begroting 2004
Beantwoording vragen begroting 2004
Vraag 1
Is de regering bereid bij het overzicht op pagina 7 van het
wetsvoorstel (29 200 V, nr. 1) de percentages van de diverse
categorieën ontvangsten en uitgaven in de diagrammen te verwerken en
dat aan de Kamer toe te sturen? Kan de regering een soortgelijk
diagram-overzicht met absolute bedragen en percentages voor de
begroting 2003 meesturen, zodat 2003 en 2004 eenvoudiger te
vergelijken zijn?
Antwoord
In onderstaande twee tabellen zijn naast de absolute bedragen de
percentages genoemd bij de verschillende categorieën ontvangsten en
uitgaven, zowel voor de begroting 2003 als voor de begroting 2004.
Uitgavenartikel
Begroting 2003
Begroting 2004
(EUR mln)
(%)
(EUR mln)
(%)
1 Internationale Ordening
79,76
0,81
80,35
0,85
2 Vrede, veiligheid en conflictbeheersing
32,82
0,33
28,78
0,31
3 Humanitaire hulp
213,96
2,16
180,97
1,92
4 Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw
81,83
0,83
52,03
0,55
5 Europese samenwerking
5.888,09
59,49
5.721,21
60,77
6 Bilaterale ontwikkelingssamenwerking
1.111,19
11,23
766,46
8,14
7 Fondsen en programma's van de EU
100,07
1,01
90,07
0,96
8 Rol van de VN bij armoedebestrijding
371,60
3,75
304,12
3,23
9 Rol van de IFI's bij armoedebestrijding
127,87
1,29
121,11
1,29
10 Samenwerking met maatschappelijke organisaties
652,09
6,59
748,74
7,95
11 Internationaal onderwijs
86,47
0,87
84,47
0,90
12 Samenwerking met het bedrijfsleven
252,76
2,55
260,34
2,77
13 Economische betrekkingen en handelsbevordering
24,21
0,24
76,89
0,82
14 Asiel, migratie en consulaire dienstverlening
203,59
2,06
202,45
2,15
15 Internationaal cultuurbeleid
14,02
0,14
13,74
0,14
16 Geheim
PM
PM
PM
PM
17 Nominaal en onvoorzien
27,37
0,28
37,82
0,40
18 Algemeen
630,63
6,37
644,45
6,85
TOTAAL
9.898,33
100,00
9.414,00
100,00
Ontvangstenartikel
Begroting 2003
Begroting 2004
(EUR mln)
(%)
(EUR mln)
(%)
1 Internationale Ordening
0,07
0,01
0,07
0,01
2 Vrede, veiligheid en conflictbeheersing
0,91
0,18
0,91
0,18
3 Humanitaire hulp
0,03
0,01
0,03
0,01
5 Europese samenwerking
444,25
87,23
426,50
83,96
6 Bilaterale ontwikkelingssamenwerking
34,23
6,72
45,78
9,01
8 Rol van de VN bij armoedebestrijding
0,86
0,17
0,86
0,17
14 Asiel, migratie en consulaire dienstverlening
18,86
3,70
19,13
3,77
18 Algemeen
10,06
1,98
14,66
2,89
TOTAAL
509,27
100,00
507,94
100,00
Vraag 2
Kan de regering schematisch, per directoraat-generaal, aangegeven
hoeveel ambtenaren op het ministerie van Buitenlandse Zaken werkzaam
zijn? Werken verhoudingsgewijs voldoende ambtenaren op de
directoraten-generaal die zich feitelijk met het buitenlands beleid
bezighouden, zoals bijvoorbeeld het Directoraat-generaal Politieke
Zaken (DGPZ)? Hoe is de verhouding tussen dergelijke beleidsambtenaren
en ambtenaren die zich met zaken als financiële controle en
VBTB-activiteiten bezighouden?
Antwoord
Een schematische weergave van de formatie is vanuit organisatorisch
oogpunt te geven, maar dit geeft geen goed beeld van de werkelijke
inzet van medewerkers per Directoraat-generaal (DG) op beleidsniveau.
Zo dragen in de matrixstructuur van het ministerie van Buitenlandse
Zaken medewerkers van regiodirecties bij aan de verschillende
thematische DG's en zijn niet alle directies uitsluitend onder één DG
opgehangen. Deze geïntegreerde benadering waarbij `verkokering' wordt
tegengegaan is een expliciet streven van de organisatie.
Bovengenoemd gegeven doet zich ook voor bij het DG Politieke Zaken
(DGPZ). Direct vallen slechts twee directies onder dit DG: de directie
`Veiligheidsbeleid' en de directie `Politieke Zaken' met op dit moment
samen ongeveer 80 mensen. Voorts vallen de directies 'Mensenrechten en
Vredesopbouw' en `VN en Financiële Instellingen' zowel onder DGPZ als
onder het DG Internationale Samenwerking (DGIS), zij het dat de
laatste een groter beslag daarop legt. Daarnaast wordt DGPZ ook
ondersteund vanuit de regiodirecties, die functioneel onder het DG
Regiobeleid en Consulaire zaken (DGRC) vallen.
Binnen het kader van de financiële en formatieve randvoorwaarden zoekt
het ministerie vanzelfsprekend steeds naar een optimale verhouding
tussen beleid en ondersteuning. Ook bij de recente
bezuinigingsmaatregelen is dat het uitgangspunt. De beleidsvorming is
daarbij niet los te zien van de ondersteuning. De ondersteunende
diensten zijn niet alleen werkzaam voor de beleidsdirecties, maar
evenzeer ook voor de ambassades en consulaten.
Binnen de Staf- en ondersteunende diensten (S/PlvS-sector) bevinden
zich ook beleidsambtenaren, zoals de juristen die zich bezighouden met
Internationaal en Europees Recht, en degenen die zich bezighouden met
planning en strategie en evaluaties.
Het aantal beleidsambtenaren binnen de DG's bedraagt ca. 600 fte's.
Binnen de Staf- en ondersteunende diensten (S/PLVS sector) telt de
formatie van de centrale directie FEZ 113 fte's en die van de
accountantsdienst 36 fte's.
Formatie
DG's Totaal (Europese Samenwerking, Internationale Samenwerking,
Politieke Zaken, Regiobeleid en Consulaire zaken)
871
Staf- en ondersteunende diensten (S/PLVS-sector)
1.074
Ambassades en Consulaten-generaal
1.335
Totaal
3.280
Vraag 3
Beleidsterreinen van Buitenlandse Zaken variëren van
lobby-activiteiten en coördinatie tot concrete producten. Zo varieert
ook de mate waarin en de wijze waarop resultaatafspraken gemaakt
kunnen worden. De begroting bevat geen duidelijke kaders voor
gedifferentieerde resultaatformulering binnen het ministerie van
Buitenlandse Zaken. Kan de regering hier volgend jaar invulling aan
geven?
Antwoord
Het kader voor resultaatafspraken zijn de VBTB-voorschriften waarin
een relatie wordt gelegd tussen de beoogde doelstellingen en
resultaten, de te ondernemen activiteiten en de daarvoor beschikbaar
gestelde middelen. In de huidige beleidsartikelen op de BZ-begroting
wordt deze relatie op dit moment reeds gelegd. Deze variëren al naar
gelang het beleidsterrein. De resultaatafspraken zijn doorvertaald in
de jaarplancyclus. Op jaarplan niveau komen de bedrijfsprocessen
duidelijk tot uiting.
Vraag 4
Anders dan in eerdere begrotingen (waar bij artikel 14
prestatiegegevens stonden vermeld) ontbreken in de begroting
gestructureerde overzichten van prestatiegegevens. Kan de regering
hier volgend jaar weer invulling aan geven?
Antwoord
Zoals in artikel 14 van de begroting is gemeld worden momenteel
diverse geautomatiseerde informatiesystemen ontwikkeld. Het gaat
hierbij onder andere om het Nieuwe VisumInformatieSysteem (NVIS) en
een nieuw geautomatiseerd systeem inzake de gegevensopslag van
Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Na implementatie hiervan
kunnen zinvolle en betrouwbare prestatiegegevens worden gegenereerd
die de Kamer inzicht verschaffen in hoeverre de gestelde
doelstellingen haalbaar zijn / gehaald zijn.
Vraag 5
Aan de basis van het begrotingsproces staan de "drie H-vragen" en is
de Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid
(RPER) leidend. De ministers geven in de leeswijzer aan dat ze veel
belang hechten aan evaluatieonderzoek conform de RPER. Echter één van
de belangrijkste voorwaarden uit de regeling, namelijk: "alle
opgenomen algemene en/of nader geoperationaliseerde doelstellingen van
beleid worden in de regel ten minste eens in de vijf jaar (nader)
geëvalueerd aan de hand van evaluatieonderzoek ex-post", is niet
inzichtelijk of wordt niet nader toegelicht. Er wordt vaak naar een
beleidsevaluatieprogrammering verwezen, maar deze is zelf niet in de
begroting weergegeven. Hoe voeden de resultaten van de
beleidsevaluaties, onder andere van de IOB, structureel de
beleidscyclus? Hoe leert het ministerie van Buitenlandse Zaken van
zijn ervaringen?
Antwoord
Het evaluatieoverzicht Rijksoverheid 2003 is op 21 augustus 2003 door
de minister van Financiën aan de Kamer gestuurd (uw kenmerk
fin0300285).
Het voeden van de beleidscyclus en leren van ervaringen vindt plaats
op drie niveaus. Op het niveau van de activiteitencyclus, worden
monitoring- en evaluatieresultaten benut bij de beoordeling van nieuwe
activiteiten en het bijsturen van lopende activiteiten. In de
jaarplancyclus worden evaluatieresultaten enerzijds gebruikt bij de
verantwoordingen in jaarverslagen en anderzijds bij keuzes over
bijvoorbeeld sector- en themavoeringen. De begrotingscyclus wordt
gevoed door de jaarplancyclus; evaluatieresultaten worden hierbij
meegenomen. Daarnaast hebben resultaten van met name de grotere
evaluaties, vaak uitgevoerd door IOB, hun weerslag op de
doelstellingen in de volgende begroting.
Om de doorwerking van evaluatieresultaten beter in kaart te kunnen
brengen en te kunnen volgen, zijn recentelijk de afspraken over de
opvolging van beleidsevaluaties van de IOB aangescherpt. In de
beleidsreactie (die standaard volgt op elke IOB-evaluatie) werd reeds
voorzien in het aangeven van de hoofdlijnen van beleidsaanpassingen.
Nu dient ook te worden aangegeven hoe dat zal gebeuren en hoe de
voortgang wordt bewaakt.
Vraag 6
De resultaatgerichtheid naar NGO's, VN, IFI's, MFO, TMF, FMO, Nuffic
et cetera (onder het thema derdeninformatie) is nogal beperkt. Welke
eisen stelt de regering aan aantoonbare resultaatgerichtheid in
planning en verantwoording van deze organisaties en hoe koppelt het
ministerie van Buitenlandse zaken zijn financieringsstromen hieraan?
Antwoord
Resultaatgerichtheid in planning en verantwoording wordt door de
verschillende organisaties op verschillende manieren vormgegeven. De
belangrijkste criteria op basis waarvan de resultaatgerichtheid worden
beoordeeld zijn:
· De begrotingen, jaarplannen en -verslagen moeten zijn
opgesteld volgens het logical framework of daaraan verwante modellen;
· Er moet een heldere koppeling zijn tussen resultaten en
middelen;
· Er moet voldoende aandacht worden besteed aan knel- en
leerpunten, terugkoppeling van resultaten van monitoring en evaluatie.
De eisen die worden gesteld aan de resultaatgerichtheid van
begrotingen, jaarplannen en -verslagen van de genoemde organisaties
maken onderdeel uit van een breder beoordelingskader. Dit omvat in het
geval van de VN en IFI's zowel het interne functioneren van de
organisatie, waarvan resultaatgericht management deel uitmaakt, als de
effectiviteit van de organisatie in het behalen van haar
doelstellingen, de relevantie van de organisatie voor het behalen van
de MDG's en de samenwerking en afstemming met ontvangende landen en
partnerorganisaties. Financieringsbesluiten worden gebaseerd op de
prestaties van de organisaties op al deze terreinen.
Resultaatgerichtheid is daarvan een belangrijk, maar niet het enige
element. Voor wat betreft TMF en MFP-breed is de resultaatgerichtheid
als eis in het beleidskader opgenomen en wordt het als een van de
beoordelingscriteria voor financiering van een organisatie meegewogen.
Monitoring op dit punt vindt plaats via de bovengenoemde jaarplannen
en -verslagen. Voor wat betreft de resultaatsafspraken met FMO zie het
antwoord op vraag 287.
Vraag 7
Op welke manier moeten naar het oordeel van de regering de opstelling
en inzet van de Nederlandse regering aan de onderhandelingstafels van
a) EU en b) NAVO veranderen na de uitbreiding van beide organisaties?
Antwoord
Het aantal kleinere lidstaten van de EU neemt vanaf 2004 aanmerkelijk
toe. Het gevolg hiervan kan zijn dat grote lidstaten er in sterkere
mate toe zullen neigen toenadering tot kleinere lidstaten te zoeken om
tot overeenstemming te komen. Tegelijkertijd moet Nederland, zoals in
het verleden en nu, erop zijn gericht om, afhankelijk van het
beleidsterrein, steun te zoeken voor standpunten in wisselende
coalities. Daartoe worden, met name voor beleidsterreinen waarvoor
unanimiteit geldt, zoals het GBVB/EVDB, de contacten met de nieuwe
lidstaten worden opgevoerd.
De uitbreiding van de Unie brengt voorts de complicatie met zich mee
dat besluitvorming zal plaatsvinden met 25 in plaats van 15 Lidstaten,
wat voor Nederland natuurlijk van bijzondere betekenis zal zijn
tijdens het a.s. voorzitterschap in de tweede helft van 2004.
Wat de NAVO betreft, is niet voorzien in een veranderde Nederlandse
opstelling en inzet na de uitbreiding. De NAVO blijft een op basis van
consensus functionerende organisatie. Dit onderstreept voor de
regering de noodzaak van verdere opbouw en onderhoud van een
bilateraal netwerk, teneinde vroegtijdig de posities van bondgenoten
te kennen en te beïnvloeden.
Vraag 8
Wat bedoelt de regering precies met `een te grote nationale
gerichtheid'? Kan de regering hiervan concrete voorbeelden uit het
verleden, heden en toekomst noemen?
Antwoord
Nee, deze passage ziet niet op verleden of heden, maar beoogt te
helpen waarborgen dat ook in de toekomst een juiste verhouding wordt
bewaard tussen de Nederlandse inbreng in internationaal verband en de
te verwachten opbrengsten. Het inachtnemen van die juiste verhouding
bepaalt mede het gezag waarmee Nederland op langere termijn kan
opereren.
Vraag 9
Welke `vernieuwende ideeën' heeft de regering sinds haar aantreden op
het terrein van buitenlands beleid ontwikkeld?
Vraag 39
Welke "strategische analyses" heeft de regering in het afgelopen jaar
feitelijk gemaakt? Kan de regering deze feitelijk benoemen en
beschrijven?
Antwoord
De regering draagt, geconfronteerd met de uitdagingen van de mondiale
situatie, oplossingen aan voor problemen die zich nu en in de toekomst
kunnen aandienen. De regering heeft diverse initiatieven genomen,
bijvoorbeeld door in het kader van het `multilateralisme met tanden'
de discussie over de noodzaak van een effectiever multilateraal
optreden tegen nieuwe dreigingen van proliferatie van
massavernietigingswapens en terrorisme aan te zwengelen. Op het punt
van geïntegreerd buitenlands beleid is de regering gekomen met een
nieuw instrument op het snijvlak van vrede, veiligheid en stabiliteit,
het Stabiliteitsfonds. Met dergelijke initiatieven probeert de
regering een actieve bijdrage te leveren in internationale discussies.
Daarnaast zijn interne strategische analyses gemaakt ten behoeve van
beleidsvoorbereiding die betrekking had op gevolgen voor Nederland van
uitbreiding van EU en NAVO, van terrorisme, van de ontwikkelingen in
en rond Irak, het Afrikabeleid en in het multilaterale systeem.
Vraag 10
Welke minister krijgt uiteindelijk de politieke verantwoordelijkheid
over de besteding van de middelen uit het stabiliteitsfonds?
Antwoord
Materieel valt het Stabiliteitsfonds onder de gezamenlijke
verantwoordelijkheid van de ministers van Buitenlandse Zaken en voor
Ontwikkelingssamenwerking. De begroting voor Ontwikkelingssamenwerking
maakt immers deel uit van de begroting van Buitenlandse Zaken. Vanwege
die omstandigheid wordt de begroting van Buitenlandse Zaken zowel door
de Minister van Buitenlandse Zaken als door de Minister voor
Ontwikkelingssamenwerking ondertekend. De Minister van Buitenlandse
Zaken is als hoofd van het departement eindverantwoordelijk voor de
besteding van de middelen uit zijn begroting.
Vraag 11
Is de inzet van het stabiliteitsfonds beperkt tot de landen waarmee
een ontwikkelingsrelatie bestaat?
Vraag 12
Is reeds duidelijk welke vredesdialogen in 2004 onder meer uit het
zogenaamde stabiliteitsfonds zullen worden gefinancierd? Is hierbij
ook ruimte voor het ondersteunen van vredesdialogen in de Aziatische
regio, bijvoorbeeld in Nepal? Met behulp van welke criteria wordt
bepaald welke landen hiervoor in aanmerking komen?
Vraag 16
Aan welke criteria moeten activiteiten voldoen om voor financiering
uit het stabiliteitsfonds in aanmerking te komen?
Antwoord
Het fonds kan worden ingezet in ontwikkelingslanden (DAC-I-landen) en
de zogeheten transitielanden (DAC-II-landen). Daarbij vormen de voor
het Nederlandse beleid prioritaire landen en regio's het richtsnoer,
maar de inzet van middelen zal zich daartoe niet hoeven te beperken.
Over de in 2004 eventueel uit het Stabiliteitsfonds te financieren
vredesdialogen vallen op dit moment nog geen specifieke uitspraken te
doen. Ook het ondersteunen van vredesdialogen in de Aziatische regio
behoort tot de mogelijkheden. Bij de keuze welke activiteiten in welke
landen te financieren is het voornaamste criterium dat het fonds
zoveel mogelijk in samenhang met andere instrumenten en middelen van
het geïntegreerde Nederlandse buitenlandse beleid zal worden ingezet.
De op 3 oktober jl. aan de Kamer verzonden brief over de oprichting
van het Stabiliteitsfonds (TK 29200 V, nr. 10) vormt het
beoordelingskader voor mogelijk uit het fonds te financieren
activiteiten. Belangrijke uitgangspunten zijn: (1) het op snelle en
flexibele wijze ondersteuning kunnen bieden bij activiteiten op het
snijvlak van vrede, veiligheid en ontwikkeling, (2) bijzondere
aandacht voor conflictpreventie en vredesopbouw waaronder hervormingen
binnen de veiligheidssector, (3) het zoveel mogelijk inzetten van het
fonds in samenhang met de andere instrumenten van het Nederlands
beleid en (4) aanwending van het fonds in uitsluitend
ontwikkelingslanden (DAC-I-landen) en de zogeheten transitielanden
(DAC-II-landen).
Vraag 13
Hoe zal de verrekening non-ODA en ODA, die nu aangekondigd staat als
een verrekening achteraf, plaatsvinden? Wil de regering een bepaald
deel reserveren voor ODA? Zo ja, hoeveel? Welke criteria zullen
hierbij worden gehanteerd?
Vraag 68
Wanneer ontvangt de Kamer een overzicht met daarin de voornemens voor
aanwending van de middelen uit het Stabiliteitsfonds voor 2004? De
brief van 3 oktober 2003 bevat namelijk slechts voorbeelden van
activiteiten die onder het fonds zouden kunnen vallen. Hoe verhoudt
het voorgestelde Stabiliteitsfonds zich tot het reeds bestaande
Vredesfonds, zowel qua doelstellingen als qua systematiek?
Antwoord
Uit het Stabiliteitsfonds zullen activiteiten worden gefinancierd, die
liggen op het snijvlak van vrede, veiligheid en stabiliteit. Met de
instelling van dit fonds is Nederland in staat op een flexibele manier
in te spelen op ontwikkelingen. Gezien de aard van de activiteiten is
het moeilijk vooraf aan te geven welke activiteiten precies worden
voorzien. Het Stabiliteitsfonds is meer dan het Vredesfonds gericht op
ontwikkeling. Er zal dan ook op voorhand geen vast deel van de in het
kader van het Stabiliteitsfonds beschikbare middelen voor 'Official
Development Assistance' (ODA) worden gereserveerd. De uit het
Stabiliteitsfonds gefinancierde activiteiten die blijken te voldoen
aan de geldende OESO/DAC-normen, zullen achteraf als zodanig worden
toegerekend.
Activiteiten die onder het Vredesfonds worden gefinancierd komen niet
in aanmerking voor financiering met ODA-middelen. De criteria voor het
Vredesfonds zijn vastgesteld op basis van de motie-Koenders c.s. (TK
26800 V, nr. 38) en de motie-Harrewijn (TK 26900, nr. 24). Het
Vredesfonds zal per 1 januari 2004 grotendeels opgaan in het
Stabiliteitsfonds. (Zie ook het antwoord op vraag 13 bij de HGIS-nota)
Vraag 14
Wat is de stand van zaken bij de discussie binnen OESO en DAC en met
de relevante en betrokken landen over het oprekken van de DAC-criteria
in het kader van het Stabiliteitsfonds? Wat is exact het standpunt en
de inbreng van de Nederlandse regering en welke standpunten nemen
overige betrokken landen in?
Vraag 15
Zullen de wijzigingen in de OESO-DAC criteria voor de toerekening naar
ODA en non-ODA, waarvoor de regering zich wil inzetten, consequenties
hebben voor de toerekening van bestedingen van het stabiliteitsfonds
naar ODA of non-ODA?
Antwoord
De regering beraadt zich momenteel op de wenselijke reikwijdte van de
OESO-DAC criteria in relatie tot vrede, veiligheid en ontwikkeling.
Activiteiten gericht op de verbetering van het (democratisch) bestuur
van de veiligheidssector, hervorming en training van het militaire
apparaat in een post-conflictland en (delen van) vredesoperaties in
ontwikkelingslanden zijn voorbeelden van ontwikkelings relevante
activiteiten. Het zijn dan ook dergelijke activiteiten in het kader
van het stabiliteitsfonds waarvoor Nederland ODA-registratie wil
bepleiten. Ook verwijs ik hierbij naar de brief over de oprichting
van het Stabiliteitsfonds van 3 oktober jl.
De door Nederland beoogde verruiming van de OESO/DAC-richtlijnen raakt
dezelfde problematiek als die van het Stabiliteitsfonds, maar staat
los van de instelling van het Stabiliteitsfonds. Begin oktober 2003
vond op de bijeenkomst van het OESO-DAC Netwerk `Conflict, Peace and
Development Cooperation" een eerste inventariserende discussie plaats
rond de ODA-biliteit van activiteiten op het snijvlak van veiligheid,
stabiliteit en ontwikkeling. Tijdens de informele discussies bleken
ook enkele andere landen open te staan voor een mogelijke verruiming
van de criteria.
Bij een mogelijke wijziging van de OESO-DAC criteria zou dit in de
toekomst van invloed kunnen zijn op de toerekening van bestedingen van
het stabiliteitsfonds naar ODA en non-ODA. Overigens vormen de
OESO-DAC richtlijnen geen belemmering voor het financieren van
activiteiten uit het fonds.
Vraag 17
Wordt het Stabiliteitsfonds opgericht om een OS-kader te geven aan
geïntegreerd beleid? Is het zo dat de militaire activiteiten
gefinancierd uit dit fonds als ondersteunend aan OS-beleid aan te
merken zijn? Aan welke voorwaarden moet een activiteit voldoen om als
ontwikkelingsrelevant aangemerkt te worden?
Antwoord
Het Stabiliteitsfonds heeft tot doel bij te dragen aan de realisatie
van een geïntegreerd beleid op het gebied van veiligheid, stabiliteit
en ontwikkeling. De eventueel uit het fonds te financieren militaire
activiteiten dienen dit doel te bevorderen en kunnen als zodanig
worden aangemerkt als ondersteunend aan zowel het OS-beleid als het
veiligheidsbeleid. De inzet van Nederlandse militaire eenheden in
vredesmissies wordt overigens niet uit het fonds gefinancierd;
daarvoor bestaat reeds een aparte voorziening. De uit het
Stabiliteitsfonds gefinancierde activiteiten die blijken te voldoen
aan de geldende OESO/DAC-richtlijnen ter zake, zullen achteraf als ODA
worden aangemerkt.
Vraag 18
Hoe en wanneer wil de regering met het maatschappelijk middenveld
overleggen op welke wijze er invulling gegeven kan worden aan het
Stabiliteitsfonds, inclusief de discussie over ODA en non-ODA?
Antwoord
Bij de voorbereiding van de oprichting van het Stabiliteitsfonds heeft
reeds een eerste overleg met vertegenwoordigers van het
maatschappelijk middenveld plaatsgevonden over aard en opzet van het
fonds. Ook in de toekomst zal de regering gebruik blijven maken van de
beschikbare kennis en expertise van maatschappelijke organisaties. De
reeds bestaande overlegfora bieden een goede mogelijkheid om van
gedachten te wisselen over de problematiek waarop het
Stabiliteitsfonds zich richt. Te gelegener tijd zullen de
maatschappelijke organisaties worden geïnformeerd over verloop en
uitkomsten van de discussies in OESO/DAC-verband over een mogelijke
bijstelling van de richtlijnen inzake 'Official Development
Assistance'.
Vraag 19
Kan de regering concreet en schematisch apart per organisatie
aangegeven wat de EU, NAVO en VN het afgelopen jaar concreet hebben
gedaan en het komende jaar zullen gaan doen als het gaat om het
bestrijden van terrorisme?
Antwoord
De regering heeft de afgelopen tijd in haar diverse rapportages ruim
aandacht besteed aan de activiteiten van de hier genoemde
organisaties, maar ook van bijvoorbeeld de OVSE, op het terrein van de
bestrijding van terrorisme. Vandaar dat hier volstaan wordt met een
korte weergave.
De Europese Unie heeft direct na de aanslagen van 11 september 2001
het EU Actieplan Terrorismebestrijding aangenomen. Hierin werd een
groot aantal maatregelen genomen ter voorkoming en bestrijding van
terrorisme. Deze maatregelen lagen o.a. op het terrein van justitie
(o.a. het Europees aanhoudingsbevel), informatieverzameling (o.a.
verbetering informatie-uitwisseling tussen Lidstaten, opstellen van
dreigingsanalyses), luchtvaartveiligheid, bestrijding van financiering
van terrorisme en de gevolgen voor de relaties met derde landen (o.a.
versterkte dialoog over terrorismebestrijding, technische assistentie
bij implementatie van antiterrorisme maartregelen, terrorismeclausule
in verdragen met derde landen). De EU heeft ook het afgelopen jaar
hard gewerkt aan de implementatie van deze maatregelen. Over de
voortgang van implementatie wordt halfjaarlijks gerapporteerd aan de
Europese Raad.
De NAVO-bondgenoten hebben na de aanslagen op 11 september 2001 art. V
van het Noord-Atlantisch Verdrag ingeroepen en besloten tot een serie
maatregelen, waaronder patrouilles met NAVO-vliegtuigen in het
VS-luchtruim, patrouilles in de oostelijke Middellandse Zee,
substantiële deelname aan de VS-geleide operatie Enduring Freedom en,
recentelijk, de overname van de leiding van ISAF in Afghanistan.
Andere maatregelen zijn een intensivering van de uitwisseling van
inlichtingen en opstellen van dreigingsanalyses, alsmede versterkte
samenwerking met partnerlanden in de strijd tegen terrorisme. Tijdens
de top in Praag, november 2002, is een pakket antiterrorisme
maatregelen goedgekeurd. Onderdeel daarvan is het `Military Concept
for Defence against Terrorism' waarin NAVO's potentiële rol op een
viertal terreinen (defensieve maatregelen, management van de gevolgen
van een aanval, contra terrorisme maatregelen en militaire
samenwerking) is weergegeven. Verdediging tegen terrorisme speelt
voorts een nadrukkelijke rol in de capaciteitendiscussie. Tevens zijn
er afspraken gemaakt over verdediging van burgerbevolking, o.a. tegen
mogelijke aanvallen met massavernietigingswapens. De implementatie van
dit pakket zal ook in 2004 voortgezet worden.
