp aan partnerlanden. Voorts wordt gender gelijkheid geïntegreerd, zowel in vredesopbouw- als milieu-programma's.

Vraag 215

Kan de regering toelichten waaruit de "analyse van de complexe sociale situatie waarbinnen de armoedebestrijding plaatsvindt" zal bestaan en op welke landen/regio's deze toegespitst zal zijn?

Antwoord

De analyse over gendergelijkheid in de Memorie van Toelichting betreft een toetsing van de kwaliteit, volledigheid, en uitvoerbaarheid van de Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP's) zoals opgesteld door de overheden van de ontvangende landen in consultatie met maatschappelijke groeperingen. Deze toetsing richt zich op vragen als: is een analyse uitgevoerd van de situatie van arme en kwetsbare doelgroepen; is die vertaald in specifieke strategieën om hen te bereiken; is een gender analyse uitgevoerd; is aandacht besteed aan evenredige verdeling van economische groei; zijn er indicatoren voor het meten van resultaten.

Dergelijke analyses worden uitgevoerd in landen waarvoor een nieuwe PRSP wordt opgesteld en tijdens het monitoren van lopende PRSP's. In deze analyses is de gender analyse dus onderdeel van een bredere analyse. In landen waar geen PRSP's zijn opgesteld worden in veel gevallen specifieke gender analyses uitgevoerd die een rol spelen bij het formuleren, uitvoeren en monitoren van programma's. De regering zal er op toezien dat dit in de toekomst systematischer geschiedt.

Vraag 216

Op welke wijze en met welke concrete activiteiten wordt de culturele identiteit in ontwikkelingslanden versterkt? Welke rol spelen de ontwikkelingslanden hierin? Hoe zorgt de regering ervoor dat op versterking van de culturele identiteit gerichte activiteiten niet blijven steken in folkloristische uitingen, waardoor het beoogde doel
- onderlinge begrip tussen culturen - niet bevorderd wordt? Is er bij het versterken van de culturele identiteit in ontwikkelingslanden een rol weggelegd voor en of wordt er een koppeling gemaakt met religie? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Bij de implementatie van het programma cultuur en ontwikkeling zijn twee visies van belang: in de eerste plaats de visie dat de integratie van de culturele dimensie in projecten van grote betekenis is met het oog op de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking (cultuur als instrument) en in de tweede plaats dat culturele identiteiten (en daarmee ontwikkeling) worden versterkt via specifieke cultuurprojecten (cultuur als doel). Deze twee visies sluiten elkaar vanzelfsprekend niet uit. Cultuur kan zowel leiden tot een effectievere uitvoering van het OS-beleid als een bijdrage leveren aan een versterkte culturele identiteit. Overigens geldt hierbij dat de constatering in de nota `Een wereld van verschil' (TK ...) dat cultuur als een veranderlijk fenomeen dient te worden beschouwd, nog immer van kracht is.

Het uitgangspunt van het programma cultuur en ontwikkeling is gericht op de ondersteuning van de culturele identiteit van en in ontwikkelingslanden. De geldende doelstellingen daarbij luiden:


1. het versterken van de culturele identiteit en de bevordering van het cultureel zelfbewustzijn van gemeenschappen in ontwikkelingslanden.


2. het bevorderen van begrip tussen verschillende culturen.

Om het programma te operationaliseren, wordt de interactie tussen -en participatie van- betrokken actoren in het maatschappelijk middenveld bevorderd. Twee voorbeelden ter illustratie van de operationele implementatie van het specifieke programma zijn het behoud van cultureel erfgoed (gericht op de versterking van identiteit en zelfbewustzijn) en de bevordering van het gebruik van het medium film (als universeel communicatiemiddel).

Om het programma te operationaliseren wordt de interactie tussen - en participatie van betrokken actoren bevordert door financiële ondersteuning van individuele projecten. Criteria bij de beoordeling van projecten zijn duurzaamheid, ontwikkelingsrelevantie, versterking en verbreding van culturele processen en (artistieke) kwaliteit, haalbaarheid en doelmatigheid van het project.

Bij de implementatie van het programma cultuur en ontwikkeling hebben de ambassades een belangrijke rol. De ambassades in de 19+3 alsmede in de themalanden zullen binnen de sectoren aandacht dienen te besteden aan het onderwerp cultuur zoals hierboven omschreven. Daarnaast krijgt een aantal ambassades een budget voor de uitvoering van het specifieke programma cultuur en ontwikkeling: Zuid Afrika, Egypte, India, Sri Lanka, Indonesië, Suriname en Kenia. Voor deze prioriteitslanden wordt het programma cultuur en ontwikkeling thans landenspecifiek ingevuld om zo goed mogelijk in te kunnen spelen op de lokale situatie. Op basis van de ervaringen met deze landen zal over 2 jaar het aantal landen al dan niet worden uitgebreid.

Bij het bevorderen van het begrip tussen verschillende culturen is het van belang dat ervaringen en vaardigheden worden uitgewisseld, met name op het gebied van hedendaagse culturele uitingsvormen. Ondersteuning vanuit het programma is mogelijk als er sprake is van uitwisseling en samenwerking.

Naast het programma cultuur en ontwikkeling wordt in de andere thema's aandacht besteed aan cultuur. Zo is er via het ondersteunen van de onderwijssector in een aantal landen, zoals Bolivia, Burkina Faso, Mozambique en Guatemala aandacht voor het versterken van de culturele identiteit door middel van meertalig en intercultureel onderwijs. In de curricula wordt aandacht besteed aan verschillende culturele uitingen, die verder gaan dan alleen folkloristische, van de etnische of culturele groepen in deze landen met het doel om te komen tot een uitwisseling en tot respect ten aanzien van andere groepen en culturen.

Vraag 217

Wordt er bij de aspecten markttoegang, fysieke infrastructuur, kennisontwikkeling en capacapaciteitsopbouw nadrukkelijk werk gemaakt van de tijdens de conferentie te Bejing gedane aanbevelingen ten aanzien van vrouwen? Zo ja, op welke wijze vindt integratie van `gender'-gelijkheid in relatie tot de tijdens de conferentie te Beijing gedane aanbevelingen plaats, in het bijzonder voor de landbouwsector en de toegang tot microkredieten voor minibedrijfjes?

Antwoord

Tijdens de conferentie in Peking is sterk de nadruk gelegd op toegang tot en controle over productiefactoren zoals land, water en krediet.

Momenteel ondersteunt de regering de Women's World Banking en is bezig met een evaluatie van de resultaten. Tevens wordt samengewerkt met andere donoren aan soortgelijke initiatieven via de `Consultative Group to Assist the Poor' en `The International Network for Alternative Financial Insititutions'.

Daarnaast wordt binnen de ondersteuning van de landbouwsector in een aantal partnerlanden specifiek aandacht gegeven aan toegang voor vrouwen tot kennis, verbeterde landbouwinput en landbouwkrediet.

In de samenwerking met landen in wederopbouw wordt gewerkt aan toegang tot landrechten voor zowel vrouwen als uitgesloten mannen.

Evaluaties laten zien dat empowerment van vrouwen noodzakelijk is voor effectieve implementatie van integratie van gendergelijkheid.

Vraag 218

Speelt de dienstverlenende sector ook een rol wanneer het gaat om economische ontwikkeling en het bevorderen van lokaal ondernemerschap in ontwikkelingslanden? Zo ja, welke?

Antwoord

Ja, ook de dienstverlenende sector speelt een rol bij de bevordering van lokaal ondernemerschap. Heel concreet speelt de dienstverlenende sector een rol bij de bevordering van handel. Om effectief handel te kunnen drijven over de grens is ook een goed functionerende binnenlandse markt onontbeerlijk. Handelaren en transporteurs moeten daarvoor efficiënt kunnen opereren. Daarnaast zijn een effectieve financiële sector en commerciële dienstverlening onderdeel van een gezond ondernemingsklimaat. Tenslotte draagt een bloeiende dienstverlenende sector bij aan de keuzemogelijkheden voor consumenten en aan werkgelegenheid.

Net als andere sectoren zal de dienstverlenende sector profiteren van een beter ondernemingsklimaat dat de regering wil bevorderen. Voor zover dat in partnerlanden opportuun is zal specifiek aandacht worden besteed aan de dienstverlenende sectoren. Bovendien wordt meer aandacht gevraagd voor bevordering van relaties tussen buitenlandse investeerders en organisaties enerzijds en lokale toeleveranciers anderzijds. Door lokaal in te kopen kunnen bijvoorbeeld buitenlandse mijnmaatschappijen de lokale markt stimuleren.

Vraag 219

Welke ijkpunten hanteert de regering om de conclusie te kunnen trekken dat er "expliciete aandacht (is) voor de bronnen van groei en de ontwikkeling van de particuliere sector in nieuwe PRSP's en in aanverwante beleidsdocumenten"? Op welke "aanverwante beleidsdocumenten" doelt de regering? Heeft hierover ook afstemming plaatsgevonden met andere overheden? Zo ja, met welke overheden?

Antwoord

In het systeem van resultaatmeting dat in 2004 verder zal worden uitgerold is een van de waarderingsinstrumenten het `appreciatiekader PRSP' (zie ook vraag 215). Dit instrument wordt door Ambassades gebruikt voor de waardering van de totstandkoming en de uitvoering van het armoedebeleid van ontvangende landen. Onderdeel van die waardering is de beoordeling van de `expliciete aandacht voor de bronnen van groei en de ontwikkeling van de particuliere sector'. Er bestaat hiervoor geen blauwdruk. De Posten moeten een oordeel geven over de mate waarin de ontwikkeling van economische activiteit en ondernemerschap in de PRSP voldoende aandacht krijgt naast sectoren als onderwijs en gezondheidszorg. Een hulpmiddel daarbij is een jaarlijkse dialoog met ondernemers en andere spelers om een inventarisatie te maken van knelpunten in het ondernemingsklimaat.

Met "aanverwante beleidsdocumenten" wordt gedoeld op beleidsdocumenten die in ontvangende landen worden geformuleerd in het kader van de uitwerking van het PRSP, of die in aansluiting op het PRSP zijn geformuleerd, waartoe bijvoorbeeld nationale plannen voor economische ontwikkeling en sectorale beleidsdocumenten behoren. Een concreet voorbeeld is het handelsbeleid dat in het kader van het, mede door Nederland ondersteunde multilaterale Integrated Framework for Trade Related Technical Assistance (IF), in een aantal minst- ontwikkelde partnerlanden tot stand komt en gericht is op integratie van handel in de PRSP.

Internationaal is overeenstemming bereikt over het nastreven van de Millennium Development Goals. De doelstellingen van het PRSP dienen aan het bereiken hiervan bij te dragen. Als zodanig is er sprake van overeenstemming met andere overheden. In de uitwerking van het één en ander op lokaal niveau spelen lokale overheden uiteraard een belangrijke rol.

Vraag 220

Om de MDG Education for All te realiseren zijn volgens de regering extra inspanningen nodig. Behoren tot deze "extra inspanningen" bijvoorbeeld ook voorschools gerichte activiteiten in gemeenschappen die geen onderwijstraditie hebben, het steunen van parttime en/of andere vormen van informeel basisonderwijs voor werkende kinderen als brug naar formeel voltijds onderwijs en of onderwijs voor gehandicapten en personen met een functiebeperking? Zo ja, op welke wijze wordt invulling gegeven aan deze MDG wanneer het gaat om deze groepen? Zo nee, kan de regering aangeven aan welke "extra inspanningen" zij denkt?

Antwoord

Om de Education for All doelstelling te kunnen bereiken is het niet voldoende om alleen aandacht te besteden aan formeel primair onderwijs. Daarom richt het beleid van de Nederlandse regering op het gebied van basic education zich ook op Early Childhood Development, non-formeel onderwijs voor volwassenen en kinderen, jongeren die niet naar school gaan (waaronder werkende kinderen), beroepsonderwijs en
-trainingen en alternatieve vormen van onderwijs voor de meest gemarginaliseerde groepen, waaronder gehandicapten, etnische groepen, meisjes en drop-outs. Een deel van de intensiveringsmiddelen zal daarom worden ingezet om de partnerlanden te ondersteunen in de extra kosten die meer aandacht voor die sub-sectoren van de onderwijssector, die op de bovengenoemde groepen gericht zijn, met zich meebrengt. Door de integratie in het onderwijssectorplan van de betreffende landen kan ook de mogelijkheid om vanuit non-formele onderwijsactiviteiten over te stappen naar het formele onderwijs verbeterd worden.

Vraag 221

Kan de regering aangeven hoeveel geld er wordt uitgetrokken voor de bestrijding van malaria en tuberculose?

Antwoord

Aan tuberculose en malaria is in de periode 2002 - 2003 ongeveer EUR
70 miljoen besteed. Dit is inclusief bijdragen aan speciale programma's van de VN gericht op malaria of tuberculose, bijdragen aan programma's op landenniveau en de bijdrage aan het Global Fund to fight Aids, Tuberculosis and Malaria. Daarnaast wordt in landen waar Nederland actief is in de gezondheidssector, een bijdrage aan het gehele sectorbeleid gegeven, waarin dus ook middelen voor malaria en tuberculose zijn opgenomen. De totale bijdrage aan bestrijding van tuberculose en malaria zal dan ook hoger zijn dan specifiek valt aan te geven.

Vraag 222

Hoe groot moet het aantal mensen in meetbare termen zijn om te kunnen vaststellen dat de toegankelijkheid tot voorzieningen voor preventie, zorg en behandeling is toegenomen? Van welke beginsituatie (nulmeting) wordt uitgegaan.

Antwoord

Eind 2002 waren wereldwijd 45 miljoen mensen geïnfecteerd met HIV, 95% van hen woont in ontwikkelingslanden. Vele miljoenen meer lopen risico op HIV infectie, niet alleen in Sub Sahara Afrika maar ook in het Caribisch gebied, Oost-Europa en Azië. Volgens een studie die in 2002 tijdens de aids conferentie in Barcelona werd gepresenteerd, zullen zonder intensivering van campagnes voor preventie, 45 miljoen nieuwe infecties plaatsvinden tussen 2002 en 2010. Tweederde van deze nieuwe infecties kan worden voorkomen door het vergroten van de effectiviteit van preventieprogramma's.

Op dit moment heeft minder dan 20% van alle mensen die risico lopen op HIV infectie toegang tot zulke programma's. Nog minder mensen hebben toegang tot zorg en behandeling. Minder dan 4% van alle HIV-geïnfecteerden die behandeling met aids-remmers nodig heeft, heeft toegang tot deze behandeling. Beide percentages liggen lager in Sub Sahara Afrika èn zijn lager voor vrouwen dan voor mannen. Wereldwijde statistieken en trends worden bijgehouden door UNAIDS.

Vraag 223

De regering is zich bewust van het feit dat voor grensoverschrijdende problemen en kwesties die de internationale ordening mogelijk bedreigen een multilaterale aanpak gewenst is. Ook beseft de regering dat HIV/Aids een grensoverschrijdend en zeer urgent probleem is, dat krachtdadig ingrijpen van de internationale gemeenschap behoeft. Kan de regering toelichten waarom juist bij de bestrijding van HIV/Aids niet in de eerste plaats gebruik wordt gemaakt van het multilateraal instrument, maar de focus op bilateralisme ligt?

Antwoord

Multilaterale organisaties spelen een belangrijke rol in de bestrijding van aids. Niet alleen UNAIDS en haar co-sponsoren, maar ook de prominente rol van SGVN Kofi Annan en discussies over aids in de Veiligheidsraad kunnen daarbij genoemd worden. Een belangrijke deel van de Nederlandse inspanning voor aids-bestrijding concentreert zich dan ook juist op het multilaterale kanaal. Ook ondersteunt Nederland een regionale benadering, waaronder in zuidelijk Afrika en Azië. Er is dus wel degelijk sprake van sterke aandacht voor een internationale en grensoverschrijdende aanpak van aids-bestrijding.

Met name in Afrika, waar Nederland een sterke bilaterale aanwezigheid heeft, wordt aids-bestrijding via de bilaterale landenprogramma's aangepakt.

Vraag 224

Is het de regering bekend dat één op de drie HIV-geïnfecteerden ook besmet is met tuberculose, dat 40 procent van de aids-patiënten aan tuberculose overlijdt en dat de dubbelepidemie van aids en tuberculose door de ernst, de omvang en de samenhang, in het bijzonder in de Afrikaanse sub-Sahara landen en Oost-Europa, in toenemende mate om een gecoördineerde aanpak vragen? Zijn de middelen gereserveerd voor de aids-bestrijding ook inzetbaar voor de intensivering van de tuberculosebestrijding?

Antwoord

De feiten van de dubbelepidemie van HIV/Aids en tuberculose zijn de regering bekend. De intensivering van uitgaven die voortvloeit uit de motie Koenders/Terpstra (TK 28600V, nr. 25) betreft uitgaven voor aids, tuberculose en malaria.

Vraag 225

Kan de regering toelichten wat haar insteek zal zijn bij de dialoog met diverse overheden over HIV/Aids? Hoe wil de regering invulling geven aan het partnerschap met de regering van de VS op dit terrein, aangezien de VS een ander uitgangspunt hanteren bij de aids-bestrijding, bijvoorbeeld wat betreft gebruik van anticonceptiva?

Antwoord

Duidelijke politieke betrokkenheid en openheid over HIV/Aids, seksualiteit en de factoren die medebepalend zijn voor het risico van HIV infectie (waaronder machtsverhoudingen en gender relaties) zijn noodzakelijke voorwaarden voor effectieve aids-bestrijding. Het vergroten van politieke commitment is de belangrijkste insteek bij de dialoog met overheden over HIV/Aids, waarbij overheden nadrukkelijk op hun verantwoordelijkheid gewezen zullen worden.

Uitgangspunt bij de formulering van het samenwerkingsplan met de VS is dat bestaand beleid en inzichten van beide partijen het kader bepalen waarbinnen samenwerking mogelijk is. Het samenwerkingsplan richt zich dan ook op de deelterreinen van de aids-bestrijding waar Nederland en de Verenigde Staten gedeelde zorgen en overeenkomstige inzichten hebben, te weten bevordering van politieke commitment, samenwerking met bedrijfsleven, ontwikkeling van nieuwe preventieve technologieën, versterking van nationale aids commissies en zorg voor wezen en kwetsbare kinderen.

Nadrukkelijk wordt onderkend dat op onderdelen van het HIV/Aids beleid, zoals ten aanzien van reproductieve gezondheid en de Amerikaanse focus op seksuele onthouding, de inzichten uiteenlopen.

Vraag 226

Wat gaat de Nederlandse regering voor actie ondernemen tegen verkeerde voorlichting over aids en uitspraken van gezagsdragers, zoals kerkleiders, die condoomgebruik in een verkeerd daglicht stellen?

Antwoord

De Declaration of Commitment die tijdens de Speciale Sessie van de VN over HIV/Aids werd aangenomen vormt voor vrijwel alle landen ter wereld de leidraad voor het HIV/Aids beleid. Wereldwijd bestaat dus sterke consensus over de pijlers van en de voorwaarden voor een effectief aids-beleid. Dat weerhoudt sommige gezagsdragers, waaronder kerkleiders, er niet van uitspraken te doen - zoals recent over condoomgebruik - die strijdig zijn met de internationaal aanvaarde uitgangspunten voor beleid en die uiteindelijk zelfs kunnen bijdragen aan verdere verspreiding van aids en het vergroten van stigma. Nederland gaat de discussie hierover zeker niet uit de weg.

Vraag 227

Waarom is besloten het Ethiopian Netherlandse AIDS Research Afrika Project stop te zetten? Acht de regering onderzoek in verband met Aids niet van belang? Indien dit het geval is, waarom niet? In de Afrika-notitie van 6 oktober 2003 staat dat "Nederland blijft investeren in preventieve technologieën zoals een vaccin en microbiociden." Hoe is dit te rijmen met het stopzetten van het project? Zijn de voor- en nadelen van het stoppen van dit grote, lopende project zorgvuldig afgewogen?

Antwoord

Onderzoek in verband met Aids is van belang en het ondersteunen van internationaal onderzoek naar een aids vaccin en microbiciden behoort tot de Nederlandse beleidsprioriteiten.

De beslissing het Ethiopian Netherlandse AIDS Research Afrika Project (ENARP) stop te zetten is tot stand gekomen na een zorgvuldig proces van evaluatie, uitgevoerd in samenwerking met de Ethiopische autoriteiten. Uit de evaluatie bleek dat ENARP een aantal belangrijke wetenschappelijke publicaties heeft opgeleverd op basis van haar onderzoek en een aantal jonge Ethiopische wetenschappers heeft opgeleid. Daarnaast heeft de evaluatie geconstateerd dat een aantal knelpunten is blijven bestaan in de samenwerking met het Ethiopian Health and Nutrition Research Institute. Tenslotte bleek uit de evaluatie dat ENARP in toenemende mate in een isolement terechtgekomen is en vooral intern gericht is op haar eigen onderzoeksagenda. Het feit dat ENARP onvoldoende heeft ingespeeld op de HIV/AIDS epidemie in Ethiopië was daarbij een cruciaal punt.

Vraag 228

Op welke manier wordt er in het Nederlands beleid rekening mee gehouden dat HIV/aids nog steeds een grote bedreiging vormt voor de gezondheid en sociaal-economische en politieke situatie in Latijns Amerika en het Caribische gebied, met name Haïti en de Dominicaanse Republiek?

Antwoord

In Latijns Amerika en het Caribische gebied vindt ondersteuning van activiteiten voor aids-bestrijding vooral plaats via multilaterale kanalen en internationale organisaties. UNAIDS speelt een zeer actieve rol in deze regio. Ook via het Global Fund to fight Aids, Tuberculosis and Malaria worden verschillende grote programma's voor aids-bestrijding in deze regio ondersteund, waaronder in de twee door u genoemde landen.

Vraag 229

Wat is de inhoudelijke onderbouwing die voor de gezondheidszorg tot de prioriteitstelling family planning, HIV/Aids, malaria en tuberculose (buiten dat het millenniumdoelstellingen zijn) heeft geleid? Betekent dit dat andere vormen van gezondheidszorg geen aandacht meer krijgen? Bent u van mening dat een geïntegreerde aanpak van gezondheidsproblemen effectiever is dan een aanpak gericht op bepaalde ziekten?

Antwoord

Nederland geeft inhoudelijke prioriteit aan de thema's reproductieve gezondheid en HIV/Aids. Met name in Sub-Sahara Afrika geldt dat HIV/Aids een ontwikkelingsprobleem is dat de ontwikkelingsinspanningen van jaren teniet dreigt te doen. Een soortgelijk doemscenario dreigt voor andere regio's, waaronder Azië. Geen aandacht voor HIV/Aids binnen ontwikkelingssamenwerking is dan ook geen reële optie. Naast het voortzetten van onze lange termijn inspanningen zullen we een extra inspanning moeten leveren om de snelle verspreiding van de aids-epidemie te stoppen. Een goede seksuele en reproductieve gezondheid speelt hierbij een belangrijke rol. Tevens zijn een goede reproductieve gezondheid en het vervullen van reproductieve rechten fundamentele voorwaarden voor armoedebestrijding en sociaal-economische ontwikkeling. Nederland is altijd een voortrekker op dit terrein geweest, met een succesvol nationaal beleid en een algemeen erkende rol in internationale discussies en in uitvoering van de internationale agenda. Zeker nu conservatieve religieuze bewegingen de aanval hebben ingezet tegen een samenhangend beleid op gebied van reproductieve gezondheid en rechten geeft Nederland met de keuze voor continuering van haar voortrekkersrol een duidelijk signaal af.

De intensivering van uitgaven voor tuberculose en malaria vloeit voort uit de uitvoering van de motie Koenders/Terpstra (28 600 V, nr. 25) waarin gevraagd is om een verdubbeling van uitgaven voor aids, tuberculose en malaria.

In die landen waar Nederland al actief is in de gezondheidssector zal de intensivering van de aandacht voor HIV/Aids en reproductieve gezondheid zoveel mogelijk binnen het bredere kader van deze sector worden uitgevoerd. Een goed functionerende basisgezondheidszorg is van wezenlijk belang.

In het algemeen is een geïntegreerde aanpak van gezondheidsproblemen duurzamer, en dus uiteindelijk effectiever, dan een verticale aanpak gericht op een bepaalde ziekten. In het geval van HIV/Aids en reproductieve gezondheid is het echter goed te beseffen dat het multisectorale thema's zijn, die niet alleen binnen de gezondheidssector kunnen worden aangepakt.

Vraag 230

Hoe verhoudt de keuze voor deze gezondheidsproblemen zich tot ownership van ontwikkelingslanden? Niet in alle landen vormen deze ziekten immers het belangrijkste probleem?

Antwoord

De inhoudelijke invulling van de beleidsmatige intensivering op HIV/aids en reproductieve gezondheid zal gestalte krijgen op landenniveau, in samenspraak met alle partners, waaronder de overheid. Vanzelfsprekend is de realiteit ter plekke maatgevend voor deze invulling, dat wil echter niet zeggen dat de dialoog vrijblijvend is. Politieke betrokkenheid is een noodzakelijke voorwaarde voor effectieve aids-bestrijding en voor een goed beleid op gebied van reproductieve gezondheid en rechten en de implementatie ervan. De Nederlandse regering zal niet aarzelen overheden waar nodig op hun verantwoordelijkheden aan te spreken.

Vraag 231

Wie zijn de zeven (hulp Zambia) en wie de tien (gezamenlijke PRSP-opleiding) gelijkgezinde donoren? Hoe ziet de kostenverdeling per donor eruit?

Antwoord

De zeven donoren achter het actieplan om de hulp in Zambia te harmoniseren zijn Denemarken, Finland, Ierland, Nederland, Noorwegen, Verenigd Koninkrijk en Zweden. Het Zambia actieplan is niet kostenintensief. De investeringen die gedaan moeten worden betreffen vooral capaciteitsopbouw aan Zambiaanse zijde. De zeven donoren streven naar een gelijke verdeling van deze kosten via `pooling' van middelen. Ook de tijdsbesteding wordt gelijkelijk over de donoren verdeeld; om het jaar roteert het tweekoppige leiderschap (Nederland met Zweden tot medio 2003; Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk van medio 2003 tot medio 2004).

De tien donoren die een gezamenlijk PRSP trainingsprogramma uitvoeren zijn België, Canada, Denemarken, Duitsland, Finland, Nederland, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland. Ierland heeft aangegeven zich volgend jaar bij dit initiatief aan te sluiten. De kosten zijn gelijkelijk over de deelnemende donoren verdeeld, via een vaste bijdrage als basis voor de contractering van de uitvoerende instanties en een wisselende bijdrage per deelnemer. De financiën lopen via een gemeenschappelijk fonds, dat door Nederland namens de donoren wordt beheerd. Zweden neemt voor 2004 de leiding van het trainingsprogramma over van Nederland, dat overigens wel verantwoordelijk blijft voor het beheer van het fonds. Door deelname van tien donoren aan het programma levert deze activiteit een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van een gemeenschappelijke visie en de uitwisseling van ervaringen, en zijn de kosten aanzienlijk minder dan het geval zou zijn bij afzonderlijke trainingsprogramma's. Het trainingsprogramma staat dan ook internationaal bekend als een `best pratice' op het gebied van donorsamenwerking en harmonisatie.

Vraag 232

Wat bedoelt de regering bij "versterking van de eigen capaciteit voor on budget financiering" in de na te streven resultaten met "adequaat"? Welke criteria hanteert de regering om vast te stellen of hiervan sprake is?

Vraag 234

Welke rol spelen ontvangende landen bij het beoordelingskader macrohulp?

Antwoord

Met adequaat wordt bedoeld conform de daarvoor opgestelde richtlijnen en criteria in respectievelijk het beoordelingskader macrohulp en het appreciatiekader PRSP (alsmede het daarvan afgeleide beoordelingskader PRSP gerelateerd aan de jaarplannen van de posten). Beide worden op dezelfde pagina onder "activiteiten/instrumenten" genoemd.

In het geval van macrosteun en sectorale begrotingssteun geldt dat deze vormen van hulp alleen goedgekeurd en in uitvoering kunnen worden genomen indien het ontvangende land een positief `track record' heeft. Het `track record' is het door de ambassade ingevulde en door het departement getoetste beoordelingskader voor macrohulp. In het `track record' worden respectievelijk de samenwerking met de internationale financiële instellingen (Wereldbank, IMF), economisch beleid, goed bestuur en sociaal beleid/ armoedebestrijding beoordeeld. Alleen wanneer het totaaloordeel voldoende is komt het land voor macrosteun en sectorale begrotingssteun in aanmerking.

De voortgang van de PRSP-processen wordt beoordeeld aan de hand van het appreciatiekader PRSP, eveneens door de posten ingevuld en door het departement getoetst. De beoordeling heeft zowel betrekking op het formuleringsproces (en de uitgangssituatie) van het PRSP als het implementatieproces. Inzake het formuleringsproces worden beoordeeld: het macro-economisch kader en pro-poor growth keuzes; het politieke draagvlak en ownership; de armoedesituatie in het land op basis van een armoedeanalyse; de aanwezigheid van indicatoren en een monitoring en evaluatiesysteem; het armoedebestrijdingsbeleid. Ten aanzien van het implementatieproces worden de volgende aspecten beoordeeld: institutionalisering, politiek draagvlak en rechtmatigheid van bestuur; goed bestuur en institutionele capaciteit; het fiscale raamwerk (public expenditure management); poverty and social impact analysis (PSIA);· aansluiting donoren bij en samenwerking in het kader van PRSP; harmonisatie van beleid en beheer en donorcoördinatie.

Het beoordelingskader macrohulp is een intern Nederlands toetsingsinstrument. Het wordt in eerste instantie vervaardigd door de ambassades in de ontvangende landen. Het ontvangende land vervult zelf geen directe rol bij de totstandkoming van het beoordelingskader. Uiteraard worden wel data van het land in het beoordelingskader macrohulp verwerkt en kan het beoordelingskader onderwerp van overleg zijn met het ontvangende land.

Vraag 233

Een van de na te streven resultaten in 2004 bij donorhervorming en harmonisatie is "een bewuste en kritische houding ten aanzien van de eigen rol als donor en de wijze van samenwerking". Aan welke criteria vindt toetsing van dit na te streven resultaat plaats?

Antwoord

Toetsing van de bewuste en kritische houding ten aanzien van de eigen rol als donor en de wijze van samenwerking vindt plaats aan de hand van de DAC Guidelines `Harmonising Donor Practices for Effective Aid Delivery', onderdeel `Framework for Donor Co-operation: Individual Donor Systems'.

Aan een aantal van deze guidelines voldoet Nederland inmiddels: (1) de sterke commitment aan de top van departement; (2) delegatie van bevoegdheden met betrekking tot de landenprogramma's aan de ambassades; (3) regelmatige onderwerping van financiële en juridische regelgeving en procedures aan een harmonisatietoets; en (4) het uitdragen van de boodschap dat regelgeving en procedures voldoende flexibel zijn om harmonisatie in praktijk te brengen.

De DAC aanbeveling met betrekking tot het stellen van een duidelijke `performance standards' (5) zal haar uitwerking krijgen in de jaarplancyclus. De overige DAC aanbevelingen hebben overwegend betrekking op verandering van attitudes: (6) het creëren van een omgeving waarin samenwerking en flexibiliteit mogelijk is; (7) incentives voor het aangaan partnerschappen en gemeenschappelijke benadering; (8) coherentie tussen de diverse entiteiten in de organisatie; en (9) openstaan voor kritische beoordeling door andere partijen (binnen de BZ organisatie en ook door andere donoren en OS-landen). Hiervoor zijn inmiddels trainingsprogramma's in uitvoering, in sommige gevallen in samenwerking met andere donoren (zie de in de MvT genoemde joint PRSP training). Ook het verbeteren van de samenwerking en communicatie tussen het departement en de ambassades en tussen het departement en hoofdkwartieren van andere donoren levert hieraan een belangrijke bijdrage. Het in de MvT genoemde 'Harmonisation in Practice' initiatief in Zambia is hiervan een sprekend voorbeeld. Met het Zambia-initiatief vergelijkbare activiteiten zullen binnen de DAC worden ontplooid via de op te richten 'DAC Harmonisation Facilitation Networks'. Nederland zal actief gaan participeren in deze netwerken.m performance agenda

Vraag 235

In het jaarverslag 2002 van DGIS werd reeds melding gemaakt van een managementinformatiesysteem dat essentiële informatie vastlegt. Is het hier genoemde managementinformatiesysteem een andere dan dat in het jaarverslag 2002 wordt genoemd? Zo ja, waarom wordt de informatie op input en doelstellingen niet geïntegreerd in het jaarverslag 2002 genoemde managementinformatiesysteem? Waarom wordt dit managementinformatiesysteem opgevoerd als te bereiken resultaat in
2004?

Antwoord

Het op pagina 103 genoemde managementinformatiesysteem is hetzelfde systeem (Piramide) als in het jaarverslag van DGIS reeds werd genoemd.

In 2002 vonden de praktijktesten plaats met het opgeleverde systeem. In 2003 vindt de uitrol voor het departement en de posten plaats. De informatie inzake financiën en doelstellingen wordt momenteel in het managementinformatiesysteem ingevoerd. Ook in 2004 zal er nog sprake zijn van een informatie-invoerslag. Dit geldt met name voor de posten die aan het einde van 2003 overgaan op het nieuwe systeem. In de loop van 2004 zal alle basisinformatie in het managementinformatiesysteem zijn ingevoerd en zal het resultaat, een managementinformatiesysteem dat op input- en doelstellingenniveau essentiële informatie vastlegt, zijn gerealiseerd.

Vraag 236

Kan de regering aangeven waarom landbouw uitsluitend in het kader van het themaprogramma Milieu een rol speelt in het Nederlandse Ontwikkelingsbeleid?