Ook door de Verenigde Naties zijn direct na de aanslagen op 11
september 2001 maatregelen genomen. Zo heeft de VN Veiligheidsraad
resolutie 1373 aangenomen die lidstaten verplicht allerlei
maatregelen te nemen ter voorkoming en bestrijding van terrorisme en
de financiering daarvan. Deze resolutie riep verder het Counter
Terrorism Committee (CTC) in het leven voor het monitoren van de
implementatie door lidstaten. Daartoe heeft het CTC de afgelopen jaren
voortgangsrapporten van lidstaten kritisch beoordeeld en zal dit ook
in 2004 blijven doen. Waar nodig bemiddelt het CTC bij het verlenen
van technische assistentie aan lidstaten die niet op eigen kracht aan
hun verplichtingen kunnen voldoen. Om deze technische assistentie te
verlenen is het UN Office for Drugs and Crime dit jaar gestart met het
Global Programme against Terrorism. Dit programma zal de komende jaren
onder meer landen assisteren bij de ratificatie van VN
antiterrorismeverdragen. De VN Veiligheidsraad heeft verder dit jaar
de sancties tegen aan Al-Qaida gelieerde entiteiten en personen
verfijnd en besloten dit binnen 12 maanden weer te doen. Tot slot
wordt er binnen de Zesde Commissie van de Algemene Vergadering van de
Verenigde Naties onder meer onderhandeld over een Alomvattend
VN-verdrag tegen terrorisme en een VN-verdrag tegen nucleair
terrorisme. In 2004 worden de onderhandelingen hierover voortgezet.
Vraag 20
Kan de regering toelichten wat zij, buiten de fora van de EU, NAVO en
VN, zélf doet om terrorisme te bestrijden?
Vraag 109
Kan de regering uitleggen wat de "versterkte" inspanningen en
maatregelen van de Nederlandse regering om het internationale
terrorisme terug te dringen in concreto inhouden?
Vraag 293
Terrorismebestrijding kent een zowel een internationale agenda
component als een bilaterale component. Waar bestaat die bilaterale
component precies uit?
Antwoord
De regering is van mening dat een grensoverschrijdend fenomeen als
terrorisme alleen effectief bestreden kan worden in samenwerking met
andere landen. Daarom concentreert de regering haar inspanningen in de
multilaterale fora (EU, VN, NAVO, OVSE). Dit neemt niet weg dat
Nederland ook bilateraal initiatieven onderneemt. In samenwerking met
de VS voert Nederland het Container Security Initiative uit, dat zich
richt op het verbeteren van de veiligheid van scheepstransport.
Daarnaast is, ook met de VS, op het gebied van bestrijding van
financiering van terrorisme een "best practices paper" opgesteld dat
als input heeft gediend voor discussies in het kader van de Financial
Action Task Force (FATF) van de OESO. Doelstelling is steeds om
dergelijke initiatieven te integreren in de multilaterale fora.
Vraag 21
Kan de regering toelichten waar de meerwaarde, die aanleiding geeft
tot een geïntegreerde aanpak binnen een regionale benadering, uit moet
bestaan, en hoe die meerwaarde a priori gemeten wordt?
Vraag 23
Deelt de regering de mening dat niet de hele wereld prioriteit kan
zijn van het Nederlandse beleid en de regionale benadering? Welke
regio's hebben de grootste prioriteit en kan hier een kwantitatieve
ordening bij worden gegeven?
Vraag 238
Op welke gronden is gekozen voor deze drie regio's en waarom niet ook
voor de regio Midden-Oosten, waar conflictbeheersing en stabiliteit
juist ook zo urgent zijn en van invloed zijn op het Nederlands
veiligheidsbelang.
Antwoord
Het begrip "regionale benadering" dekt een geïntegreerde inzet van
middelen op het gebied van buitenlands beleid en
ontwikkelingssamenwerking. In dat kader is het voor wat betreft de
inzet van ontwikkelingssamenwerkingsmiddelen noodzakelijk om
prioritaire regio's aan te geven. De regering geeft daarbij prioriteit
aan regio's zoals het Grote Meren gebied, de Hoorn van Afrika en de
Westelijke Balkan. De puur buitenlandspolitieke (niet OS-)
prioriteiten liggen in een breder spectrum, waarin bijvoorbeeld
nadrukkelijk ook de relatie met de Verenigde Staten, het Midden-Oosten
Vredesproces en de dialoog met de Arabische wereld aandacht krijgen.
Er is sprake van dubbele meerwaarde. Die vloeit ten eerste voort uit
de erkenning van het regionale perspectief (en dus het zoeken naar
regionale oplossingen) en ten tweede uit de gecombineerde inzet van
instrumenten van buitenlands beleid. Vanwege regionale invloeden
kunnen het nationaal perspectief en één instrument van buitenlands
beleid dan wel ontwikkelingssamenwerking onvoldoende zijn om tot een
oplossing te komen. Voorbeelden zijn vrede en veiligheid, milieu en
migratie. Die meerwaarde laat zich overigens moeilijk meten in
kwantitatieve termen. De meerwaarde is echter wel tastbaar,
bijvoorbeeld de totstandkoming van een vredesakkoord door de inzet van
meerdere instrumenten van buitenlands beleid en
ontwikkelingssamenwerking.
De Grote Meren en de Hoorn van Afrika worden nadrukkelijk gekenmerkt
door regionale problemen op het gebied van veiligheid en stabiliteit.
De Grote Meren en de Hoorn liggen bovendien in het armste werelddeel:
Afrika. Als armste werelddeel verdient Afrika extra aandacht in de
strijd tegen honger, ziekte, conflict, natuurdegradatie en
ongelijkheid. Van oudsher is de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking
sterk in Afrika vertegenwoordigd. Die betrokkenheid geldt ook de
Westelijke Balkan, waar Nederland via gerichte steun aan het
transitieproces een bijdrage levert aan conflictbeheersing,
stabiliteit en duurzame ontwikkeling in de regio. Een regionale
benadering vanuit ontwikkelingssamenwerking van het Midden-Oosten ligt
minder in de rede vanwege het grote aantal middeninkomenslanden in
deze regio. In het Midden-Oosten is de samenwerking op het terrein van
ontwikkelingssamenwerking dan ook beperkt tot drie partnerlanden.
Vraag 22
Vormt het bevorderen van ondertekening en ratificatie van het Statuut
voor het Internationaal Strafhof door partnerlanden een onderdeel van
het geïntegreerde buitenlands beleid? Zijn er voorbeelden te geven dat
Nederland hier actief een rol bij vervult? Bestaat er hierover dialoog
met de regering van Guatemala?
Antwoord
Ja. Het bevorderen van ratificatie van het Statuut van het
Internationaal Strafhof is nog steeds van groot belang en maakt deel
uit van het geïntegreerd buitenlands beleid. Voor de legitimiteit van
het Hof is universele acceptatie en effectief opereren essentieel.
Nederland acht daarom een voortdurende campagne gericht op de
ratificatie en implementatie van het Statuut van het Internationaal
Strafhof noodzakelijk. Overeenkomstig het Nederlandse regeringsbeleid
en de EU Common Position en het EU Action Plan spant Nederland zich in
voor een zo breed mogelijke ratificatie, acceptatie, goedkeuring of
toetreding tot het Statuut alsmede de implementatie daarvan. Hoewel
het Statuut op dit moment reeds door 92 landen is geratificeerd, zijn
veel andere landen nog in het proces van ratificatie. Een groot aantal
landen is dit proces nog niet begonnen. Daarnaast blijken veel landen
problemen te ondervinden bij implementatie van de bepalingen van het
Statuut in nationale wetgeving. Nederland richt zich bij de concrete
ondersteuning van landen in het bijzonder op de kandidaat-lidstaat
Tsjechië, alsmede een specifieke groep landen in Afrika, het
Midden-Oosten en Zuidoost Azië. Nederland heeft als gastland van het
Hof een speciale doch geenszins exclusieve verantwoordelijkheid voor
het effectief functioneren van het Hof.
Voorbeelden van recente projecten ter realisering van bovengenoemde
doelstellingen, waar Nederland financieel en / of inhoudelijk aan
heeft bijgedragen zijn: een conferentie in Mexico georganiseerd door
`the Center for International Law' en het Max Planck Instituut, het
forum van de `Parliamentarians for Global Action' in New York; een
seminar georganiseerd door de `Chinese Society for International Law'
in Peking, een conferentie in Accra georganiseerd door de NGO Africa
Legal Aid en een campagne in Azië georganiseerd door Forum Asia.
Ook heeft Nederland zelf een seminar in Amman (Jordanië) en een
bijeenkomst in Santiago de Chile georganiseerd. In december 2003
organiseert Nederland een regionaal seminar in Burkina Faso met
deelname van Afrikaanse landen. Een bijeenkomst in Praag staat gepland
voor begin 2004. Ook staat een bijeenkomst in Jemen op stapel.
Ten aanzien van Guatemala heeft de Minister van
Ontwikkelingssamenwerking tijdens een recente reis door Latijns
Amerika gesproken met de Guatemalteekse autoriteiten. Uit deze
gesprekken kwam naar voren dat president Alfonso Protillo het
Constitutionele Hof in januari 2002 om advies heeft gevraagd
betreffende de compatibiliteit van het Statuut en de Guatemalteekse
grondwet. Op 26 maart 2002 besliste het Hof dat er geen
onverenigbaarheid is tussen het Statuut en de grondwet van Guatemala.
Desondanks bestaat er oppositie tegen het Internationaal Strafhof van
met name de conservatieve leden van de huidige regering.
Guatemalteekse NGO's lobbyen actief, zowel nationaal als regionaal, om
de regering over te halen tot het Statuut toe te treden. Guatemala
heeft overigens geen bilaterale overeenkomst inzake de overdracht van
personen aan het Strafhof met de Verenigde Staten gesloten.
Vraag 24
Wanneer zullen in het verleden verdwenen en niet-verantwoorde
ontwikkelingsgelden van de Palestijnen worden teruggevorderd en welke
initiatieven zal Nederland daartoe nemen?
Antwoord
De regering meent dat het terugvorderen van niet-verantwoorde
Nederlandse ontwikkelingsgelden onder de huidige omstandigheden niet
opportuun is vanwege de negatieve effecten die dit zou hebben op de
Palestijnse bevolking, die in het algemeen sterk afhankelijk is van de
financiële ondersteuning die zij direct of indirect via de Palestijnse
Autoriteit ontvangt. Overigens staat op dit moment niet vast dat bij
de door het IMF aangehaalde bedragen sprake is van niet-verantwoorde
Nederlandse ontwikkelingsgelden. Onder leiding van de Palestijnse
minister van Financiën Salim Fayad is een grootscheepse operatie
uitgevoerd om de transparantie van Palestijnse financiën op orde te
brengen. Dankzij zijn inspanningen is deze financiële transparantie op
een alleszins acceptabel niveau gebracht. Voor wat betreft dit laatste
verwijs ik naar de antwoorden op vragen die de kamerleden Wilders en
Eurlings stelden (TK aanhangsel van de handelingen, 2003-2004, nr.
168), waarin ik mijn standpunt uiteenzette ten aanzien van de
uitkomsten van het op 15 september door het IMF gepubliceerde rapport
aangaande de financiële huishouding van de Palestijnse Autoriteit.
Vraag 25
Kent de regering een Arabisch dan wel islamitisch land dat met recht
democratisch genoemd kan worden en waar de rechtsstaat, de rule of
law, de civil society en respect voor de mensenrechten voldoende is
ontwikkeld? Zo ja, welk land? Zo neen, welke conclusie verbindt de
regering daaraan?
Vraag 186
Is de regering op de hoogte van recente rapporten over de Arabische
wereld, zoals het rapport van de Wereldbank Better Governance for
Development in the Middle East and North Africa en het Arab Human
Development Report? Wat is het algemene regeringsoordeel over deze
rapporten?
Antwoord
De landen waarop wordt gedoeld, bevinden zich in verschillende stadia
van democratisering. Daarbij verdient Turkije, een seculier
Islamitisch land en tevens NAVO-bondgenoot, in dit kader in positieve
zin vermelding. Sommige landen staan nog helemaal aan het begin van
democratisering, terwijl andere verder zijn. In geen van deze landen
is de situatie op alle genoemde gebieden zodanig dat gesproken kan
worden van een democratische rechtstaat. De regering onderschrijft het
belang van ontwikkeling en democratisering in de Arabische regio. Uit
de UNDP Arab Human Development Reports 2002 en 2003 bleek dat gebrek
aan vrijheid één van de belangrijkste belemmeringen vormt voor de
ontwikkeling van deze regio. In het verlengde hiervan verwijs ik
overigens naar het antwoord op de kamervragen die over dit rapport
zijn gesteld (2030401780, antwoord verzonden op 17 november 2003). Ook
de bevindingen in het Rapport van de Wereldbank, waarin met name
gebrekkig bestuur en onvoldoende betrokkenheid van burgers in
besluitvormingsprocessen als problemen worden geïdentificeerd, wijzen
in die richting. Het is dan ook van groot belang dat deze landen
hieraan actief werken. Deze zaken komen voortdurend aan de orde in
gesprekken met deze landen, zowel bilateraal als in het kader van het
Barcelona-proces. De regering ijvert ervoor dat de
mensenrechtenparagraaf in de Associatie-akkoorden tussen de Europese
Unie en de landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten uitgewerkt
wordt naar concrete maatregelen in de praktijk. De Commissie heeft,
mede op verzoek van Nederland, op 21 mei 2003 een Mededeling
gepubliceerd waarin aanbevelingen worden gedaan voor de intensivering
van de relaties met de Mediterrane landen op het vlak van
mensenrechten en democratisering. Deze Mededeling zal op korte termijn
in de Raad worden behandeld. Waar mogelijk dienen de betrokken landen
gestimuleerd te worden het democratiseringsproces (verder) op gang te
brengen en ook geholpen te worden bij de uitwerking hiervan in de
praktijk. Democratisering en goed bestuur zijn al geruime tijd
duidelijke aandachtspunten in het Nederlandse buitenlandse beleid
inclusief het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. In het licht van het
UNDP Arab Human Development Report 2003 verdient de positie van de
vrouw in de Arabische wereld daarbij bijzondere aandacht.
Vraag 26
Welke initiatieven heeft de Nederlandse regering recentelijk genomen
om het vredesproces in het Midden-Oosten vlot te trekken? Welke
initiatieven heeft de Europese Unie in dit verband genomen? Op welke
wijze wordt er druk op de Verenigde Staten uitgeoefend om de
uitvoering van de roadmap bij beide partijen af te dwingen?
Antwoord
De Nederlandse regering grijpt iedere mogelijkheid aan om de
Israëlische regering en de Palestijnse Autoriteit aan te spreken op
hun, in de roadmap vermelde, verplichtingen. Beide partijen hebben
zich gecommitteerd aan de uitvoering van het pakket aan maatregelen,
zij het dat Israël daarbij op 14 punten voorbehouden heeft gemaakt.
Zowel Nederland als de Europese Unie roepen zowel Israël als de
Palestijnse Autoriteit op hun verplichtingen in het kader van de
Roadmap na te komen. De Palestijnse Autoriteit dient in dat kader
onmiddellijk een begin te maken met bestrijding van terrorisme en
dient binnenlandse hervormingen door te voeren, waaronder op het
terrein van veiligheid. Israël dient te stoppen met uitbreiding van de
nederzettingen en de bouw van het zogenaamde veiligheidshek en dient
daarnaast de humanitaire omstandigheden van de Palestijnse bevolking
te verbeteren. In EU-verband gebeurt dit onder meer in de
Associatieraad met Israël, laatstelijk op 17/18 november 2003, en het
Associatiecomité met de Palestijnen, laatstelijk in juni 2003.
Daarnaast heeft de EU bij monde van de speciale vertegenwoordiger voor
het Midden-Oosten, Ambassadeur Otte, tijdens zijn recent bezoek aan de
regio de Palestijnse Autoriteit aangesproken op haar verplichtingen en
gewezen op de eventuele consequenties indien de gewenste maatregelen
uitblijven. De Amerikaanse rol in het Midden Oosten vredesproces is
naar onze overtuiging van cruciale betekenis. Het Midden Oosten
vredesproces vormt een vast onderdeel van de bilaterale gesprekken
tussen Nederland en de Verenigde Staten. De samenwerking tussen Europa
en de Amerikaanse regering dienaangaande is intensief en constructief,
onder meer in het kader van het zgn. Kwartet, getuige de Amerikaanse
steun voor de - door Europa geïnitieerde - roadmap.
Vraag 27
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het in kaart brengen van
mensenrechtenschendingen in Afghanistan? Hoe wordt gewaarborgd dat in
de toekomst bewijsmateriaal over schendingen van de mensenrechten
veilig wordt gesteld en dat onderzoek naar mensenrechtenschendingen
wordt voortgezet, ook na de geplande verkiezingen volgend jaar?
Antwoord
Mensenrechtenschendingen in Afghanistan worden geregistreerd door
UNAMA en de Afghaanse Mensenrechtencommissie, die elk over een aantal
veldkantoren beschikken. Daarnaast monitoren diverse NGO's, zoals
Amnesty International en Human Rights Watch, de
mensenrechtenschendingen. Het veiligstellen van bewijsmateriaal is een
belangrijk punt, waar genoemde organisaties aandacht aan besteden.
Uitgaande van de ontwerptekst voor de nieuwe Grondwet houdt de
Mensenrechtencommissie na afloop van de Bonn-agenda in de zomer van
2004 waarschijnlijk het hoofdmandaat voor de monitoring van
schendingen.
Naast nationale mechanismen zullen ook de mensenrechten-instrumenten
van de VN, zoals de toezichthoudende comité's van de VN-verdragen, een
rol kunnen spelen bij de monitoring van de naleving.
Bij de inventarisatie van mensenrechtenschendingen is het goed de
Afghaanse context in gedachten te houden. Om te kunnen optreden tegen
geregistreerde schendingen zijn een transparante maatschappij en
voldoende capaciteit en verantwoordingsplicht van staatsinstellingen
nodig. Momenteel ontbreken deze, maar de overgangsregering in Kabul
(ATA) legt daar thans in lijn met het Bonn-akkoord een basis voor.
Vraag 28
Op welke wijze wordt de Nederlandse betrokkenheid bij de verbetering
van de veiligheid en de wederopbouw van Afghanistan in 2004
voortgezet?
Antwoord
De regering overweegt de Nederlandse militaire betrokkenheid bij de
stabilisering van Afghanistan in 2004 verder vervolg te geven. Daartoe
worden momenteel diverse opties bezien. De regering is voornemens in
de loop van november een besluit te nemen over mogelijke deelneming
aan uitbreiding van ISAF, primair bij de Duitse presentie in Kunduz
(Provincial Reconstruction Team). Eén en ander hangt samen met de
noodzaak van nadere besluitvorming in NAVO-verband.
Daarnaast heeft Nederland zich meerjarig gecommitteerd aan de
wederopbouw van Afghanistan, hetgeen zich onder meer uit in de
plaatsing van het land op de lijst van partnerlanden in de
Ontwikkelingssamenwerking. Nederland hecht daarbij aan Afghaans
'ownership' bij de wederopbouw en draagt daarom vooral bij aan het
Afghanistan Reconstruction Trust Fund, dat door het Afghaanse
Ministerie van Financiën beheerd wordt. Daarnaast wordt overwogen om
uit het Stabiliteitsfonds bij te dragen aan de wederopbouw van de
veiligheidsstructuren. Voorts zal waarschijnlijk wederom humanitaire
hulp worden verstrekt.
Vraag 29
Hoe verlopen de voorbereidingen van de verkiezingen in Afghanistan?
Zijn er voldoende fondsen en VN-medewerkers om de verkiezingen voor te
bereiden? Hebben de VN-medewerkers die zich bezig houden met de
voorbereidingen ten behoeve van de verkiezingen toegang tot het hele
gebied? Wat is de verwachte verkiezingsdatum?
Antwoord
Het proces van politieke wederopbouw in Afghanistan vordert langzaam.
De voorbereidingen voor de verkiezingen zijn gestart door UNAMA en de
Afghaanse verkiezingscommissie. De eerste stap is het
registratieproces dat in drie fases zal verlopen, te beginnen in de
grote steden. Deze eerste fase zal per 1 december van start gaan. Voor
deze fase is voldoende geld beschikbaar. Voor de tweede en derde fase,
die van februari tot en met april zullen duren, ontbreken fondsen
(nog) goeddeels. Naast financiële problemen kent het registratieproces
ook problemen van andere aard, zoals veiligheid, logistiek en cultuur.
De zuidelijke provincies zijn onveilig door destabiliserende
activiteiten van onder andere de Taliban en Al Qaida. De krappe
tijdspanne en geldgebrek trekken een zware wissel op de acquisitie van
materieel en het opbouwen van capaciteit bij de Afghaanse
verkiezingscommissie. Het is derhalve niet zeker of de
verkiezingsteams daadwerkelijk alle districten zullen bereiken. De
traditionele samenleving bemoeilijkt daarnaast de deelname van
kiesgerechtigde vrouwen aan de verkiezingen. De Constitutionele Loya
Jirga zal zich in december naar verhoopt uitspreken over de datum en
de modaliteiten van de verkiezingen rond de zomer. Het is niet
ondenkbaar dat de verkiezingen, oorspronkelijk voorzien voor juni
2004, met enkele maanden zullen worden uitgesteld, maar vooralsnog
blijft de in Bonn overeengekomen streefdatum staan.
Vraag 30
Aan wie worden door de Nederlandse militairen in Irak de arrestanten
dan wel verdachten overgedragen? Vormt de overdracht van arrestanten
dan wel de verdachten via de Britten aan de Amerikaanse troepen een
schending van het EVRM of andere verdragen waaraan Nederland zich
gecommitteerd heeft? Zijn er door Nederland overgedragen arrestanten
overgevlogen naar de VS?
Antwoord
Nederland heeft met het Verenigd Koninkrijk afgesproken dat personen
die worden verdacht van commune misdrijven zo snel mogelijk worden
overdragen aan de Irakese autoriteiten. Personen die zijn aangehouden
omdat zij een directe bedreiging vormen voor de stabilisatiemacht of
die worden verdacht van oorlogsmisdrijven worden overgedragen aan het
Verenigd Koninkrijk. Op grond van de effectieve controle die het
Verenigd Koninkrijk uitoefent in een deel van Irak zou in beginsel
kunnen worden aangenomen dat het EVRM aldaar van toepassing is op het
Verenigd Koninkrijk in Irak Dit geldt ook ten aanzien van eventuele
overdracht van gevangenen aan derde landen, alsmede voor gevangenen
die door Nederland aan het Verenigd Koninkrijk zijn overgedragen.
Vraag 31
Hoe beoordeelt de Nederlandse regering het detentieregime in
Guantánamo Bay? Hoe beoordeelt de Nederlandse regering de rapportages
van het Internationale Rode Kruis (ICRC) over Guantánamo Bay? Worden
in Guantánamo Bay de Geneefse conventies geschonden? Wijst de
Nederlandse regering de VS bilateraal dan wel multilateraal op het
feit dat het detentieregime en de onduidelijke juridische procedures
een schending van de conventies zijn?
Vraag 152
Welke stappen zijn er recent ondernomen om een einde te maken aan de
slechte rechtspositie van de gedetineerden op Guantánamo Bay? Klopt
het dat er in ieder geval twee gedetineerden als gevolg van doodslag
zijn overleden?
Vraag 153
Welk vervolg geeft de Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken van de
EU (RAZEB) aan de kritische resolutie van het Europees Parlement
inzake Guantánamo Bay, die medio oktober 2003 is aangenomen? Wat wordt
de Nederlandse insteek? Is er ooit een kritische EU-verklaring inzake
het detentieregime in Guantánamo Bay uitgegaan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De VS is van mening dat de gevangenen in Guantánamo Bay niet onder de
Geneefse Conventies vallen. Op basis van door de Amerikaanse regering
verstrekte informatie heeft de regering begrepen dat de betrokkenen de
facto een behandeling krijgen als krijgsgevangenen ingevolge
bepalingen van de Geneefse Conventie.
De regering beoordeelt de rapportages van het ICRC over Guantánamo Bay
in het algemeen als gedegen en van goede kwaliteit, maar ook als
zorgwekkend. De zorg die het ICRC in deze rapportages uitspreekt wordt
door de regering, en ook door de EU Lidstaten, gedeeld.
Om de vraag of de Geneefse conventies in Guantánamo Bay worden
geschonden te kunnen beantwoorden is specifieke kennis van individuele
gevallen van gedetineerden noodzakelijk. Over deze kennis beschikt de
regering niet. Zij heeft geen informatie over het overlijden van twee
gedetineerden als gevolg van doodslag. De regering gaat ervan uit dat
de VS zich volledig bewust is van zijn volkenrechtelijke
verplichtingen, met inbegrip van die op het terrein van de
mensenrechten, en de intentie heeft deze verplichtingen na te leven.
De regering heeft zich meermalen in die zin uitgesproken.
In bilateraal verband wordt door de Nederlandse regering regelmatig
aandacht gevraagd voor de situatie in Guantánamo Bay, recentelijk
tijdens overleg met de Amerikaanse ambassadeur voor oorlogsmisdaden
Prosper, Asst. Secretary voor mensenrechten Craner en met
mensenrechtenambassadeur Southwick, en ook in multilaterale fora,
zoals in de OVSE Human Dimension Implementation Meeting.
Vraag 32
Is de regering bereid, via de contacten die zij in Irak heeft,
consequente aandacht te vragen voor de positie en vertegenwoordiging
van de Assyrisch-Christelijke minderheid, in het bijzonder wanneer een
aanvang gemaakt zal worden met het opstellen van een
ontwerpconstitutie, maar ook nu reeds bij de opbouw van het lokaal en
landelijk bestuur? Kan zij de Kamer inlichten hoe tot nu toe met deze
minderheid omgegaan wordt bij de wederopbouw van instituties?
Vraag 112
Wat is de regeringsopvatting over de wijze waarop de belangen van
minderheidsgroepen in de afgelopen twaalf jaar in de Koerdische
autonome zone in Irak zijn behandeld? Is de regering van mening dat
dit een voorbeeld is voor het gehele land of meent u dat er ernstige
fouten zijn gemaakt?
Vraag 113
Is de regering de voorkeur van de gehele Irakese politieke wereld om
te streven naar een federatief Irak te steunen? Zo neen, wat zijn de
regeringsbezwaren tegen een federatief Irak? Moeten niet de
opvattingen van de Irakese politieke organisaties zelf maatstaf zijn
voor de ontwikkelingen in het land?
Antwoord
De regering is van mening dat de Irakezen thans zelf hun eigen
toekomst moeten kunnen bepalen, met name waar het de toekomstige
constitutie en staatsvorm betreft. De regering is van mening dat
daarbij rekening gehouden moet worden met de rechten van de
verschillende bevolkingsgroepen in Irak, waaronder ook minderheden
zoals de Assyrisch-Christelijke minderheid. Het is in dit verband een
goed teken dat in de Iraqi Governing Council de verschillende
bevolkingsgroepen, waaronder ook de Assyrisch-Christelijke minderheid
vertegenwoordigd zijn.
Vraag 33
In de nota Aan elkaar verplicht worden de verschillende landenlijsten
19+3, milieu en GMV samengevoegd tot één lijst. Moet de opmerking over
de "transitie van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking voor de
Palestijnse Gebieden tot een Goed Bestuur programma" zo begrepen
worden dat Nederland de bestaande bilaterale relatie met de
Palestijnse Gebieden handhaaft, maar binnen die relatie kiest voor de
sector goed bestuur? Zo ja, mag de conclusie dan zijn dat het
voornemen van de vorige minister voor Ontwikkelingssamenwerking ten
aanzien van de Palestijnse Gebieden hetzelfde blijft, maar de
aanduiding ervan wordt aangepast aan de nieuwe systematiek?
Antwoord
Ja. Het beleid ten aanzien van de Palestijnse Gebieden is onveranderd.
Slechts de aanduiding ervan is aangepast in lijn met de systematiek
van de nota Aan elkaar verplicht.
Vraag 34
Hoe wil de regering "zowel in het Westen als in de Arabische wereld op
verschillende maatschappelijke niveaus beter begrip van en voor
elkaar" kweken? Welke activiteiten ontplooit de regering hiertoe?
Vraag 185
Op welke wijze gaat de Nederlandse regering de bilaterale
relatie/dialoog met de Arabische landen intensiveren?
Antwoord
De regering werkt aan een intensivering van de contacten met
vertegenwoordigers van de Arabische wereld. Waar mogelijk zullen
democratisering en hervorming in deze landen worden gestimuleerd.
Daarnaast is het van belang contacten op maatschappelijk niveau aan te
moedigen. Hierbij kan worden gedacht aan samenwerking op het gebied
van cultuur, maar ook op het gebied van onderwijs en wetenschap. Ook
kan worden gedacht aan ondersteuning van de media bij het bevorderen
van kennis over en begrip van en voor elkaar. Hierbij zullen in
toenemende mate ook onze ambassades in de betrokken landen een
belangrijke rol spelen.