Antwoord

Landbouw speelt niet alleen een rol in het kader van het themaprogramma Milieu. Bij programma's voor duurzame ontwikkeling van de productieve sectoren wordt onderkend dat de landbouw in veel ontwikkelingslanden een cruciale rol speelt. Het beleid geeft daarom expliciet aandacht voor de rol van het bedrijfsleven en het ontwikkelen van een gunstig ondernemersklimaat in de landbouwsector. In het kader van onderzoek wordt ook aandacht besteed aan de landbouw. Bij de ondersteuning van basis- en beroepsonderwijs is er ruimte voor kennisopbouw op landbouwgebied. Ook de aandacht voor water heeft vaak directe en indirecte positieve gevolgen voor de landbouwproductie. Tenslotte kunnen ook onze inspanningen op het gebied van verbeterde handelsmogelijkheden voor de OS-landen een belangrijke stimulans zijn voor de ontwikkeling van de landbouwsector in de OS-landen.

Vraag 237

Houdt de regering bij de integratie van ecologische duurzaamheid in de economische en sociale sectoren rekening met de rechten en belangen van inheemse en tribale volken? Zo ja, op welke wijze? Is er bij conflictoplossing en wederopbouw vanuit de milieu-invalshoek een rol weggelegd voor inheemse en tribale volken? Zo ja, op welke wijze wordt hieraan invulling gegeven?

Antwoord

De regering erkent dat de rechten en belangen van inheemse en tribale volken onderdeel vormen van het streven naar duurzame ontwikkeling, zoals ook vastgelegd in Hoofdstuk II paragraaf e) van het WSSD Plan of Implementation. De integratie van ecologische duurzaamheid in de economische en sociale sectoren is de primaire verantwoordelijkheid van nationale overheden. Nederland zal bevorderen dat ecologische duurzaamheid ingebracht wordt als een element van goed bestuur in het kader van de PRSP en dat de aandacht voor inheemse en tribale volken hier onderdeel van uitmaakt. Op deze manier vormt de discussie over ecologische duurzaamheid en de rol van inheemse volken daarin ook een ondersteuning van de bredere discussie over de rechten en belangen van inheemse volken in het kader van goed bestuur en democratisering. Uiteraard wordt in de diverse plattelands- en milieuprogramma's die door Nederland worden gefinancierd specifiek rekening gehouden met de rechten en belangen van de inheemse volkeren, omdat ze veelal tot de armste bevolkingsgroepen behoren. Voorbeelden van deze Nederlandse aandacht voor inheemse volken zijn onder meer te vinden in Bolivia, Colombia, Guatemala en Vietnam.

Bij conflictoplossing en wederopbouw zijn inheemse en tribale volken het meest gebaat bij een sterke juridische positie, voldoende kennis, toegang tot informatie en krachtige organisatie.

Nederland bevordert de rechten en belangen van inheemse volken door in internationale verdragen en met name de Conventie voor Biodiversiteit (CBD) voortdurend aandacht te vragen voor de belangen van inheemse en tribale volken. Daarnaast speelt Nederland een actieve rol in de discussies over de rechten van inheemse volken in de WIPO (World Intellectual Property Organisation), TRIPS (WTO) en in de ILO conventie 169 over de rechten van inheemse en tribale volken. Nederland ondersteunt verschillende organisaties die de rechten en belangen van inheemse en tribale volken verdedigen. Voorbeelden daarvan zijn het Nederlands Centrum voor Inheemse Volken en de Global Forest Coalition.

Vraag 239

Kan de regering aangeven waarom Eritrea in 2004, ondanks de beperking van partnerlanden, nu al is opgenomen in de lijst met wie Nederland een bilaterale ontwikkelingsrelatie onderhoudt, terwijl nadrukkelijk wordt vermeld: "Nederland koppelt herstel van de bilaterale relatie met Eritrea aan voortgang in het vredesproces en interne politieke hervormingen"? Kan de regering aangeven welke tijdstermijn hieraan wordt gekoppeld en welke consequenties het niet behalen van de gestelde doelen voor de samenwerkingsrelatie met Eritrea betekent?

Antwoord

Sinds de onafhankelijkheid in 1993 zijn in Eritrea aanzienlijke (politieke, sociale en economische) resultaten geboekt, na een zware onafhankelijkheidsoorlog van 30 jaar. De gevolgen van het grensconflict met Ethiopië trekken evenwel een zware wissel op de consolidatie van deze resultaten.

Na de beëindiging van het grensconflict is in 2001 besloten de OS-relatie met beide landen te hervatten. Voor wat betreft Eritrea wordt de precieze omvang afhankelijk van de binnenlandspolitieke situatie en de voortgang in de dialoog met de EU over democratisering en mensenrechten. De armoedesituatie (Eritrea behoort tot de armste landen ter wereld) is een belangrijke overweging voor deze hervatting; de Eritrese overheid heeft zich gecommitteerd aan armoedebestrijding als uitgangspunt van haar ontwikkelingsbeleid.

Binnen het Nederlandse Afrikabeleid wordt grote prioriteit gegeven aan bevordering van vrede en stabiliteit in de regio. Het opnieuw oplaaien van het conflict, zou de reeds door beide landen bereikte resultaten aangaande armoedebestrijding in gevaar brengen en een negatieve weerslag hebben op binnenlandspolitieke en economische ontwikkelingen. Het is dan ook van groot belang te bewerkstelligen dat beide landen de in de vredesovereenkomst vastgelegde afspraken volledig nakomen. Vanuit de relatie met de partnerlanden Ethiopië en Eritrea zoekt Nederland bilateraal maar ook in multilateraal verband naar wegen om het vredesproces tussen beide landen te bevorderen. Eritrea heeft zich eraan gecommitteerd de uitvoering van de vredesovereenkomst, waaronder implementatie van de uitspraak van de Grenscommissie, scrupuleus te volgen.

Vraag 240

Wat wordt bedoeld met "randvoorwaarden die het wegnemen van de kernoorzaken van de conflicten mogelijk maken"? Waar bestaan deze randvoorwaarden uit en op welke wijze denkt de Nederlandse regering te werken aan het scheppen van deze voorwaarden?

Antwoord

Onder de kernoorzaken van de conflicten in Afrika vallen zaken als gebreken dan wel tegenstellingen in de maatschappelijke verhoudingen, onvolledige staatsopbouw, tekortschietend bestuur, spanning tussen bevolkingsdruk en milieu, en de wijze van exploitatie van natuurlijke hulpbronnen. Dat komt tot uitdrukking in sociale uitsluiting en onvoldoende integratie van bevolkingsgroepen maar ook in de toe-eigening van staatsmiddelen voor privédoeleinden. Randvoorwaarden voor het wegnemen van deze tekortkomingen zijn onder andere het verbreden van politieke zeggenschap (`inclusiviteit'), creëren van `checks and balances', vergroten van de capaciteit van het overheidsapparaat en het bevorderen van een actief maatschappelijk middenveld. Daarnaast zullen de grensoverschrijdende oorzaken van conflicten moeten worden bestreden door het stimuleren van een intensieve dialoog en samenwerking tussen de betrokken landen en de versterking van regionale organisaties. Nederland is op al deze terreinen actief in de regio van de Grote Meren zoals naar voren komt in de resultaten en activiteiten die worden genoemd in de betreffende passage van de Memorie van Toelichting.

Vraag 241

Zal Nederland zich tijdens haar EU-Voorzitterschap inzetten voor een common position van de EU voor de Grote Meren zodat de toegenomen eensgezinde opstelling in de EU in de regio - waar Nederland zich sterk voor wil maken - bindend beleid wordt in het GBVB van de EU? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Reeds enige tijd draagt Nederland binnen de EU het standpunt uit dat het conflict in het Grote Meren Gebied in onderling verband moet worden aangepakt. Een voorbeeld van de betrokkenheid van de EU bij het gebied vormt de succesvolle EU Operatie Artemis. Om het EU-beleid ten aanzien van de Grote Meren verder vorm te geven, zal Nederland zich tijdens het EU-voorzitterschap sterk maken voor de opstelling van een EU Common Position voor de Grote Meren Regio. Deze zal onder andere de volgende elementen moeten omvatten: het belang van demobilisatie, de noodzaak tot het stopzetten van illegale exploitatie van grondstoffen, met name in de DR Congo, het stoppen van de wapenstromen naar de regio en tenslotte de mogelijkheden om druk uit te oefenen op landen in de regio, die betrokken zijn bij het conflict om deze betrokkenheid te beëindigen.

Vraag 242

Wat wordt concreet bedoeld met en waaraan wordt concreet gedacht bij "quick impact-initiatieven gericht op maatschappijopbouw"?

Antwoord

Abusievelijk is de zin "steun aan quick impact-initiatieven gericht op maatschappijopbouw" onder het kopje "Grote Meren" afgedrukt. Bij beantwoording is uitgegaan van de situatie in Sudan.

Om de vrede te ondersteunen is het noodzakelijk dat donoren, onmiddellijk na ondertekening van een vredesakkoord, snel kunnen inspringen op de legitieme verwachting van de Soedanese bevolking dat vrede in haar dagelijks leven tot echte verandering leidt. Met een quick impact programma kunnen snelle en voor de bevolking tastbare resultaten worden geboekt waardoor een zogenaamd `vredesdividend' zichtbaar wordt.

De principes die ten grondslag liggen aan de uitvoering van het quick impact programma zijn gelijkwaardigheid, onpartijdigheid en transparantie. Een ander uitgangspunt is dat vrede en ontwikkeling door Soedanezen gedragen dienen te worden: autoriteiten, maatschappelijk middenveld en de lokale bevolking. Het quick impact programma is dan ook door de VN opgesteld in consultatie met de beide partijen (regering en SPLM), organisaties van het maatschappelijk middenveld en de donorgemeenschap. Het quick impact programma zal met name gericht zijn op de gebieden die het meest geleden hebben onder de oorlog van de afgelopen twintig jaar.

Het quick impact programma is beperkt in tijdsduur (6 tot 12 maanden na ondertekening van een vredesakkoord) en zal voortbouwen op het huidige humanitaire programma dat met name in zuidelijk Soedan wordt uitgevoerd, alsmede op programma's uitgevoerd door de Soedanese regering. Het zal overgaan in een ontwikkelingsprogramma voor de middellange termijn gericht op structurele armoedevermindering, hervorming van de staat, macro-economische stabiliteit en democratisering.

Het quick impact programma richt zich op vijf aan elkaar gerelateerde terreinen: veiligheidsaspecten, uitbreiding humanitaire hulp, wederopbouw van basisvoorzieningen, transitiebudget voor essentiële overheidsdiensten en capaciteitsversterking van (lokale) overheden en maatschappelijke organisaties.

Concrete voorbeelden van quick impact projecten gericht op maatschappijopbouw zijn: ondersteuning van een mensenrechtencentrum van Soedanese NGO's; ondersteuning van lokale gemeenschappen bij het weer opbouwen en beheren van basisvoorzieningen; het weer opgang brengen van onderwijs, met name ook voor meisjes.

Vraag 243

Waarom worden "sluimerende etnisch getinte conflicten, economische achterstand en georganiseerde misdaad/corruptie" uitsluitend genoemd in relatie tot de Westelijke Balkan? Gelden deze bedreigingen niet voor vele landen in Afrika, Azië, Zuid-, Latijns- en Midden-Amerika?

Antwoord

Deze bedreigingen worden genoemd in een passage die uitsluitend betrekking heeft op de Westelijke Balkan. Uiteraard is deze problematiek niet uniek voor de landen in deze regio.

Vraag 244

Waarop baseert de regering de conclusie dat ontwikkelingslanden de VN in vergelijking met bilaterale donoren en de Bretton Woods-instellingen als iets neutraler zien?

Antwoord

Dat de ontwikkelingslanden de VN in vergelijking met bilaterale donoren en de Bretton Woods-instellingen als iets neutraler zien, wordt afgeleid uit de reacties en uitspraken van de ontwikkelingslanden in de Uitvoerende en Beheersraden van de VN-organisaties en in de onderhandelingen in het kader van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN). Het kan ook worden afgeleid uit de herhaalde oproep van de ontwikkelingslanden om een democratischer internationale financiële architectuur. Daarbij wordt vooral bedoeld dat de verdeling van het stemrecht in de internationale financiële instellingen zou moeten overeenkomen met de wijze waarop het stemrecht in de AVVN is geregeld. In de AVVN geldt het principe van één stem per lidstaat en hebben de ontwikkelingslanden getalsmatig de overhand.

Bij internationale financiële instellingen wordt het principe van aandeelhouderschap gevolgd, en bepaalt de hoeveelheid aandelen het stemgewicht. Alhoewel in de praktijk zelden tot nooit door middel van stemming tot besluitvorming wordt gekomen, wordt ook binnen de Bretton Woods-instellingen zelf beseft dat de huidige structuur minder (gelijke) kansen biedt voor participatie door ontwikkelingslanden. Dit was dan ook de achtergrond waartegen een verbetering van de vertegenwoordiging van ontwikkelingslanden (met name de Afrikaanse kiesgroepen) op de agenda van de laatste gecombineerde jaarvergadering van IMF en Wereldbank stond. Nederland heeft in het kader van deze discussie te kennen gegeven geld beschikbaar te hebben voor een bijdrage aan een fonds voor capaciteitsvergroting van in eerste instantie de Afrikaanse kiesgroepen bij de Bretton Woods-instellingen.

Vraag 245

Kan de regering toelichten waarom, ondanks het belang dat gehecht wordt aan het besteden van gelden middels het VN-kanaal, in 2004 ten opzichte van 2003 meer dan 70 miljoen euro minder beschikbaar gesteld wordt (2003 ruim 374 miljoen euro; 2004 ruim 304 miljoen euro)?

Antwoord

In het jaar 2004 is sprake van een budgettaire krapte die noodzaakt tot enerzijds het verschuiven van uitgaven naar 2005 (UNFPA, UNDP, UNICEF), anderzijds tot het terugbrengen van de omvang van diverse partnership-programma's (UNICEF, WHO, UNDP). Daarnaast is het multilateraal budget voor 2003 groter ten gevolge van de eenmalige verdubbeling van de Nederlandse bijdrage voor UNAIDS ingevolge het ammendement Fierens/Terpstra (TK 28947 V, nr. 7) Tezamen zijn deze ontwikkelingen verantwoordelijk voor de lagere financiering via het VN-kanaal. Eén en ander laat onverlet dat zo veel mogelijk gestreefd is naar handhaving van de omvang van reguliere vrijwillige bijdragen om tot uitdrukking te brengen dat het VN-kanaal in dezelfde mate ondersteuning geniet als in eerder stadium.

Vraag 246

Hoe heeft de regering invulling gegeven aan de motie Koenders/Terpstra (28 600 V, nr. 25) inzake structurele verdubbeling van het budget voor UNAIDS?

Vraag 247

Kan de regering duidelijk maken waarom de bijdragen aan UNAIDS voor
2004 ten opzichte van 2003 met 50% wordt verminderd, ondanks dat in de memorie van toelichting onder het kopje 'Beleidsagenda' wordt opgemerkt dat onder andere 'aids' in het kader van de Millennium Development Goals (MDGs) bijzondere aandacht krijgt? Op welke manier wordt invulling gegeven aan de realisering van deze doelstelling?

Vraag 248

Aids-bestrijding is een van de prioriteiten van het nieuwe OS-beleid. Waarom is de bijdrage aan UNAIDS in 2003 twee keer zo hoog als in het jaar daarvoor en de jaren daarna? Voor 2004-2007 is de jaarlijkse bijdrage aan UNAIDS gelijk. De nota 'Aan Elkaar Verplicht' meldt intensiveringen voor bestrijding van aids en andere ziekten voor de periode 2004-2007. Aan welke programma's wordt het geld extra besteed? Hoe zijn de intensiveringen verdeeld over die programma's?

Antwoord

De intensiveringen voor uitgaven voor de bestrijding van aids, tuberculose en malaria vloeien voort uit de uitvoering van de motie Koenders/Terpstra (28 600 V, nr. 25). De uitgaven stijgen van EUR 135 miljoen in 2002 tot EUR 270 miljoen in 2007. Een belangrijk deel van deze middelen zal gekanaliseerd worden via multilaterale organisaties
- waaronder UNAIDS en haar co-sponsoren voor aids, en WHO voor tuberculose en malaria - en internationale organisaties zoals het Global Fund to fight Aids, Tuberculosis and Malaria. Ook zullen de bijdragen aan de investering in nieuwe preventieve technologieën, zoals een aids-vaccin en microbiciden stijgen. Daarnaast zal een deel van de stijging ten goede komen aan landenprogramma's en programma's van NGOs.

Het gaat om de uitvoering van het amendement van de leden Fierens en Terpstra inzake HIV/Aids naar aanleiding van de Voorjaarsnota (28 947, nr 7) waarin gevraagd werd om een verdubbeling van de bijdrage aan UNAIDS in 2003 ten opzichte van 2002. Dit amendement betreft dus een eenmalige verhoging van de bijdrage voor 2003 met EUR 17,9 miljoen, en geen verlaging van de bijdrage voor 2004. Om een meer gelijkmatige financiële bijdrage aan UNAIDS te leveren zal de regering bij de Tweede Suppletore begrotingswet voorstellen de verhoging gelijkelijk over 2003 en 2004 uit te spreiden. De Nederlandse bijdrage aan UNAIDS zal daarmee over deze jaren EUR 26,9 miljoen per jaar bedragen, waarmee Nederland de grootste donor van deze organisatie zal zijn.

De wijze waarop de regering bijzondere aandacht zal geven aan aids-bestrijding is uiteengezet in de notitie 'Aan Elkaar Verplicht'. Naast een concentratie op zeven thema's die in deze notitie nader uiteengezet worden, zal Nederland ook de uitgaven ten behoeve van aids-bestrijding op substantiële wijze verhogen door middel van de uitvoering van de motie Koenders/Terpstra (TK 28600 V, nr. 25).

Vraag 249

Wat zijn de gevolgen van het uitstellen van een deel van de bijdrage aan UNFPA voor het budget van deze organisatie, mede in het licht van de toelichting bij het amendement Terpstra (28 600 V, nr. 20)?

Antwoord

Aangezien UNFPA reeds in een relatief vroeg stadium op de hoogte wordt gebracht van het feit dat een gedeelte van de Nederlandse bijdrage voor 2004 naar 2005 wordt verschoven, kan het daarmee rekening houden bij de budgettering en tijdsplanning van activiteiten. Hoewel een kasschuif op de korte termijn lastige aanpassingen van de organisatie kan vergen, zijn er vanuit een meerjarig perspectief geen gevolgen voor het budget van de organisatie. UNFPA heeft het wegvallen van de Amerikaanse bijdrage al grotendeels opgevangen door middel van verhoogde bijdragen van andere donoren. De omstandigheden waarover in de toelichting op het amendement Terpstra (28 600 V, nr. 20) wordt gesproken, zijn dus niet meer actueel.

Vraag 250

De Adviescommissie MFP-breed stelt, gezien de problemen met de totstandkoming van het MFP-beleidskader voor de periode 2004-2007, dat er tijdig politieke overeenstemming moet bestaan over de financiele ruimte en het beleidskader voor de periode 2007-2010. Hoe denkt de minister dit vorm te gaan geven? Is het ministerie van Buitenlandse Zaken, in het bijzonder DGIS, conform het advies van de Adviescommissie MFP-breed, reeds begonnen met de opzet van het beleidskader?

Antwoord

Gedurende de eerste helft van 2004 zal een consultatie met de Nederlandse ontwikkelingsorganisaties plaatsvinden over de inhoud van het beleidskader 2007-2010. Het gaat daarbij vooral om het ontwikkelen van een gezamenlijke lange-termijnvisie op de rol van civil society bij armoedebestrijding. Dit zal daarna zijn vertaling vinden in een nieuw beleidskader.

Vraag 251

De regering neemt aan dat de positie van civil society autonoom is. In hoeverre gaat deze aanname op, in het bijzonder in ontwikkelingslanden? Welke acties onderneemt de regering wanneer blijkt, dat deze aanname niet juist is?

Antwoord

Een sterk maatschappelijk middenveld is essentieel voor een evenwichtige ontwikkeling van een maatschappij en een belangrijke factor voor structurele armoedebestrijding. Civil society organisaties (CSO's) moeten daarom ook niet primair als uitvoerders van overheidsbeleid worden gezien, maar als actoren die een autonome, eigenstandige rol vervullen. CSO's krijgen niet altijd en overal die ruimte. Soms worden NGO's opgezet door de overheid, soms worden NGO's verboden.
De visie van de regering op de rol van civil society wordt gedeeld door de MFO's en andere Nederlandse ontwikkelings-NGO's. Maatschappijopbouw en het versterken van de autonomie van hun partnerorganisaties staan centraal in de beleidskaders van zowel MFP als TMF. De MFO's hebben allen een beleid dat bewust zoekt naar geschikte partners die een autonome rol vervullen op de prioritaire thema's van de betreffende MFO. Soms gaat de samenwerking niet goed en moet de Nederlandse NGO over gaan tot het verbreken van de relatie.

De Nederlandse regering neemt in het algemeen geen directe stappen, maar overlegt met Nederlandse MFO's en NGO's. Alleen als er sprake is van schending van mensenrechten, zal de regering direct ingrijpen.

Vraag 252

Ownership en vraaggerichtheid zijn twee belangrijke uitgangspunten voor financiering van organisaties. Is er volgens de regering een bepaalde spanning van de twee bovengenoemde uitgangspunten met partnerships, waarbij er sprake is van een meerzijdige verantwoordelijkheid? Op welke wijze denkt de regering transparantie te kunnen realiseren bij het aangaan en besturen van deze partnerships?

Antwoord

Bij het aangaan van een `partnership' zal een afweging nodig zijn tussen enerzijds de principes `ownership' en vraaggerichtheid en anderzijds de meerzijdige verantwoordelijkheid om tot een gemeenschappelijk doel te kunnen komen. Er moet een gemeenschappelijk `ownership' tot stand worden gebracht; de vragen van de partners zijn uitgangspunten voor onderhandeling. Partnerschap zie de regering als een verrijking van `ownership'. Transparantie wordt bereikt door heldere afspraken en door te investeren in goede wederzijdse informatievoorziening.

Vraag 253

Kan de regering aangeven op welke wijze ontschotting zal worden gerealiseerd tussen TMF en MFP-breed voor 2007 binnen het beleidskader voor het MFP-breed? Is al voldoende duidelijk welke gevolgen ontschotting zal hebben voor het particuliere kanaal?

Antwoord

De ontschotting zal plaatsvinden door een nieuw beleidskader op te stellen dat zowel voor de MFO's als de TMF-organisaties zal gelden, waarbij uiteraard de schaalverschillen in acht worden genomen. Er is dus geen sprake van een ontschotten binnen het huidige beleidskader voor het MFP-breed. Het nieuwe `ontschotte' beleidskader zal eind 2004 aan de kamer worden aangeboden. Het zal in werking treden per 1 januari 2007.

Door het MFP-breed en het TMF te `ontschotten' wordt een open systeem gecreëerd, waardoor de organisaties die daarvan gebruik willen maken, door de toenemende concurrentie aan kwaliteit kunnen winnen.

De ontschotting heeft als gevolg dat alle maatschappelijke organisaties op gelijkwaardige wijze tot een zelfde systeem toegang hebben. Door de concurrentie zal de kwaliteit van de maatschappelijke organisaties zowel organisatorisch als inhoudelijk toenemen. Een verdeling van middelen zal plaatsvinden op basis van kwaliteit en niet op basis van het recht op een vast basis percentage, zoals nu voor het MFP-breed geldt.

Vraag 254

Laagdrempelige particuliere initiatieven worden door de medefinancieringsorganisaties (MFO's) en de Nationale Commissie voor internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO) vormgegeven. Kan de regering aangeven wat de stand van zaken is rondom het zogenoemde Front Office?

Antwoord

Vijf MFO's en de NCDO hebben in 2003 ieder hun eigen loket voor laagdrempelige particuliere initiatieven (Front Office) geopend, waar de aanvragen van particulieren en particuliere organisaties worden afgehandeld. Deze voorstellen, die deel uitmaakten van de bedrijfsplannen van de betreffende organisaties, zijn door de regering goedgekeurd en in de subsidiebeschikking 2003-2006 opgenomen.

Voor 2003 hebben de organisaties de volgende bedragen voor hun Front Office begroot: ICCO: EUR1 mln; Hivos: EUR605.920,-; Cordaid: EUR1.2 mln; Novib: EUR225.000,-; Plan Nederland: EUR375.000,-; NCDO: EUR1 mln. (totaal: EUR4.405.920,-).

Vraag 255

Kunnen projectvoorstellen die de bestrijding van tuberculose (in het kader van HIV/Aids bestrijding) beogen, ondersteund worden in het kader van thematische medefinanciering?

Antwoord

Jazeker, voor zover de aanvragen voldoen aan de algemene criteria die voor thematische medefinanciering gelden.

Vraag 256

De regering onderstreept het belang van het lerend vermogen van MFO's. Worden daarbij ook in het verleden geleverde prestaties van betreffende MFO's betrokken?

Antwoord

Ja. Het gaat erom dat de MFO's op basis van de door henzelf en door IOB uitgevoerde evaluaties lessen trekken en die vertalen naar nieuw beleid of een andere uitvoeringspraktijk.

Vraag 257

Nederland heeft een voortrekkersrol op het gebied van het gebruik van het `civilaterale' kanaal. Vindt de regering dat dit extra begeleidend onderzoek naar de aard en resultaten van de `civilaterale' samenwerking rechtvaardigt? Zo ja: op welke wijze zal deze samenwerking worden ingevuld?

Antwoord

Het `civilaterale kanaal' is inderdaad belangrijk voor Nederland. Om die reden vindt reeds veel onderzoek plaats en daarvan wordt actief gebruik gemaakt.

De activiteiten van de Nederlandse MFO's en NGO's worden regelmatig, op verschillende niveau's, geëvalueerd, met het doel meer inzicht te verwerven en te leren. Zo heeft de stuurgroep evaluatie MFP een aantal syntheserapporten uitgebracht. Voorts wordt samengewerkt met INTRAC (International NGO Training and Research Centre), wordt kennis uitgewisseld met andere donoren en wordt kennis genomen van het vele onderzoek dat tal van kennisinstituten in binnen- en buitenland verrichten.

Vraag 258

Wat wordt verstaan onder de werkafspraken over "complementaire rollen tussen MFO's, SNV en PSO en de ambassades in de 19+3 landen en de helft van de themalanden"? Waarom geldt dit alleen voor de helft van de themalanden?

Antwoord

Uit de evaluaties van de stuurgroep evaluaties MFP blijkt dat de complementariteit van MFO's en ambassades nog beperkt is. Dat zelfde geldt voor ander Nederlandse organisaties werkzaam in ontwikkelingslanden. Om die complementariteit te bevorderen en als het ware een meerwaarde te geven aan de gezamenlijk Nederlandse inspanningen in een land worden door de ambassade en de Nederlandse organisaties werkzaam in dat land afspraken gemaakt. Men kiest gezamenlijk een thema, zoals bijvoorbeeld HIV/aids of goed bestuur.

Op basis van een analyse spreekt men af wie welke inspanningen gaat leveren. Het gaat hier om een `nieuwe' werkwijze. In 2003 zijn 8 pilots van start gegaan. Het is de bedoeling dat die pilots uitgebreid worden, dit kan niet meteen in alle landen tegelijk. Vandaar dat als streefcijfer voor 2004 gekozen is voor de helft van de vroegere themalanden. Op den duur zullen voor alle huidige partnerlanden werkafspraken gemaakt worden.

Vraag 259

Zal de omslag die de SNV maakt naar een organisatie met een adviesstructuur ook gevolgen kunnen hebben voor de hoogte van de jaarlijkse bijdrage van het ministerie aan deze organisatie?

Antwoord

Binnen de huidige subsidie periode die tot 2007 loopt zal de jaarlijkse bijdrage aan SNV niet door de omslag naar een adviespraktijk gewijzigd worden. In deze periode dient SNV door haar adviespraktijk haar inkomstenbronnen te diversificeren. Het ministerie en SNV zijn in gesprek over een streefpercentage voor financiering door derden. SNV zal na 2007 nog steeds financieel ondersteund worden door het ministerie, maar de hoogte daarvan zal bepaald worden op basis van het afgesproken percentage derden-bijdragen.

Vraag 260

Welke concrete doelen stelt de regering aangaande het vergroten van de participatie van Civil Society Organisaties (CSO's) in ontwikkelingslanden bij het opstellen van Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP)?

Antwoord

De regering zal bij de beoordeling van de kwaliteit, volledigheid en uitvoerbaarheid van de PRSP's (beschreven in het antwoord van vraag
215) ook de vraag naar de wijze en mate van participatie van het maatschappelijk middenveld aan de orde stellen. CSO partners zullen bij deze beoordeling betrokken worden. Een instrument dat hierbij gehanteerd zal worden is de Poverty and Social Impact Analysis (PSIA). Voorts wordt gebruik gemaakt van informatie over participatie van CSO's bij het opstellen van PRSP die door het European Network on Debt and Development (EURODAD) wordt aangereikt. De uitkomsten van de analyses zullen met andere donoren worden afgestemd en met de ontvangende landen besproken worden.

Vraag 261

Waarom is er bij het ontwikkelingsgerichte onderzoek uitsluitend gekozen voor de sector landbouw en niet voor andere MDG-sectoren, zoals Onderwijs en Gezondheidszorg? Op welke wijze worden lokale actoren in ontwikkelingslanden in staat gesteld de agenda van ontwikkelingsgericht onderzoek (mede) te bepalen? Worden zij ook betrokken bij de uitvoering? Zo ja, op welke wijze? Welke strategie wil de regering hanteren om ook andere donoren te interesseren voor vraaggerichte onderzoeksprogramma's?

Antwoord

De regering ondersteunt ontwikkelingsgericht onderzoek in een groot aantal sectoren. Naast landbouw neemt met name onderzoek inzake gezondheidszorg daarbij een grote plaats in. Met betrekking tot onderwijs is er minder vraag naar onderzoek maar ligt de nadruk vooral op uitvoering. Met het oog op relevantie en gebruik bevordert het ministerie vraagsturing en lokaal ownership in het onderzoek dat ondersteund wordt.

In 2004 is het ministerie voornemens een extra inspanning te leveren om die uitgangspunten te bevorderen in het internationaal landbouwkundig onderzoek in de instituten van de Consultative Group on International Agricultural Research (CGIAR). Nederland is een belangrijke donor van dit samenwerkingsverband van 16 gerenommeerde internationale onderzoeksinstituten, waaronder bijvoorbeeld het International Rice Research Institute (IRRI).

Lokale actoren in ontwikkelingslanden worden door middel van interactieve assessments, Participatory Rural Appraisals, workshops, seminars etc. in staat gesteld te participeren in het proces van agenda-setting en prioritering in de desbetreffende onderzoeksprogramma's. De netwerken en het ownership die hieruit ontstaan worden door deze onderzoeksprogramma's eveneens benut om de actoren te betrekken bij de uitvoering van onderzoek. Door tussentijdse rapportages en presentaties worden de actoren op de hoogte gebracht van de voortgang en in staat gesteld tot bijstelling. Tevens wordt in voorkomende gevallen gebruik gemaakt van de inzichten van actoren en worden trainingen en cursussen verzorgd om het gebruik van de onderzoeksresultaten te bevorderen.

Andere donoren, inclusief potentiële lokale donoren, worden op de hoogte gebracht en gehouden van de resultaten van de vraaggerichte onderzoekprogramma's. Daarnaast wordt gestimuleerd dat de vraaggerichte programma's een actief beleid voeren om andere donoren te interesseren.

Vraag 262

Op welke wijze zijn de resultaten van het door het NCDO uitgevoerde draagvlakonderzoek in 2002 verwerkt in het beleid ten aanzien van het vergroten van het maatschappelijk draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking? Kan de regering aangeven welke educatieve activiteiten het NCDO zal gaan ontplooien om het maatschappelijke draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking (verder) te vergroten en daarmee nadrukkelijk een bijdrage te leveren aan het door Nederland gevoerde beleid?

Antwoord

Uit het NCDO-onderzoek bleek dat het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking hoog is. Om het draagvlak op dit hoge peil te houden is voortdurende aandacht nodig. De NCDO is een belangrijke partij voor het creëren en behouden van draagvlak; zij vervult een rol als initiator, facilitator, stimulator, samenbrenger, aanstuurder, coördinator en medefinancierder voor de organisaties vanuit het maatschappelijk middenveld, het bedrijfsleven, het onderwijs etc. Daarnaast hebben MFO's en TMF organisaties de mogelijkheid om draagvlakactiviteiten te ondersteunen.

Uit het NCDO-onderzoek bleek ook dat het aantal mensen dat denkt dat het ontwikkelingsgeld goed besteed wordt, afneemt. Dit is voor de regering, NCDO, MFO's en TMF een duidelijke opdracht om de resultaten van ontwikkelingssamenwerking beter inzichtelijk te maken. De Millennium Doelstellingen (MDG) zijn hier een goede kapstok voor.

Het draagvlakonderzoek heeft de communicatie over ontwikkelingssamenwerking met jongeren versterkt. 'Move your world', het jongerenbureau van de NCDO, is op verschillende manieren actief. Bijvoorbeeld door een "denktank' samengesteld uit jongeren die zijn geïnteresseerd in de ontwikkelingen in Afrika en daarvoor ook iets willen ondernemen.

Ook heeft de NCDO de "club van 2000" opgericht, van en door jongeren (VWO) in de leeftijd van 16 tot 27 jaar, die in het vak maatschappijleer examen doen (of hebben gedaan) over het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Tijdens hun schoolperiode wordt deze groep benaderd met een CD-rom 'Click the Gobe'.

Naast de bovengenoemde activiteiten ontplooit de NCDO nog veel meer educatieve activiteiten. Bijvoorbeeld de campagne Recht op Onderwijs, die zich richt op organisaties die onderwijs als doelgroep hebben en activiteiten ontwikkelen inzake het `recht op onderwijs'. Een ander voorbeeld betreft het Masterclass Onderwijs. Hierin worden betrokkenen uit het onderwijs bij elkaar gebracht: docenten, opleiders, uitgevers, vakverenigingen, met als doel strategieën te ontwikkelen die de structurele aandacht in het onderwijs voor de Millenniumdoelen versterken.

Vraag 263

Kan de regering concreet aangeven op welke wijze de beleidsdoelstellingen van Nederlandse of internationale organisaties samenvallen met de doelstelling aangaande het versterken van het maatschappelijke middenveld in ontwikkelingslanden?