Vraag 35
Nederland hecht aan een goed werkend multilateraal stelsel. Betekent
dit dat de regering meer aandacht wil besteden aan de naleving van de
verschillende verdragen c.q. conventies? Wat betekent dit voor de
Nederlandse houding als het gaat om de Israëlische schendingen van de
Vierde Geneefse Conventie en de verschillende mensenrechten-verdragen?
Welke stappen wil de regering nemen om Israël tot naleving te dwingen?
Antwoord
De regering hecht groot belang aan de naleving van verdragen, niet
alleen vanuit haar zorg voor de internationale rechtsorde (pacta sunt
servanda). Op basis van dat uitgangspunt spreekt de regering andere
landen regelmatig aan op de op hen rustende verplichtingen. Dit geldt
ook in relatie tot Israël. Israël wordt zowel in multilaterale fora,
waaronder in EU-verklaringen en in mede door Nederland ondersteunde
VN-resoluties, alsook bilateraal door Nederland aangesproken op haar
verantwoordelijkheden op dit punt.
Vraag 36
Kan de regering met concrete voorbeelden uitleggen wat zij verstaat
onder een `multilateraal beleid met tanden'?
Vraag 41
Hoe gaat de technische ondersteuning ten aanzien van het
exportcontrolesysteem van landen die geen of beperkt onderdeel
uitmaken van het wereldomspannende stelsel van afspraken omtrent
non-proliferatie er uitzien?
Vraag 42
Welke landen zijn voor de regering `onderwerp van zorg en discussie'
als het gaat om non-proliferatie van massavernietigingswapens? Welke
concrete `aanvulling en versterking van het bestaande systeem' is
volgens de regering nodig en welke voorstellen zal de regering ter
zake doen?
Vraag 96
Welke "andere preventieve maatregelen" bedoelt de regering concreet
als het gaat om nieuwe antwoorden op het grote gevaar van proliferatie
van massavernietigingswapens.
Antwoord
Het multilaterale systeem biedt, bij goed functioneren, de beste
mogelijkheden om internationale bedreigingen tegen te gaan. Daartoe is
VN-brede normstelling belangrijk, maar tegelijkertijd niet genoeg.
Uitvoering van resoluties, verdragen etc. is nodig. Het multilateraal
systeem, bijvoorbeeld ten aanzien van non-proliferatie, moet sluitend
worden gemaakt. In beginsel biedt een rol van de VN-Veiligheidsraad
(bindende uitspraken op grond van Hoofdstuk VII van het VN-Handvest)
daarvoor een oplossing. Maar in de praktijk schiet de controle op de
naleving van verplichtingen in een aantal gevallen tekort, zonder dat
een beroep op de Veiligheidsraad realistisch is. Tegelijkertijd staat
de aard van veiligheidsbedreigingen (zoals terrorisme) niet
uitsluitend een reactieve benadering toe, zodat naar aanvullende
toepassingen moet worden gezocht.
Daarbij kan worden gedacht aan voorstellen zoals het "Proliferation
Security Initiative", bevordering van goede werking van de
exportcontroleregimes, strategische en systematische inzet van de
instrumenten van de Europese Unie bij de bestrijding van proliferatie
en bevordering van de vernietiging van chemische en nucleaire wapens
in de Russische Federatie. Het gaat daarbij dus om maatregelen die,
binnen de kaders van het nationale en internationale recht, op
concrete wijze de verspreiding van massavernietigingswapens en
onderdelen daarvoor tegengaan.
Landen van zorg op het gebied van de proliferatie van
massavernietigingswapens zijn die landen, ten aanzien waarvan
vermoedens dan wel harde aanwijzingen bestaan dat zij op een of andere
wijze betrokken zijn bij de overdracht, verwerving of ontwikkeling van
biologische, chemische, radiologische of nucleaire wapens, in strijd
met de bestaande verdragen ter zake. Het gaat derhalve om algemene
benadering, niet om een omschreven groep van landen.
Technische ondersteuning aan derde landen vindt op verschillende
manieren plaats.
Nederland heeft bilaterale samenwerkingsprojecten met Slowakije en
Roemenië. Bedoeling van deze projecten is beide landen te ondersteunen
bij het opzetten van een effectief wapenexportcontrole-beleid mede ter
voorbereiding op hun toekomstige lidmaatschap van EU en NAVO. Ook de
Europese Commissie en andere lidstaten assisteren EU kandidaat
lidstaten, waar nodig, bij nationaal exportcontrolebeleid. De EU zet
zich er ook voor in dat de kandidaat Lidstaten toetreden tot bestaande
exportcontroleregimes. Daarnaast wordt, in het kader van het EU
actieprogramma tegen de proliferatie van massavernietigingswapens,
gesproken over een "peer review" van het exportcontrolebeleid in de EU
lidstaten en kandidaat lidstaten. Tenslotte spelen de
exportcontroleregimes een rol bij het verschaffen van technische
informatie over vormgeving en uitvoering van exportcontroles aan
landen die geen deel uitmaken van die regimes.
Vraag 37
Kan de regering naar aanleiding van de stelling dat "hervormingen van
het VN-secretariaat zoals door de SGVN voorgesteld van groot belang
zijn", aangeven welke voorstellen concreet door de regering worden
gesteund?
Vraag 71
Welke maatregelen ondersteunt de regering om de Veiligheidsraad beter
te laten functioneren naar aanleiding van het "op cruciale momenten
moeizaam functioneren" van de Veiligheidsraad?
Vraag 74
De regering heeft in samenwerking met een aantal andere landen
voorstellen gepresenteerd voor intergouvernementele hervormingen
binnen de VN (het Greentree Rapport). Ook spreekt de regering
regelmatig over `multilateralisme met tanden'. Welke concrete
activiteiten en voorstellen is de regering voornemens te doen in het
komende jaar op dit terrein?
Antwoord
De Secretaris-Generaal van de VN, Kofi Annan, heeft tijdens de opening
van de zitting van de Algemene Vergadering op 23 september jl. op
indringende wijze de discussie aangezwengeld over hervormingen van de
VN. Daartoe heeft hij een High Level Panel van Eminent Personalities
ingesteld, onder leiding van de voormalige premier van Thailand, die
volgend jaar aanbevelingen zal doen. Het panel zal:
1. De huidige uitdagingen voor vrede en veiligheid onderzoeken;
2. Bezien hoe collectieve actie kan bijdragen tot het adresseren
van deze uitdagingen en
3. Het functioneren van de belangrijkste VN-organen en hun
onderlinge relatie bekijken.
Deze discussie volgt op reeds in gang gezette hervormingen, waarvan
een overzicht u toeging per brief van 10 oktober jl. (TK 29200 V,
11). Daarin wordt onder meer ingegaan op het zogenaamde Greentree
rapport over hervorming van de Algemene Vergadering, dat over het
algemeen goed werd ontvangen.
Nederland wil een actieve bijdrage leveren aan de
hervormingsdiscussie. Zo zet Nederland zich actief in om in EU-verband
tot concrete stellingnames te komen en deze in te brengen bij het
Panel.
Vraag 38
Welke stappen zullen door de regering worden gezet om de Haagse
coördinatiestructuur te versterken?
Antwoord
Een verdere versterking van de Haagse coordinatiestructuur zal langs
onderscheiden trajecten invulling gegeven worden. In de eerste plaats
zijn op enkele hoofdthema's, zoals het aanstaande EU-voorzitterschap
en de Financiele Perspectieven 2007-2013, ministeriele stuurgroepen
ingesteld. Beide stuurgroepen functioneren complementair aan het
bestaande coordinatiemechanisme. Voorts geldt voor alle ministeries
dat de groei en complexiteit van in EU-kader plaatshebbende
besluitvorming vraagt om voortdurende aandacht vanuit de eigen
organisatie. Tot slot zullen nadere voorstellen voor de
interdepartementale coordinatiestructuur volgen, waarbij het tijdpad
zodanig wordt opgezet, dat de voorbereiding op en uitvoering van het
Nederlands EU-voorziterschap niet belast worden.
Vraag 40
Kan de regering duidelijk maken hoe Nederland als lid van de
VN-Mensenrechtencommissie in 2004 concreet impulsen wil geven op het
terrein van het functioneren van de VN-mensenrechtencommissie? Wat
zijn de concrete doelstellingen voor Nederland? Wanneer en hoe zullen
resultaten van deze impulsen gemeten kunnen worden?
Vraag 80
Welke concrete voorstellen zal de regering doen om de effectiviteit
van de VN-Mensenrechtencommissie te vergroten? Welke organisatorische
hervormingen binnen de VN-Mensenrechtencommissie zal de regering
voorstellen?
Antwoord
De vraag hoe het functioneren van de VN-Mensenrechtencommissie (MRC)
kan worden verbeterd, vormt onderwerp van verkennend overleg met
diverse partijen, zowel met de EU-partners als anderen. Aan de
Adviesraad Internationale Vraagstukken werd hieromtrent in augustus
jl. advies gevraagd. Het gaat hier om een denkproces dat al geruime
tijd gaande is en niet op korte termijn zal worden afgerond.
Resultaten zullen stapsgewijs geboekt kunnen worden. Verbeteringen
worden vooral gezocht in een efficiënter en effectiever opereren van
de MRC door veranderingen in de werkwijze. Nederland is ook
voorstander van een "agreed slate" systeem voor de westerse groep, dat
wil zeggen dat lidmaatschap van landen uit die groep volgens een vast
stramien rouleert. Daarmee wordt voorkomen dat iedere keer weer
opnieuw door elk individueel land veel energie moet worden gestoken in
de eigen verkiezing als lid, waar deze energie beter kan worden
aangewend ten behoeve van de werkzaamheden van de Commissie zelf. De
regering streeft er overigens naar naast het interne EU-overleg ruimte
te houden voor al dan niet geïnstitutionaliseerd overleg met andere
(groepen van) landen om tot een meer eensgezinde beoordeling van de
mensenrechtensituatie in bepaalde landen te komen. Nederland is ook
voorstander van een discussie over een verschuiving van het instrument
van een veroordelende landenresolutie naar zogenaamde
technische-assistentieresoluties waarin landen nog steeds op hun
mensenrechtensituatie worden aangesproken maar ook ondersteuning
krijgen van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten.
Zo kunnen in een geïntensiveerde dialoog concrete afspraken gemaakt
worden over wat een land moet doen en wat de internationale
gemeenschap dat land kan bieden. Dat past in de algehele trend in het
Nederlandse mensenrechtenbeleid om meer nadruk te leggen op de
bevordering van implementatie van afspraken en verplichtingen. Daar
waar het verzet tegen veroordelende resoluties in de afgelopen jaren
is gegroeid, ziet de regering een mogelijke verschuiving ook als een
constructieve inzet voor verbetering van de dialoog binnen de MRC.
Vraag 43
In hoeverre heeft de promotie van de bewindspersoon voor
Ontwikkelingssamenwerking van staatssecretaris naar minister de
slagkracht van Ontwikkelingssamenwerking ook feitelijk en aantoonbaar
vergroot of is dit niet zozeer het geval geweest?
Antwoord
De balans van de promotie van de bewindspersoon voor
Ontwikkelingssamenwerking van staatssecretaris naar minister is een
positieve. In de eerste plaats is het een signaal van het belang dat
Nederland hecht aan ontwikkelingssamenwerking. Nationaal en
internationaal weegt dat zwaar. Ten tweede is een minister als lid van
de ministerraad in de gelegenheid structureel aandacht te vragen voor
duurzame armoedebestrijding.
Vraag 44
Hoe zal de slagkracht van Ontwikkelingssamenwerking worden vergroot
door intensivering van de samenwerking met het bedrijfsleven? Welke
specifieke dossiers heeft de regering hierbij op het oog? Met behulp
van welke criteria wordt bepaald met welke bedrijven samenwerking zal
worden gezocht?
Antwoord
Economische groei in ontwikkelingslanden is essentieel voor duurzame
armoedevermindering. Een gezonde private sector in ontwikkelingslanden
zorgt immers voor werk en inkomen. Bij het bevorderen van een gezonde
private sector hebben zowel overheden (onder meer wet- en
regelgeving), maatschappelijke organisaties als bedrijven een rol te
spelen. Door samenwerking kan de bijdrage van het bedrijfsleven aan
economische groei (en zo aan armoedevermindering) versterkt worden.
Samenwerking met het Nederlandse en internationale bedrijfsleven
krijgt hierbij niet alleen gestalte door ondersteuning van
bedrijvigheid en investeringen (bijvoorbeeld via PSOM en ORET), maar
ook door het aangaan van partnerschappen (bijvoorbeeld met Agriterra
en LTO gericht op capaciteitsopbouw in de agrarische sector in
ontwikkelingslanden) en het stimuleren van maatschappelijk verantwoord
ondernemen.
Wat betreft de criteria voor samenwerking met bedrijven geldt dat in
het algemeen het streven naar duurzame armoedevermindering voorop
staat. Meer specifiek dient samenwerking met bedrijven ook bij te
dragen aan bedrijvigheid, duurzame werkgelegenheid (bijvoorbeeld via
PSOM) en kennisoverdracht (bijvoorbeeld via PUM of het convenant met
Agriterra en LTO Nederland). Eén en ander komt ook tot uiting in de
voorwaarden van de verschillende bedrijfsleven-instrumenten.
Verder geldt dat bedrijven die in aanmerking willen komen voor de
verschillende bedrijfsleven-instrumenten geacht worden de
OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naar vermogen toe
te passen.
Vraag 45
Heeft de Nederlandse regering inmiddels een adviesaanvraag bij de
Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) ingediend over de
mogelijke strijdigheid van de besluitvormingsprocedure inzake deelname
aan de NATO Response Force met het nationale toetsingskader voor
uitzending van militairen? Is inmiddels ook al advies uitgebracht? Zo
ja, hoe luidt dit advies?
Vraag 120
Kan de regering haar ideeën toelichten met betrekking tot het
uitwerken van de besluitvormingsprocedure van de NATO Response Force?
Hoe dient de besluitvorming te verlopen indien Nederlandse militaire
eenheden zijn betrokken bij de inzet van de NATO Response Force?
Vraag 122
Hoe verhouden zich de verplichtingen die verbonden zijn aan de NATO
Response Force met Europese verplichtingen?
Antwoord
Op 29 oktober jl. heeft de regering de AIV gevraagd nader in te gaan
op de vraag of de deelneming van de Nederlandse krijgsmacht aan
internationale samenwerkingsverbanden in het kader van
crisisbeheersingsoperaties aanleiding vormt het toetsingskader aan te
passen en voorts te onderzoeken of de bestaande procedures toereikend
zijn. (TK 28 676, nr. 8).
De AIV heeft nog niet inhoudelijk kunnen reageren op de adviesaanvraag
De relevante passage van de adviesaanvraag luidt als volgt: "De
afgelopen jaren zijn verschillende initiatieven genomen om
multinationale militaire verbanden op te richten, zoals de toekomstige
NATO Response Force en diens Europese tegenhanger. Daarnaast kent de
Nederlandse krijgsmacht verschillende bilaterale
samenwerkingsverbanden met andere landen. De AIV stelt in zijn recente
advies over militaire samenwerking in Europa dat voor succesvolle
operationele samenwerking een deel van de nationale
beslissingsbevoegdheid moet worden ingeleverd. Het is voorts de vraag
welke gevolgen de verdere inbedding van de Nederlandse eenheden in
multinationale militaire verbanden heeft voor de nationale
besluitvormingsprocedures: ligt een aanpassing van het Toetsingskader
voor de uitzending van eenheden in de rede, of kunnen voldoende
procedurele voorzieningen worden getroffen om recht te doen aan de
noodzaak van snel, expeditionair, collectief optreden terwijl de
betrokkenheid van het parlement gewaarborgd blijft?"
Voor het standpunt van de regering met betrekking tot de
besluitvormingsprocedure, zowel nationaal als ook in
bondgenootschappelijk kader, kan worden verwezen naar de brief van de
regering over de snelle reactiemacht van de NAVO (NATO Response
Force), welke de Kamer op 2 oktober jl. is toegegaan (TK 28676, nr.
8). In deze brief wordt ook ingegaan op de relatie tussen de NATO
Response Force en de EU Rapid Response capaciteit.
Vraag 46
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het ontwerp van een
strategisch concept ten behoeve van het Europees Veiligheids- en
Defensiebeleid (EVDB)?
Vraag 132
Hoe gaat de Nederlandse regering inhoud geven aan "het leveren van
inhoudelijke bijdragen ten aanzien van de EU Veiligheidsstrategie"?
Antwoord
De Nederlandse regering heeft aan de ontwikkeling van een EU
Veiligheidsstrategie actief bijgedragen door middel van haar inbreng
tijdens (informele) Raadsvergaderingen en ambtelijk overleg in
Brussel, en door schriftelijk commentaar op het eerste ontwerp van
Hoge Vertegenwoordiger Solana. De hoofdlijnen van de Nederlandse
positie ten aanzien van de EU Veiligheidsstrategie zijn omschreven in
de brief die uw Kamer toeging op 22 april jl. met het oog op de
informele Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen ("Gymnich") van
2-4 mei jl. (uw kenmerk EU03000074). Naar verwachting zal de EU
Veiligheidsstrategie nog dit jaar worden afgerond en door de Europese
Raad in december worden aanvaard.
Vraag 47
Op welke wijze wil de Nederlandse regering bevorderen dat de enorme
verdeeldheid die zowel in de NAVO als in de EU aan het licht kwam bij
de Irak-crisis, omgezet wordt in Europese eenheid als het gaat om
buitenlands- en veiligheidsbeleid?
Vraag 172
Hoe denkt de regering te komen tot een daadwerkelijk gemeenschappelijk
Europees buitenlands beleid met behoud van het vetorecht van alle
lidstaten?
Vraag 173
Welke specifieke doelen heeft de regering zich gesteld in het kader
van het Europees voorzitterschap van komend jaar op het terrein van
het gemeenschappelijk buitenlands beleid? Zijn er specifieke
doelstellingen geformuleerd om tot concrete stappen te komen in
bijvoorbeeld het vredesproces in het Midden-Oosten of met betrekking
tot het Internationaal Strafhof?
Antwoord
Voor een breed gedragen en gelegitimeerd GBVB blijft het nodig dat
overeenstemming wordt bereikt door alle Lidstaten, in ieder geval op
hoofdlijnen. Derhalve is ook overeenstemming nodig tussen de grote
drie Lidstaten, waaraan het in de Irak-kwestie ontbrak. Deze kwestie
toonde ook aan dat fundamentele verschillen van inzicht over
belangrijke vraagstukken niet uitsluitend kunnen worden opgelost door
afschaffing van de unanimiteitsregel.
Tijdens het a.s. EU-Voorzitterschap zal Nederland proberen bij te
dragen aan het verwezenlijken van meer eenheid tussen de Lidstaten.
Wat de politieke agenda betreft, heeft Nederland zich in eerste
instantie te richten naar de `lopende dossiers' (zoals het Midden
Oosten) en de actualiteit. De kalender voorziet in een groot aantal
politieke contacten op Top-, ministerieel en ambtelijk niveau.
Prioriteit geniet voorts het goede verloop van EVDB-operaties, zoals
in Macedonie, en mogelijk ook de overname van SFOR in Bosnie. Eigen
accenten wil Nederland zetten op de transatlantische betrekkingen,
versterking van het multilaterale stelsel, interne/externe veiligheid
en samenwerking met `Wider Europe', waaronder de Mediterrane landen
(dialoog met de Arabische wereld).
Vraag 48
Hoe beoordeelt de regering de recentelijk gewijzigde Iraanse
opstelling inzale de voortzetting van het Iraanse nucleaire programma.
Antwoord
Het is verheugend dat de eensgezinde opstelling in de Board of
Governors van de IAEA en het bezoek van de drie ministers van
Buitenlandse Zaken van Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk
aan Teheran een perspectief heeft helpen openen op een politieke
oplossing voor de veiligheidsrisico's samenhangend met het Iraanse
nucleaire programma. Dit is een belangrijke eerste stap. De regering
hoopt dat de Iraanse regering de nodige verdere stappen zal zetten die
een dergelijke oplossing uiteindelijk mogelijk zullen maken.
Vraag 49
"Consistentie en coherentie van beleid zijn voorwaarden voor
geloofwaardigheid en effectiviteit." Hoe wordt coherentie en
consistentie bereikt binnen het regeringsbeleid? Staat bijvoorbeeld de
Nederlandse ontwikkelingshulp die door ontwikkelingslanden besteed
wordt aan goederen en diensten afkomstig uit derde economieën niet
haaks op het streven van de regering om Nederland verder te
ontwikkelen als dynamische economie waarin kennis en innovatie
centraal staan?
Antwoord
Consistentie en coherentie van beleid worden bereikt door intensieve
afstemming en coördinatie tussen de departementen in Den Haag via de
reguliere afstemmingsmechanismen. Uiteindelijk vindt binnen het
kabinet afweging tussen doelstellingen en belangen plaats. Het
eventueel besteden van Nederlandse ontwikkelingshulp door begunstigde
ontwikkelingslanden aan goederen en diensten uit derde landen staat
niet haaks op het streven Nederland te ontwikkelen als een dynamische
economie waarin kennis en innovatie centraal staan. Voor de
Nederlandse ontwikkelingshulp staat de meest effectieve bestedingsvorm
centraal. De effectiviteit van de hulp is niet gebaat bij binding aan
besteding van de hulpgelden in Nederland. Voor het stimuleren van een
dynamische Nederlandse economie waarin kennis en innovatie centraal
staan, beschikt de regering over andere beleidsinstrumenten.
Vraag 50
Wil de regering ingaan op de vragen die Leo van Maare in het artikel
"Coherentie in de ontwikkelingssamenwerking: hoe verder?"
(Internationale Spectator, februari 2003) opwerpt als het gaat over
coherentie tussen buitenlands beleid, economisch beleid en OS-beleid?
Hanteert de regering ook een "richtinggevende prioriteitsvolgorde op
basis waarvan belangen worden afgewogen", op basis waarvan
belangentegenstellingen kunnen worden beslecht en incoherenties
weggewerkt kunnen worden?
Antwoord
De regering hanteert geen richtinggevende prioriteitsvolgorde in
algemene zin op basis waarvan belangen worden afgewogen. Zoals eerder
aangegeven, gaat het bij OS-coherentie om het systematisch rekening
houden met effecten op ontwikkelingslanden in een overheidsbrede
aanpak van de besluitvorming op relevante beleidsterreinen. Daarbij
moeten (soms) potentieel conflicterende belangen en doelstellingen
tegen elkaar worden afgewogen. De afweging zal per terrein en dossier
verschillend zijn. Inzet is om tenminste schadelijke effecten vanuit
het perspectief van armoedebestrijding en het belang van
ontwikkelingslanden te voorkomen en waar mogelijk synergie te
bevorderen; dit zonder het OS-belang daarmee tot de hoogste
regeringsprioriteit te maken. De regering streeft daarbij altijd een
transparante afweging na die gebaseerd is op een goed inzicht in de
effecten van de beleidsvoornemens op ontwikkelingslanden en
armoedebestrijding. De prioriteitsselectie van actiegerichte
coherentiedossiers is met name gebaseerd op de mate van incoherentie
van beleid op een beleidsterrein, de potentiële bijdrage aan
armoedebestrijding en de mogelijkheden voor het realiseren van
concrete resultaten in het kader van internationale onderhandelingen
en afspraken, waarbij tevens afwegingen ten aanzien van de
mogelijkheden voor coalitievorming met ontwikkelingslanden en
gelijkgezinde landen een rol spelen.
Vraag 51
Hoe wil de regering vorm geven aan de interculturele dialoog tijdens
het voorzitterschap van de Raad van Europa?
Vraag 197
In hoeverre is feitelijk gevolg gegeven aan de kritiek van een grote
meerderheid van de Kamer op het programma van het Nederlands
voorzitterschap van de Raad van Europa, zoals geuit tijdens het
Algemeen Overleg van 11 september 2003?
Antwoord
De interculturele dialoog maakt deel uit van één van de centrale
thema's van het voorzitterschap: integratie en sociale cohesie. In de
brief van 3 november jl. (TK 28 810, nr. 3) , onder thema 2, is hierop
zowel inhoudelijk als wat betreft te ondernemen activiteiten ingegaan.
Vraag 52
Op welke wijze worden effecten op ontwikkelingslanden meegewogen bij
het maken van het nationale en internationale beleid in EU- en in WTO
verband? Hoe heeft de Nederlandse regering tijdens de WTO-ronde in
Cancun haar standpunt van gedifferentieerde markttoegang, zoals
beschreven in de Afrika-notitie, uitgedragen?
Antwoord
Het versterken van de samenhang tussen ontwikkelingssamenwerking en
andere beleidsterreinen die van invloed zijn op de armoedebestrijding
in ontwikkelingslanden `OS-beleidscoherentie' - vormt een belangrijk
aandachtspunt in het Nederlandse beleid. Nederland bevordert dat ook
op EU-niveau belangen van ontwikkelingslanden expliciet worden
meegewogen in de besluitvorming, om coherentie van het beleid te
vergroten. Een voorbeeld hiervan is de discussie over de hervorming
van het Gemeenschappelijk LandbouwBeleid. Tijdens de ministeriele
conferentie in Cancun heeft Nederland conform de Koninkrijksinstructie
er naar gestreefd om overeenstemming te bereiken over een ambitieus
pakket van akkoorden over versterking van speciale en
gedifferentieerde behandeling. De speciale en gedifferentieerde
behandeling van ontwikkelingslanden bevat naast handelspreferenties
een stelsel van regels in praktisch alle WTO-akkoorden, bestaande uit
(tijdelijke) uitzonderingen en langere uitvoeringstermijnen inzake
bestaande WTO-regels. Deze uitzonderingen zijn specifiek bedoeld voor
ontwikkelingslanden (in het bijzonder voor de zogenoemde MOLs, Minst
Ontwikkelde Landen), om hen in staat te stellen de uitvoering van
WTO-akkoorden in overeenstemming te brengen met hun ontwikkelingsfase.
Ook in nieuwe WTO-akkoorden streeft Nederland naar een passende
speciale en gedifferentieerde behandeling van ontwikkelingslanden. Bij
landbouw gaat het om ruimte voor met name de lage inkomenslanden om
hun markten langzamer te openen en tevens om extra ruimte om hun
landbouw-en voedselproductie te ondersteunen en te beschermen tegen
dumping en plotselinge stijgingen van de invoer die schadelijk zijn
voor de eigen productie. Bij industrieproducten gaat het om een
formule voor tariefverlaging die geleidelijke liberalisering eist van
ontwikkelingslanden en rekening houdt met door deze landen reeds
doorgevoerde liberalisering.
Daarnaast bestaan er uitgebreide programma's voor technische
assistentie binnen de WTO om hen te ondersteunen bij de
onderhandelingen en uitvoering van WTO-akkoorden. Technische
assistentie wordt onder andere verleend aan toetredende MOL's.
Vraag 53
Hoeveel fondsen stelt de regering beschikbaar voor het actieprogramma
Duurzame Daadkracht? Op welke wijzen zullen maatschappelijke
organisaties bij de uitvoering van het programma worden betrokken?
Antwoord
Het budget voor Duurzame Daadkracht is 30 miljoen euro per jaar.
Maatschappelijke organisaties (i.c. cso's) zijn in maart 2003 via het
NCDO-forum geinformeerd en geconsulteerd over de uitvoering van de
WSSD-afspraken. Tevens zijn maatschappelijke organisaties
geconsulteerd tijdens het opstellen van de notitie "Aan Elkaar
Verplicht". In het kader van Duurzame Daadkracht zijn en worden
maatschappelijke organisaties betrokken als partner bij de uitvoering
van publiek-private partnerschappen. Dit betreft zowel Nederlandse en
internationale organisaties als ook maatschappelijke organisaties in
partnerlanden. De betrokkenheid varieert van consultatie, directe
betrokkenheid en gedeelde verantwoordelijkheid aan de gezamenlijke
doelstelling tot en met uitvoerder van het partnerschap.
Daarnaast zal ook de beleidsdialoog met maatschappelijke organisaties
op het terrein van duurzame armoedebestrijding worden versterkt
waarbij duurzame ontwikkeling en specifieke thema's zoals water,
energie, gezondheid, landbouw en biodiversiteit aan de orde komen.
Vraag 54
Kan de regering expliciet maken waarvoor de regering bij de OESO zal
pleiten als het gaat om de OESO-DAC ODA-criteria? Zal worden bepleit
dat een groter deel van de kosten van crisisbeheersingsoperaties in
ontwikkelingslanden alsmede het klimaatbeleid in ontwikkelingslanden
onder de ODA-definitie zal worden gebracht? Kan de regering de
motivatie hiervoor toelichten?
Antwoord
Binnen de OESO-DAC zal de ODA-biliteit van uitgaven met betrekking tot
vrede, veiligheid en ontwikkeling en van de aankoop van
emissie-reductie in ontwikkelingslanden besproken worden. Het ligt
inderdaad in de bedoeling een groter deel van deze uitgaven onder de
ODA-definitie te brengen.