Antwoord

Organisaties die ondersteund worden binnen artikel 10 dragen door hun samenwerkingsverbanden met partnerorganisaties in ontwikkelingslanden bij aan het versterken van het maatschappelijke middenveld in ontwikkelingslanden. De kwaliteit van deze samenwerkingsverbanden en de bijdrage die de organisaties leveren aan de capaciteitsversterking van hun partners zijn expliciet aandachtspunt in de beoordeling van de betreffende organisaties.

Vraag 264

Kan de regering wel een geaggregeerde verantwoording op resultaatsniveau geven van de activiteiten van de in dit hoofdstuk expliciet benoemde en in beleidsartikel 10 opgenomen organisaties?

Antwoord

Een geaggregeerde verantwoording op resultaatsniveau kan in algemene zin gegeven worden. In het nieuwe monitoringssysteem worden op basis van de jaarverslagen oordelen gegeven over de resultaten van organisaties. De oordelen lopen van onvoldoende tot goed (score a t/m d). Door de scores op te tellen, kan aangegeven worden hoeveel organisaties `op het juiste spoor' zitten en hoeveel nog niet. Vraag 265

Hoe zorgt de regering ervoor dat de kwaliteit wordt verbeterd van de door CSO's aangeleverde informatie over de deelname aan en de voortgang van PRSP's? Welke gevolgen voorziet de regering voor de participatie van CSO's, indien de informatie wisselend van kwaliteit blijft?

Antwoord

Aan de MFO's, PSO etc. wordt gevraagd in hun jaarverslagen een aparte paragraaf te wijden aan de deelname van hun partners aan PRSP's en de voortgang die de uitvoering van de PRSP's maakt. Door deze organisaties wordt regelmatig met hun partners overlegd over de PRSP's, de uitvoering ervan en de monitoring van de resultaten. Op basis daarvan wordt gerapporteerd. Doordat deze organisaties de informatie van meerdere partners krijgen en door hun eigen analyses, zijn de rapportages van goede kwaliteit. Doordat ook de ambassades, de Wereldbank, en organisaties als Eurodad rapporteren, wordt de voortgang op het terrein van de PRSP's voldoende in kaart gebracht. Gevolgen voor de participatie van Civil Society organisaties (CSO's) worden dan ook niet voorzien.

Daarmee is nog niet gezegd dat de kwaliteit van de monitoring geen verbetering behoeft. Een aantal MFO's heeft een inventarisatie gemaakt bij hun partners over hun betrokkenheid bij de PRSP-processen in hun land, alsmede een vragenlijst opgesteld om hierover voortgangsinformatie in te winnen. Bovendien is een handreiking opgesteld ten behoeve van CSO's over de wijze waarop zij een rol kunnen spelen in het PRSP-proces.

Voorts rapporteren de ambassades met gebruikmaking van een speciaal daarvoor ontwikkeld appreciatiekader over de voortgang van de PRSP, met daarbij speciaal aandacht voor de rol en betrokkenheidvan CSO's, het maatschappelijk middenveld en de private sector.

Vraag 266

Welke bijdrage levert de Nederlandse regering aan het voorkomen van "ruis" die ontstaat door rapportages van de ambassades, andere donoren, de Wereldbank, MFO's en EURODAD, zodat daadwerkelijk een helder beeld kan ontstaan van de betrokkenheid en inbreng van het maatschappelijk middenveld in de voorbereiding en uitvoering van de PRSP's?

Antwoord

De rapportages van ambassades, andere donoren, de Wereldbank, MFO's en EURODAD worden in samenhang geanalyseerd worden. Bij opmerkelijke verschillen in de analyses en conclusies zal opdracht gegeven worden tot nader onderzoek, met name naar de feitelijke informatie die ten grondslag ligt aan de verschillende rapportages. De bevindingen van dit onderzoek zullen meer inzicht geven in de werkelijke situatie met betrekking tot de inbreng van Civil Society organisaties in PRSP processen. Dit alles laat onverlet dat het de andere donoren, de Wereldbank, de MFO's, en EURODAD vrij staat de feiten op eigen wijze te interpreteren. Daarmee zal bij het beoordelen van de rapportages ook rekening gehouden worden.

Vraag 267

Voor "medefinanciering particuliere organisaties" (artikel 10.1) staat voor 2004 een bedrag gereserveerd van 450.839.000 euro. Wat is daarvan de bijdrage aan het programma Personele Samenwerking met Ontwikkelingslanden (PSO)?

Antwoord

De bijdrage aan het programma Personele Samenwerking met Ontwikkelingslanden bedraagt EUR 26,2 miljoen.

Vraag

268

Kan de regering toelichten hoe de nieuwe methode van vraaggerichtheid bij het Netherlands Fellowships Programmes (NFP) eruit ziet? Welke criteria hanteert de regering om te bepalen of deze methode verder zal worden geïmplementeerd?

Antwoord

In alle 56 landen van de NFP landenlijst kunnen kandidaat-bursalen zich vrijelijk aanmelden voor een studie, opleiding of training van hun keuze uit het Nederlandse aanbod. Het proces van beursverlening start aldus bij de aanmelding van de betrokkene zelf. Hoewel de beursverlening individueel is, dient de vraag te zijn gekoppeld aan de institutionele ontwikkeling van de organisatie of instelling of het bedrijf waar de kandidaat-bursaal werkt. Daartoe moet de beursaanvraag van de kandidaat door de werkgever worden ondersteund.

Vraaggerichtheid komt verder tot uiting doordat, in het huidige NFP, in tegenstelling tot het verleden, de omvang van de gekwalificeerde vraag bepalend is voor het aantal beurzen dat aan een bepaalde opleiding wordt toegekend.

Daarnaast wordt in de volgende 10 proeflanden (Ecuador, Ethiopië, Guatemala, Jemen, Oeganda, Peru, Rwanda, Tanzania, Vietnam en Zuid-Afrika) een nieuwe vorm van vraagsturing uitgeprobeerd. Daarbij worden lokale organisaties, instellingen of bedrijven geïdentificeerd die een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van hun land en waar een vraag bestaat naar opleidingen en trainingen. Met die organisaties, instellingen en bedrijven kunnen waar zinvol en mogelijk meerjarenafspraken worden gemaakt voor beursverlening. In deze variant wordt de beursverlening nadrukkelijk gekoppeld aan institutionele ontwikkeling.

Om te bepalen of deze methodiek zal worden uitgebreid, worden de volgende criteria gehanteerd:


- De mate waarin de vraagidentificatie door lokale organisaties, instellingen of bedrijven, inclusief het sluiten van meerjarenafspraken succesvol is verlopen vanuit het perspectief van de aanvragende organisaties;


- De wijze waarop de vraagidentificatie op een effectieve wijze georganiseerd kan worden onder coördinatie van Nuffic;


- De mate waarin deze methodiek van vraagidentificatie daadwerkelijk bijgedragen heeft tot institutionele versterking van de geïdentificeerde organisaties.

Vraag

269

Welke concrete doelen stelt de regering zich aangaande het ontbinden van internationaal onderwijsprogramma's? Is de regering op de hoogte van het feit dat de Europese Commissie heeft bepaald dat gebonden hulp in strijd is met interne marktregels? Op welke wijze draagt de regering er zorg voor dat Nederland op dit punt voldoet aan de Europese richtlijnen?

Antwoord

Nederland is en blijft voorstander van (verdere) ontbinding van de bilaterale ontwikkelingshulp door middel van multilaterale onderhandelingen (zoals bijvoorbeeld de OESO-aanbeveling om de hulp aan de MOL's te ontbinden).

Inzake de internationaal onderwijsprogramma's streeft de regering ernaar in 2004 met andere bilaterale donoren overleg te voeren over de mogelijkheden om tot gezamenlijke ontbinding van soortgelijke programma's over te gaan. Het heeft de voorkeur dit gelijktijdig te doen. Mocht dat niet haalbaar zijn dan overweegt de regering unilaterale ontbinding, waarbij partiële ontbinding voor de Minst Ontwikkelde Landen (MOL's), zoals ook bij het PSOM-programma ingevoerd is, een eerste stap kan zijn.

Het is niet zo dat `de Europese Commissie heeft bepaald dat gebonden hulp in strijd is met interne marktregels'. De Europese Commissie stelt (onder meer in haar mededeling over ontkoppeling van steun uit november 2002) enerzijds dat voor de bilaterale hulp van lidstaten afzonderlijke regels en procedures gelden, en anderzijds dat het EG-Verdrag en de desbetreffende Gemeenschapswetgeving geëerbiedigd dienen te worden. Hierbij kan het inderdaad zo zijn dat de binding van hulp indruist tegen EG-mededingingswetgeving en de regels voor de interne markt (onder meer richtlijnen inzake overheidsopdrachten). De Commissie heeft de bevoegdheid om in dit kader onderzoeken te starten en heeft dat in het verleden ook gedaan. Nederland erkent en ondersteunt de rol van de Commissie in deze.

Vraag 270

Hoe ziet het sturingsmodel voor de Nuffic eruit en met welke effectiviteitsindicatoren zal het worden uitgebreid?

Antwoord

Het beheer van de drie nieuwe internationaal onderwijsprogramma's is door BZ via een mandaatregeling uitbesteed aan de Nuffic. De Nuffic dient jaarlijks een jaarplan in waarin activiteiten, doelstellingen, resultaten en daarvoor benodigde middelen en personele inzet voor het komende kalenderjaar worden vastgelegd. Daarbij wordt de Nuffic afgerekend op geleverde prestaties zoals:


- Spelen van een faciliterende rol bij prioriteitsstelling in ontwikkelingslanden;


- Ontwikkelen en toepassen van een model van kwaliteitsbewaking;


- Inventariseren van het opleidingenaanbod in Nederland;


- Verstrekken van informatie over dit opleidingenaanbod;


- Ontwikkelen van een tenderprocedure voor het koppelen van vraag uit ontwikkelingslanden aan aanbod in Nederland.

In 2004 zullen specifieke effectiviteitindicatoren worden ontwikkeld die betrekking hebben op de hierboven genoemde door de Nuffic te leveren prestaties.

Vraag 271

Welk percentage omvat de facilitering van de studie in de regio ten opzichte van de activiteitenportefeuille in 2003? Naar welk percentage streeft de regering in 2004?

Antwoord

In 2003 is ongeveer 15% van de activiteitenportefeuille van SII bestemd voor facilitering van studie in de regio. Er wordt naar gestreefd dit percentage in 2004 tot 20 te verhogen.

Vraag 272

Welke criteria zullen worden gebruikt om de effectiviteit te bepalen van het programma Samenwerking Internationale Instituten (SII) en de mate waarin genoemd programma heeft bijgedragen aan de realisering van de programmadoelstellingen?

Antwoord

In 2004 vindt er een evaluatie van het SII-programma plaats. Bij deze evaluatie staat de vraag centraal in hoeverre wordt voldaan aan de doelstellingen van het programma. De doelstellingen zijn: 1) versterking van de (hoger) onderwijssector in ontwikkelingslanden, door financiering van activiteiten die meerdere landen ten goede komen en die bijdragen aan de bevordering van kwaliteit, relevantie en toegang tot (hoger) onderwijs; 2) bevordering van studie in de regio. Daarnaast worden criteria als efficiency, ownership, vraaggerichtheid en duurzaamheid meegenomen.

Vraag 273

De regering schrijft dat de NFP openstaan voor 56 landen en dat het Netherlands Programme for institutional strengthening of post-secondary education and Training Capacity (NPT) in 15 landen operationeel zal worden. Hoe valt dit te rijmen met de kernpunten van het beleidskader waarin staat dat de beurzenprogramma's zich richten op het professionele middenkader in de 17+4 (nu 19+3) en alle themalanden, Iran en Suriname? Kan de regering aangeven om welke 56 landen het precies gaat?

Antwoord

In het in 2002 vastgestelde beleidskader internationaal onderwijs is de NFP-landenlijst teruggebracht van 126 naar 56 landen. Dit zijn de landen van de toenmalige OS-landenlijst (de 17+4 en alle themalanden met inbegrip van de bedrijfslevenlijst) en Iran en Suriname.

De NFP-landenlijst zal niet verder worden teruggebracht. De regering is wel voornemens om Afghanistan toe te voegen.

In het in 2002 vastgestelde beleidskader internationaal onderwijs werd bepaald dat het NPT zich in aansluiting op het bilaterale beleid beperkt tot een groep van in totaal 48 landen met meerjarige samenwerking, inclusief Indonesië en Zuid-Afrika. Het NPT richt zich op ondersteuning van post-secundaire opleidingscapaciteit die van belang is voor samenwerkingssectoren en op sectordoorsnijdende dan wel -overstijgende terreinen. Aangezien het NPT direct gerelateerd is aan het bilaterale OS-beleid komen voor de nog te selecteren NPT-landen alleen landen in aanmerking die op de nieuwe partnerlandenlijst staan, die voortkomt uit de notitie `Aan elkaar verplicht'. Dat betekent dat voortaan 36 landen in aanmerking komen voor deelname aan het NPT. Het NPT richt zich op projecten en is vooralsnog om praktische redenen beperkt tot een kleiner aantal landen (15).

Vraag 274

Op welke wijze worden de kwalitatieve en kwantitiatieve resultaten inzake de in 2006 beschikbaar komende nieuwe Internationaal Onderwijsprogramma's beoordeeld? Wanneeer stelt de regering de Kamer hiervan op de hoogte?

Antwoord

Een evaluatie van het NFP en NPT programma is voorzien in 2006. Hierbij zullen de kwalitatieve en kwantatieve resultaten van deze programma's nader worden beoordeeld aan de hand van externe reviews of evaluaties op programmaniveau. Dergelijke evaluaties zullen gericht zijn op effectiviteit, efficiency en relevantie en gaan over behaalde resultaten van de programma's, maar ook over het programmabeheer. Daarnaast zal de Nuffic evaluaties van projecten uitvoeren.

De regering stelt de Kamer na vaststelling van de evaluaties op de hoogte van de kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van de nieuwe internationale onderwijsprogramma's.

Vraag 275

Op welke wijze vindt controle plaats op de middelen die via het programma SII worden ingezet? Op welke wijze draagt genoemd programma bij aan de in het beleidskader geformuleerde kernpunten?

Antwoord

Vooraf wordt eerst de kwaliteit van de betreffende NGO op het gebied van bedrijfs- en programmavoering gecheckt door middel van de COCA-lijst (checklist for organizational capacity assessment), op basis van beschikbaar en opgevraagd materiaal. In de subsidiebeschikking zijn (controle)regels opgenomen, zoals verplichte (half)jaarlijkse rapportages (inhoudelijk, financieel), eindrapportage over de gehele periode en (soms) interne evaluaties. Bij elk project moet ook een onafhankelijke accountantsverklaring worden overlegd.

Naast deze officiële (controle-)verplichtingen uit de beschikking, is er contact met de projectleiders en worden (gemiddeld) één keer per jaar één of meerdere projecten bezocht.

De eerste indrukken (mede door evaluaties van specifieke activiteiten) zijn positief. Via de algehele evaluatie in 2004 zal meer inzicht worden verkregen over de wijze waarop het SII-programma bijdraagt aan de in het beleidskader geformuleerde kernpunten.

Vraag 276

De regering schrijft: "het streven voor 2004 is een groter deel van de programmamiddelen te benutten voor ondersteuning van beleidsontwikkeling en management van de (tertiaire) onderwijssector en voor facilitering van studie aan opleidingsinstellingen met een regionaal bereik." Kan worden toegelicht waarom dit wenselijk wordt geacht en om welk aandeel van de programmamiddelen het dan precies gaat?

Antwoord

Op dit moment gaat het grootste deel van de SII-middelen (ongeveer
60%) naar versterking van (hoger) onderwijs op een specifiek terrein (bijvoorbeeld bosbouw). Vooral beleidsontwikkeling en management van de onderwijs(sub)sector zou een (relatief) groter deel van de middelen toebedeeld moeten krijgen (is voor 2004 ongeveer 10%). Dit met als doel de - vooral Afrikaanse - beleidsontwikkeling op sectorniveau meer te ondersteunen. Met deze prioriteitsstelling wordt een evenwichtiger spreiding van de SII-middelen beoogd (zie verder ook het antwoord op vraag 271).

Vraag 277

Wordt er bij de verbetering van het inhoudelijk niveau ook inzet gepleegd om het grote verschil tussen openbare en privé instituten op te heffen? Wordt bij de toegankelijkheid van het tertiair onderwijs en de bevordering van studie aan opleidingsinstellingen in ontwikkelingslanden in verband met het tekort aan bijvoorbeeld gekwalificeerd verplegend personeel en vroedvrouwen, in het bijzonder in de rurale gebieden, ook inzet gepleegd op verhoging van de trainingscapaciteit in ontwikkelingslanden?

Antwoord

Nee, een aantal projecten binnen het SII verzorgen 'training for trainers' opleidingen.

Het SII-programma is vraaggericht en sluit aan bij de lokale behoefte.

Voor verplegend personeel en vroedvrouwen zijn nog geen projectvoorstellen ingediend.

Vraag 278

Wanneer zijn gegevens van de door het ministerie van Buitenlandse Zaken te verrichten benchmark beschikbaar voor de Kamer? Kan worden toegelicht op welke wijze de resultaten van de evaluatie over het subsidiemodel, benchmark en nulmeting worden meegewogen in de subsidiebeschikking?

Antwoord

Aan het benchmarkonderzoek is door de betrokken instellingen op basis van vertrouwelijkheid meegewerkt. Het is dan ook niet mogelijk om de gevraagde gegevens te verschaffen.

Naast het productplan 2004 (inclusief de beleidsplannen tot 2007) dat door het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) is ingediend zullen de evaluatie, de nulmeting en de benchmark worden meegewogen in de subsidiebeschikking.

Op basis van de evaluatie door Berenschot heeft het ministerie besloten de outputfinanciering met het KIT voort te zetten. De nulmeting maakt de kostenstructuur van het KIT transparant. De benchmark geeft inzicht in de relatieve prijs/kwaliteitsverhouding van de producten van het KIT (t.o.v. de producten van soortgelijke instituten).

Vraag 279

Kan de regering concreet aangeven of en op welke wijze er bij de opzet van de nieuwe programma's voor internationaal onderwijs rekening is gehouden met de belangrijkste beleidsuitgangspunten?

Antwoord

De belangrijkste beleidsuitgangspunten waren:


1. Vraaggerichtheid

NPT : Vraaggerichtheid en ownership staan centraal. Vanuit de ontwikkelingslanden zelf wordt aangegeven waar de prioritaire behoeften voor ondersteuning van post-secundaire onderwijs- en trainingscapaciteit liggen. Lokale "stakeholder" overlegstructuren spelen een cruciale rol bij de vraagidentificatie en nationale prioriteitsstelling.

NFP : zie het antwoord op vraag 268.


2. Effectiviteit van het instrument voor de te bereiken doelstellingen.

De effectiviteit van het instrument zal worden gemeten aan de hand van de evaluatie van de NFP en NPT programma's in 2006. Zie ook het antwoord op vraag 274.


3. Betere afstemming op beleidsprioriteiten

Binnen de bilaterale samenwerking vormt duurzame capaciteitsopbouw een belangrijk aandachtspunt. Daarom wordt met name in het NPT meer aansluiting gezocht bij bilateraal ondersteunde sectorplannen. Deze aansluiting wordt versterkt doordat ambassades meer dan in het verleden worden betrokken bij de identificatie van prioriteiten voor ondersteuning via het internationaal onderwijs.


4. Creëren van meer flexibiliteit en onderlinge samenhang tussen de verschillende IO-programma's

Onderlinge samenhang tussen de programma's NPT en NFP wordt gerealiseerd door in de landen waar beide programma's actief zijn de identificatie van te ondersteunen projecten en trainingen zoveel mogelijk gelijktijdig te doen plaatsvinden. Het feit dat zowel NPT als NFP uitbesteed zijn aan één intermediaire organisatie, de Nuffic, draagt bij aan de onderlinge afstemming en samenhang tussen de programma's.

Vraag 280

Op welke termijn denkt de regering precies gebruik te gaan maken van de zogenaamde tracerstudies voor het meten van de effectiviteit van de nieuwe NFP-programma's?

Antwoord

De regering denkt wat betreft de korte cursussen op zijn vroegst in
2007 en voor de Masters cursussen op zijn vroegst in 2008 gebruik te maken van tracer studies voor het meten van de effectiviteit van de nieuwe NFP-programma's. De algemene evaluatie van NPT en NFP vindt in
2006 plaats.


Vraag 281

Kan de Kamer worden geïnformeerd over de resultaten van evaluatie van het PSOM? Op welke wijze zijn de resultaten van deze evaluatie gebruikt om het in het kader van het PSOM gevoerde beleid te verbeteren?

Antwoord

De Kamer is op 7 november 2002 (28600 V nr. 8) geïnformeerd over de uitkomsten van de in 2002 door Ecorys-NEI uitgevoerde tussentijdse evaluatie van het PSOM. In deze brief is eveneens aangegeven op welke punten het PSOM programma is verbeterd.

Vraag 282

Worden er in het kader van de monitoring van de bijdrage aan armoedebestrijding van het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) naast werkgelegenheidseffecten en de opleiding van lokaal personeel ook andere criteria gebruikt? Zo ja, welke?

Antwoord

Tijdens de monitoring worden voor elk investeringsproject kwantitatieve gegevens verzameld over gecreëerde werkgelegenheid en aantallen opgeleid personeel. Daarnaast wordt tijdens veldbezoeken door de uitvoerende instantie, Senter Internationaal, expliciet gemonitord op inkomenseffecten (bijvoorbeeld inkomenseffecten bij toeleverende boeren) en op de banden met het lokale midden- en kleinbedrijf (de zgn. backward and forward linkages), die voor armoedebestrijding eveneens van belang zijn. Uiteraard wordt ook op milieu- en gendereffecten gemonitord. Tenslotte wordt met ingang van
2003 op macroniveau per land gemonitord welke beleidslessen worden geleerd uit de ontwikkelingen binnen de PSOM-projectenportefeuille, bijvoorbeeld op het gebied van knelpunten in het lokale ondernemersklimaat. Dergelijke inputs worden gebruikt voor een verdieping van de dialoog met de lokale overheid. Dit kan tot gevolg hebben dat deze overheid acties onderneemt die een veel groter armoedebestrijdend effect hebben dan de directe resultaten van de individuele projecten.

Vraag 283

De regering is begonnen met de partiële ontbinding van delen van het PSOM-programma in Mozambique en Oeganda. Waarom is er gekozen voor Mozambique en Oeganda? Welke concrete doelen stelt de regering zich aangaande het ontbinden van hulp? Is de regering op de hoogte van het feit dat de Europese Commissie heeft bepaald dat gebonden hulp in strijd is met interne marktregels? Op welke wijze draagt de regering er zorg voor dat Nederland voldoet aan de Europese richtlijnen op dit punt?

Antwoord

Nederland is en blijft voorstander van (verdere) ontbinding van de bilaterale ontwikkelingshulp door middel van multilaterale onderhandelingen, zoals bijvoorbeeld de OESO-aanbeveling om de hulp aan de minst ontwikkelde landen (MOL's) te ontbinden.

Ten aanzien van het PSOM geldt voor alle projecten dat de aanbesteding van goederen en diensten per 2003 is ontbonden. De enige resterende binding onder het PSOM bestaat uit het feit dat een van de hoofdinvesteerders een Nederlands bedrijf moet zijn. Onder de PSOM landen bevinden zich thans vier MOL's: Ethiopië, Tanzania, Oeganda en Mozambique. Het PSOM voldoet aan de OESO-aanbeveling inzake de ontbinding van hulp in de MOL's aangezien de omvang van de investeringsprojecten onder de overeengekomen drempel van SDR 700.000 blijft. Alleen projecten met een grotere omvang hoeven aan de Aanbeveling te voldoen. Zoals gesteld is echter voor Mozambique en Oeganda de vereiste van de Nederlandse hoofdcontractant vervallen; deze kan ook uit een DAC-I land komen, zolang het maar een buitenlandse investeerder in het PSOM land is. Nederland gaat hiermee verder dan de Aanbeveling voorschrijft. Voorrang is hierbij gegeven aan Mozambique en Oeganda, vanuit de gedachte dat respectievelijk Zuid-Afrikaanse en Keniaanse bedrijven geïnteresseerd zouden kunnen zijn van het PSOM gebruik te maken. Tijdens de eerste tender in 2003 hebben inderdaad bedrijven uit deze landen voorstellen ingediend.

Het is niet zo dat `de Europese Commissie heeft bepaald dat gebonden hulp in strijd is met interne marktregels'. De Europese Commissie stelt (onder meer in haar mededeling over ontkoppeling van steun uit november 2002) enerzijds dat voor de bilaterale hulp van lidstaten afzonderlijke regels en procedures gelden, en anderzijds dat het EG-Verdrag en de desbetreffende Gemeenschapswetgeving geëerbiedigd dienen te worden. Hierbij kan het inderdaad zo zijn dat in de praktijk in specifieke gevallen de binding van hulp door lidstaten indruist tegen EG-mededingingswetgeving en de regels voor de interne markt (onder meer richtlijnen inzake overheidsopdrachten). De Commissie heeft de bevoegdheid om in dit kader onderzoeken te starten en heeft dat in het verleden ook gedaan. Nederland erkent en ondersteunt de rol van de Commissie in deze.

Overigens geldt bij het PSOM dat, teneinde te voldoen aan Europese richtlijnen op het gebied van overheidsdopdrachten, met elk PSOM-land een Memorandum of Understanding wordt afgesloten, dat vervolgens wordt aangemeld bij de betreffende instanties in Brussel. Op basis van deze MoU's geldt een vrijstelling voor de verplichtingen voortvloeiende uit de richtlijnen voor overheidsopdrachten.

Vraag 284

Welke afspraken zijn er gemaakt met de stichting Programma Uitzending Managers (PUM) over het verder professionaliseren van de organisatie en de concentratie van het programma op de samenwerkings- en bedrijfslevenlanden? Ziet de regering ook een rol weggelegd voor het PUM wanneer het gaat om het realiseren van coherentie? Zo ja, hoe denkt de regering hieraan invulling te geven? Welke bijdrage levert de Nederlandse regering aan de stichting PUM? Is er actuele informatie voorhanden over de concrete bijdrage die het PUM levert aan duurzame armoedebestrijding in de 19+3 en themalanden? Kan de regering dit aan de Kamer doen toekomen? Worden de effecten van het PUM-programma op ontwikkelingslanden meegewogen bij het maken van het beleid? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Concrete informatie over de bijdrage die PUM levert aan armoedebestrijding is verstrekt in het PUM-evaluatierapport, aan de Kamer toegezonden bij brief van 18 december 2002 (28 600 V en 28 600 XIII, nr 48). De actiepunten uit de beleidsevaluatie zijn inmiddels uitgevoerd. Zo worden de aanvragen inmiddels door een landen- èn een sectordeskundige beoordeeld. Een andere beleidsaanbeveling was dat het PUM zich op een beperkter aantal landen moest concentreren. Met de stichting PUM is afgesproken dat in de komende periode tenminste 75% van de PUM-missies in de partnerlanden zal worden uitgevoerd. Daarnaast is de toezegging gedaan een inspanning te leveren om zoveel mogelijk missies in Afrika uit te voeren.

De stichting PUM zal in 2004 een subsidie van EUR 7,65 mln ontvangen. Hiermee kunnen circa 1000 missies worden gerealiseerd.

Om de coherentie en de synergie tussen de ervaringen van de PUM-deskundigen en het OS-beleid te bewerkstelligen, is met de stichting PUM de afspraak gemaakt om tenminste eenmaal per jaar een beleidsoverleg te houden. Voorts zullen de PUM-directie, medewerkers en deskundigen met de Nederlandse ambassades overleg voeren over de wederzijdse ervaringen op het terrein van de private sector ontwikkeling. Lessen die binnen PUM-activiteiten worden getrokken kunnen zo worden ingezet bij het bredere kader van de activiteiten ter verbetering van het lokale ondernemingsklimaat.

Vraag 285

Nederland is één van de grote donoren van het International Trade Centre (ITC). Op welke wijze controleert de regering of de Nederlandse bijdrage ook daadwerkelijk effectief wordt aangewend en daadwerkelijk bijdraagt aan duurzame armoedebestrijding?

Antwoord

Het Centrum tot de Bevordering van Import uit ontwikkelingslanden (CBI) en de Permanente Vertegenwoordiging in Genève voeren een intensieve beleidsdialoog met het ITC. In dit kader wordt minimaal tweemaal per jaar tezamen met andere donoren overleg gevoerd in Genève.

Voorts is recentelijk een evaluatie van het ITC gestart. In het kader van deze evaluatie wordt een benchmark bepaald tussen het ITC en andere aanbieders van Trade Related Technical Assistance. Tevens wordt de efficiency en effectiviteit van het ITC beoordeeld. Nederland is mede opsteller van de terms of reference van deze evaluatie.

Naast de gebruikelijke rapportage over - door Nederland gefinancierde
- activiteiten worden met enige regelmaat evaluaties gehouden van al dan niet met Nederlandse financiering uitgevoerde activiteiten.

Vraag 286

Welke bijdrage leveren de programma's van het Centrum voor de Bevordering van Import uit ontwikkelingslanden (CBI) aan het realiseren van de MDG's?

Antwoord

De programma's van het CBI vallen onder MDG 8 `Ontwikkeling van een wereldwijd samenwerkingsverband voor ontwikkeling". In het kader van deze doelstelling is o.a. indicator nummer 40 opgenomen die het percentage van ODA bestemd voor hulp bij het opbouwen van handelscapaciteit betreft.

De missie van CBI is bij te dragen aan de armoedevermindering door het duurzaam versterken van de concurrentiekracht van bedrijven uit ontwikkelingslanden op de EU-markten. Het CBI doet dit door zich te concentreren op de verbetering van bedrijfsinterne voorwaarden. Het CBI draagt bij aan de opbouw van lokale handelscapaciteit op bedrijfsniveau en aan de handelsbevorderende capaciteiten bij overheden en bedrijfsondersteunende organisaties.

Vraag 287

Welke concrete afspraken heeft de regering gemaakt inzake het aanleveren van duidelijke informatie omtrent prestaties en resultaten en het armoede-effect van de activiteiten van de Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) ?

Antwoord

FMO verzamelt voor al haar activiteiten structureel informatie met betrekking tot de doelmatigheid (of FMO efficiënt opereert, doelmatig met personeel en middelen omgaat), de doeltreffendheid (worden de beoogde resultaten behaald, in termen van o.m. meer bedrijvigheid en meer rendement bij de afnemers van de produkten van FMO) en de impact (dragen de behaalde resultaten bij aan de bredere sociaal-economische ontwikkeling). Basisgegevens op deze terreinen worden per beoogde financiering verzameld en gerubriceerd in een zgn. scorecard. Na goedkeuring van een activiteit wordt elk jaar de voortgang gemeten door middel van een actualisering van de scorecard. Op basis hiervan wordt bezien of additionele actie gewenst is.

Met FMO zijn concrete afspraken gemaakt over de wijze waarop ontwikkelingen op dit terrein aan de overheid worden gerapporteerd. Dit heeft met name betrekking op financieringen onder de verschillende OS-fondsen die door FMO worden beheerd (Fonds
Kleinbedrijffinanciering, Netherlands Investment Matching Fund, Seed Capital Fonds, Balkanfonds, Infrastructuurfonds voor MOL's): voor deze activiteiten wordt halfjaarlijks een geaggregeerde rapportage opgesteld en besproken. Waar het de ontwikkelingen binnen de portfolio van FMO NV (het `bankbedrijf') betreft vindt een jaarlijkse rapportage plaats, terwijl er halfjaarlijks een beleidsoverleg plaatsvindt waar ook onderwerpen als deze op de agenda staan.

Tot slot vinden ook geregeld brede evaluaties van de fondsen en instrumenten zelf (bijvoorbeeld onlangs van het Kleinbedrijffonds). Op basis van deze evaluaties vindt zonodig een aanpassing van het algemene beleid plaats.

Vraag 288

Is de strategische heroriëntatie die er toe moet leiden dat FMO vanaf
2005 op eigen benen zal staan volledig voltooid? Zo ja, is er een evaluatie voorhanden die dit aantoont? Zo nee, wat zijn de essentiële knelpunten?

Antwoord

Zowel de herstructurering van 1990 als de nieuwe overeenkomst van 1998 hebben naar het zich laat aanzien beide aan hun doel en de gestelde verwachtingen voldaan. Anno 2003 is FMO een heel andere instelling dan werd voorzien:

· qua omzet zo'n vijf maal groter, dankzij aanhoudende hoge groei in de negentiger jaren, mogelijk gemaakt door Ontwikkelingsfonds en het beroep dat FMO daarnaast nog deed op de kapitaalmarkt;

· als organisatie na de interne herijking van 1999 aanzienlijk groter, professioneler en sterker -en onder toezicht van DNB-; en kwaliteitsgerichter als o.a. vorm gegeven met de opzet van de afdelingen Investment & Mission Review en Risicomanagement;

· meer gefocust en met meer diepgang ;

· gediversifieerder, vooral dankzij het bedrijfslevenprogramma, dat een aanzienlijke uitbreiding in de dienstverlening met zich meebracht, evenals het onderscheid tussen FMO Finance en FMO Investment Promotion.

Het Ontwikkelingsfonds heeft een cruciale rol gespeeld bij deze ontwikkelingen. Hier wordt winst gegenereerd die bijdraagt aan het aansprakelijk vermogen, en daarmee FMO's zelfstandigheid en onafhankelijkheid.