Activiteiten gericht op onder andere de verbetering van het
(democratisch) bestuur van de veiligheidssector, hervorming en
training van het militaire apparaat in een post-conflictland en (delen
van) vredesoperaties in ontwikkelingslanden zijn voorbeelden van naar
Nederlandse opvattingen ontwikkelingsrelevante activiteiten. Het zijn
dan ook dergelijke activiteiten waarvoor de regering ODA-registratie
wil bepleiten. Op het terrein van emissierechten is de Nederlandse
inzet om de (deelname aan) financiering van Clean Development
Mechanism (CDM) projecten toe te rekenen aan ODA, omdat dergelijke
projecten bijdragen aan de mitigatie van broeikasgassen en duurzame
ontwikkeling in het gastland bevorderen.
Vraag 55
De regering heeft in 2002 een notitie aan de Kamer gezonden over de
beleidscoherentie tussen landbouwbeleid en
ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Is zij bereid een soortgelijke
notitie te wijden aan de beleidscoherentie tusen het Nederlandse en
Europese handelsbeleid en het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid?
Antwoord
In artikel 133 van het Unieverdrag worden de beginselen van de
gemeenschappelijke handelspolitiek vastgelegd. Daarin wordt onder meer
geregeld dat de Commissie namens de lidstaten onderhandeld over
akkoorden inzake de handelspolitiek. Het handelsbeleid is daarmee voor
een belangrijk deel veranderd van nationaal (i.c. Nederlands) beleid
in Europees beleid, waarop de lidstaten uiteraard wel invloed kunnen
uitoefenen.
De notities die Kamer zijn toegegaan over het Europese handelsbeleid
(o.a. TK 25 074 nr's 52, 59, 61, 64, 66 en TK 25 074, nr 70) worden
onder verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken en in
goed overleg met betrokken departementen, waaronder Buitenlandse
Zaken/Ontwikkelingssamenwerking opgesteld. Zo zijn in de
Koninkrijksinstructie voor Cancun (TK 25 074 nr 68) standpunten
ingenomen op beleidsterreinen die ook van belang zijn voor
ontwikkelingslanden (zoals Trips / medicijnen, landbouw, handel in
industriële producten, gedifferentieerde en bijzondere behandeling en
technische assistentie) en waarbij ook rekening gehouden is met de
belangen van de ontwikkelingslanden.
De regering ziet derhalve geen toegevoegde waarde in het opstellen van
een beleidsnotitie over het Europese handelsbeleid en het
ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.
Vraag 56
De regering wil dat Nederland donor blijft van "die organisaties waar
sprake is van resultaat en effectiviteit". Welke zijn dit en op basis
waarvan wordt een organisatie als zodanig gekwalificeerd?
Antwoord
Zoals aangegeven in hoofdstuk 7.7 van de notitie `Aan Elkaar
Verplicht' (TK 29 234, nr. 1) ontvangt de Tweede Kamer in het voorjaar
van 2004 een nota waarin o.a. een rapportage wordt opgenomen over de
relevantie, effectiviteit en efficiëntie van de OS-instellingen van de
Verenigde Naties en de Internationale Financiële Instellingen.
Vraag 57
Op welke manieren denkt de regering de kansen die liggen op het gebied
van public diplomacy optimaal te benutten?
Antwoord
De aandacht voor publieksdiplomatie is recent geïntensiveerd en volop
in ontwikkeling. Het doel is bij anderen dan overheden begrip te
kweken voor de Nederlandse zienswijze op een aantal beleidsterreinen.
Op dit moment wordt bekeken welke terreinen zich hiervoor het beste
lenen. Daarbij geldt als criterium dat het onderwerpen zijn waarop
Nederland zich door zijn expertise of zienswijze onderscheidt van
andere landen of waaraan het groot belang hecht. Gedacht wordt onder
andere aan mensenrechten, vrede, veiligheid en
ontwikkelingssamenwerking en water.
Vraag 58
De regering stelt dat aan de sluiting van enkele posten niet ontkomen
kan worden. Kan de regering aangeven welke posten zij voornemens is te
sluiten?
Antwoord
In het kader van de taakstelling is het sluiten van posten één van de
mogelijkheden om tot duurzame besparingen te komen. In het kader van
de taakstelling van het kabinet Balkenende I worden de
consulaten-generaal in Lagos (Nigeria), Djedda (Saudi Arabië), Karachi
(Pakistan) en Houston (VS) gesloten en ook de sluiting van ambassade
Kingston (Jamaica) zal aan deze taakstelling worden toegerekend. In
deze fase van uitwerking van de taakstelling van het kabinet
Balkenende II kan nog geen uitsluitsel worden gegeven of er posten
gesloten zullen worden en welke posten daarvoor dan in aanmerking
zouden komen. Op het moment dat hierover duidelijkheid bestaat, zal uw
Kamer worden geïnformeerd.
Vraag 59
In hoeverre heeft de toenemende samenwerking in de EU op het gebied
van buitenlands beleid (GBVB) op korte en op langere termijn gevolgen
voor de omvang van ons postennetwerk?
Antwoord
De toenemende samenwerking in de EU op het gebied van buitenlands
beleid (GBVB) heeft geen onmiddelijke gevolgen voor de omvang van het
Nederlandse postennetwerk. De gevolgen voor de middellange termijn
hangen af van de wijze waarop invulling zal worden gegeven aan deze
samenwerking. Dit valt op dit moment niet aan te geven.
Vraag 60
Kan de regering concreet aangeven wat nu precies met "vernieuwing
diplomatie" wordt bedoeld, daar concrete voorbeelden van noemen,
aangeven waar en nu wordt gefaald en een concreet tijdspad aangeven
waarin deze vernieuwing moet worden gerealiseerd?
Antwoord
In zijn nieuwjaarsspeech van januari 2002 heeft de Secretaris-generaal
van het ministerie van Buitenlandse Zaken een aantal ontwikkelingen
geschetst die van invloed zijn op de diplomatie. Het betrof hier onder
andere de toegenomen mondialisering, de steeds complexer wordende
dossiers en hun toegenomen onderlinge samenhang, de rol van
non-gouvernementele actoren in de internationale politiek en
ontwikkelingen in de informatietechnologie. Hiermee werd het startsein
gegeven voor een discussie over de toekomst van de Nederlandse
diplomatie. Na een intern debat is in november 2002 een groot
afsluitend symposium gehouden, waarbij ook leden van uw Kamer,
wetenschappers en pers waren uitgenodigd. Na dit debat heeft op
uitnodiging van Buitenlandse Zaken een reeks vooraanstaande denkers op
het gebied van de internationale betrekkingen een lezing gehouden.
Het doel van deze discussies is doorlopend inzichten te verwerven in
ontwikkelingen die van invloed zijn op de Nederlandse diplomatie en
deze te gebruiken voor de inrichting van het apparaat van Buitenlandse
Zaken èn de beleidsontwikkeling. Als voorbeeld zijn te noemen een
toenemende rol voor public diplomacy, aandacht voor het op peil houden
van talenkennis bij diplomaten, een groter belang dat wordt gehecht
aan bilaterale diplomatie en meer aandacht voor de landen die grenzen
aan een uitgebreide Europese Unie.
Vraag 61
Met welke van de binnenkort 25 EU-lidstaten is de relatie zodanig dat
de Nederlandse regering een extra investering in de bilaterale relatie
wenselijk acht?
Antwoord
Met alle lidstaten. Sinds 2002 heeft Nederland in alle lidstaten en
kandidaat-lidstaten van de Europese Unie een eigen ambassade. Al die
ambassades worden nu reeds ingeschakeld in het overleg gericht op
besluitvorming in Brussel. Naast de ambassades zijn er de bilaterale
bezoeken op politiek en ambtelijk niveau en bilaterale ontmoetingen en
marge van veelvuldig multilateraal overleg. Zo ontstaat een netwerk
van contacten, dat zowel de bilaterale betrekkingen als het
multilaterale proces versterkt. De inzet van elk van die contacten in
de multilaterale besluitvorming zal per onderwerp verschillen.
Onder Beleidsartikel 5, Europese samenwerking, geoperationaliseerde
doelstellingen 2 en 3, zijn voorbeelden van zowel coalitievorming als
bilaterale samenwerking gegeven.
Vraag 62
Kan de regering per land aangeven hoeveel Nederlanders in het
buitenland gedetineerd zijn? Kan ook per land waar Nederlanders in het
buitenland gedetineerd zijn, worden aangegeven hoe vaak de
gedetineerden worden bezocht en kan daarbij worden aangegeven hoe vaak
dit door ambassadepersoneel of door derden gebeurd?
Antwoord
Het ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt over een
geautomatiseerd systeem dat door middel van een systeem van
geautomatiseerde informatievoorziening per land kan aangeven hoeveel
Nederlanders zich in buitenlandse gevangenissen bevinden. Per 1
november jl. bedraagt het aantal Nederlanders in buitenlandse detentie
2209.
Het systeem is niet in staat per land aan te geven hoe vaak
gedetineerden regulier worden bezocht. De afgelegde bezoeken door
medewerkers van de ambassades, Reclassering Nederland en Stichting
Epafras worden geregistreerd in zowel het jaarplan als het jaarverslag
van de ambassades en beide eerdergenoemde organisaties. De
bezoekfrequentie is afhankelijk van plaatselijke factoren zoals de
kwaliteit van de gevangenisregimes, de behoefte van de individuele
gedetineerde en de bereikbaarheid voor relaties of verwanten, de
bezetting en de werkzaamheden op de ambassade en de afstand naar de
plaats van detentie. Deze factoren maken dat het verlenen van bijstand
aan Nederlandse gedetineerden maatwerk is. Nederlandse
vertegenwoordigingen in het buitenland dienen wel zorg te dragen voor
een regelmatige bezoekfrequentie.
Daarnaast brengen medewerkers van de Unit Buitenland & Buitenlandse
Betrekkingen van Reclassering Nederland en geestelijk verzorgers van
Stichting Epafras regelmatig bezoeken aan gedetineerde landgenoten.
Deze bezoeken worden zoveel mogelijk op elkaar afgestemd.
Vraag 63
Hoe zal de kwaliteit en dienstverlening aan in het buitenland
verblijvende Nederlanders, reizigers en Nederlandse gedetineerden
worden verbeterd? Op welke concrete wijze zullen consulaire normen
worden aangescherpt?
Antwoord
Consulaire dienstverlening is één van de kerntaken van het ministerie
van Buitenlandse Zaken. Uitgangspunt hierbij blijft om Nederlanders
die hierop een beroep doen op adequate, snelle en zorgvuldige wijze te
helpen. Het streven is om de kwaliteit van de dienstverlening, waar
nodig en mogelijk, verder te verbeteren. Daartoe zijn consulaire
normen geformuleerd, waarin is vastgelegd aan welke eisen consulaire
bijstand dient te voldoen. Met de formulering van de consulaire normen
wordt in algemene zin duidelijk gemaakt wat de basis van consulaire
dienstverlening zou moeten zijn, terwijl het beleid flexibel genoeg
blijft om meer consulaire dienstverlening aan te bieden in die
gevallen waar dat noodzakelijk is. De consulaire normen zijn per 1
januari 2003 ingevoerd. Ervaring zal moeten uitwijzen of dit nieuwe
beleid voldoet.
Vraag 64
Betekent de verhoging van de ramingen voor de schuldkwijtschelding
voor Exportkredietverzekeringen en -investeringen een tijdelijke of
definitieve verhoging? Kan de regering toelichten hoe dit vooralsnog
tot een herschikking van de OS-begroting heeft geleid? Om welke
bedragen gaat het hierbij?
Antwoord
De verhoging van de ramingen voor de schuldkwijtschelding voor
Exportkredietverzekeringen en -investeringen (EKI) gelden voor de
gehele kabinetsperiode. Daarbij zal alleen datgene worden toegerekend
wat daadwerkelijk wordt kwijtgescholden.
In 2003 heeft de verhoging van de ramingen voor de
EKI-schuldkwijtschelding met EUR 300 miljoen geleid tot een
gedeeltelijke herschikking van de begroting. Voor 2003 is in de
begroting een deel van de verhoogde EKI-ramingen verwerkt als
taakstellende onderuitputting van EUR 230 miljoen. Het overige deel
(EUR 70 miljoen) kon worden gedekt door een kasschuif met IDA en de
regionale banken. Naar nu blijkt is de taakstellende onderuitputting
gerealiseerd omdat de EKI-kwijtscheldingen meevallen. Ook de
resterende 70 miljoen EKI zal niet worden toegerekend. Daarom zal bij
Najaarsnota worden voorgesteld de kasschuif met IDA en de regionale
banken voor EUR 70 miljoen terug te draaien. Voor de jaren 2004 en
verder hebben de verhoogde ramingen met jaarlijks EUR 300 miljoen voor
de schuldkwijtschelding van Exportkredietverzekeringen en
investeringen in hun geheel geleid tot een herschikking van de
OS-begroting.
Vraag 65
Hoe kan goed bestuur worden bevorderd in landen waarmee Nederland geen
bilaterale ontwikkelingsrelaties onderhoudt, nu het budget voor goed
bestuur, mensenrechten en vredesopbouw wordt verlaagd en meer
activiteiten op dit terrein in de landenprogramma's worden opgenomen?
Vraag 69
Is het juist dat het Goed Bestuur, Mensenrechten en Vredesopbouw
(GMV-) programma tot en met 2006 met 95 miljoen euro zal worden
gekort? Hoe is het dan mogelijk dat via het landenprogramma toch meer
activiteiten worden ontplooid rond goed bestuur?
Antwoord
Het centrale budget voor goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw
(GMV) wordt vooral verlaagd vanwege enerzijds de overheveling van het
DDR-Grote Meren-programma naar artikel 9.1 betreffende de Wereldbank
Partnership Programma's (26 miljoen euro in 2004, 27 miljoen euro in
2005 en 13 miljoen euro in 2006) en anderzijds de onderbrenging van 10
miljoen euro aan jaarlijkse algemene vredesopbouwmiddelen in het
nieuwe Stabiliteitsfonds. Voor wat betreft de vredesopbouw-component
van het oude centrale GMV-budget gaat het dus om niet een structureel
verlaging.
Voor de component goed bestuur en mensenrechten van het centrale
GMV-budget is geen sprake van een korting. Bovendien worden voor
landen waarmee Nederland geen bilaterale ontwikkelingsrelatie
onderhoudt de middelen juist verruimd, omdat het om uiteenlopende
redenen zinvol kan zijn om snel en flexibel in te spelen op
ontwikkelingen terzake.
Daarnaast houden de posten in de 36 partnerlanden de mogelijkheid om
lastens gedelegeerde middelen programma's uit te voeren op het terrein
van goed bestuur en mensenrechten, niet alleen binnen de gekozen
sectoren, maar ook en met name in sectoroverstijgende zin. Daarbij
moet gedacht worden aan bijvoorbeeld ondersteuning van
democratiseringsprocessen, aan de versterking van een onafhankelijke
rechterlijke macht, en aan de bestrijding van corruptie.
Vraag 66
Kan de regering aangeven hoe effectief het ter beschikking stellen van
gelden aan in Nederland gevestigde internationale organisaties is?
Vraag 73
Waarom verschuilt de regering zich achter het "moeilijk meetbaar en
toewijsbaar zijn van de resultaten van specifiek Nederlandse
inspanningen aangaande internationale ordening"? Waarom stelt de
regering niet meer heldere doelen die meetbaar en controleerbaar zijn
in plaats van zichzelf al bij voorbaat tegen gebrek aan resultaat in
te dekken?
Antwoord
Van een poging tot verschuilen danwel indekken tegen het gebrek aan
resultaten is geen sprake. Aan de Tweede Kamer is eerder aangegeven
dat niet alle resultaten van door Nederland geleverde inspanningen
meetbaar zijn, en dat wat wel meetbaar is wel relevant maar niet
noodzakelijkerwijs doorslaggevend is voor een politiek oordeel over de
inzet van Nederland. De Nederlandse inspanningen moeten bezien worden
tesamen met die van andere internationale actoren (regeringen, NGO's).
Met gerichte "investeringen" kan echter wel een belangrijke bijdrage
kan worden geleverd aan de werkzaamheden van hier te lande gevestigde
internationale organisaties. In dat verband moge in herinnering worden
geroepen de gezamenlijke Amerikaanse, Britse en Nederlandse bijdrage
aan de constructie en inrichting van de derde rechtzaal ten behoeve
van het Joegoslavië-tribunaal in de jaren '96 en '97, waarmee de
efficiëntie van het tribunaal in belangrijke mate werd bevorderd.
Vraag 67
Versterken alle internationale organisaties de internationale
rechtsorde, of zijn er ook internationale organisaties die de regering
liever niet in Nederland ziet neerstrijken? Versterken bijvoorbeeld
anti-globaliseringsorganisaties die EU, WTO, IMF of Wereldbank
bestrijden, vaak ook met geweld, de internationale rechtsorde?
Antwoord
Het staat niet-gouvernementele organisaties in beginsel vrij zich in
Nederland te verenigen en vestigen mits zij zich gedragen conform de
wet. In beginsel is een zodanige vestiging ook geen voorwerp van
regeringsbeleid.
Vraag 70
Met welk bedrag wordt het multilaterale kanaal in 2004 gekort?
Antwoord
Beantwoording van deze vraag beperkt zich tot de beleidsartikelen 3.4,
8 en 9 in de Memorie van Toelichting.
In de Memorie van Toelichting van 2003 werd voor genoemde artikelen
40.429.000 Euro meer begroot dan in 2004. Van een korting in 2004 op
het multilaterale kanaal is echter geen sprake. Ten dele zijn bepaalde
uitgaven vanwege budgettaire krapte van 2004 verschoven naar 2005,
voor een ander deel worden in 2003 afgesloten activiteiten niet
voortgezet in 2004.
Vraag 72
Hoe zal de uitdaging van de "bescherming van de menselijke
waardigheid" concreet ter hand worden genomen?
Antwoord
De menselijke waardigheid vormt een maat die op de gehele
internationale ordening wordt toegepast, en die haar praktische
uitwerking vindt in de bevordering en bescherming van de rechten van
de mens in ruime zin, zoals concreet beschreven op bladzijden 24 en 25
van de Memorie van Toelichting.
Vraag 75
De regering wil als voorzitter van de EU in de tweede helft van 2004
het initiatief nemen voor een verduidelijking van de verhouding tussen
het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (Straatsburg) en het Hof
van Justitie van de Europese Gemeenschappen (Luxemburg). Betekent dit
dat de regering voorstander is van het aanmelden van de EU als partij
bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Zo nee,
waarom niet?
Antwoord
In de IGC zal naar alle waarschijnlijkheid geen discussie ontstaan
over punt I-7 van de ontwerp-grondwet, waarin wordt gesteld dat de EU
zal streven naar toetreding tot het EVRM. Nederland is voorstander van
EU-toetreding tot voornoemd verdrag.
Vraag 76
Wanneer zal het Allesomvattend Verdrag tegen Internationaal Terrorisme
binnen de VN worden afgerond en hoe groot schat de regering de kans in
dat dit in 2004 zal gebeuren?
Antwoord
Nederland streeft naar afronding van een Alomvattend Verdrag tegen
Internationaal Terrorisme binnen de Verenigde Naties. Hierbij zal geen
enkele rechtvaardiging voor terroristische daden in de tekst worden
geaccepteerd. Indien bepaalde landen volharden in hun standpunt dat
zogenaamde "vrijheidsstrijders" moeten worden uitgesloten van de
reikwijdte van het verdrag, dan zal dat de totstandkoming van het
verdrag vertragen en de onzekerheid over de kans dat het verdrag in
2004 tot stand zal komen, doen toenemen.
Vraag 77
Hoe zal invulling worden gegeven aan de motie-Dittrich over het
verzoek te komen tot een systeem van peer review waarbij de naleving
van de Uniewaarden versterkt kan worden (29 201, nr. 8)?
Antwoord
In de motie is de regering verzocht een onderzoek te doen naar de
wijze waarop door middel van een systeem van peer review de naleving
van de Uniewaarden versterkt kan worden. Een dergelijk onderzoek wordt
thans voorbereid, waarbij de eventuele initiatieven in kaart zullen
worden gebracht die elders binnen de Europese Unie worden ontplooid.
De gedachten gaan uit naar een onderzoek dat in samenwerking met de
Europese Commissie wordt uitgevoerd, waarbij ook een recent
Commissievoorstel met betrekking tot de handhaving van Uniewaarden kan
worden betrokken.
Vraag 78
Welke landen hebben inmiddels met de Verenigde Staten bilaterale
overeenkomsten getekend inzake het niet uitleveren van Amerikanen aan
het Internationaal Strafhof? Wat is het oordeel van de regering
daarover mede gelet op de effectiviteit van het Hof?
Antwoord
Van de volgende landen is bekend dat zij een bilaterale overeenkomst
hebben getekend met de Verenigde Staten inzake de overdracht van
personen aan het Internationaal Strafhof:
Afrika (22): Botswana, Democratische Republiek Congo, Djibouti, Gabon,
Gambia, Ghana, Guinee, Ivoorkust, Madagaskar, Malawi, Mauritanië,
Mauritius, Mozambique, Nigeria, Rwanda, Senegal, Seychellen, Sierra
Leone, Togo, Tunesië, Uganda, Zambia
Centraal en Zuid Amerika (8): Antigua en Barbuda, Bolivia, Colombia,
Dominicaanse Republiek, El Salvador, Honduras, Nicaragua, Panama
Azië en het Midden-Oosten (15): Afghanistan, Bahrein, Bangladesh,
Bhutan, Cambodja, Filippijnen, India, Israël, Malediven, Mongolië,
Nepal, Oost-Timor, Pakistan, Sri Lanka, Thailand
Europa (10: Albanië, Azerbeidjaan, Bosnië-Herzegovina, Georgië,
Kazakstan, Macedonië, Mongolië, Roemenië, Tajikistan, Uzbekistan
Oceanië (7): Marshall eilanden, Micronesië, Nauru, Palau,
Salomonseilanden, Tuvalu, Tonga.
Naast deze landen heeft waarschijnlijk nog een aantal andere landen
een bilaterale overeenkomst met de Verenigde Staten getekend; hierover
is geen officiële informatie beschikbaar.
Van bovengenoemde landen zijn er 30 partij bij het Statuut van het
Internationaal Strafhof. Voorzover bekend is tot nu toe voor 16 landen
de overeenkomst in werking getreden (Albanië, Bosnië-Herzegovina,
Colombia, Filippijnen, Gambia, Georgië, Ghana, Honduras, India,
Israël, Macedonië, Mauritanië, Nicaragua, Panama, Sierra Leone,
Tajikistan).
Geen van de EU-lidstaten heeft een bilaterale overeenkomst met de
Verenigde Staten gesloten.
Op 30 september 2002 heeft de Raad voor Algemene Zaken en Externe
Betrekkingen (RAZEB) Raadsconclusies en richtlijnen (`guiding
principles') vastgesteld betreffende het sluiten van bilaterale
overeenkomsten inzake de overdracht van personen aan het
Internationaal Strafhof (deze zijn op Nederlands initiatief
herbevestigd tijdens de RAZEB van 21 juli 2003). Nederland hecht zeer
aan deze EU Raadsconclusies en richtlijnen, omdat deze een zodanige
beperking aan de mogelijkheden tot het aangaan van een dergelijke
overeenkomst aangeven dat de integriteit en de effectiviteit van het
Hof niet wordt aangetast. Nederland blijft er daarom bij derde landen
op aandringen om zich bij het sluiten van een mogelijke bilaterale
overeenkomst met de Verenigde Staten te baseren op deze
Raadsconclusies en richtlijnen (zie mijn antwoord op vraag 79).
Hierbij is de lijn dat indien bilaterale overeenkomsten met de
Verenigde Staten zouden worden gesloten, deze in ieder geval de
volgende elementen zouden moeten bevatten, teneinde de effectiviteit
van het Internationaal Strafhof niet te ondermijnen:
- Straffeloosheid moet worden voorkomen ("no impunity");
- De overeenkomst zou alleen de overdracht van onderdanen van
niet-verdragspartijen kunnen betreffen;
- De overeenkomst zou alleen kunnen gelden voor personen die op
het grondgebied van de aangezochte staat aanwezig zijn omdat zij door
de zendstaat daarheen gestuurd zijn, zoals diplomaten en militairen.
Voor Nederland is van belang, dat een overeenkomst met de Verenigde
Staten niet voor "transfer" (doorvoer) zou kunnen gelden.
Vraag 79
Welke diplomatieke acties onderneemt de regering richting de VS en
landen die als gevolg van Amerikaanse druk meewerken aan het verlangen
van de VS om Amerikaanse militairen te vrijwaren van vervolging door
het Internationaal Strafhof?
Antwoord
Zowel Nederland als de EU achten het van belang dat de dialoog over
het Internationaal Strafhof en de samenwerking met de VS op het gebied
van het internationaal (straf)recht gaande wordt gehouden.
Nederland acht het tevens van belang dat de dialoog over het
Internationaal Strafhof met landen die een bilaterale overeenkomst met
de Verenigde Staten inzake de overdracht van personen aan het
Internationaal Strafhof hebben gesloten gaande wordt gehouden. Waar
het verdragspartijen bij het Statuut van het Internationaal Strafhof
betreft worden deze zoveel mogelijk betrokken bij de voortgang van het
Internationaal Strafhof. Voor wat betreft landen die het Statuut nog
niet hebben geratificeerd tracht Nederland, in samenwerking met andere
EU-lidstaten, deze te bewegen om op korte termijn het Statuut te
ratificeren (zie mijn antwoord op vraag 22).
Voorts tracht Nederland er, in samenwerking met andere EU-lidstaten,
voor te zorgen dat de EU Raadsconclusies van 30 september 2002 (op
initiatief van Nederland herbevestigd tijdens de Raad voor Algemene
Zaken en Externe Betrekkingen van 21 juli 2003) en bijbehorende
richtlijnen in acht worden genomen bij het eventueel sluiten van
bilaterale overeenkomsten. Mocht blijken dat de tekst van een
bilaterale overeenkomst afwijkt van de EU Raadsconclusies en
richtlijnen, dan voert Nederland, waar het verdragspartijen betreft,
diplomatieke demarches uit om deze landen te wijzen op hun
verplichtingen voortvloeiend uit het Statuut.
Vraag 81
Hoeveel geld wil de regering beschikbaar stellen uit het reguliere
VN-budget voor het bureau van de Hoge Commissaris voor de
Mensenrechten (OHCHR)? Kan een deel hiervan ook geoormerkt worden voor
Haïti?
Antwoord
De regering heeft met ingang van 2003 besloten voor een periode van
drie jaar een vrijwillige bijdrage van EUR 3 miljoen per jaar ter
beschikking te stellen aan de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten.
Deze bijdrage vervangt op verzoek van OHCHR diverse Nederlandse
bijdragen op projectbasis, omdat de Hoge Commissaris de beheerslast
van haar grote projectenportefeuille wil terugbrengen. De Nederlandse
bijdrage is geoormerkt op het niveau van budgetcategorieën van de
OHCHR-begroting. Nederland heeft gekozen voor deze lichte oormerking
om te voorkomen dat activiteiten die uit het reguliere VN-budget
moeten worden gefinancierd, zoals personeelskosten en administratieve
lasten, ten laste van de Nederlandse bijdrage zouden worden gebracht.
De door Nederland gefinancierde budgetcategorieën zijn: 1. Technische
assistentie 2. Mensenrechtenactiviteiten in het kader van
vredesoperaties 3. Democratisering, ontwikkeling en Mensenrechten 4.
Reactie op beschuldigingen van mensenrechtenschendingen
5.Capaciteitsopbouw van OHCHR, 6. Gender mainstreaming, 7. Rechten van
gehandicapten en HIV/Aids.
OHCHR mag binnen deze door Nederland geoormerkte budgetcategorieën
zelf bepalen welke activiteiten worden gefinancierd. Als OHCHR er
binnen haar eigen beleidskaders prioriteit aan geeft technische
assistentieactiviteiten in Haïti te financieren met de Nederlandse
bijdrage dan kan dat. Nederland kan onder de voorwaarden van deze
bijdrage dergelijke incidentele beleidskeuzes niet beïnvloeden. OHCHR
rapporteert alleen achteraf over de met Nederlandse financiering
uitgevoerde activiteiten. Mochten de door OHCHR gestelde prioriteiten
geheel niet overeenkomen met hetgeen Nederland van belang acht, dan
zal dit in het jaarlijkse beleidsoverleg met OHCHR aan de orde worden
gesteld.
Vraag 82
Hoe zal de EU strategie voor corporate social and environmental
responsibility geformuleerd worden? Op welke wijze zullen
maatschappelijke organisaties hierbij worden betrokken?
Antwoord
Tot het moment van publicatie van het verslag van het `EU
Multi-Stakeholder Forum on Corporate Social Responsibility' zullen
geen belangrijke nieuwe initiatieven worden ondernomen. Het Forum zal
in de zomer van 2004 haar verslag aan de Commissie aanbieden. Eerst op
basis van deze aanbevelingen kan de Commissie nieuwe initiatieven ter
bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO)
ontplooien. Op het door het ministerie van Economische Zaken en andere
departementen te organiseren Europese MVO congres in de 2e helft van
2004 zal hier aandacht aan worden geschonken. Bij het
Multi-Stakeholder Forum zijn reeds een groot aantal maatschappelijke
organisaties (zowel vakbonden als NGO's) betrokken. Ook bij het MVO
congres zullen de maatschappelijke organisaties actief betrokken
worden.
Vraag 83
Kan de regering het instrument "capaciteitsopbouw" inzake de
uitvoering van de conclusies van de World Summit on Sustainable
Development (WSSD) toelichten?
Antwoord
Opbouw van institutionele capaciteit in ontwikkelingslanden is een
belangrijk onderdeel van de uitvoering van de conclusies van de WSSD.
Capaciteitsopbouw onder geoperationaliseerde doelstelling 5 is echter
specifiek.
Het doel is dat alle relevante internationale organisaties -inclusief
de EU- de WSSD-conclusies gestalte geven in hun werk. Een beoogd
resultaat is het bevorderen van markttoegang in westerse markten
gekoppeld aan de gedachte dat die toegang effectief moet zijn.
Belangrijk is de mogelijkheid voor exporterende ontwikkelingslanden om
te kunnen voldoen aan kwaliteitseisen in westerse markten. Specifiek
daarvoor moet capaciteit in ontwikkelingslanden worden opgebouwd.
Beoogd wordt dit te doen als integraal onderdeel van de
publiek-private partnerschappen in het kader van Duurzame Daadkracht,
alsmede van thematische en bilaterale programma's van
ontwikkelingssamenwerking.
Zo is in de beoordeling van nieuwe partnerschappen in het kader van
duurzame ontwikkeling capaciteitsopbouw en kennisontwikkeling bij
lokale partners als criterium opgenomen.
Wat betreft concrete programma's van ontwikkelingssamenwerking is het
Biotrade Facilitation Programme (BFTP) van UNCTAD een voorbeeld. Het
heeft een bilaterale component gericht op deze specifieke
capaciteitsopbouw. Verder krijgt capaciteitsopbouw gelieerd aan
specifieke thema's op het gebied van handel en regelgeving aandacht
via het International Centre for Trade and Sustainable Development
(ICTSD).
Vraag 84
Kan de regering meer vertellen over de conferentie over
maatschappelijk verantwoord ondernemen die de regering ten tijde van
het voorzitterschap van de EU voornemens is te organiseren? Wat zal de
insteek van deze conferentie zijn? Welke ministeries zijn bij de
voorbereiding betrokken? Welk ministerie heeft de
eindverantwoordelijkheid?
Antwoord
Het ministerie van Economische Zaken is eindverantwoordelijk voor de
organisatie van de conferentie over maatschappelijk verantwoordelijk
ondernemen (MVO) tijdens het EU voorzitterschap. Naast het ministerie
van Buitenlandse Zaken werken ook de ministeries van Sociale Zaken,
VROM, VWS, LNV, en Binnenlandse Zaken aan de voorbereiding mee. De
conferentie heeft als thema `de ontwikkeling van Maatschappelijk
Verantwoord Ondernemen in de EU'. De doelgroep bestaat uit de
overheden van EU lidstaten, het Europees bedrijfsleven, NGO's en
vakbonden. Het doel van de conferentie zal zijn het stimuleren van de
dialoog tussen de Europese bedrijven, NGO's, vakbonden en de overheden
van de EU lidstaten over MVO. Er wordt rekening gehouden met het feit
de ontwikkeling van MVO binnen de EU lidstaten (ten tijde van de
conferentie zullen er 25 lidstaten zijn) nog zeer uiteen loopt. Binnen
de conferentie zal het ministerie van Buitenlandse Zaken workshops
organiseren over ervaringen met het bevorderen van MVO in
ontwikkelingslanden.
Vraag 85
Op welke wijze krijgen ontwikkkelingslanden meer invloed op de tot
stand koming van kwaliteitseisen die worden gesteld aan landbouw en
voedselproducten? Waarom wordt er in dit verband niets gezegd over het
vergroten van de penibele voedselzekerheid situatie in veel
ontwikkelingslanden? Wat voor beleid wil de regering hiervoor
ontwikkelen, al dan niet in samenwerking met andere donoren?
Antwoord
Betere deelname van ontwikkelingslanden aan de vaststelling van
internationale voedselveiligheidsnormen en betere meeweging van hun
belangen in andere fora kan hun invloed vergroten en daarmee onnodig
verlies aan export voorkomen. In het kader van internationale
afspraken moeten voorstellen voor voedselveiligheidseisen worden
genotificeerd bij het SPS comité van de WTO. Ontwikkelingslanden
kunnen meer invloed krijgen door partij te zijn bij de WTO, het SPS
comité of de daaraan gerelateerde standaard organisaties. Daarnaast
wordt hun invloed groter door in die onderhandelingen effectiever op
te treden. Nederland ondersteunt actief ontwikkelingslanden in hun
deelname aan de vaststelling van internationale
voedselveiligheidsnormen via de Codex Alimentarius Commission. De
Codex heeft als doel de volksgezondheid te beschermen en eerlijke
handel in voedselproducten te bevorderen. Nederland draagt bij aan het
onlangs opgerichte Codex Participation Trust Fund. Ontwikkelingslanden
kunnen hierop een beroep doen om beter deel te nemen aan het Codex
proces. Daarnaast worden de jaarvergaderingen van de door Nederland
voorgezeten subcommissies van de Codex regelmatig in
ontwikkelingslanden georganiseerd. Deelname van ontwikkelingslanden
wordt hierdoor vergemakkelijkt. Binnen de Europese Unie hebben
ontwikkelingslanden niet de mogelijkheid om deel te nemen aan het
vaststellen van Europese normen. Nederland screent de voorstellen van
de Europese Commissie op effecten voor ontwikkelingslanden en pleit
voortdurend voor redelijke overgangstermijnen en technische
assistentie voor deze landen. Op de zogenaamde private normen (bv.
EUREPGAP van de supermarkten) van het bedrijfsleven heeft de
Nederlandse overheid geen directe invloed. Dergelijke normen kunnen
tot uitsluiting van kleine boeren in ontwikkelingslanden leiden.
Daarom is er een dialoog met het bedrijfsleven om bij dit soort normen
de belangen van ontwikkelingslanden niet uit het oog te verliezen.
Ook de onderlinge handel tussen ontwikkelingslanden is belangrijk voor
de voedselzekerheid. Landen kunnen hun onderlinge afspraken over te
hanteren standaarden baseren op Codex normen en ingeval van conflict
tussen importeur en exporteur verschaft de Codex een neutrale norm
waaraan gerefereerd kan worden. Anderzijds is de Codex niet dwingend
voor elke transactie.
Er is geen direct verband tussen voedselkwaliteitseisen en
voedselveiligheidseisen en de voedselzekerheid situatie in
ontwikkelingslanden. Voedselzekerheid is in eerste instantie een
armoedeprobleem. Daar waar ontwikkelingslanden comparatieve voordelen
hebben kan export een bijdrage leveren aan armoedebestrijding. Verlies
van export vanuit ontwikkelingslanden door strengere kwaliteitseisen
moet daarom voorkomen worden.
Complementariteit met het nationale beleid in betreffende
ontwikkelingslanden en met het beleid van andere donoren wordt
bevorderd door de PRSP's als kader van onze samenwerking te nemen.
Vraag 86
N.B. Antwoord extern afgestemd met VROM, intern met DES (AMDO
afwezig).
Wat is de aard en de diepgang van de op te stellen opties voor verdere
reductieverplichtingen na 2012?
Antwoord
De voornaamste aannames bij de op te stellen opties zijn de volgende.
a) In de periode t/m 2012 voorziet het Kyoto Protocol alleen in
reductieverplichtingen voor de groep van rijke landen (de zg. Annex B
landen). Voor de periode na 2012 is het wenselijk dat ook de groep van
ontwikkelingslanden (geheel of gedeeltelijk) reductieverplichtingen op
zich zal nemen, op basis van gemeenschappelijke doch gedifferentieerde
verantwoordelijkheden.
b) De tweede belangrijke aanname is het gewenste niveau van
reductie van uitstoot van broeikasgassen, nodig is om stabilisatie op
een veilig en verantwoord niveau te realiseren. De EU inzet terzake is
stabilisatie op een concentratieniveau van 550 ppmv CO2
equivalenten.
Overigens is Staatssecretaris van Geel (VROM) de
eerstverantwoordelijke bewindspersoon voor deze materie.
Vraag 87
Is de regering bereid om niet alleen bij Rusland erop aan te dringen
het Kyoto-Verdrag en -Protocol te ratificeren, maar ook bij de
Verenigde Staten de druk te vergroten om tot ratificatie over te gaan?
Zo ja, op welke wijze zal de regering deze druk uitoefenen?
Antwoord
Ja, bij de daarvoor geschikte gelegenheden brengt de Nederlandse
regering ratificatie van het Kyoto Protocol op. Daarnaast is de
regering van mening, conform staand EU-beleid, dat de VS een met de
verplichtingen van het Kyoto Protocol vergelijkbare inspanning moet
leveren.
Vraag 88
Kan de regering toelichten op welke manier effectief deelgenomen zal
worden aan de Conventie inzake Biologische Diversiteit (CBD) om de
geformuleerde resultaten te bereiken?
Antwoord
De regering probeert binnen de Europese Unie te komen tot
gemeenschappelijke standpunten ten aanzien van de Conventie inzake
Biologische Diversiteit. Tijdens de Zevende Bijeenkomst van Partijen
bij het Biodiversiteitsverdrag (9-20 februari 2004, Kuala Lumpur) zal
de regering zich met name inzetten voor de totstandkoming van een
gedegen werkprogramma voor beschermde gebieden en ecologische
netwerken, met duidelijke doelen, verantwoordelijkheden en budgetten.
De ontwikkeling van een mondiaal systeem van nationale en regionale
beschermde gebieden en ecologische netwerken kan een belangrijke
bijdragen leveren aan de verwezenlijking van de CBD doelstellingen, de
WSSD doelstelling om in 2010 een substantiële vermindering van het
verlies aan biodiversiteit te bereiken en de Millenium Development
Goals.
Voorts hecht Nederland veel waarde aan een inhoudelijke discussie
binnen de CBD over beginselen, richtlijnen en instrumenten voor
duurzaam gebruik. Nederland is nauw betrokken geweest bij het
opstellen van een document hierover en heeft het proces voor een groot
deel financieel ondersteund. Tevens is Nederland voorstander van de
ontwikkeling van een internationaal regime over de toegang tot
genetische bronnen en de eerlijke verdeling van de opbrengsten
daarvan. Dit vormt een zeer belangrijk onderwerp in Kuala Lumpur, waar
ontwikkelingslanden veel belang aan hechten.
Om het bereiken van de doelstellingen te monitoren en te evalueren,
zijn indicatoren nodig. Nederland is via het RIVM actief betrokken bij
het opstellen van indicatoren om de realisatie van de bovengenoemde
`WSSD- doelstelling' te kunnen monitoren. Nederland levert dus een
aanzienlijke bijdrage aan de CBD in de vorm van het beschikbaar
stellen van expertise en financiële middelen. Naast de reguliere
contributie geeft Nederland een vrijwillige bijdrage van 400.000 EURO.
Vraag 89
In haar streven naar het vergroten van de maritieme veiligheid streeft
de regering naar `Coalitievorming met andere lidstaten en toetredende
landen'. Wat is de aard van zo'n coalitie en kan de regering
toelichten in hoeverre de inzet van Nederland op dit terrein
overeenkomt met die van andere lidstaten en in het bijzonder met die
van toetredende landen?
Antwoord
Nederland hecht aan volledige en uniforme uitvoering en handhaving van
regelgeving, die naar aanleiding van het vergaan van de schepen Erika
(1999) en Prestige (2002) is opgesteld. De aard van de zogenoemde
`coalitie' bestaat uit het vinden van medestanders bij het bepalen
van gemeenschappelijke standpunten voor wat betreft maritieme
veiligheid, zowel binnen de Raad voor Transport, Telecommunicatie en
Energie als binnen de Internationale Maritieme Organisatie. Hierbij
moet zowel gedacht worden aan het intensiveren van de bilaterale
contacten met de huidige Lidstaten en de nieuwe toetreders als
inspanningen tijdens het Nederlandse EU-Voorzitterschap.
Vraag 90
Waarom zet de regering zich in voor arctische en antarctische
samenwerking, hoewel Nederland geen (ant)arctische staat is? Kan dit
niet aan staten als de Scandinavische landen en Canada, of Australië
worden overgelaten?
Vraag 91
Wat kost de Nederlandse inspanning ten bate van de (ant)arctische
samenwerking)?
Antwoord
Als zeevarende natie is Nederland al eeuwen betrokken bij de
poolgebieden. De poolgebieden en de aangrenzende zeeën spelen een
buitengewoon belangrijke rol in de mondiale kringloop van lucht en
water en het klimaat op aarde. Daarnaast heeft Antarctica een
bijzondere volkenrechtelijke positie; het continent wordt in feite
bestuurd door de partijen bij het Antarctisch Verdrag. Nederland is
van oudsher actief bij internationale ordeningsvraagstukken, het
milieu, de stabiliteit van het klimaat en de kwaliteit van de
wereldzeeën; uit dien hoofde is ons land betrokken bij de Antarctische
en Arctische samenwerking. Nadat Nederland in 1967 is toegetreden tot
het Antarctisch Verdrag heeft het in 1990 op grond van het inmiddels
opgebouwde Antarctische onderzoeksprogramma de status van
consultatieve (stemhebbende) partij verworven. In de in 1998
opgerichte Arctische Raad, waarin de acht Arctische landen en de
Arctische inheemse volkeren verenigd zijn, heeft Nederland vanaf het
begin als waarnemer geparticipeerd. De Nederlandse betrokkenheid bij
de poolgebieden wordt ondersteund door fundamenteel en toegepast
wetenschappelijk onderzoek op velerlei gebieden. Sinds 1984 bestaat
een Nederlands Antarctisch Programma (NAAP), waarbij de ministeries
van Buitenlandse Zaken, Verkeer en Waterstaat, Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Nederlandse
Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek betrokken zijn. Het NAAP
is in 2000 in een internationale evaluatie beoordeeld als een
programma van hoge kwaliteit met uitstekende wetenschappelijke
resultaten. Het kabinet heeft in 2002 het Nederlands Arctisch
Programma ingesteld, dat eveneens door de hierboven genoemde
ministeries en de NWO gefinancierd wordt. Tezamen vormen deze
programma's het Nederlands Polair Programma.
Het Nederlands Polair Programma kost in 2003 EUR 1.513.000. De
financiering van het programma is in 2002 door de regering vastgesteld
voor de periode 2003-2006 op basis van reële nulgroei.
Vraag 92
Hoe groot is de kans dat alle vormen van exportsubsidies eerder dan
2015 kunnen en zullen worden afgeschaft? Op welke argumenten baseert
de regering haar antwoord?
Antwoord
Op de vierde ministeriële conferentie van de Wereldhandelsorganisatie
in Doha is afgesproken dat alle vormen van exportsubsidies zullen
worden verminderd met de bedoeling ze later af te schaffen. In maart
2003 heeft de EU in Genève mede namens Nederland voorstellen gedaan om
de exportsubsidies met 45% te verminderen en exportkredieten met een
grote subsidiecomponent, zoals o.a. beschikbaar worden gesteld door de
VS, aan soortgelijke reducties te onderwerpen. Wat Nederland betreft
had de EU toen een ambitieuzer onderhandelingsbod mogen doen. In
Cancun is de EU gelukkig nog een stap verder gegaan door aan te bieden
om over exportsubsidies op producten die van specifiek belang zijn
voor ontwikkelingslanden, in de Doha-ronde afspraken te maken voor
uitfasering. Dit indien ook andere vormen van exportsubsidies worden
afgebouwd.
Het afgesproken tijdschema voor de Doha ontwikkelingsronde streeft
naar een nieuw akkoord op 1 januari 2005. Nu echter Cancun is mislukt
is het sterk de vraag of die deadline wel gehaald wordt. Bovendien
ging het in Cancun nog maar om een aanbod van de EU tijdens
onderhandelingen, waarbij de andere WTO leden, met name ook de V.S.
concessies zouden moeten doen.
De kans dat alle vormen van exportsubsidies eerder dan 2015 kunnen en
zullen worden afgeschaft is derhalve in Cancun aan de ene kant groter
geworden door de grotere bereidheid van de EU om concessies te doen,
maar aan de andere kant kleiner geworden omdat door de mislukking van
de conferentie het proces is vertraagd.
Vraag 93
Wordt er naast het geven van technische assistentie om de
onderhandelingscapaciteit van ontwikkelingslanden te vergroten, ook
rekening gehouden met financiering van bewustwordings- en
voorlichtingsactiviteiten rond WTO voor burgers in
ontwikkelingslanden?
Antwoord
Technische assistentie voor versterking van de
onderhandelingscapaciteit van ontwikkelingslanden is niet uitsluitend
gericht op overheden.
Programma's van de WTO, UNCTAD en het International Trade Centre zijn
bijvoorbeeld gericht op kennisvergroting van de WTO-doelstellingen en
-regels bij doelgroepen als de private sector, academische
instellingen en parlementariërs. Al deze doelgroepen spelen een
belangrijke rol bij het maatschappelijke debat over de
handelspolitiek. Daarnaast geeft de regering ook directe steun aan
programma's van academische instellingen en maatschappelijke
organisaties. Een voorbeeld is de in Genève gevestigde International
Commission for Trade and Sustainable Development, die uitstekende
actuele en achtergrondinformatie in drie talen verstrekt via
elektronische kanalen. Wat betreft het bereiken van een breder publiek
maatschappelijke organisaties. Bewustwording wordt verder gesteund via
de activiteiten van medefinancieringsorganisaties en hun partners.
Geconstateerd kan worden dat een groot aantal maatschappelijke
organisaties een constructieve en goed-geïnformeerde bijdrage leveren
aan het handelspolitieke debat in afzonderlijke ontwikkelingslanden.
Vraag 94
Wat is de regeringsvisie op de impact assessments? Op welke wijze wil
de regering voorafgaand aan handels- en economisch beleid de mogelijke
effecten van dit beleid bestuderen om eventuele schadelijke effecten
te kunnen voorkomen?
Antwoord
De regering streeft naar een coherent beleid, dat wil zeggen dat ook
bij het handels- en economisch beleid zo goed mogelijk rekening wordt
gehouden met het doel van armoedevermindering. Impact assessments zijn
daarbij onontbeerlijk. De regering weegt bij het maken van nationaal
en internationaal beleid (bijvoorbeeld in EU en WTO verband) de
effecten op ontwikkelingslanden nadrukkelijk mee. Voorbeelden daarvan
zijn:
- de effecten van hervorming van het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid;
- de effecten van het verminderen van invoertarieven, met
name bij piektarieven en tariefescalatie, waarbij met name gekeken
wordt naar producten die van groot belang zijn voor
ontwikkelingslanden, en
- de effecten van sanitaire en fytosanitaire maatregelen en
TBT (technical barriers to trade)-maatregelen, waarbij een evenwicht
moet worden gevonden tussen veiligheidseisen en markttoegang in de
ruimte die er zit tussen voldoende en maximaal gegarandeerde
veiligheid.
Op bovenstaande terreinen heeft de regering in het verleden gebruik
gemaakt van de impact assessments van de Wereldbank en de Europese
Commissie, maar ook van die van NGO's, producenten- en
consumentenorganisaties en wetenschappelijke onderzoekbureaus als het
IFPRI, het Landbouweconomisch Instituut en de Stichting Onderzoek
Wereldvoedselvoorziening van de Vrije Universiteit. Bij het
ontwikkelingsbeleid maakt de regering met name bij het beoordelen van
het werk van Wereldbank en IMF gebruik van zogenaamde PSIA's, waarbij
PSIA staat voor Poverty en Social Impact Analysis.
Vraag 95
Welke rol deelt de regering de Coherentie Eenheid toe om OS-coherentie
te bevorderen? Waarom stelt de regering voor het vergroten van de
OS-coherentie geen programmamiddelen beschikbaar, terwijl zij deze
doelstelling wel als een prioriteit beschouwt?
Antwoord
De Coherentie Eenheid binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken
speelt een alerterende, coördinerende en stimulerende rol ter
bevordering van OS-coherentie. De eenheid adviseert de minister voor
Ontwikkelingssamenwerking en neemt onder andere deel in de EU
Coördinatie Commissie om de OS-coherentie van het EU-beleid te
bevorderen. Bij de uitvoering van deze en andere werkzaamheden wordt
nauw samengewerkt met beleidsdirecties binnen het ministerie van
Buitenlandse Zaken, onder meer in het kader van projectteams voor
specifieke coherentiedossiers. Tevens wordt een internationaal netwerk
aan contacten onderhouden. Vooralsnog zijn er geen aparte
programmamiddelen gereserveerd voor OS-coherentie omdat het veelal
gaat om beleidsgerichte activiteiten, waarvoor geen additionele inzet
van middelen nodig is. Waar ten behoeve van specifieke coherentie
activiteiten middelen nodig zijn, bijvoorbeeld beleidsgericht
onderzoek of ondersteuning van ontwikkelingslanden in
onderhandelingen, kan een beroep worden gedaan op
beleidsondersteunende fondsen van de beleidsdirecties waarmee
samengewerkt wordt.
Vraag 97
Kan de regering toelichten waarom wel de Balkan en Afrika met name
worden genoemd als het gaat om "potentiële en bestaande
conflicthaarden" en niet het Midden-Oosten?
Antwoord
De Balkan en Afrika zijn genoemd als voorbeelden, maar zij zijn
uiteraard niet de enige conflicthaarden die blijvende inzet van een
veelheid van instrumenten behoeven. Daartoe behoort nadrukkelijk ook
het Midden-Oosten, samen met andere regio's en landen, zoals ook
blijkt uit de rest van het hoofdstuk van de Memorie van Toelichting
waarnaar wordt verwezen.
Vraag 98
Wat is de visie van de regering op de ontwikkelingen met betrekking
tot Kashmir?
Antwoord
De Indiase regering presenteerde op 22 oktober 2003 een aantal
voorstellen om de betrekkingen met Pakistan te verbeteren. Het betreft
hier vertrouwenwekkende maatregelen in de sfeer van onder andere
lucht-, bus- en veerverbindingen, sportcontacten, uitbreiding van
diplomatieke missies en visumverlening. Pakistan heeft gematigd
positief op de voorstellen gereageerd. Voorts kondigde de Indiase
regering aan dat Vice Premier Advani bereid zou zijn besprekingen te
houden met de All-Parties Hurriyat Conference, een
samenwerkingsverband van Kashmiri nationalistische groeperingen. Harde
eis voor India blijft dat vooruitgang in het Kashmir-dossier gekoppeld
is aan onvoorwaardelijke stopzetting van terroristische infiltratie
vanuit Pakistan over de zgn. line of control. Naar de mening van India
heeft Pakistan hier bijlange na nog niet aan voldaan.
Het is de visie van de Nederlandse regering dat vertrouwenwekkende
maatregelen zoals nu door India voorgesteld een noodzakelijk eerste
begin zijn om bij te kunnen dragen aan vermindering van spanning en
verbetering van het algemene klimaat. Beide landen wisselen regelmatig
toenaderingspogingen af met harde retoriek. De geschiedenis leert dat
de waarde van vertrouwenwekkende maatregelen zeer betrekkelijk is in
het geval van incidenten of spanningen. Het is van belang India en
Pakistan te steunen in hun streven naar een vreedzame oplossing door
middel van een continue en spanningsbestendige dialoog.
De Nederlandse regering ondersteunt zowel bilateraal als in EU-verband
alle initiatieven die kunnen bijdragen aan de bestendiging van de
dialoog en aan de verbetering van de betrekkingen tussen beide landen,
die uiteindelijk kunnen leiden tot een vreedzame oplossing van de
kwestie Kashmir.
Vraag 99
Welke politieke strategie heeft de regering met betrekking tot de
keuze aan welke vredesoperaties zij meedoet?
Antwoord
De regering laat zich bij haar keuze aan welke internationale
crisisbeheersingsoperaties Nederland met militaire eenheden
participeert door een groot aantal factoren leiden. Het toetsingskader
geeft een reeks van aandachtspunten die wordt gebruikt om per geval
een weloverwogen politiek en militair oordeel te vellen over de
politieke wenselijkheid van deelneming enerzijds, en de militaire
haalbaarheid van deelneming anderzijds. Het uiteindelijke besluit tot
deelneming berust op een integrale afweging van alle aandachtspunten
van het toetsingskader. Het Nederlandse ambitieniveau in dezen is
uitgedrukt in voor deelneming beschikbare militaire capaciteiten.
Een deel van deze militaire capaciteiten wordt doorgaans voor langere
tijd ten behoeve van een operatie ter beschikking gesteld, zoals bij
de deelneming aan de NAVO-geleide stabilisatiemacht SFOR in
Bosnië-Herzegovina. Dit past in de bredere Nederlandse strategie ter
stabilisering van de Balkan.
Een strategie ten aanzien van de inzet van de resterende beschikbare
militaire capaciteiten voor nieuwe crisisbeheersingsoperaties
veronderstelt een zekere mate van voorspelbaarheid van dergelijke
operaties, alsmede een globaal inzicht vooraf in de uitkomst van de
toetsing van zowel de politieke wenselijkheid als de militaire
haalbaarheid van de deelneming. De Nederlandse militaire betrokkenheid
bij Afghanistan en Irak toont aan dat een dergelijke voorspelbaarheid
in de praktijk beperkt is.
Daarbij komt dat algemene, niet aan concrete situaties gerelateerde
uitspraken over de politieke wenselijkheid en militaire haalbaarheid
van toekomstige Nederlandse deelneming aan een bepaalde internationale
crisisbeheersingsoperatie niet passen in de systematiek van het
toetsingskader. Een oordeel over de politieke wenselijkheid en de
militaire haalbaarheid zal immers nauw samenhangen met onder andere de
recente voorgeschiedenis van een conflict, de humanitaire situatie,
het mandaat, de aard en inhoud van een eventuele vredesregeling, de
opstelling van conflictpartijen, de rol van relevante internationale
organisaties, de deelneming door andere landen, de geschiktheid en
beschikbaarheid van het Nederlandse militaire instrumentarium
enzovoorts.
In veel gevallen volgt de Nederlandse beoordeling van de politieke
wenselijkheid en militaire haalbaarheid op een specifieke aanleiding,
zoals een sondering of verzoek door een land of een internationale
organisatie, een rapport van de Secretaris-Generaal van de VN dat
waarschijnlijk een resolutie van de Veiligheidsraad tot gevolg heeft,
of een EU- of NAVO-besluit. Bij deze beoordeling moet overigens altijd
rekening worden gehouden met de mogelijke deelneming aan missies die
buiten het bereik van het toetsingskader vallen, zoals missies
waarvoor een verplichting bestaat uit hoofde van het WEU- of het
NAVO-verdrag.
In het overleg met het parlement wordt per geval vastgesteld of het
politieke draagvlak voor deelneming aan een bepaalde internationale
crisisbeheersingsoperatie toereikend is.
Vraag 100
Welke criteria bepalen uit welke middelen de Nederlandse deelname aan
een internationale vredesmissie gefinancierd wordt?
Antwoord
De additionele kosten van de Nederlandse militaire deelneming aan
internationale vredesmissies komen ten laste van de
Defensie-begroting, namelijk de post additionele kosten
crisisbeheersingsoperaties binnen de Homogene Groep Internationale
Samenwerking (HGIS/non-ODA).
Voor zover delen van deze additionele kosten volgens de huidige
interpretatie van de OESO-DAC criteria in bepaalde gevallen als ODA
kunnen worden aangemerkt, worden dergelijke uitgaven toegerekend aan
HGIS-ODA. Dit is bijvoorbeeld in Bosnië-Herzegovina het geval bij de
opbouw van institutionele politiecapaciteit door de politiemissie van
de Europese Unie (EUPM) en humanitaire ontmijningsactiviteiten die
door de stabilisatiemacht SFOR worden verricht.
Vraag 101
Welke rol kunnen NGO's spelen in de voorgestelde uitwerking van het
Beleidskader CIMIC? Wanneer en op welke wijze worden zij bij de
discussie betrokken?