Het bedrijfslevenprogramma, zoals dat vorm gekregen heeft in een aantal speciale fondsen en programma's, onderscheidt FMO van andere bilaterale ontwikkelingsbanken. Voor FMO betekent het niet alleen een welkome en stabiele bron van inkomsten, naast de sterk wisselende en risicovolle rente- en participatieinkomsten die het margebedrijf kenmerken. Het stelt FMO ook in staat:

· haar hefboom te vergroten met risicovolle financieringsvormen in risicovolle landen,

· een voortrekkersrol te spelen op deelterreinen waar uitvoeringskosten in combinatie met risicoprofiel prohibitief zijn voor marktpartijen,

· een bijdrage te leveren aan investeringsvoorstudies en aan institutionele versterking,

· innovatie vorm te geven.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Financiën finaliseren op dit moment de Terms of Reference voor de 5-jaarlijkse evaluatie van de Overeenkomst 1998, in samenspraak met FMO. Deze evaluatie - waarbij ook het ministerie van Economische Zaken actief wordt betrokken -zal zich richten op het verkrijgen van duidelijkheid over FMO's duurzaamheid als ontwikkelingsbank. Dit zal worden geanalyseerd vanuit drie gezichtspunten: (1) FMO als duurzame bancaire instelling (2) FMO als producent van ontwikkelingswaarde (3) Communicatie- en controlesystemen tussen FMO en Staat ter vrijwaring van het bovenstaande.

Gestreefd wordt naar een einddatum van mei 2004 voor deze evaluatie. In het vervolg op deze evaluatie zullen conclusies worden getrokken over de invulling van de toekomstige relatie Staat-FMO.

Vraag 289

Welke uitgangspunten is de regering van plan te gebruiken om de herziening van de relatie met FMO vorm te geven ?

Antwoord

Er is niet zozeer sprake van een herziening van de relatie met FMO, maar veeleer van een voortzetting van die relatie op basis van de Overeenkomst Staat-FMO uit 1998. Deze is van onbeperkte duur met een opzegperiode van twaalf jaar. Deze opzegtermijn is met name van belang voor de overeengekomen uitgebreide zekerhedenstelling door de Staat, op grond waarvan FMO in de markt een triple A rating kon verkrijgen.

Uitgangspunt was en is de institutionele duurzaamheid van FMO als ontwikkelingsbank. Dit betekent dat gestreefd wordt naar financiële duurzaamheid in termen van solvabiliteit en rentabiliteit, naar institutionele stabiliteit, operationele effectiviteit en professioneel beheer, en naar een hoge ontwikkelingswaarde van FMO's financieringen.

Genoemde doelstelling van FMO's duurzaamheid als ontwikkelingsbank zal onderwerp zijn van de eind 2003 geplande evaluatie van de Overeenkomst
1998 tussen de Staat en FMO. Het ligt in de verwachting dat deze evaluatie kansen en knelpunten zal identificeren die ons in staat zullen stellen de Overeenkomst 1998 op punten bij te stellen teneinde de duurzame ontwikkelingsfunctie van FMO verder te bestendigen.

Vraag 290

Wordt er bij het verlenen van microkredieten aan ondernemers in ontwikkelingslanden aandacht besteed aan het informeren en begeleiden van deze ondernemers in maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), bijvoorbeeld op het gebied van milieu, kinderarbeid en dergelijke? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, is de regering bereid hierop aan te dringen?

Antwoord

Ondersteuning van microkredieten aan ondernemers in ontwikkelingslanden geschiedt op indirecte wijze. De regering ondersteunt een aantal instellingen in Nederland, die actief zijn op het gebied van microkredieten aan ondernemers, zoals de MFO's, FMO, Oikocredit. De kredietverlening zelf loopt vaak via financiële intermediairs in ontwikkelingslanden. Naast
microfinancieringsinstellingen, kan hierbij ook gedacht worden aan coöperaties, landbouwprojecten die gecertificeerd zijn als biologisch en lokale producenten op het terrein van Fair Trade. Bij alle betrokken instellingen wordt getoetst op aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarbij ook aandacht bestaat voor het introduceren van verbetertrajecten op dit terrein. Binnen de MVO-toetsing richt de aandacht zich, naast het milieu, met name op redelijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden.

Vraag 291

In hoeverre weegt de regering aspecten van MVO expliciet mee in het beoordelingsproces bij specifieke subsidieaanvragen? Vraagt de regering in het kader van de intensievere dialoog met het bedrijfsleven en bewustwording op het terrein van MVO een maatschappelijke rapportage van bedrijven? Zo nee, waarom niet? Welke concrete doelstellingen formuleert de regering in verband met de intensieve dialoog met het bedrijfsleven in het kader van de in 2003 gestarte capaciteitsopbouw bij maatschappelijke organisaties? Op welke wijze zal de regering de bewustwording op het terrein van MVO en het bewust consumeren stimuleren? Speelt de vakbeweging hierin ook een rol?

Antwoord

Aanvragen van bedrijven die gebruik willen maken van bedrijfslevenprogramma's, zoals bijvoorbeeld PSOM en ORET, worden getoetst op MVO criteria, zoals beschreven in de brief van 14 december
2001 van de Staatssecretaris voor Economische Zaken (TK 26 485, nr.
19). Deze bedrijven dienen eveneens een verklaring te ondertekenen dat ze kennis hebben genomen van de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen en dat ze deze naar vermogen zullen toepassen binnen hun bedrijf. De regering vraagt niet om een aparte maatschappelijke rapportage, maar voor PSOM bijvoorbeeld wordt wel specifiek op sociale en milieu aspecten gemonitord. De PSOM bedrijven geven ook zelf informatie over gecreëerde werkgelegenheid en de opleiding van personeel.

De in 2003 gestarte capaciteitsopbouw bij maatschappelijke organisaties in een aantal ontwikkelingslanden moet deze organisaties in staat stellen zelf een directe dialoog aan te gaan met de aldaar gevestigde bedrijven. Tot nu toe worden zij vaak niet als serieuze gesprekspartner gezien. Voor de bewustwording op het terrein van MVO en het bewust consumeren faciliteert het ministerie met de ambtgenoten van EZ en VROM de opzet van een vergelijkend warenonderzoek en een database van de Consumentenbond. Dit moet ertoe leiden dat in 2004 tenminste 50% van alle vergelijkende warenonderzoeken de MVO-aspecten worden meegewogen. Daarnaast is er financiering voor het programma van de NCDO die in 2004 specifieke aandacht aan MVO zal geven. Tenslotte wordt via het programma Thematische Medefinanciering een aantal NGO's gesubsidieerd die op dit terrein een bijdrage aan de bewustwording geven en via het vakbondsmedefinancieringsprogramma subsidieer ik de betreffende activiteiten van FNV en CNV.

Vraag 292

Wordt de vakbeweging ook betrokken in de landen waar er specifiek aandacht wordt gegeven aan de lokale arbeidswetgeving en het toezicht op de arbeidswetgeving?

Antwoord

Ja.

Vraag 294

Wat is het beoogde duurzame resultaat voor de economische afdeling van posten van "tijdelijke, extra impulsen" die gegeven worden door het plaatsen van tijdelijke Technisch Wetenschappelijke Attachés (TWA)? In welke zin dragen deze tijdelijke, extra impulsen bij aan de coherentie en consistentie van het regeringsbeleid en sluiten zij aan bij de wens een geïntegreerd beleid te voeren?

Antwoord

Tijdelijke versterkingen door het plaatsen van Technisch Wetenschappelijke Attaché's (TWA's) voor een beperkte duur op posten maakt het mogelijk om snel en flexibel in te spelen op technisch-wetenschappelijke ontwikkelingen en kansen. De recente tijdelijke versterkingen hebben plaatsgevonden naar aanleiding van de evaluatie van het TWA-netwerk in 2002 en op verzoek van het Nederlands bedrijfsleven en kennisinstellingen, die op deze markten goede kansen zien voor samenwerking op het gebied van Onderzoek en Ontwikkeling. Versterking door het plaatsen van TWA's draagt in algemene zin bij aan het verbeteren van het innovatievermogen in Nederland door het activeren en koppelen van de vraag naar en het aanbod van kennis over technisch-wetenschappelijke ontwikkelingen in Nederland en het buitenland. De TWA's zorgen voor ondersteuning van de Nederlandse doelgroepen bij het tot stand brengen van technisch-wetenschappelijke samenwerking. Deze samenwerkingsverbanden hebben een positieve invloed op de economische groei (bijv. een toename internationale handel en buitenlandse investeringen). Op het moment dat samenwerkingsverbanden tot stand zijn gebracht, is ondersteuning door een TWA minder noodzakelijk en kan deze op een andere plek worden ingezet. Dit leidt duurzaam tot een flexibele organisatie en een efficiënte inzet van personeel en draagt bij aan het behalen van de algemene beleidsdoelstelling op het gebied van economische betrekkingen en handelsbevordering.
Vraag 295

Denkt de regering de afhandeling van een mvv-aanvraag voor het eind van dit jaar te hebben teruggebracht tot drie maanden? Zo nee, wanneer denkt de regering de verplichting uit het Hoofdlijnenakkoord te realiseren om zo spoedig mogelijk tot een snelle afhandeling van mvv-aanvragen te komen?

Antwoord

Voor alle mvv-aanvragen geldt het streven deze binnen een termijn van drie maanden af te doen. Echter, de omstandigheden in landen van herkomst, waar identiteitsonderzoek moet plaatsvinden, kunnen leiden tot vertraging in de behandeltermijn. Op het overgrote deel van de mvv-aanvragen, die nu in behandeling worden genomen, wordt evenwel binnen drie maanden beslist.

Vraag 296

Wanneer wordt de Visumwet naar verwachting bij de Kamer ingediend? Worden de kritiek en aanbevelingen van het rapport van de Algemene Rekenkamer Visumverlening in Schengenverband meegenomen bij de inrichting van het Nieuwe Visum Informatie Systeem?

Antwoord

Het streven is erop gericht om begin 2004 een voorstel van wet aan de Raad van State voor te leggen voor advies. Als het advies van de Raad niet tot een ingrijpende heroverweging leidt, kan de Kamer kort na het eerstvolgende zomerreces een voorstel van wet tegemoet zien. De kritiek en aanbevelingen van het rapport van de Algemene Rekenkamer zullen bij de inrichting van het Nieuwe Visum Informatie Systeem worden meegenomen.

Vraag 297

Hoe zal ervoor gezorgd worden dat individuele ambtsberichten binnen de daarvoor geldende termijn aangeleverd zullen worden? Op welke termijn verwacht de regering dat dit zal gebeuren?

Antwoord

De voortgang in de productie van individuele ambtsberichten wordt bewaakt en gecontroleerd aan de hand van het gecomputeriseerde PAM-systeem (Procesbewaking asiel- en migratiezaken). Indien termijnen worden overschreden, geeft het systeem dit aan. In het algemeen worden individuele ambtsberichten aangeleverd binnen de termijn die daarvoor staat. Vertragingen kunnen echter optreden wanneer de veiligheidssituatie in een land onderzoek voor kortere of langere termijn niet mogelijk maakt. Zo is onderzoek in Irak en Liberia momenteel in het geheel niet mogelijk en in bijvoorbeeld Afghanistan en Ivoorkust slechts op zeer beperkte schaal uitvoerbaar. Ook komt het voor dat de te onderzoeken vragen zo complex zijn, bijvoorbeeld bij "1F" (vermeende oorlogsmisdaden), dat er meer tijd nodig is dan de gestelde termijn.

Vraag 298

Wat is de financiële bijdrage van Nederland aan de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen UNHCR in 2003 en wat zal deze per jaren 2004 tot en met 2007 zijn?

Antwoord

De niet geoormerkte vrijwillige bijdrage aan UNHCR voor 2003 bedraagt,
40,9 mln EURO. Voor 2004 is reeds eenzelfde bedrag toegezegd. Het is de verwachting dat deze bijdrage de komende jaren op hetzelfde niveau gehandhaafd zal worden. Voor de geoormerkte humanitaire bijdrage is met UNHCR overeengekomen dat deze bijdrage in US dollars plaatsvindt. In 2003 heeft UNHCR een geoormerkte humanitaire bijdrage van USD 12.8 miljoen ontvangen. De geoormerkte humanitaire bijdrage voor de komende jaren is afhankelijk van de noden en de kwaliteit van het programma dat in de desbetreffende gebieden wordt uitgevoerd.

Vraag 299

Wat is de stand van zaken ten aanzien van de invulling van de normen met betrekking tot gedetineerdenbegeleiding? Wanneer zal er een evaluatie plaats vinden om te bezien of aanscherping van de normen nodig is?

Antwoord

In de brief van 18 oktober 2001 (TK 25203, nr. 15) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de wijze waarop invulling is gegeven aan de nieuwe normen met betrekking tot gedetineerdenbegeleiding die naar aanleiding van de Ronde Tafel Conferentie gedetineerdenbegeleiding (4 oktober
2001) zijn ingevoerd per 1 januari 2002. Voor de hierbij ingevoerde nieuwe maatregelen verwijs ik graag naar wat ik in deze brief hierover heb gezegd. Een evaluatie is op dit moment nog niet voorzien.

Vraag 300

Hoe wordt ervoor gezorgd dat bezwaar- en beroepszaken binnen de gestelde termijnen worden afgehandeld? Per wanneer wordt deze doelstelling bereikt?

Antwoord

In de praktijk is gebleken dat bezwaarzaken op consulair terrein in het algemeen niet binnen de gestelde termijnen van de Algemene wet bestuursrecht(Awb) kunnen worden afgehandeld. Dit komt onder meer omdat nadere onderzoeken meestal in het buitenland dienen plaats te vinden, hetgeen veel tijd vergt. Voorts wordt hard gewerkt aan het reduceren van achterstanden uit het verleden. Eind 2003 zal de hoeveelheid in behandeling zijnde bezwaarschriften ongeveer 1750 zaken bedragen. De inspanningen zijn erop gericht deze werkvoorraad versneld te verkleinen, zodat de Awb-termijnen zo veel als mogelijk aangehouden kunnen worden. Een prognose wanneer deze wettelijke termijnen volledig kunnen worden nageleefd, is niet te geven, omdat de instroom van nieuwe bezwaarschriften een onzekere factor vormt alsook het dikwijls benodigde onderzoek in het buitenland nu eenmaal tijdrovend is.

De afhandeling van beroepszaken behoort tot de competentie van de verschillende rechtbanken. Overigens slaagt Buitenlandse Zaken er doorgaans in verweerschriften op tijd in te dienen zodat de procedures voor de rechtbanken geen vertraging oplopen.

Vraag 301

"Een goed verloop van het Nederlandse EU-voorzitterschap op het gebied van migratie". Hoe definieert de regering het begrip "goed verloop", en hoe zal dit achteraf te toetsen zijn?

Antwoord

Vanuit de Europese agenda en nationale beleidsoverwegingen, zoals onder meer neergelegd in het Hoofdlijnenakkoord, zal Nederland tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap accent leggen op onder andere verdere uitbouw van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (zie ook hoofdstuk 2 van de Staat van de Europese Unie 2004). Migratie is één van de onderwerpen die onder de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid valt. In samenwerking met de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken enerzijds en de Europese Commissie en het Ierse EU-voorzitterschap anderzijds zijn inmiddels de nodige voorbereidingen in gang gezet, onder meer met het oog op invulling van het JBZ-deel van het Iers-Nederlands programma. Voor een nauwkeurig beeld van hetgeen het Nederlandse EU-voorzitterschap te wachten staat op het gebied van migratie, geldt dat de resultaten van het huidige Italiaanse en het komende Ierse voorzitterschap moeten worden afgewacht. In oktober 2004 zal het vijf jaar geleden zijn dat de Europese Raad het Tampere-actieprogramma voor het JBZ-beleid opstelde. Het ligt in de rede in 2004 tijdens het Ierse en zeker ook het Nederlandse voorzitterschap de balans op te maken van het Tampere-actieprogramma en, ook op het gebied van migratie, te bezien tot welke nadere stappen dit zal leiden. Zo dient op het gebied van migratie een omslag teweeg worden gebracht van minimum harmonisatie naar een daadwerkelijk gemeenschappelijk beleid. In de loop van 2004 zal dan ook een duidelijker beeld ontstaan over de invulling van het Nederlandse EU-voorzitterschap op het gebied van migratie, alsmede over de evaluatie hiervan.

Vraag 302

Welke landen zijn gekozen als prioriteitslanden in het kader van het Internationaal Cultuurbeleid?

Antwoord

Het Internationaal cultuurbeleid geeft thans prioriteit aan de volgende landen.


- de lidstaten van de EU en de landen die de komende jaren zullen toetreden tot de EU, met bijzondere aandacht voor : de Bondsrepubliek Duitsland, Frankrijk, Hongarije, Tsjechië, het Verenigd Koninkrijk en Vlaanderen.


- Canada, Egypte, Indonesië, Japan, Marokko, de Russische Federatie, Suriname, Turkije, de Verenigde Staten en Zuid-Afrika.

Vraag 303

Zullen in de Poolse stad Gdansk in juni 2004 "Holland Dagen" worden gehouden? Zo ja, wat is het karakter van die dagen? Is de organisatie daarvan niet bij uitstek een aangelegenheid die door het Dom Holenderski in Gdansk zou kunnen worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

In Gdansk zijn inderdaad voor 2004 Nederlandse Dagen gepland. De Nederlandse Ambassade organiseert elk jaar in verschillende Poolse steden (naast Gdansk bijvoorbeeld ook Kraków en Poznan) Nederlandse Dagen, die voor het overgrote deel door het Nederlandse bedrijfsleven worden gesponsord. Hoewel het programma van dergelijke evenementen breed van opzet is (inclusief culturele activiteiten), zijn de doelstellingen primair commercieel.

De logistieke voorbereiding en uitvoering van de Nederlandse Dagen in Gdansk wordt uitbesteed, waarvoor vanzelfsprekend een tender wordt uitgeschreven. Dom Holenderski heeft een uitnodiging ontvangen om op deze tender in te schrijven, evenals bijvoorbeeld de Nederlands-Poolse Kamer van Koophandel.

Vraag 304

Heeft Koningin Beatrix in 1999 een bezoek gebracht aan het toen in aanbouw zijnde Dom Holenderski in Gdansk? Op welke wijze heeft de toen getoonde belangstelling tussen 1999 en 2003 geresulteerd in betrokkenheid van de Nederlandse regering bij het bevorderen van de culturele contacten tussen de regio Gdansk en Nederland via het Dom Holenderski?

Antwoord

Hare Majesteit bracht in juli 1997 een bezoek aan het Dom Holenderski (in oprichting) in Gdansk. Het heeft vervolgens nog jaren geduurd voor het Dom Holenderski werkelijk operationeel werd. Van het door de Ambassade inschakelen van het Dom Holenderski bij het bevorderen van de culturele contacten tussen de regio Gdansk en Nederland kon derhalve nauwelijks sprake zijn.

Voor het bevorderen van de culturele contacten tussen de regio Gdansk en Nederland staat de regering een aantal middelen ter beschikking, waarvan het inschakelen van particuliere instellingen zoals het Dom Holenderski er slechts één is. De betrokkenheid van de regering bij het wel en wee van het Dom Holenderski heeft zich vooral geuit in

de pogingen van de Ambassade in Warschau het Dom Holenderski waar mogelijk en opportuun bij te staan in het oplossen van de aanloopproblemen.

Vraag 305

Kan de volgende uitspraak van de voormalige ambassadeur in Polen Georges-Albert Wehry in NRC-Handelsblad van 27 december 2003 worden onderschreven: "Behalve het Institut Néerlandais in Parijs heeft Nederland nergens ter wereld zo'n decoratieve representatie op een fantastische plek in een mooie stad als Gdansk"? Zo ja, welke consequenties verbindt de regering hieraan?

Antwoord

Het Dom Holenderski kan niet worden vergeleken met het Institut Néerlandais in Parijs of met andere Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland. Waar het Dom Holenderski een particulier initiatief betreft, geldt dat vanzelfsprekend niet voor Nederlandse culturele instituten zoals het Institut Néerlandais.

Een en ander neemt niet weg, dat het Dom Holenderski inderdaad op een bijzonder aantrekkelijke plek gevestigd is. Zoals reeds aangegeven in de beantwoording van de eerdere vragen ter zake van de leden Wilders en Rijpstra (vergaderjaar 2003-2004, nr. 94) zal de regering dan ook waar opportuun samenwerken met het Dom Holenderski bij het vormgeven van culturele evenementen.

Vraag 306
Hoe ondersteunen de ontwikkelingen in de bedrijfsvoering resultaatgericht werken (VBTB)?

Antwoord

De ontwikkelingen in de bedrijfsvoering ondersteunen belangrijke kenmerken van VBTB, zoals de keuze voor het beleid als primaire invalshoek, het toenemende belang van een transparante bedrijfsvoering en resultaatgericht management. De ontwikkeling richting een mededeling bedrijfsvoering en de ontwikkelingen om de audit functie binnen het ministerie conform het "kwaliteitsplan audit-functie Rijksoverheid" vorm te geven illustreren dit in het bijzonder.

Een resultaatgerichte werkwijze maakt het noodzakelijk regelmatig stil te staan bij de vraag of doelstellingen haalbaar en dus uitvoerbaar en meetbaar zijn. Daarbij dient nagegaan te worden of de bedrijfsvoering de realisatie van doelstellingen (het beleid) voldoende ondersteunt. Belangrijke bottlenecks worden aan de orde gesteld in de bedrijfsvoeringsparagraaf in begroting en verantwoording. Een risicoanalyse vormt hiervoor de basis. Het streven is de bedrijfsvoeringsparagraaf in de verantwoording meer en meer de vorm te geven van een `in control' statement.

Vraag 307

Is de regering zich bewust van het risico dat de inzet van personeel voor monitoring en evaluatie (en dus niet voor beleidsontwikkeling en
-uitvoering) afbreuk kan doen aan de kwaliteit en zorgvuldigheid van het eigenlijke beleid, zeker in tijden van verdere bezuinigingen en budgettaire krapte? Gegeven dit risico, welke inzet van personeel voor monitoring en evaluatie acht de regering optimaal?

Antwoord

Monitoring en evaluatie heeft een functie bij het bepalen in welke mate doelen worden / zijn gehaald en vervult een belangrijke functie bij het aanpassen van beleid of het formuleren van nieuw beleid. Monitoring en evaluatie maakt integraal onderdeel uit van de beleidscyclus en is daarom een lijnverantwoordelijkheid. Het in de vraag genoemde risico wordt voorkomen zolang de baten van onderzoek (baten in termen van: extra inzicht in doelmatigheid en doeltreffendheid) opwegen tegen de kosten. Zoals ook in de Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek wordt onderschreven, is evalueren immers niet een doel op zich. Een meer resultaatgerichte wijze van werken vergt wel extra investeringen in de opbouw van planning-, monitoring- en evaluatiecapaciteit binnen posten en directies.

Vraag 308

Welke expertise en mankracht vraagt het voor een "resultaatgericht werkende organisatie" om goede verantwoording af te leggen?

Antwoord

Managers die getraind zijn in resultaat gericht sturen zijn nodig om een resultaatgerichte organisatie te krijgen die in staat is goede verantwoordingen af te leggen. Ook dient er aandacht te zijn voor de integratie van beleid en beheer. Naast expertise, kennis en een resultaatgerichte cultuur, dient de integraal manager de instrumenten te bezitten om invulling te kunnen geven aan zijn verantwoordelijkheden. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft enkele jaren geleden het instrument van de jaarplancyclus geïntroduceerd. De laatste jaren is veel energie gestoken in het VBTB-proof maken van de jaarplancyclus. Op basis van het jaarplan kunnen afspraken worden gemaakt tussen lijnchef en medewerker om de gestelde doelen en resultaten te behalen. Door dit in het functieprofiel op te nemen kan tijdens functionerings- en beoordelingsgesprekken regelmatig terugkoppeling plaatsvinden. Eventuele ontwikkelpunten zijn aanknopingspunten voor training en opleiding.

Vraag 309

Kan de regering aangeven wat het beslag is dat het verzamelen van prestatiegegevens en het ontwikkelen van prestatie-indicatoren legt op het apparaat van het ministerie van Buitenlandse Zaken?

Antwoord

Er wordt hard gewerkt om de organisatie van Buitenlandse Zaken steeds resultaatgerichter te maken. Prestatiemeting, dat hier een element van is, is nog in ontwikkeling. Eén en ander maakt integraal onderdeel uit van de begrotings- en jaarplancyclus waardoor het beslag op de organisatie moeilijk kwantificeerbaar is. Een aantal organisatieonderdelen biedt ondersteuning bij dit proces: de directie FEZ biedt ondersteuning bij en houdt toezicht op het herformuleren van doelen en de resultaatgerichtere sturing hierop. Daarnaast bestaat een tijdelijke projectgroep Planning, Monitoring en Evaluatie in het leven geroepen die mede ondersteuning geeft bij het proces om te komen tot prestatiemeting binnen het domein van ontwikkelingssamenwerking. In dit verband zijn het nieuwe waarderingssysteem en het nieuwe beleidsinformatiesysteem belangrijke instrumenten die behulpzaam zijn bij de informatievoorziening rondom prestatiemeting. Het ontwikkelen van prestatie-indicatoren en verzamelen van prestatiegegevens het vergt een extra inspanning van het apparaat.

Vraag 310

Hoe wordt de verantwoording die wordt afgelegd door donororganisaties gecontroleerd? Wordt hierbij uitgegaan van het jaarverslag van de betreffende organisatie? Welke controle wordt er uitgeoefend op het jaarverslag?

Antwoord

Met donororganisaties worden in de begroting de organisaties bedoeld die zich in de donorlanden op overheidsniveau bezig houden met ontwikkelingssamenwerking (BZ in Nederland en bijvoorbeeld DfID in het VK). Iedere donororganisatie, in deze betekenis, legt verantwoording af aan het eigen parlement. Het jaarverslag is één van de middelen om verantwoording af te leggen. De controle is dus in handen van de nationale parlementen in de landen van de donororganisaties zelf. Nederland heeft hier geen directe rol in.

Met betrekking tot de prestaties op het gebied van harmonisatie zullen donoren elkaar in de toekomst via twee DAC-instrumenten voor peer review wél de maat nemen.


1. In de reguliere DAC peer review, waarin het OS-beleid en
-uitvoering van één donor centraal staat, zal ook harmonisatie onderwerp van review worden.


2. De zogenaamde Joint Country Learning & Assessments (JCLA), waarin de prestaties van de donoren in één specifiek OS-land centraal staan, zal in 2004 in het teken staan van harmonisatie.

Nederland zal deelnemen aan de reguliere peer review van Frankrijk en zal actief deelnemen aan één van de JCLA's, als reviewer en gereviewde.

Vraag 311

Op welke wijze is respectievelijk wordt de motie van der Laan c.s. over scheiding van kerk en staat betrokken bij de Conventie respectievelijk de Intergouvernementele Conferentie?

Antwoord

Het debat over de vraag of een verwijzing naar een specifieke religieuze grondslag, in het bijzonder de Joods-Christelijke waarden, dient te worden opgenomen in de pre-ambule van het grondwettelijke verdrag is thans nog volop gaande in de IGC. Op dit punt zijn de lidstaten verdeeld, waarbij sommige lidstaten (bijvoorbeeld Frankrijk en Belgie) zich verzetten tegen opname van een verwijzing naar de joods-christelijke waarden, terwijl andere lidstaten (met name Polen en Spanje, maar ook Italie, Portugal en een aantal toetreders) zich juist een warm voorstander betonen van een dergelijke verwijzing.

De Minister-President heeft tijdens de opening van de IGC op 4 oktober en tijdens de onderhandelingszitting op niveau van leden van de Europese Raad in oktober jl. aangegeven dat een verwijzing naar de joods-christelijk waarden in de pre-ambule gerechtvaardigd is omdat deze daardoor evenwichtiger wordt, gezien de opgenomen verwijzing naar humanistische waarden.

Met betrekking tot het artikel over kerken, religieuze verenigingen alsmede levensbeschouwelijke en niet-confessionele organisaties (artikel I-51) heeft de regering in de Conventie gepleit voor het schrappen van het derde lid, waarin gesproken wordt over de dialoog met kerken en organisaties. De regering meent dat deze dialoog al bevredigend wordt beschreven in artikel I-46 betreffende een dialoog van de Unie-instellingen met het maatschappelijk middenveld. Dit amendement heeft echter weinig weerklank gekregen en wijziging van artikel I-51 is thans niet aan de orde in de IGC.

Vraag 312

"Hoe wordt invulling gegeven aan de motie- van der Laan c.s. over de vergaderlocaties van het Europees Parlement?"

Antwoord

Het protocol bij het Verdrag van Amsterdam bepaalt dat het Europees Parlement (EP) zijn zetel heeft in Straatsburg voor de twaalf maandelijkse voltallige zittingen. Dit kan alleen bij verdragswijziging (en dus met unanimiteit) gewijzigd worden. In de Conventie is door verschillende vertegenwoordigers van het EP voorgesteld om het EP de bevoegdheid te geven zijn eigen zetel te kiezen. Ook de Nederlandse regeringsvertegenwoordiger heeft hiervoor op informele wijze aandacht gevraagd.

In de Conventie bleek echter, ondanks een substantiële presentie van EP-leden, onvoldoende draagvlak voor een dergelijke verdragswijziging. Van de kant van de regeringsvertegenwoordigers kwam tijdens de Conventie weinig steun voor het voorstel. Door de EP-vertegenwoordigers is dit punt niet meer ingebracht bij de onderhandelingen in de IGC.

Hoewel de regering positief staat tegenover de strekking van de motie van der Laan c.s., acht de regering een dergelijke wijziging gezien het krachtenveld in de IGC niet kansrijk en richt zij zich op andere prioriteiten. In de toekomst zal de regering op gepaste wijze aandacht blijven vragen voor het in de motie Van der Laan verwoorde standpunt, indien de kwestie van de zetel van het EP aan de orde is.

Vraag 313

In de motie-De Graaf c.s. (28 600 V, nr. 37) wordt de regering gevraagd om een duurzaam inkoopbeleid te gaan voeren dat gebaseerd is op internationaal erkende milieunormen en de normen van de Internationale Arbeidsorganisatie. Op welke wijze wordt dit beleid vormgegeven? Welke nieuwe maatregelen zijn getroffen sinds deze motie door de Tweede Kamer is aangenomen? Is het juist dat door het ministerie van Defensie zelfs nog geen begin is gemaakt met het in deze motie gevraagde proefproject voor het duurzaam inkopen van dienstkleding en uniformen? Zo nee, welke maatregelen zijn dan getroffen in het kader van dit proefproject? Worden bij de inkoop van dienstkleding door het ministerie van Defensie inmiddels de normen zoals verwoord in relevante ILO-conventies standaard opgenomen zijn in het programma van eisen? Zo neen, waarom niet? Is de regering bereid een stappenplan voor de uitvoering van de motie-De Graaf c.s., en in het bijzonder over de vormgeving van het proefproject bij Defensie, naar de Kamer te sturen? Is de regering bereid om voor de uitvoering van deze motie in overleg te treden met organisaties als de Schone Kleren Campagne en de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen? Zo nee, waarom niet? Waarom heeft het ministerie van Economische Zaken nog geen plan van aanpak voor een verantwoord inkoopbeleid ontwikkeld? Hoe verhoudt dit gegeven zich tot de motie-De Graaf c.s.?

Antwoord

Bij de begrotingsbehandeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2003 is de Kamer bij het indienen van de motie - Th.C. de Graaf c.s. over een duurzaam inkoopbeleid (28600-V, nr. 37) erop gewezen dat de heer De Graaf met deze motie bij Buitenlandse Zaken deels aan het verkeerde adres is. De Kamer is gewezen op de schriftelijke beantwoording van de vragen over de Memorie van Toelichting van het ministerie van Economische Zaken. In dit antwoord is toegezegd, een werkgroep in te stellen die de inkoop van dienstkleding, op basis van maatschappelijk verantwoord ondernemen, gaat onderzoeken. Hierbij wordt de kanttekening geplaatst dat de uitvoering van deze motie gekoppeld is aan de ruimte die de Europese Commissie biedt aan het stellen van sociale criteria bij inkoopopdrachten van de Nederlandse overheid. De aanbestedingsregels van de Europese Commissie geven geen mogelijkheden om kandidaten van overheidsopdrachten te selecteren op de wijze waarop de producten geproduceerd zijn. Op dit moment kunnen alleen criteria gehanteerd worden die betrekking hebben op de materiële samenstelling van de producten (bijv. de hoeveelheid cadmium, energiebehoefte en economische levensduur). Door de Staatssecretaris van Economische Zaken zult u binnenkort geïnformeerd worden over een plan van aanpak over duurzaam inkoopbeleid bij de rijksoverheid. Wat uw vragen aangaande het inkoopbeleid van het ministerie van Defensie betreft, wordt verwezen naar het betreffende ministerie.

Vraag 314

Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel ter goedkeuring van het Unidroit-verdrag tegemoet zien? Op welke wijze draagt Nederland bij aan de bescherming van culturele goederen in landen buiten de EU?

Antwoord

Verwezen wordt naar de brief van de Staatssecretaris van Cultuur van 3 november 2003 `Meer dan de som, beleidsbrief cultuur 2004-2007 (TK
28989, nr. 3). Hierin wordt aangegeven dat de staatssecretaris van Cultuur de Kamer voor de zomer van 2004 zal informeren over de uitkomsten van het aangekondigde onderzoek naar de juridische consequenties van het Unidroit-verdrag uit 1995. Of Nederland partij zal worden bij het verdrag is mede afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek.

Ten aanzien van de bescherming van culturele goederen in landen buiten de EU wordt eveneens verwezen naar de staatssecretaris van Cultuur, die hiervoor de verantwoordelijke bewindspersoon is. In de hierboven aangehaalde brief van 3 november wordt opgemerkt dat zij een wetsvoorstel voorbereidt om de internationale illegale handel in cultuurgoederen beter te kunnen bestrijden. Dit voorstel is bedoeld om het eerste protocol bij het verdrag van Den Haag inzake de export van cultuurgoederen uit bezet gebied te effectueren. Tevens wordt opgemerkt dat de wenselijkheid tot ratificatie van het Unesco-verdrag uit 1970 afhankelijk zal zijn van de lijn die gekozen wordt ten aanzien van het Unidroit-verdrag. Het Unesco-verdrag uit 1970 is bedoeld om de onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van culturele goederen te verbieden. Een belang van ratificatie van het
1970 verdrag zou vooral gelegen zijn in het afgeven van het signaal door Nederland dat het de bestrijding van illegale handel in cultuurgoederen serieus neemt.

ppmv staat voor parts per million volume.