Antwoord
De uitwerking van het beleidskader CIMIC wordt besproken in het
Interdepartementaal Overleg (IO) CIMIC, waarin Buitenlandse Zaken en
Defensie zitting hebben en waarbij andere departementen op uitnodiging
aanwezig kunnen zijn. NGO's spelen een beperkte en indirecte rol in de
uitwerking van het beleidskader CIMIC via overleg dat zij regelmatig
voeren met specialisten van de afdeling humanitaire hulp van
Buitenlandse Zaken.
Vraag 102
Welke definitie van terrorisme hanteert de regering?
Antwoord
In internationaal kader hangt de mate van overeenstemming over een
definitie van terrorisme sterk af van het forum waarin wordt
geopereerd. Omdat in de Verenigde Naties noch in de onderhandelingen
over een alomvattend verdrag, noch in de afzonderlijke antiterrorisme
Conventies overeenstemming over een definitie kon worden bereikt, is
daar geopteerd voor een strafrechtelijke delictsomschrijving in plaats
van een definitie.
In EU-kader wordt een omschrijving van personen en entiteiten die
betrokken zijn bij terroristische daden gehanteerd, onder andere in
het Europees Arrestatiebevel en het Gemeenschappelijk Standpunt inzake
bestrijding van financiering van terrorisme.
Deze omschrijving heeft Nederland ook gehanteerd bij de opstelling van
wet terroristische misdrijven. In deze wet wordt tevens een
omschrijving gegeven van een terroristisch oogmerk. Dat oogmerk wordt
in artikel 83a Sr omschreven als "het oogmerk om de bevolking of een
deel der bevolking van een land vrees aan te jagen dan wel een
overheid of internationale organisatie te dwingen iets te doen, niet
te doen of te dulden, dan wel de politieke, constitutionele,
economische of sociale structuren van een land of een internationale
organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen".
Vraag 103
Wordt in internationale fora zoals de EU en de NAVO fundamentele
aandacht besteed aan onderliggende oorzaken van terrorisme, zoals de
factoren die een rol spelen bij radicalisering in delen van de wereld
als Indonesië, de Arabische wereld, de Filippijnen en delen van
Afrika? Zo ja, op welke wijze? Welke inzet en visie brengt de regering
hierbij in?
Antwoord
Na 11 september 2001 heeft de internationale gemeenschap zich in
eerste instantie geconcentreerd op maatregelen ter voorkoming van en
bestrijding van terrorisme. Daarnaast heeft de Europese Unie ook
aandacht besteed aan de factoren die mensen ertoe brengen hun
toevlucht tot terroristisch geweld te nemen. Een groep van speciale
vertegenwoordigers van ministers van Buitenlandse Zaken heeft een
rapport geproduceerd waarin een analyse wordt gemaakt van dit
onderwerp en waarin een aantal aanbevelingen wordt gedaan voor
beleidsintensiveringen. Dit rapport is besproken tijdens de RAZEB van
mei 2003. De RAZEB heeft aan de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger
gevraagd om naar aanleiding van dit rapport met concrete voorstellen
te komen. In de dreigingsanalyses opgesteld in NAVO-kader wordt ook
specifiek aandacht besteed aan tendensen die kunnen leiden tot
terroristische activiteiten.
Vraag 104
Hoe gaat de effectiviteit van instrumentarium ter bestrijding van
terrorismefinanciering verbeterd worden?
Antwoord
Nederland werkt op twee manieren actief aan de verbetering van de
effectiviteit van het bevriezingsinstrumentarium. Nederland is van
mening dat de EU zich, na de opname op de lijst van personen en
organisaties, ook zou moeten richten op mantelorganisaties en
fondsenwervers. Nederland heeft zelf daarbij in de EU het voortouw
genomen door te pleiten voor de opname van de Stichting Al Aqsa op de
EU-bevriezingslijst. Daarnaast wordt gewerkt aan de verbetering van
het technische instrumentarium voor bevriezing, met name in het
implementatietraject. Het gaat daarbij concreet om verbetering van
namenlijsten, het stroomlijnen van het bevriezingsproces en het
verbeteren van samenwerking tussen verschillende betrokken
organisaties in de financiële keten.
Vraag 105
Kan de regering de 'kritische dialoog' met derde landen over
terrorismebestrijding toelichten?
Antwoord
In de dialoog van de EU met derde landen is, onder andere op verzoek
van Nederland, het onderwerp terrorismebestrijding hoog op de agenda
geplaatst. De inhoud van deze dialoog is uiteraard afhankelijk van de
situatie in en de zorgen van de EU omtrent het betreffende land. In
algemene zin wordt tijdens deze kritische dialoog met derde landen
gesproken over de specifieke lokale situatie met betrekking tot
terrorisme en over mogelijkheden voor samenwerking met de Unie op het
gebied van terrorismebestrijding. Waar nodig brengt de EU haar
zorgpunten onder de aandacht van het betreffende land en verzoekt de
EU het land in kwestie om passende maatregelen te nemen.
Vraag 106
Dient bij de na te streven resultaten in 2004 wat betreft het
terugdringen van het terrorisme niet ook te worden genoemd het
tegengaan van de verspreiding van radicaal-islamitisch gedachtegoed?
Welke mogelijkheden ziet de regering in dit opzicht?
Vraag 107
Deelt de regering de mening dat bij de na te streven resultaten in
2004 wat betreft het terugdringen van het terrorisme ook het indammen
van de beïnvloeding van de mondiale Islam door het Wahhabisme (vanuit
het Arabisch Schiereiland) dient te worden benoemd?
Antwoord
Bij de bestrijding van terrorisme dient rekening gehouden te worden
met verschillende overwegingen, waaronder enerzijds het belang van
veiligheid en anderzijds het grondwettelijk vastgelegde recht van
eenieder op vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting. In
beantwoording van eerdere vragen op dit terrein is door de regering
herhaaldelijk aangegeven dat de verantwoordelijke ministeries en de
onder hen vallende diensten nauwlettend in de gaten houden of groepen
in de samenleving bij het belijden van hun religie niet oproepen tot
discriminatie of aanzetten tot geweld ten opzichte van
andersdenkenden. Daar waar de grens van het toelaatbare wordt
overschreden, zal opgetreden worden. In het buitenlands beleid wordt
zowel door de EU als in bilaterale contacten van Nederland met landen
uit de islamitische wereld een vergelijkbare boodschap uitgedragen.
Vraag 108
Heeft de regering kennisgenomen van berichten (onder andere in Trouw
van 23 juli 2003) over wapenleveranties vanuit Trans-Dnjestrië aan
terroristische organisaties? Doet Trans-Dnjestrië goede zaken met
vrijwel elke belangrijke moslimorganisatie in de wereld? Bestaat bij
internationale inlichtingendiensten (waaronder Interpol) het vermoeden
dat Trans-Dnjestrië sinds 2001 nucleair materiaal verkoopt, waarmee
massavernietigingswapens kunnen worden gemaakt?
Vraag 133
Op welke wijze zal de Nederlandse regering nog tijdens het
voorzitterschap van de OVSE, maar ook daarna, de enorme wapenverkoop
vanuit Trans-Dnjestrië aan schurkenstaten en terroristen aan de orde
stellen met als doel dit aan banden te leggen?
Antwoord
De regering heeft kennisgenomen van het artikel in Trouw van 23 juli
2003 met betrekking tot wapenleveranties vanuit Transdnjestrië aan
terroristische organisaties.
De regering is bezorgd over mogelijke ongecontroleerde handel in
wapens en andere militaire goederen vanuit Transdnjestrië. De regering
hoopt dat een politieke regeling van het
Moldavië-Transdnjestrië-conflict aan de fluïde situatie een einde zal
maken. Voorts beschikt de regering niet over informatie met betrekking
tot mogelijke verkoop vanuit Transdnjestrië van nucleair matereriaal,
met het oog op de productie van massavernietingswapens.
Het Nederlandse OVSE Voorzitterschap zet zich in voor de
totstandkoming van een politieke regeling van het
Moldavisch/Transdnjestrisch conflict. Dit zal de weg vrijmaken voor
het herstel van de rechtsstaat en democratie in de regio
Transdnjestrië. Het aanpakken van de grensproblematiek vormt daarbij
een belangrijk aandachtsgebied vanwege het gebrek aan effectieve
grens- en douane controle langs de uiterst poreuze
Moldavisch-Oekraiense grens.
Daarnaast zijn in OVSE-verband algemene afspraken gemaakt over de
bestrijding van illegale handel in kleine- en lichte wapens. Dit is
van belang teneinde te voorkomen dat deze wapens in handen vallen van
terroristische organisaties en/of partijen die via de reguliere handel
niet aan deze wapens kunnen komen. Nederland speelt een actieve rol
bij het verder uitwerken en de implementatie van deze afspraken. Een
politieke regeling van het Moldavisch/Transdnjestrisch conflict zal
het mogelijk maken geheel Moldavië, met inbegrip van Transdnjestrië,
onder deze OVSE-afspraken te brengen.
Vraag 110
Welke landen besteden naar het oordeel van de regering thans
onvoldoende aandacht aan terrorismebestrijding en welke aanvullende
maatregelen worden tegen die landen overwogen?
Vraag 111
Door welke landen in de wereld respectievelijk vanuit welke landen in
de wereld wordt terrorisme ondersteund?
Antwoord
Alle lidstaten van de VN zijn gebonden aan resoluties van de
VN-veiligheidsraad, waaronder in het bijzonder VN-veiligheidsraad
-resolutie 1373, die landen verplicht een aantal maatregelen te nemen
om terrorisme te bestrijden. De implementatie van deze resolutie wordt
nauwlettend gevolgd door het zogenaamd Counter Terrorism Committee van
de VN. Deze commissie rapporteert periodiek aan de Veiligheidsraad. Er
zijn geen aanwijzingen dat landen niet aan hun verplichtingen voldoen.
In gevallen waar de regering van mening is dat landen of regeringen
onvoldoende doen om terrorisme te bestrijden dan zal zij deze landen
daarop bilateraal en met name in EU-kader aanspreken. Landen als Iran
en Syrië onderhouden op z'n minst onduidelijke relaties met
organisaties die geweld propageren en daar ook bij betrokken zijn.
Vraag 114
Wat wordt gedaan om de invloed van de `nationalistische' partijen in
Bosnië in te dammen? Wat wordt gedaan om de rol van corruptie en van
betrokkenheid bij criminele circuits bij politici en
overheidsfunctionarissen in Bosnië en Servië in te perken?
Antwoord
Na de verkiezingen van oktober 2002 zijn in Bosnië partijen met een
nationalistisch karakter in de regeringen van zowel de entiteiten als
het centrale niveau gekomen. Deze hebben zich expliciet verbonden aan
het hervormingsprogramma van Hoge Vertegenwoordiger Ashdown. Bij de
daadwerkelijke uitvoering van het programma is de positie van de
partijen wisselend. Soms is sprake van sterke weerstand tegen
hervormingen en moet de HV dreigen met het gebruik van zijn zgn. "Bonn
powers", in andere gevallen stellen partijen zich constructiever op,
zoals bijvoorbeeld het geval was met de hervorming van de
strijdkrachten in Bosnië.
De HV voert een strikt beleid tegen corruptie en andere vormen van
machtsmisbruik; zo
hamert hij op de toepassing van de Civil Service Law bij benoemingen
van (hoge) ambtenaren, zodat deze transparant zijn. Voorts wordt de
rechtspraak hervormd en wordt op Europese standaarden gebaseerde
wetgeving op het gebied van strafrecht en strafvordering ingevoerd.
Verschillende internationale organisaties richten zich op bestrijding
van georganiseerde criminaliteit en corruptie in de landen van de
Westelijke Balkan. In het kader van het Stabiliteitspact vinden
verschillende activiteiten plaats ter ondersteuning van de bestrijding
van misdaad en corruptie in de regio. De EU heeft de aanpak van
criminaliteit en corruptie als een van de criteria in het
Stabilisatie- en Associatieproces geformuleerd. EUPM in Bosnië
ondersteunt lokale autoriteiten bij criminaliteitsbestrijding. SFOR
biedt de internationale gemeenschap in Bosnië op verzoek ondersteuning
bij activiteiten die met bestrijding van criminaliteit te maken
hebben. De OVSE richt zich onder meer in Servië-Montenegro op
versterking van de rechtsstaat. Nederland draagt ook financieel aan
een aantal van deze activiteiten bij, evenals aan andere projecten ter
versterking van de rechtsstaat in Bosnië en Servië-Montenegro.
Vraag 115
Wat bedoelt de regering met 'verschillende GMV-middelen' waaruit
regionale conflictpreventie wordt gefinancierd?
Antwoord
Met `verschillende GMV-middelen' wordt aangegeven dat het zowel om
gedelegeerde middelen (posten) als om niet-gedelegeerde middelen
(departement) kan gaan.
Vraag 116
Wat is de laatste stand van zaken tav de oplossing van het conflict in
Atjeh en welke rol ziet de regering hierbij voor haarzelf?
Antwoord
De Indonesische regering heeft besloten tot een verlenging van de
militaire noodtoestand met zes maanden. De huidige noodtoestand geldt
tot 19 november 2003. De Indonesische regering legt de nadruk op het
bereiken van een stabielere veiligheidssituatie waarbij de
verzetsbeweging GAM zoveel mogelijk in het defensief wordt gedrukt. De
Indonesische regering heeft aangekondigd dat zij, naast de militaire
operatie, ook door zal gaan met de andere sporen van haar beleid, met
name op het gebied van rechtshandhaving en humanitaire hulp. Aan
GAM-zijde lijkt weinig animo te bestaan voor onderhandelingen.
Vooralsnog lijkt de Indonesische regering voor haar beleid inzake
Atjeh de steun van de bevolking in Indonesië te genieten.
De Nederlandse regering zal niet nalaten om het belang van een
vreedzame en duurzame oplossing voor het conflict en een vrije toegang
tot de provincie voor (inter)nationale humanitaire NGO's, journalisten
en diplomaten te bepleiten, ook in EU-kader. Mochten hiervoor
specifieke openingen zijn dan zal worden bekeken of daaraan een
bijdrage kan worden geleverd.
Vraag 117
Doelt de regering met regionale conflictpreventie wat betreft
Afghanistan op een regionaal beleid waar ook buurlanden als Pakistan
en Iran en de Centraal-Aziatische republieken bij betrokken worden? Zo
nee, wat wordt dan concreet bedoeld met de term "regionale
conflictpreventie"?
Vraag 134
Krijgen de onzekere toekomst van Afghanistan en de mogelijk regionale
implicaties die dat heeft, ook een plaats op de OVSE-agenda voor 2004?
Antwoord
In het beleid ten aanzien van conflictpreventie in Afghanistan spelen
de buurlanden een grote rol: regionale samenwerking is belangrijk voor
duurzame stabiliteit. De NAVO, EU en ook Nederland betrekken daarom de
buurlanden van Afghanistan bij de internationale inspanningen.
Pakistan is daarbij de belangrijkste speler, vooral vanwege de
problemen in de grensstreek, maar er is ook overleg met bijvoorbeeld
Iran, Tadzjikistan en Oezbekistan. Sinds december 2002 bestaat een
"Kabul Declaration on Good Neighbourly Relations" tussen Afghanistan
en de zes buurlanden.
Dit jaar is Afghanistan een partner voor samenwerking geworden van de
OVSE. In de OVSE staat conflictpreventie centraal. Verwacht mag worden
dat de OVSE in de loop van 2004 zal besluiten op welke wijze aan de
partnerstatus van Afghanistan invulling kan worden gegeven. Hier
zullen de vijf Centraal-Aziatische landen die lid zijn van de OVSE
(Kazachstan, Oezbekistan, Kirgizië, Tadzjikistan en Turkmenistan) zo
veel mogelijk bij worden betrokken.
Vraag 118
Wat bedoelt de regering met 'selectieve militaire samenwerking in
Indonesië'? Om welke activiteiten gaat het en welke bedragen zijn
hiermee gemoeid?
Antwoord
Indonesië bevindt zich in een transitiefase waarbij de mogelijkheden
om te komen tot een democratische rechtsstaat ten volle dienen te
worden ondersteund. Voor Indonesië betekent dit niet alleen een
grondwettelijke maar belangrijker nog een feitelijke wijziging in de
inrichting van de maatschappij waarbij democratische beginselen dienen
te gelden. Zoals bekend spelen de Indonesische strijdkrachten een
belangrijke rol in de Indonesische maatschappij. Zij zullen tot de
installering van een nieuw parlement na de verkiezingen in 2004 in het
parlement zijn vertegenwoordigd. Ook daarna zullen zij achter de
schermen voorlopig een belangrijke politieke factor blijven.
De specifieke militaire samenwerking tussen Indonesië en Nederland is
gericht op de rol van de Indonesische krijgsmacht in een democratische
samenleving. De Nederlandse regering financiert hiertoe
trainingsprogramma's van het Instituut Clingendael en onderzoekt de
mogelijkheden om op dit terrein de samenwerking voort te zetten of te
intensiveren. Hiermee is tot nu toe circa EUR 600.000 gemoeid
geweest.
Vraag 119
De uitbreiding van de NAVO vereist ook inspanningen gericht op een
verbetering van de besluitvormingsstructuur van de NAVO. Landen die
deelnemen aan missies moeten garanties hebben voor voldoende
betrokkenheid bij de besluitvorming op de hoogste niveaus. Welke inzet
heeft de regering op dit punt?
Antwoord
Voor de NAVO-uitbreiding is in beginsel geen nieuwe
besluitvormingsstructuur noodzakelijk. De NAVO is een op
besluitvorming bij consensus gebaseerde organisatie; alle nieuwe
lidstaten zullen bij de vergaderingen van de Noord Atlantische Raad
aan tafel zitten en als volwaardig lid kunnen meespreken en
meebeslissen. Dit is zeker van belang waar het gaat om besluiten ten
aanzien van militaire operaties. De verwachting is dat de nieuwe
lidstaten zich verantwoordelijk en constructief zullen opstellen.
Vraag 121
Welke toezeggingen heeft de Nederlandse regering gedaan om de
tekortkomingen op het gebied van militaire capaciteiten te
verminderen? Hoe staat het met de verwezenlijking van deze
toezeggingen?
Antwoord
De versterking van de Europese militaire capaciteiten, nodig voor een
evenwichtiger lastenverdeling binnen de NAVO en een grotere Europese
rol, is een speerpunt van het Nederlandse veiligheids- en
defensiebeleid. In dat kader draagt Nederland ook de komende jaren bij
aan het "European Capability Action Plan" (ECAP) van de EU en het
"Prague Capability Commitment" (PCC) van de NAVO. Dat gebeurt in de
vorm van een reeks projecten, uiteenlopend van onbemande vliegtuigen
tot de verdediging tegen chemische, biologische, radiologische en
nucleaire aanvallen Voor een volledig overzicht verwijs ik u naar
artikel 11 van de Defensiebegroting 2004.
De minister van Defensie informeert de Kamer regelmatig over de
voortgang van specifieke projecten. Hij evalueert de stand van zaken
op dit gebied en zal de Kamer daar bij gelegenheid nader over
informeren.
Vraag 123
Wat is de Nederlandse visie op de rol van de NAVO? Hoe ziet de
Nederlandse regering de hernieuwde taakstelling van de NAVO?
Antwoord
De visie van de Nederlandse regering op de rol van de NAVO is in
diverse brieven aan de Kamer uiteengezet. In dit verband kan onder
meer verwezen worden naar de brieven die naar de Tweede Kamer zijn
verstuurd naar aanleiding van de NAVO-Top in Praag (TK 28 676, nr. 5)
alsmede naar aanleiding van de NAVO ministeriële bijeenkomsten in
Reykjavik en Madrid (TK 26 348, nr. 6 en TK 26 348, nr. 7).
Het Bondgenootschap blijft onverminderd gericht op uitvoering van de
taken zoals ze zijn beschreven in het Strategisch Concept uit 1999.
Het gaat hier om de volgende vijf hoofdtaken: het nastreven van
veiligheid door het bevorderen van democratische waarden; het bieden
van een transatlantisch forum voor consultaties over
veiligheidsbelangen; afschrikking en verdediging tegen dreiging van
agressie tegen enige NAVO-lidstaat; bijdragen aan conflictpreventie en
crisisbeheer, inclusief crisisbeheersingsoperaties; partnerschap,
samenwerking en dialoog met andere landen in het Euro Atlantisch
gebied.
Nieuw zijn derhalve niet zozeer de taken van de NAVO, als wel dat, met
instemming van Nederland, tijdens de NAVO-ministeriële bijeenkomst in
Reykjavik (14-15 mei 2002) nadrukkelijk is bepaald dat de NAVO in
staat moet zijn het hoofd te bieden aan dreigingen tegen
NAVO-strijdkrachten, -bevolking en -grondgebied, ongeacht waar die
dreigingen vandaar komen.
Vraag 124
Op welke wijze kan worden bewerkstelligd dat er een betere
uitwisseling van informatie is tussen de verschillende internationale
inlichtingendiensten in het kader van onder andere
terrorismebestrijding? Welke rol heeft de NAVO hierin? Is de regering
bereid dit punt op internationale fora aan de orde te stellen? Zo ja,
op welke wijze?
Antwoord
In de uitwisseling van informatie tussen inlichtingendiensten is sinds
11 september 2001 meer nadruk gelegd op terroristische organisaties en
op mogelijke terroristische activiteiten. Dit geschiedt over het
algemeen op bilaterale basis met zusterdiensten waarmee de
inlichtingendiensten een overeenkomst hebben gesloten. Ook in
multilaterale kaders, zoals de NAVO, wordt op dit terrein informatie
uitgewisseld en worden dreigingsanalyses opgesteld en regelmatig
bijgewerkt. Zo levert de MIVD een actieve bijdrage aan het `NATO
intelligence assessment on terrorism' (NIAT). Daarnaast is dit een
vast punt van aandacht in de samenwerking met de NAVO-partnerlanden.
In EU-verband wordt inlichtingeninformatie tussen de hoofden van
inlichtingen- en veiligheidsdiensten van de lidstaten en Europol
uitgewisseld via de CTG (CounterTerrorist Group) en de Situation
Centre van HV Solana. De Nederlandse regering stimuleert de
uitwisseling van inlichtingen. De Nederlandse aandacht voor verbeterde
uitwisseling van inlichtingen blijkt ook uit periodieke detacheringen
van AIVD-personeel bij de `ad hoc analytical cell' binnen de NAVO en
bij het Situation Centre van HV Solana.
Vraag 125
Deelt de regering de mening dat betere afstemming tussen NAVO en EU
(EVDB) noodzakelijk is? Hoe ziet de regering bijvoorbeeld de rol van
de NAVO-Raad hierbij? Ondersteunt de regering de noodzaak van een
sterkere rol van de Raad en betere samenwerking binnen de Raad? Zo ja,
op welke wijze gaat de regering zich hier actief voor inzetten?
Vraag 126
Kan de regering een inhoudelijke toelichting geven op de volgende
passage: "De samenwerking tussen EU en NAVO is op dit moment vooral
gericht op samenwerking op het gebied van crisisbeheersingsoperaties.
Nederland streeft al geruime tijd naar verbreding van de agenda"?
Vraag 128
Welke invloed zullen de recent geuite bezwaren van Amerikaanse zijde
over de Europese defensiesamenwerking hebben op de ontwikkeling van
het EVDB?
Vraag 131
Hoe kunnen conflicten als die over een mogelijk Europees hoofdkwartier
in Tervuren tussen EU/EVDB en de NAVO/VS in de toekomst worden
voorkomen?
Antwoord
Enkele jaren geleden is ingezet op een koers die gericht is op
samenwerking tussen EU en NAVO. In de brief aan de Tweede Kamer over
de toekomst van het EVDB in relatie tot de transatlantische
betrekkingen is dat beleid uiteengezet (TK 21501-21502, nr 485).
Dit beleid heeft een stimulans gekregen door de totstandkoming van de
regelingen over het gebruik door de EU van NAVO-middelen
("Berlijn-plus"). De samenwerking tussen EU en NAVO moet met kracht
worden gehandhaafd. Zij krijgt onder meer gestalte door het inmiddels
geïnstitutionaliseerde overleg tussen EU en NAVO, onder meer op het
niveau van NAVO Raad en het Politiek en Veiligheidscomité van de EU.
Het gaat hierbij niet zozeer om een sterkere rol van de NAVO-Raad,
maar om het verder inhoud geven aan het reeds bestaande overleg tussen
de relevante EU en NAVO-gremia. De regering zet zich hier voor in met
als doel het bewerkstelligen van transparantie, coördinatie en
samenwerking tussen beide organisaties en het vermijden van onnodige
duplicatie. Door deze benadering kunnen tevens spanningen naar
aanleiding van initiatieven als de vorming van een EU operationeel
hoofdkwartier in Tervuren - een initiatief dat door Nederland en de
meeste EU-lidstaten en NAVO-bondgenoten als onnodige duplicatie wordt
gezien - worden vermeden danwel verminderd. Niettegenstaande de door
de VS geuite bezwaren met betrekking tot zowel `Tervuren' als ook
bepaalde Conventie-artikelen die zullen worden besproken in het kader
van de Intergouvernementele Conferentie, blijft de VS voorstander van
een verdere ontwikkeling van het EVDB, indien zulks geschiedt in goede
harmonie met de NAVO en op basis van de Berlijn-plus afspraken.
Voorts gaat het er ook om de EU-NAVO agenda niet alleen verder te
verdiepen - waarbij te denken valt aan verdere samenwerking ten
aanzien van de Balkan-regio en op het gebied van militaire
capaciteiten- maar ook te verbreden. In dit verband kan worden
verwezen naar de hierboven genoemde brief aan uw Kamer. Als
onderwerpen voor verbreding van de agenda worden hier genoemd:
terrorismebestrijding, het tegengaan van verspreiding van
massavernietigingswapens en bescherming van de eigen bevolking tegen
nucleaire, biologische en chemische aanvallen. Tevens zijn
ontwikkelingen in Afghanistan, de EU veiligheidsstrategie en het NAVO
Strategisch Concept goede aanknopingspunten voor verdere dialoog en
afstemming tussen EU en NAVO.
Vraag 127
Op welke gebieden acht de regering taakspecialisatie binnen Europese
defensie- en veiligheidssamenwerking mogelijk en wenselijk?
Antwoord
In de bijlage van de zogeheten Prinsjesdagbrief van de bewindslieden
van Defensie (TK 29200, nr. 4) onderschrijft de regering de noodzaak
van taakspecialisatie. Daarbij gaat zij uit van een stapsgewijze
aanpak door te beginnen bij de minst ingrijpende vormen van
samenwerking. Daarbij denkt de regering aan "pooling" en aan
samenwerking op het gebied van materieel. Hierbij merkt zij overigens
op dat taakspecialisatie gevolgen kan hebben voor de nationale
beleidsvrijheid daar waar inzet van eenheden en/of capaciteiten in het
geding zijn die voorwerp zijn van taakspecialisatie.
De regering is het eens met de opvatting van het Interdepartementale
Beleidsonderzoek ("Taakspecialisatie: het schiet niet echt op") dat
zelfstandige nationale keuzes de komende jaren de beste mogelijkheden
bieden voor taakspecialisatie. Dit laat onverlet dat de regering ook
bij dit soort zelfstandige afwegingen belang hecht aan het overleg met
bondgenoten en partners in EU en NAVO-kader en zich hierbij laat
leiden door in EU en NAVO-verband vastgestelde behoeften.
Als terreinen die zich lenen voor taakspecialisatie kan o.m. gedacht
worden aan luchttransportcapaciteit.
Vraag 129
Streeft ook de Amerikaanse regering naar een overname door de EU van
de operatie SFOR, die tot nu toe onder NAVO-bevel werd uitgevoerd? Wat
is de huidige mening bij de Amerikaanse regering daarover?
Antwoord
De EU heeft zich bereid verklaard om de NAVO-operatie Joint Forge, in
het kader waarvan de NAVO-geleide troepenmacht SFOR in
Bosnië-Herzegovina is gestationeerd, van de NAVO over te nemen. In
NAVO-kader moet nog overeenstemming worden bereikt over een eventuele
EU-overname. Momenteel staat SFOR aan de vooravond van een nieuwe
herstructureringsronde.
De positie van de Amerikaanse administratie over een eventuele
overname van SFOR door de EU is vooralsnog niet eenduidig. Enerzijds
zijn er signalen die uitgaan van de wenselijkheid van een spoedige
EU-overname. Immers, daarmee nemen de Europese bondgenoten meer
verantwoordelijkheid. Bovendien zou zij de Verenigde Staten militair
ontlasten. Anderzijds worden binnen bepaalde geledingen van de
Amerikaanse administratie vraagtekens gezet achter de operationele
inzetbaarheid van de EU en de mogelijkheden voor een effectieve
politieke en militaire samenwerking tussen EU en NAVO in dezen.
Vraag 130
Wat is de insteek van de regering bij de ontwikkeling van een brede
Balkanstrategie (al dan niet in het kader van een mogelijke overname
van SFOR door de EU) ?
Antwoord
De EU en de NAVO zijn beide actief op veiligheidsterrein op de Balkan
en dienen derhalve hun plannen op elkaar af te stemmen. Daartoe is
reeds de `gezamenlijke benadering' ontwikkeld die door beide
organisaties is onderschreven. Bij het naderbij komen van een
mogelijke EU-overname van de NAVO-operatie Joint Forge in
Bosnië-Herzegovina is het van belang de gezamenlijke aanpak op de
Balkan verder gestalte te geven. Nederland maakt zich daarvoor sterk
in EU- en NAVO-kader. Nederlandse uitgangspunten voor de verdere
uitwerking van een gezamenlijke benadering zijn onder meer een verdere
stabilisering van de gehele regio en het ondersteunen van het streven
van de landen in de regio aansluiting te vinden bij Euro-Atlantische
structuren. Het proces van toenadering tot de EU en de NAVO vormt wat
Nederland betreft tevens het kader voor de gezamenlijke aanpak van de
EU en NAVO. Nederland streeft verder naar de geïntegreerde inzet van
politieke, economische, financiële, militaire en
ontwikkelingssamenwerkingsinstrumenten van buitenlands beleid.
Vraag 135
Wat is het EU beleid ten opzichte van Pakistan en India als het gaat
om massavernietigingswapens? Wat is de Nederlandse inzet hierbij?
Antwoord
Binnen de EU wordt momenteel gewerkt aan de uitwerking van het
actieplan tegen de proliferatie van massavernietigingswapens dat door
de Europese Raad van Thessaloniki werd aangenomen. In het kader van
het actieplan is een Common Position uitgewerkt inzake de bevordering
van de universaliteit van ondermeer het Non-proliferatieverdrag,
waartoe ook India en Pakistan zouden moeten toetreden. Een tweede
element van dit plan is het voornemen in alle overeenkomsten tussen de
EU en derde landen proliferatieclausules in te voeren. Momenteel wordt
door de Commissie een inventarisatie gemaakt van overeenkomsten waarop
dergelijke clausules betrekking zou kunnen hebben. Nederland zet
daarbij in op een zo helder mogelijke koppeling tussen de voordelen
die samenwerking met de EU kan hebben enerzijds en aanvaardbaar gedrag
op het gebied van proliferatie van massavernietigingswapens
anderzijds. Daarbij kan worden opgemerkt, dat wat India betreft er
geen aanwijzingen zijn dat dit land zelf als bron voor proliferatie
naar derde landen optreedt.
Vraag 136
Hoe beoordeelt de regering de ontwikkeling van mini-nukes in de VS? Is
de ontwikkeling van deze mini-nukes een schending van het
Non-Proliferatieverdrag? Welke acties heeft de Nederlandse regering
bilateraal dan wel multilateraal genomen om haar bezorgdheid over de
ontwikkeling van mini-nukes en de schending van het NPV bij de
Amerikaanse regering te uiten?
Antwoord
Zie de beantwoording van vragen van het Lid Karimi over hetzelfde
onderwerp (TK 28473, nr 3). In aanvulling daarop kan worden gesteld
dat de ontwikkeling van kernwapens door een land dat onder het
Non-Proliferatieverdrag de status van kernwapenstaat heeft, als
zodanig niet in strijd is met dat verdrag. Niettemin zou de mogelijke
ontwikkeling van nieuwe - kleine - kernwapens, en een eventueel
daarmee verbonden veranderende nucleaire doctrine, in tegenspraak zijn
met de resultaten van de Toetsingsconferenties van het
Non-proliferatieverdrag van 1995 en 2000. De regering vindt dat
onwenselijk. Zij heeft de regering van de VS van deze zorgen op de
hoogte gebracht.
Vraag 137
Is de bescherming van de bevolking tegen NBC- of radiologische
middelen thans adequaat?
Antwoord
De coördinatie van de bescherming van de bevolking tegen (het gebruik
van) NBC- of radiologische (R) middelen is een verantwoordelijkheid
voor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Op 18
september 2003 is de tweede NBC-voortgangsrapportage aangaande de
voorbereiding in Nederland op mogelijke terroristische aanslagen met
nucleaire, chemische of biologische middelen aan de Tweede Kamer
aangeboden (TK 27925 nr. 99). In deze voortgangsrapportage staan de -
in Nederland - genomen maatregelen en de nog lopende
beleidsinitiatieven beschreven.
Aangezien het nimmer mogelijk zal zijn alle denkbare eventualiteiten
af te dekken wordt een groot belang gehecht aan goede internationale
afspraken om in ernstige gevallen ook een beroep te kunnen doen op
relevante capaciteiten van bevriende landen. Het ministerie van
Buitenlandse Zaken zet zich er derhalve voor in om binnen de EU en de
NAVO verdere afspraken te maken over een internationale pool voor
beschermingscapaciteit, alsook over de modaliteiten om die capaciteit
in te kunnen zetten voor de bescherming van bevolking van EU-leden en
NAVO-bondgenoten.
Vraag 138
Op welke wijze wil de Nederlandse regering de VS ervan overtuigen dat
een verdrag of protocol inzake ontplofbare oorlogsresten noodzakelijk
is?
Antwoord
Het afgelopen jaar is, in de marge van de onderhandelingen te Genève
inzake een ERW (Explosive Remnants of War) instrument, veelvuldig
bilateraal overleg gevoerd tussen de Nederlandse voorzitter van de
onderhandelingen over een ERW instrument, Ambassadeur Sanders, en de
delegatie uit de VS. In oktober jl. is Ambassadeur Sanders naar
Washington gereisd voor bilateraal overleg op het Pentagon en het
Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Naast de eigen inspanningen om de VS te overtuigen van de merites van
een juridisch bindend instrument (dus een "Vijfde Protocol" bij het
Conventionele Wapens Verdrag) stemt Nederland deze inspanningen af met
verschillende andere Westerse landen die de VS met hetzelfde doel
hebben benaderd.
Vraag 139
Waarom wil de regering dat Nederland in 2004 toetreedt tot de
Organisation Conjointe de Cooperation en Matiere d'Armament (OCCAR),
terwijl zij die toetreding al een reeks van jaren voor zich uit heeft
geschoven en er ook weerstanden tegen die toetreding bestonden bij
regeringspartijen?
Antwoord
De regering wil in 2004 toetreden tot OCCAR. Dit mede vanwege de rol
die OCCAR waarschijnlijk zal gaan spelen bij gezamenlijke
materieelprojecten in het kader van het nieuw op te richten Europese
bewapeningsagentschap. Toetreding biedt additionele mogelijkheden om
invloed uit te oefenen op de materieelsamenwerking binnen Europa.
Toetreding verplicht niet tot deelname aan OCCAR projecten. Deelname
aan een specifiek project vergt telkens een nationale beslissing.
Behalve verwerving in OCCAR-verband blijven ook andere (nationale en
multinationale) verwervingsmechanismen mogelijk. OCCAR lidmaatschap
betekent dus geen inperking van de keuzemogelijkheden voor de wijze
van verwerving van defensiematerieel.
Vraag 140
Wat is de reden dat alleen genoemde landen voor
rehabilitatieactiviteiten in aanmerking komen en eventuele andere
landen niet?
Antwoord
Wederopbouwprocessen zijn zowel langdurig als arbeidsintensief en,
gezien de vaak massale noden wat betreft herstel van fysieke
infrastructuur, ook bijna per definitie uitermate kostbaar. De eerdere
ervaringen in de Balkan alsmede de huidige ontwikkelingen in
Afghanistan en Irak bevestigen dat. Om het ambitieniveau in lijn te
brengen met het haalbare, is onder TMF geopteerd voor een beperkt
aantal landen, waar Nederland kan en wil bijdragen aan het
wederopbouwproces. Met deze keuze voor Afrikaanse landen wordt recht
gedaan aan de beleidswens om de helft van de Nederlandse bilaterale
inspanningen op Afrika te richten. Het gaat voorts om landen waarvoor
reeds conflictbeleidskaders voor humanitaire hulp bestaan. Voor deze
constructie is bewust gekozen om de aansluiting op de door Nederland
verstrekte humanitaire hulp te optimaliseren. Het overbruggen van de
kloof tussen humanitaire hulp en wederopbouw blijft immers
onverminderd van belang. De invoering van "TMF-Rehabilitatie" wordt
dan ook gezien als een additioneel instrument voor deze overbrugging.
Vraag 141
Verwacht de regering een Consolidated Appeal Proces (CAP) voor
Colombia? Zijn er financiële middelen om dit te steunen als er een
verzoek hiertoe de Nederlandse regering bereikt?
Antwoord
De Colombiaanse regering aarzelt over een Consolidated Appeal Proces
(CAP), kennelijk uit vrees dat dit het land in dezelfde categorie zou
plaatsen als landen als Afghanistan, Angola en Soedan. Indien Colombia
de VN alsnog vraagt een Consolidated Appeal te doen, dan zal ik mij
over de financiering daarvan nader beraden. Een eventuele Nederlandse
bijdrage is mede afhankelijk van de ernst van humanitaire noden elders
ter wereld.
Vraag 142
Hoeveel heeft de Nederlandse regering de afgelopen jaren bijgedragen
aan noodhulp voor Colombia? Wat verwacht de regering wat dit betreft
voor de toekomst?
Antwoord
Concrete cijfers over de Nederlandse noodhulp ten behoeve van Colombia
zijn niet voorhanden, aangezien deze wordt gekanaliseerd via de
reguliere budgetten van UNDP, UNHCR, WFP, ICRC en ECHO. De bijdrage
van Nederland aan deze organisaties is dermate groot dat ik geen
aanleiding zie om afzonderlijk financiële middelen voor de bestrijding
van de humanitaire crisis in Colombia beschikbaar te stellen. Wel heb
ik het Nederlandse Rode Kruis een bijdrage gegeven van EUR1,8 miljoen
voor de periode 2001-2004 voor capaciteitsopbouw van de lokale Rode
Kruis-vereningingen in een zestal landen waaronder Colombia.
Vraag 143
Heeft het Conflictbeleidskader een ambtelijke dan wel een politieke
status? Hoe wordt er beslist over de vraag voor welk land er wel en
geen Conflictsbeleidskader wordt opgesteld? Wie heeft het laatste
woord over die beslissing? Waarom is er geen Conflictbeleidskader voor
Colombia? Zal er een Conflictbeleidskader voor Colombia komen?
Antwoord
Conflictbeleidskaders (CBK's) worden onder verantwoordelijkheid van de
minister voor Ontwikkelingssamenwerking in de Staatscourant
gepubliceerd. De CBK's, waarvoor momenteel in overleg met het
maatschappelijk middenveld een nieuwe opzet wordt uitgewerkt onder de
naam `Subsidiebeleidskader voor Humanitaire Hulp', zijn vooral een
handleiding voor NGO's bij het aanvragen van subsidies voor
humanitaire hulp.
De landenkeuze voor de CBK's is mede afhankelijk van aard en stadium
van een conflict, VN-strategie en kwaliteit van het Consolidated
Appeal van de VN, omvang van de Nederlandse betrokkenheid in relatie
tot de inzet van andere donoren, duur van de Nederlandse steun in
relatie tot de vooruitzichten op zelfredzaamheid van het
desbetreffende land en de mogelijkheden voor parallelle inzet van
politieke, militaire en andere (Nederlandse) middelen. De landenlijst
wordt in overleg met het maatschappelijk middenveld opgesteld.
Aangezien voor Colombia geen sprake is van een Consolidated Appeal.
(zie antwoord vraag 141), ziet de regering geen aanleiding om
afzonderlijk financiële middelen voor bestrijding van de humanitaire
crisis in Colombia beschikbaar te stellen (zie antwoord vraag 142) en
gezien de omvang van de noden in Colombia in vergelijking tot de noden
elders in de wereld kiest de regering voor het opstellen van een CBK's
voor andere landen.
Vraag 144
Is het mogelijk de Nederlandse bijdrage aan het European Committee
Humanitarian Office (ECHO) te oormerken voor een bepaald land ?
Antwoord
Nee. De bijdrage van NL aan de EU is niet geoormerkt voor specifieke
uitgavenposten van de EU. De Nederlandse bijdrage van ongeveer 6
miljard Euro, wordt door de Commissie naar gelang de
betalingsbehoeften verdeeld over de verschillende uitgavencategorieën.
Dit kan bijvoorbeeld via structuurfondsen, maar ook via het externe
beleid van de Unie. In het geval van de ECHO-fondsen is Nederland
vertegenwoordigd in het zogenaamde Humanitarian Aid Committee (HAC),
waarin de bestedingsvoorstellen van de ECHO op hoofdlijnen met de
lidstaten worden besproken. Van oormerking door lidstaten is geen
sprake.
Vraag 145
Ten behoeve van wederopbouworganisaties wil de regering overbrugging
van de kloof tussen humanitaire hulp en wederopbouw als na te streven
resultaat in 2004. Betekent dit dat de betrokken organisaties dan nog
over 2004 subsidie kunnen aanvragen, of wordt dat over 2005? Overweegt
de regering een ad hoc-voorziening over het jaar 2004?
Antwoord
Overbruggen van de kloof tussen humanitaire hulp en wederopbouw is
reeds lange tijd een op zichzelf staand `na te streven resultaat'. Er
is geen sprake van dat dit resultaat wordt beoogd `ten behoeve van
wederopbouworganisaties'. Ten tijde van de opstelling van de Memorie
van Toelichting werd ervan uitgegaan dat met de invoering van
`TMF-Rehabilitatie' een additioneel instrument voor overbrugging van
de kloof werd toegevoegd.
De aanvragen voor 2004 zijn in 2003 ingediend en beoordeeld met het u
bekende resultaat. Van de vijf aanvragen die ingediend zijn, werden er
vier om redenen van kwaliteit afgekeurd. In principe kunnen in 2004
opnieuw aanvragen worden ingediend voor de periode 2005 en verder.
De regering overweegt niet om voor het jaar 2004 een ad
hoc-voorziening in te stellen. Een dergelijke regeling zou
rechtsongelijkheid creëren tussen de aanvragende organisaties,
waardoor het TMF-systeem als zodanig zou worden ondergraven. Bovendien
zou een dergelijke aparte regeling buiten een bezwaarprocedure om
juridisch onrechtmatig zijn.
Overigens is de kloof breder dan die tussen humanitaire hulp en
(TMF-)wederopbouw.
Vraag 146
Is het waar dat Nederland binnenkort voorzitter is van de Treaty to
ban Landmines? Wordt er dan door de bezuinigingen op post 3.3.
(Ontmijningsfonds) geen verkeerd signaal afgegeven?
Antwoord
Nederland is, samen met Mexico, tijdens de Vijfde bijeenkomst van
Verdragspartijen van het Ottawa Verdrag, die van 15 tot en met 19
oktober jl. in Bangkok werd gehouden, verkozen tot co-voorzitter van
het comité dat toeziet op de status en de werking van het Verdrag. Dit
comité is onder andere verantwoordelijk voor alle zaken die te maken
hebben met het bevorderen van de acceptatie alsook de naleving van het
verdrag. Dit is te meer van belang in het jaar waarin de eerste
ministeriele toetsingsconferentie van het Ottawa Verdrag wordt
voorbereid (Nairobi, november 2004). Daar wordt immers bezien hoe het
staat met de acceptatie en de naleving van het Verdrag alsook wat er
nodig is om het succes van het Verdrag te bevorderen.
Voldoende financiering is essentieel met het oog op de voornaamste
verdragsverplichting, namelijk het ruimen van alle mijnenvelden in
tien jaar tijd. Nederland is al jarenlang een zeer actieve donor en
het recente besluit om het ontmijningsfonds op te nemen in het
stabiliteitsfonds betekent dan ook geenszins een vermindering van de
Nederlandse betrokkenheid. Gaarne verwijs ik naar mijn brief aan de
Tweede Kamer van 3 oktober jl. waarin staat vermeld: "de financiële
middelen die op grond van de wens van uw Kamer zijn gereserveerd voor
ontmijning en kleine wapens zullen in het nieuwe Stabiliteitsfonds
worden opgenomen, waarbij de huidige uitgavenniveaus richtsnoer zullen
blijven voor de toekomst." Minimaal is de komende vier jaar Euro 10
miljoen per jaar beschikbaar voor `mine action' projecten. Daarnaast
is aanvullende financiering lastens het Stabiliteitsfonds mogelijk.
Vraag 147
Kan de regering een overzicht geven van de (vredesopbouw-)projecten
die door Nederland in Srebrenica worden gesteund? Zijn de voorziene
bedragen toereikend gebleken? Wilt de regering toelichten hoe de
ontwikkeling van deze projecten verloopt en wat de voortgangsplannen
zijn met betrekking tot deze projecten?
Antwoord
Nederland steunt verschillende terugkeerprojecten in Srebrenica,
waaronder een project van de Werkgroep Nederland-Srebrenica. Daarnaast
wordt een bijdrage gegeven aan opvangcentrum Grab Potok voor
nabestaanden uit Srebrenica, en worden de activiteiten van de
International Commission on Missing Persons ondersteund. Ook werd
bijgedragen aan de inrichting van een begraafplaats en gedenkcentrum
in Potocari voor slachtoffers van Srebrenica. Het voor 2003 begrote
budget was toereikend voor deze activiteiten; de projecten verlopen
tot dusverre naar tevredenheid. De wederopbouw in Srebrenica blijft
een aandachtspunt van de regering. Naarmate het transitieproces
vordert, worden de inspanningen behalve op humanitaire hulp en het
verschaffen van fysieke terugkeermogelijkheden ook deels gericht op
het genereren van inkomensmogelijkheden voor vluchtelingen die naar
Srebrenica terugkeren.
Vraag 148
Wanneer kan de Kamer de vorig jaar bij de begrotingsbehandeling
gevraagde en toegezegde notitie godsdienstvrijheid tegemoet zien? Wil
de regering in deze notitie bijzondere aandacht besteden aan de
godsdienstvrijheid op de Kaukasus en in Centraal-Azië en daarbij in
willen gaan op de resultaten van het OVSE-voorzitterschap tot nu toe?
Antwoord
Het is het voornemen van de regering de notitie godsdienstvrijheid op
korte termijn, dat wil zeggen in ieder geval nog dit jaar, en bij
voorkeur voorafgaand aan de behandeling van de begroting van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken, aan de Kamer toe te zenden. In de
notitie zullen de resultaten van het OVSE-voorzitterschap
uitdrukkelijk aan de orde komen. Het feit dat de notitie de Kamer nog
niet heeft bereikt, houdt hier ook direct verband mee: bij de
opstelling van de notitie dienden immers ook de resultaten te worden
betrokken van het OVSE-Seminar inzake godsdienstvrijheid dat op 16 en
17 juli jl. in Wenen is gehouden alsmede van de
implementatiebijeenkomst van de menselijke dimensie die in oktober jl.
in Warschau plaatsvond.
Vraag 149
Vanuit de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) komen signalen dat er
in het Nederlandse OS-beleid te weinig aandacht en te weinig geld zou
zijn voor het betrekken van het lokale bestuur in ontwikkelingslanden
bij concrete projecten voor armoedebestrijding. Wil de regering op
deze signalen ingaan? Hoeveel geld is er beschikbaar voor de
versterking van lokaal bestuur in OS-landen? Op welke wijze wordt het
lokale bestuur betrokken bij armoedebestrijdingsprojecten?
Antwoord
De doelstelling `versterking lokaal bestuur' neemt een belangrijke
plaats in in zowel het multilaterale, bilaterale als het particuliere
kanaal van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. In de
partnership-programma's met de Wereldbank en UNDP is goed bestuur een
centraal thema en versterking van lokaal bestuur krijgt daarbinnen de
nodige aandacht. Wat betreft het particuliere kanaal heeft SNV zoals
bekend versterking van lokaal bestuur als één van haar drie
hoofdthema's gekozen. Ook de Medefinancieringsorganisaties leveren een
belangrijke bijdrage aan de versterking van lokaal bestuur. Daarnaast
zijn in het kader van de thematische medefinanciering subsidies
toegekend voor de versterking van lokaal bestuur. Zo krijgt de VNG
subsidie voor verenigingsopbouw en het Municipal Development
Partnership for Eastern and Southern Africa voor gemeentelijke
capaciteitsopbouw. Er wordt niet op voorhand een budget geoormerkt
voor versterking van lokaal bestuur via het particuliere
respectievelijk het multilaterale kanaal.
Vraag 150
Wat is de regeringsreactie op de kritiek van U. Selaa in het artikel
Corruptiebestrijding in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid
(Internationale Spectator, februari 2003), dat er weinig bekend is
over de effectiviteit van anti-corruptieinstrumenten die in het
Nederlandse OS-beleid worden gehanteerd?
Antwoord
Preventie en bestrijding van corruptie maken de laatste jaren steeds
nadrukkelijker onderdeel uit van de Nederlandse beleidsagenda. Het
gaat om een terrein dat ook internationaal sterk in ontwikkeling is.
De regering deelt de observaties van mevrouw Seela dat er inderdaad
weinig onderzoek is gedaan naar effecten van het gevoerde beleid.
Dergelijk onderzoek, op dit nog betrekkelijk jonge beleidsterrein,
wordt wel steeds meer van belang geacht.
Vraag 151
Is de regering bekend met de rapportages (per land) van Human Rights
Watch, waarin wordt gesteld dat in de betrokken landen onder het mom
van de strijd tegen het terrorisme de mensenrechten worden geschonden?
Is de regering bekend met het Arab Human Development Report, waarin
wordt gesteld dat onder het mom van de strijd tegen terrorisme
democratiseringsprocessen stagneren? Hoe beoordeelt de regering de
rapportages? Vormen deze conclusies een bron van zorg binnen de
Nederlandse regering? Op welke wijze wil de regering hier bilateraal
den wel multilateraal mee omgaan?
Antwoord
Ja, de regering is zowel met de landenrapportages van Human Rights
Watch als met het Arab Human Development Report bekend. De regering
deelt de zorg die uit de rapportages spreekt voor de
mensenrechtensituatie als ook voor het democratiseringsproces in de
Arabische landen (zie ook het antwoord op vragen 2030401780, antwoord
verzonden op 17 november 2003). Terrorismebestrijding mag geen
voorwendsel zijn voor een verdere beperking van vrijheden in deze
landen waardoor de mensenrechtensituatie verder verslechtert en
democratiseringsprocessen in deze landen op de lange baan worden
geschoven. De regering spreekt deze zorg uit in bilaterale contacten
met vertegenwoordigers van de betrokken landen, maar zet zich binnen
de EU ook in voor concrete uitwerking van de mensenrechtenparagraaf in
de associatieakkoorden tussen de Europese Unie en de landen in
Noord-Afrika en het Midden-Oosten in het kader van het
Barcelona-proces. De conclusies van het Arab Human Development Report
- zowel die van dit jaar, als die van vorig jaar - spelen een rol in
de dialoog met de Arabische wereld.
Vraag 154 / BZ-OS / DMV-MR / Litver
Krijgt de integratie van het mensenrechtenbeleid naast
ontwikkelingssamenwerking en buitenlandse politiek ook gestalte in de
buitenlandse economische betrekkingen?
Antwoord
Het mensenrechtenbeleid is een integraal onderdeel van het buitenlands
beleid, inclusief de buitenlandse economische betrekkingen. Hiertoe
onderhoudt het ministerie van Buitenlandse Zaken nauwe contacten met
het ministerie van Economische Zaken, maar ook direct met het
bedrijfsleven.
In dit verband kan worden gewezen op de door de regering aan het
bedrijfsleven aanbevolen OESO-richtlijnen voor multinationale
ondernemingen. Deze moedigen bedrijven aan om mensenrechten te
respecteren `not only in their dealings with employees, but also with
respect to others affected by their activities, in a manner consistent
with host governments international obligations and commitments'. Ook
kan worden gewezen op het ontmoedigingsbeleid ten aanzien van
zakelijke activiteiten met Birma en op het mede door Nederland
gesteunde Kimberley-proces tegen de handel in `bloeddiamanten'. Verder
wordt bij aanvragen voor overheidsondersteuning van zakelijke
activiteiten in het buitenland mede gekeken naar het risico op
schending van fundamentele arbeidsnormen, zoals vastgelegd in
ILO-conventies. Tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap zal een
internationale conferentie over maatschappelijk verantwoord ondernemen
worden georganiseerd. Daarbij zal de relatie tussen
mensenrechtenbeleid en maatschappelijk verantwoord ondernemen aandacht
krijgen. De integratie van het mensenrechtenbeleid in het economische
beleid is voorts een van de aandachtspunten van de
mensenrechtenambassadeur.
Vraag 155
Kan de regering een overzicht geven van de activiteiten, invloed en
vooral van de meetbare concrete resultaten van het werk van de
mensenrechtenambassadeur sinds het in het leven roepen van deze
functie enige jaren geleden?
Vraag 156
Welke buitenlandse missies heeft de nieuwe ambassadeur mensenrechten
gepland?
Vraag 157
Welke buitenlandse reizen heeft de mensenrechtenambassadeur tot nu toe
gemaakt?
Antwoord
De meetbaarheid van resultaten van beleidsinzet wordt niet bepaald op
het niveau van individuele functionarissen. De regering is er evenwel
van overtuigd dat de grote aandacht die aan mensenrechten besteed
wordt in het door Nederland gevoerde internationale overleg, al dan
niet in combinatie met financiële ondersteuning door middel van
specifieke projecten op dit terrein, bijgedragen heeft aan de
verbetering van de mensenrechtensituatie in een aantal landen.
Sinds de instelling van de functie van mensenrechtenambassadeur in
2000 heeft deze intensieve besprekingen gevoerd met een groot aantal
instanties in binnen- en buitenland. De mensenrechtenambassadeur heeft
meer dan 50 buitenlandse reizen gemaakt Op deze reizen wordt de
mensenrechtensituatie zowel met de autoriteiten als met
non-gouvernementele organisaties besproken. Hiertoe behoren Iran,
Jemen, Algerije, Marokko, Tunesië, Burundi, Democratische Republiek
Congo, Rwanda, Tanzania, Zuid-Afrika, Colombia, Costa Rica, Guatemala,
China, Indonesië, Bulgarije, Rusland en Turkije. Daarnaast zijn
consultaties gevoerd in een aantal Europese hoofdsteden, alsmede in
Canada en de Verenigde Staten. Tevens zijn de meeste internationale
organisaties die werkzaam zijn op mensenrechtenterrein, bezocht. Naast
deze reizen heeft de mensenrechtenambassadeur aan vele manifestaties
meegewerkt, ongeveer 80 lezingen en inleidingen gegeven en een
belangrijke bijdrage geleverd aan de beleidsvorming op
mensenrechtenterrein, onder andere tot uiting komend in de
mensenrechtennotitie die de Kamer in 2001 is toegegaan (TK 27742, nr.
2). De buitenlandse missies van de mensenrechtenambassadeur in het
komende jaar zullen ten dele in het teken staan van het Nederlandse
EU-voorzitterschap. Als lid van de EU Troika zal de MR ambassadeur
deelnemen aan dialogen met Iran en China. Daarnaast zijn een aantal
reizen in voorbereiding, zowel naar landen waar de
mensenrechtensituatie zorgelijk is, als naar landen die partners zijn
in het Nederlandse OS-beleid, maar waar de mensenrechtensituatie op
specifieke punten bespreking behoeft.
Vraag 158
Wat zijn de criteria om een maatschappelijke organisatie die een rol
in een vredesproces speelt te steunen? Waar kan deze steun uit
bestaan?
Antwoord
Maatschappelijke organisaties kunnen worden ondersteund indien zij een
nuttige rol spelen bij het entameren en voeren van informele
vredesdialogen, het opbouwen van de benodigde capaciteit en het
beinvloeden van de deelnemers aan het officiële vredesproces. Deze
steun bestaat doorgaans uit het verlenen van een financiële bijdrage
of subsidie.
Vraag 159
Waaruit is gebleken dat de duurzaamheid van demobilisatie onder meer
afhangt van een verbeterde democratische controle over de
veiligheidssector?
Antwoord
Om demobilisatie en reïntegratie succesvol te laten verlopen, dienen
dergelijke processen op transparante wijze te worden voorbereid en
uitgevoerd. Adequate democratische controle kan een belangrijke
bijdrage leveren aan het welslagen van dit proces. Zo was het
mislukken van de demobilisatie- en reïntegratieprogramma's in Sierra
Leone en Liberia in het recente verleden mede het gevolg van het
ontbreken van deze voorwaarden.
Vraag 160
Op welke wijze brengt de Nederlandse regering het belang van
democratische controle over de veiligheidssector en een adequaat
beheer van het defensiebegrotingsproces onder de aandacht? Om welke
landen gaat het in dit geval?
Antwoord
In het kader van samenwerking tussen de NAVO-landen en de landen in
Midden- en Oost Europa is reeds sinds het begin van de jaren negentig
ook door Nederland veel aandacht besteed aan democratische controle
over de veiligheidssector. In dit verband is in toenemende mate
ondersteuning verleend bij het ontwikkelen van een meer adequate
besteding en beheer van defensiemiddelen.
Verder is recentelijk in samenwerking met het onderzoeksinstituut
Clingendael een operationeel analysekader ontwikkeld ten behoeve van
de verbetering van de democratische controle over de
veiligheidssector. Dit instrument is inmiddels op een aantal relevante
internationale fora onder de aandacht gebracht. Daarnaast vindt
overleg met de Wereldbank en de zogeheten Utstein partners plaats over
initiatieven om de defensiesector te integreren in de bestaande
instrumenten voor begrotingsvoorbereiding en -verantwoording.
Vraag 161
Kan de regering meer gegevens verstrekken over Nederlandse
inspanningen om de civil society in Servië/Montenegro, de Russische
Federatie, Oekraïne en Belarus te versterken?
Antwoord
In het kader van de bilaterale ontwikkelingssamenwerking met Servië en
Montenegro is de afgelopen jaren bijzondere aandacht gegeven aan
versterking van de 'civil society'. In dit kader worden activiteiten
van lokale NGO's gesteund op het gebied van onder meer mensenrechten
en anti-discriminatie, bescherming van minderheden en anti-corruptie.
Daarnaast worden steun verleend aan de OVSE, onder meer op het
terrein van de hervorming van politie en de verbetering van het
gevangenissysteem. Bovendien kan worden getrokken op het
TMF-programma. Sinds 1 januari jl. biedt ook het Matra-programma
mogelijkheden tot bijdragen aan de versterking van de civil society.
Bij de inzet van Matra wordt duplicatie met OS-inspanningen vermeden.
De steun die de Nederlandse regering in het kader van het
Matra-programma geeft aan de Russische Federatie, Oekraïne en Belarus
is vrijwel uitsluitend bestemd voor de versterking van de 'civil
society'. In Rusland wordt vooral ingezet op de bevordering van de
uitwisseling en samenwerking tussen lokaal bestuur, NGO's en burgers.
In Belarus is de ondersteuning van de onafhankelijke vakbeweging een
belangrijk onderdeel van de samenwerking. In Oekraïne ligt het accent
op versterking van milieu-ngo's en de ondersteuning van de vrije
media.
Voor elk van deze drie 'oosterburen' van de EU geldt wetgeving en
recht als een belangrijk thema. Het gaat hierbij niet alleen om de
inhoud van de wetten, maar ook om de "justitiele infrastructuur", te
weten het wetgevingsproces, de rechterlijke organisatie, de
gevangenishervorming en reclassering. Een gedetailleerder overzicht
van de inspanningen treft u aan in het uw Kamer op 8 januari jl.
toegegane document "Matra rond 2000" (TK 28600 V, nr. 52), waarin
opgenomen de Voortgangsrapportage over de uitvoering van het
Matra-programma gedurende de periode 1999-2001. Uit deze rapportage
blijkt, dat de samenwerking met de Russische Federatie en Oekraïne
in de verslagperiode sterk is gegroeid ten opzichte van de periode
1994-1998. Deze groei zal naar verwachting in 2003 worden
geconsolideerd. Naarmate de uitfasering van Matra in de nieuwe
lidstaten van de EU vorm krijgt, zal ruimte ontstaan voor een verdere
groei in de komende jaren. Wit-Rusland heeft overigens in de periode
1999-2003 een matige groei te zien gegeven. Dit hangt direct samen met
de terughoudendheid die -in overeenstemming met de afspraken ter zake
in EU-verband- wordt betracht in de samenwerking met de Wit-Russische
autoriteiten. De steun moest daardoor beperkt blijven tot NGO's en
decentrale bestuursorganisaties, die over een beperkte
absorptiecapaciteit beschikken.
Vraag 162
Bij de coalities die Nederland in de Europese Conventie heeft
gesloten, wordt Duitsland niet genoemd. Inderdaad is de oude coalitie
met Duitsland ten aanzien van het stabiliteitspact verloren gegaan.
Welke maatregelen worden genomen om Duitsland weer in het kamp van de
voorstanders van een sterk stabiliteitspact te krijgen?
Antwoord
De Nederlandse regering pleit voor een strikte naleving van het
Stabiliteits- en Groeipact (SGP) en heeft daarbij voor zijn opstelling
voortdurend steun gezocht bij andere lidstaten, ook bij Duitsland.
Duitsland heeft echter moeite om zelf aan de regels van het pact te
voldoen. Ondanks pogingen van de Duitse regering om het
begrotingstekort zo snel mogelijk weer onder de 3% te brengen, zal de
Duitse begroting volgens de Europese Commissie drie jaar op rij een
buitensporig tekort vertonen. Duitsland pleit niet voor aanpassing van
het pact, maar heeft aangegeven dat de huidige langdurige stagnatie
reden is om het pact niet op strikte wijze uit te leggen. Daarnaast
vindt Duitsland dat het pact ook bedoeld is om groei te stimuleren. Op
beide punten verschillen Nederland en Duitsland momenteel van mening
over de interpretatie van het pact. Nederland verwijst naar de
resolutie van de Europese Raad waarin de Raad alle betrokken partijen
oproept het Verdrag en het Pact strikt en op een tijdige manier te
implementeren.
Vraag 163
Welke stappen zal de regering ondernemen om te voorkomen dat de grote
landen binnen de Europese Unie, zoals Frankrijk en Duitsland,
stelselmatig de Europese begrotingsregels overtreden? Is de regering
bereid harde maatregelen te treffen tegen landen die zich niet aan de
eisen van het Groei- en Stabiliteitspact houden?
Antwoord
De regering heeft zich bij de onderhandelingen in het kader van de
Conventie met succes ingezet voor een versterking van de rol van de
Commissie in de buitensporig tekortprocedure ten opzichte van de Raad.
In de ontwerpgrondwet is opgenomen dat de Commissie zonder tussenkomst
van de Raad een "early warning" kan geven aan lidstaten met een
zorgelijke begrotingsontwikkeling. Voorts zal de beslissing, of sprake
is van een buitensporig tekort, worden genomen op voorstel in plaats
van op aanbeveling van de Commissie. Hierdoor is unanimiteit in plaats
van gekwalificeerde meerderheid vereist om de inzet van de Commissie
te verwerpen. Nederland zal zich hier ook in de IGC voor inzetten.
Het besluit om maatregelen te nemen tegen een lidstaat die zich niet
aan de eisen van het Pact houdt, wordt door de Ecofin Raad genomen. In
de Raad neemt Nederland een strikte positie in en biedt zo tegenwicht
aan de opstelling van lidstaten die pleiten voor een versoepeling van
de regels. Voor de strikte Nederlandse positie zijn voortdurend
medestanders gezocht en ook gevonden, maar vooralsnog in onvoldoende
mate. Tegelijkertijd blijft Nederland in het hele proces de opstelling
van de Commissie en de Raad in juridische zin kritisch volgen.
Vraag 164
Hoe beoordeelt de Nederlandse regering de recente voorstellen van
Europees Commissaris Schreyer voor het beperken van de
netto-afdrachten aan de Unie? Welke acties onderneemt de regering zelf
op weg naar 2007 om draagvlak te creëren voor het idee van de
netto-begrenzer?
Antwoord
De Commissie heeft nog geen voorstellen gedaan voor een
netto-begrenzer. De verwachting is dat de Commissie eind dit jaar een
mededeling zal presenteren over de toekomstige inrichting van de
Financiële Perspectieven na 2007. In deze mededeling mogelijkerwijs
een voorstel voor een netto-begrenzer worden opgenomen, bijvoorbeeld
als onderdeel van een herziening van het Eigen Middelen Besluit.
De Nederlandse regering is verheugd dat er signalen zijn dat de
Commissie erkent dat er lidstaten zijn met een excessieve
betalingspositie. Een netto-begrenzer zou hiervoor een oplossing
kunnen zijn. Of dit daadwerkelijk zo is, zal afhangen van de precieze
uitwerking van een dergelijk instrument en van het totaalpakket van de
Financiële Perspectieven. Pas als hierover concrete voorstellen bekend
zijn, kan duidelijk worden of een begrenzer inderdaad aan de
Nederlandse bezwaren tegemoet komt.
Vraag 165
Is de regering bekend met het feit dat hulpkonvooien van de Stichting
leven voor leven uit Deurne die regelmatig goederen vanuit Nederland
naar Roemenie transporteren in augustus 2003 bij de H- R grens zoveel
problemen ondervonden dat zij onverrichterzake terugkeerden naar
Nederland?
Welke stappen heeft de regering dan wel de Nederlandse ambassade in
Boekarest genomen om tot een oplossing van dit probleem te komen?
Is de Roemeense ambassade in Nederland over deze kwestie benaderd? Zo
ja, wat was reactie van de Roemeense ambassade? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Nee, de Nederlandse regering is hier niet mee bekend. Zij heeft daarom
ook geen stappen kunnen ondernemen. Ook de Nederlandse ambassade in
Boekarest is onbekend met enig probleem ondervonden door de door u
genoemde stichting. Bij navraag blijkt ook de Roemeense ambassade in
Den Haag niet geïnformeerd.
Vraag 166
Hoe beoordeelt de regering de positie van de Assyrische minderheid in
Turkije? Is naar het oordeel van de regering in het verleden sprake
geweest van een genocide op deze bevolkingsgroep?
Antwoord
De regering onderschrijft de beoordeling die de Commissie heeft
gemaakt over de positie van religieuze minderheden in haar
voortgangsrapport over Turkije van 5 november 2003. Zo hebben de
wetswijzigingen op het terrein van vrijheid van religie nog slechts in
beperkte mate geleid tot veranderingen in de praktijk. Assyriërs
(evenals andere niet-Islamitsche religieuze minderheden) ondervinden
nog problemen op het gebied van de rechtspersoonlijkheid,
eigendomsrechten en het opleiden van geestelijken. Tijdens het bezoek
van premier Balkenende en minister De Hoop Scheffer op 7 en 8 oktober
jl. zijn in de diverse gesprekken de praktische beperkingen die er nog
bestaan op het terrein van vrijheid van religie aan de orde gekomen.
De beoordeling van de gebeurtenissen in 1915 in termen als genocide,
beschouw ik niet als een functioneel instrument van buitenlands
beleid.
Vraag 167
Is de regering bereid om er in de onderhandelingen over toetreding tot
de EU bij de Turkse autoriteiten op aan te dringen wetenschappelijk
onderzoek te laten doen naar de gebeurtenissen in 1915, toen duizenden
Armeense en Assyrische burgers van het Ottomaanse rijk werden gedood
bij operaties van het regeringsleger? Zo nee waarom niet?
Antwoord
Er wordt nog niet onderhandeld over toetreding door de EU met Turkije.
Zoals u weet zal pas als de Europese Raad in december 2004 besluit dat
Turkije voldoet aan de politieke Kopenhagen-criteria de EU de
toetredingsonderhandelingen met Turkije starten.
Toetredingsonderhandelingen met een kandidaat-lidstaat richten zich op
de overname van de EU wet- en regelgeving (het acquis communautaire)
en de implementatie er van. Een wetenschappelijk onderzoek naar de
gebeurtenissen in 1915 vormt geen onderdeel daarvan.
Vraag 168
Op welke oplossing richt de regering zich in de dialoog over de
kwestie-Cyprus?
Antwoord
Nederland zal druk blijven uitoefenen op alle betrokken partijen, en
met name op Turkije en het Turks-Cypriotische leiderschap, om tot een
oplossing te komen op basis van het VN-voorstel (Annan-III) zoals het
tijdens de Cyprus-conferentie in Den Haag in maart jl. voorlag.
Nederland acht het van belang dat een oplossing van de kwestie-Cyprus
wordt gevonden voorafgaande aan daadwerkelijke toetreding van Cyprus
tot de EU op 1 mei 2004. Deze boodschap is ook uitgedragen tijdens het
bezoek van Minister-President Balkenende en minister De Hoop Scheffer
aan Cyprus en Turkije begin oktober.
Vraag 169
Welke concrete acties worden er ondernomen om in de kwestie-Cyprus tot
een oplossing te komen?
Antwoord
In de afgelopen maanden zijn zowel van Turks-Cypriotische zijde als
van de zijde van de Cypriotische regering 'confidence building
measures' afgekondigd. Begin juni 2003 heeft de Europese Commissie een
pakket maatregelen voorgesteld om de economische ontwikkeling in het
noordelijk deel te bevorderen en om het dichter bij de Unie te
brengen. Gehoopt wordt dat deze ontwikkelingen ter plaatse het klimaat
zullen scheppen om onderhandelingen te hervatten op basis van het
VN-voorstel. Na afloop van de mislukte onderhandelingen in Den Haag op
10 maart jl. heeft SGVN immers aangegeven dat het VN-voorstel op tafel
blijft en de VN bereid is zich opnieuw in te zetten voor een
vredesregeling op verzoek van de betrokken partijen en Griekenland en
Turkije, indien er een realistisch vooruitzicht is op een finale
regeling.
Op dit moment zijn alle ogen gericht op de zogenaamde parlementaire
verkiezingen in Noord-Cyprus op 14 december a.s. Deze bieden misschien
een nieuw perspectief.
In alle contacten met de betrokken partijen en met Turkije en
Griekenland benadrukt Nederland het belang van een oplossing van de
kwestie-Cyprus. Recent is deze boodschap uitgedragen tijdens het
bezoek van Minister-President Balkenende en minister De Hoop Scheffer
aan Cyprus en Turkije begin oktober.
Vraag 170
Is het waar dat Frankrijk een sterke veroordeling van de
antisemitische uitspraken van de Maleisische premier in Europees
verband heeft tegengehouden? Kan de regering ingaan op de vraag hoe de
discussie over deze uitspraken in Europees verband is gelopen?
Antwoord
De Europese Unie heeft middels een Voorzitterschapsverklaring
gereageerd op de toespraak die de Maleisische premier tijdens de 10e
Conferentie van Islamitische landen heeft gehouden. In deze verklaring
geeft de EU aan de uitlatingen van Dr Mahatir ernstig te betreuren:
"Such words hinder all our efforts to further inter-ethnic and
religious harmony, and have absolutely no place in a tolerant world."
Vraag 171
Hoe zal de continue afstemming met de betrokkenen over de
verschillende externe dossiers (OS, handelspolitiek, veiligheid)
precies plaatsvinden? Welke afstemming vindt er plaats inzake de
beheersing van handelsconflicten met de VS.
Antwoord
De coördinatie voor de externe dossiers op het gebied van
Ontwikkelingssamenwerking en Veiligheidsvraagstukken verloopt via de
reguliere kanalen onder coördinatie van het ministerie van
Buitenlandse Zaken. Dat betekent in de praktijk dat op de
verschillende niveaus waarop beleid gemaakt wordt (werkgroepen,
Coreper, Raad) de Nederlandse inzet afgestemd wordt met de betrokken
departementen.
De Kamer wordt aan het begin van het besluitvormingsproces op de
hoogte gesteld van het afgestemde regeringsstandpunt inzake nieuwe
Commissievoorstellen middels de BNC-fiches (Werkgroep Beoordeling
Nieuwe Commissievoorstellen).
Het ministerie van Economische Zaken is eerstverantwoordelijk voor de
handelspolitieke dossiers, met inbegrip van zaken betreffende
handelsgeschillen. Dat betekent dat de inbreng van het Nederlands
standpunt in relevante fora (m.n. comite artikel 133) zoals
uitgedragen door het ministerie van Economische Zaken ook onderwerp is
van interdepartementale afstemming.
Vraag 174
Welke stappen onderneemt de regering om te voorkomen dat Europese
luchtvaartmaatschappijen in strijd met Europese privacyrichtlijnen hun
passagiersgegevens aan de Verenigde Staten moeten afstaan? Kan bij de
beantwoording van de vraag worden ingegaan op zowel de rol van de
Europese Commissie als op de rol van de afzonderlijke lidstaten? Kan
worden aangegeven hoe de verschillende lidstaten zich in deze kwestie
hebben opgesteld?
Antwoord
De regering neemt geen rechtstreekse stappen om te voorkomen dat
Europese
luchtvaartmaatschappijen in strijd met de communautaire
privacyrichtlijn of de Wet bescherming persoonsgegevens (Wpb)
passagiersgegevens aan de Verenigde Staten zouden verstrekken. Indien
luchtvaartmaatschappijen in strijd met de Wbp handelen is het College
Bescherming Persoonsgegevens (Cpb) bevoegd daar tegen op te treden. De
minister van Justitie heeft de Tweede Kamer op 1 september jl.
(vergaderjaar 2002-2003, nr. 1797) laten weten dat het Cbp voornemens
is zich terughoudend op te stellen zolang de onderhandelingen met de
VS nog gaande zijn. Indien een passagier van mening is dat een
luchtvaartmaatschappij in strijd met de bepalingen van de Wbp handelt,
biedt de Wbp belanghebbenden de mogelijkheid zich tot de rechter te
wenden met een schriftelijk verzoek de verantwoordelijke te bevelen de
schending ongedaan te maken.
De bevoegdheid om te onderhandelen met de VS over het door hen geboden
niveau van bescherming van persoonsgegevens is krachtens richtlijn
95/46/EG uitdrukkelijk aan de Europese Commissie voorbehouden.
Overigens hebben de lidstaten krachtens artikel 31 van richtlijn
95/46/EG wel de bevoegdheid om de Commissie van advies te dienen over
de voorstellen die zij doet ter uitvoering van de richtlijn. Het
Comité-artikel 31 is belast met die advisering. In het comité neemt
Nederland het standpunt in dat er snel een oplossing moet komen, die
enerzijds rekening houdt met de Europese privacyregels en anderzijds
probeert aan de legitieme behoeften van de VS tegemoet te komen,
daarbij rekening houdend met de belangen van de
luchtvaartmaatschappijen.
Ook de Europese Commissie en de andere lidstaten zijn die mening
toegedaan. In een brief van 27 oktober jl. (uw kenmerk just031089)
heeft de minister van Justitie de Kamer op de hoogte gesteld van de
laatste stand van zaken.
Vraag 175
Kan de regering het geformuleerde instrument "Uitwerking van een
public diplomacy beleid EU gericht op VS ten behoeve van
beleidsbeïnvloeding van de Amerikaanse beleidsmakers in het Congres"
toelichten?
Antwoord
In de VS is nog te weinig bekend over de EU en de vele
beleidsterreinen waar de VS en EU nauw samenwerken en vice versa. Door
middel van Public diplomacy kan het begrip voor wederzijdse
standpunten worden vergroot. Zo worden er bijvoorbeeld in EU kader
factsheets opgesteld over onderwerpen die 'Brussel' van belang acht in
de relatie tussen de EU en de VS. Dit kunnen onderwerpen zijn waar de
EU aanpak verschilt van die van de VS (vb Iran, staalconflict) of
waaruit juist de goede samenwerking blijkt (vb Afghanistan). Nederland
streeft er naar dit EU beleid het komende jaar meer handen en voeten
te geven.
Deze informatievoorziening is tevens van nut voor de ambassades in
Washington: zij zijn op de hoogte van de laatste stand van in Brussel
belangrijk geachte onderwerpen in de EU-VS-relatie. Hierdoor kan,
naast het bilaterale aspect, aandacht besteed worden aan het Europese
aspect van de relatie met de VS. Nederland streeft er naar om meer
aandacht te geven aan actieve, brede informatievoorziening om
wederzijdse beeldvorming positief te beïnvloeden (niet alleen
Administratie en Congres, maar ook daarbuiten).
Vraag 176
Welke stappen onderneemt de regering om te voorkomen dat
nederzettingenproducten in strijd met het Associatieakkoord tussen de
Europese Unie, de lidstaten en Israël de Unie binnenkomen? Kan de
regering bij het antwoord ingaan op de rol van de afzonderlijke
lidstaten en de rol van de Europese Commissie? Wat was respectievelijk
is de inzet van de Nederlandse regering hierbij?
Antwoord
In het kader van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Israël
vindt jaarlijks overleg plaats in de Associatieraad. Het verschil van
mening tussen de EU en Israël over de toepassing van het
oorsprongsprotocol in de overeenkomst staat daarbij nadrukkelijk op de
agenda. De positie van de regering over deze toepassing is helder:
producten die afkomstig zijn uit de door Israël bezette gebieden
vallen niet onder de werking van de Associatieovereenkomst. Indien bij
de Nederlandse douaneautoriteiten gerede twijfel bestaat over de
oorsprong van goederen treedt het controlemechanisme in werking, zoals
beschreven in artikel 32 van de overeenkomst tussen Israël en de EG.
In het algemeen heeft de Nederlandse douane voldoende gegevens om de
rechtsgeldigheid van de door Israël afgegeven certificaten van
oorsprong te kunnen vaststellen. Voor een uitvoerige beschrijving van
de werking van het controlemechanisme verwijs ik u naar de
beantwoording van de Kamervragen over de mogelijke onregelmatige
toepassing van de handelsakkoorden EG-Israël (vergaderjaar 2002-2003,
nr. 1851). Nederland voldoet hiermee aan zijn verplichtingen, zoals
die rechtstreeks voortvloeien uit de overeenkomst tussen de EG en
Israël. De regering kan bij de beantwoording van deze vragen niet
ingaan op de rol van de afzonderlijke lidstaten en de Europese
Commissie, omdat de besprekingen in Brussel hierover niet openbaar
zijn. Wel kan worden medegedeeld dat alle betrokken lidstaten hebben
aangegeven tot naheffing te zullen overgaan.
Vraag 177
Is het waar dat in Egypte nog steeds sprake is van
mensenrechtendschendingen, beperkingen van de vrijheid van
meningsuiting en de godsdienstvrijheid? Is het juist dat een deel van
de homoseksuele mannen die op de Queen Boat zijn opgepakt nog altijd
gevangen zitten of een dagelijkse meldplicht hebben? Is het juist dat
er in Egypte nog steeds arrestaties van mensen plaatsvinden op grond
van hun veronderstelde homoseksualiteit? Is het juist dat ook de
positie van vrouwen, joden en christenen in Egypte niet (significant)
verbetert? Wanneer de mensenrechtensituatie in Egypte niet significant
is verbeterd, welke maatregelen ex artikel 3 van de
Europees-Mediterrane overeenkomst met Egypte zijn dan, overeenkomstig
de motie Dittrich c.s. (TK 27918, nr. 8) getroffen? Op welke wijze
zijn de mensenrechtenschendingen het afgelopen half jaar betrokken in
de politieke dialoog met Egypte?
Antwoord
In Egypte is nog steeds sprake van mensenrechtenschendingen, beperking
van de vrijheid van meningsuiting en van godsdienstvrijheid. Van de 52
mannen die op 11 mei 2001 op de `Queen Boat' zijn opgepakt zijn er in
hoger beroep 29 vrijgesproken en werden 21 personen tot drie jaar
gevangenisstraf veroordeeld. Deze 21 werden op borgtocht vrijgelaten
en zijn in hoger beroep gegaan. In juli dit jaar kwam hun zaak voor,
waarbij 11 van hen aanwezig waren. Deze 11 zijn vanwege
procedurefouten vrijgesproken en vrijgelaten. Zij moeten zich echter
nog dagelijks melden op een politiebureau gedurende een periode van
drie jaar. De overige tien die niet bij de zitting aanwezig waren,
zijn niet vrijgesproken. Sommigen van hen zijn ondergedoken in Egypte,
anderen zijn geëmigreerd naar Frankrijk en Canada. Er worden in Egypte
nog steeds arrestaties verricht op grond van veronderstelde
homoseksualiteit. Zo zijn er in Kairo op 28 augustus jl. 62 mannen op
verdenking van homoseksualiteit gearresteerd. Zij zijn op borgtocht
vrijgelaten en kunnen, als zij schuldig worden bevonden, veroordeeld
worden tot een maximale gevangenisstraf van drie jaar. Hun zaak zal in
november voorkomen. Er zijn geen berichten over aanzienlijke
verslechtering van de situatie van vrouwen, joden en christenen in
Egypte.
In het kader van de Europees-Mediterrane overeenkomst met Egypte
(artikel 2) zijn nog geen maatregelen getroffen, aangezien deze
overeenkomst nog niet in werking is getreden. Nederland heeft de
ratificatieprocedure reeds afgesloten, maar een aantal EU-lidstaten
nog niet. In de politieke dialoog die plaatsvindt tijdens de
onderhandelingen met Egypte over bovenstaande overeenkomst worden de
mensenrechtenschendingen in Egypte wel steeds opgebracht. Tijdens de
Ministeriële bijeenkomst EU-Egypte van 16 en 17 juni jl. zijn de
schendingen van de rechten van homoseksuelen in Egypte specifiek aan
de orde gekomen. Egypte wees toen op verbeteringen, onder andere door
het besluit een Nationale Commissie voor Mensenrechten in Egypte in te
stellen. In juli dit jaar hebben de ambassadeurs van de EU-lidstaten
in Egypte een rapport opgesteld over de mensenrechtensituatie aldaar.
Dit rapport zal gebruikt worden om de kwestie van
mensenrechtenschendingen in Egypte wederom bij de Egyptische
autoriteiten aan te kaarten. De EU-troika heeft de Queen Boat-affaire
op 1 april jl. ter sprake gebracht bij Egyptische regering.
Vraag 178
Op welke deelterreinen van het Barcelonaproces verwacht de regering
concrete vooruitgang?
Antwoord
Het Barcelonaproces bestaat uit drie delen, te weten de politieke en
veiligheidsdialoog, het financieel-economische deel en het
sociaal-culturele deel. Tijdens de aanstaande Euro-Mediterrane
Conferentie voor ministers van Buitenlandse Zaken op 2-3 december 2003
in Napels zullen de ministers bijeenkomen om de voortgang binnen de
verschillende volets te evalueren en nieuwe initiatieven te op te
zetten. Hoewel het Barcelonaproces als complementair ten opzichte van
het Midden-Oosten Vredesproces moet worden gezien, blijft de situatie
in het Midden-Oosten van grote invloed op de vooruitgang in het
politieke deel. Het feit dat de Mediterrane Arabische landen, Israël
en de EU in het kader van het Barcelonaproces de dialoog over de
ontwikkelingen in de regio blijven voortzetten, is naar het oordeel
van de regering een positieve ontwikkeling. Er bestaan daarnaast
mogelijkheden voor intensivering van de dialoog, bijvoorbeeld over het
Europese Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB), of samenwerking,
bijvoorbeeld op het gebied van de strijd tegen (de financiering van)
terrorisme. Daarnaast worden de mogelijkheden onderzocht voor
oprichting van een Euro-Mediterrane Parlementaire Assemblee. Op het
gebied van mensenrechten en democratisering heeft de Europese
Commissie nieuwe voorstellen gepresenteerd die in de toekomst moeten
leiden tot intensivering van de samenwerking op deze terreinen met de
Mediterrane partnerlanden. De Raad zal hierover op korte termijn
Raadsconclusies aannemen. In het financieel-economische deel blijft de
EU zich inzetten voor de totstandkoming van de Euro-Mediterrane
vrijhandelszone. Belangrijk aandachtspunt daarbij is het stimuleren
van het afbreken van bestaande barrières voor de onderlinge handel in
de Mediterrane landen, de zogenaamde zuid-zuid integratie. Daarnaast
zal de samenwerking op het gebied van energie, infrastructuur en
investeringen geïntensiveerd worden. Door middel van de FEMIP
(Facility for Euro-Mediterranean Investments and Partnership) draagt
de EU bij aan het verbeteren van het investeringsklimaat en het
ontwikkelen van de private sector in deze landen.
In Napels zullen de ministers hoogstwaarschijnlijk besluiten tot de
oprichting van de Euro-Mediterrane Stichting voor de Dialoog der
Culturen. Dit is een concrete invulling van één van de doelstellingen
van het Barcelonaproces, te weten het vergroten van het begrip tussen
culturen. Daarnaast bestaan er mogelijkheden voor nauwere samenwerking
op onderdelen van het deelterrein `jusititie, strijd tegen
georganiseerde misdaad, migratie en personenverkeer'. Hierbij kan
bijvoorbeeld worden gedacht aan de bestrijding van illegale immigratie
en het afsluiten van terug- en overnameovereenkomsten.
Vraag 179
Wat zijn de precieze voorwaarden om tot een handelsakkoord te komen
met Iran en de GCC-landen? Wie heeft die voorwaarden opgesteld en is
de Kamer hierover geïnformeerd?
Antwoord
De Raad voor Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van de EU heeft op
17 juni 2002 richtsnoeren voor onderhandelingenb over een handels- en
samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Iran aangenomen. Daarin is
overeengekomen dat in het akkoord standaardclausules over
mensenrechten en re-admissie van illegale immigranten worden
opgenomen. Ook zal het een terrorismeclausule bevatten naar het model
van de overeenkomst met Libanon. Nederland heeft tijdens de
onderhandelingen over deze richtsnoeren steeds ingezet op een
koppeling tussen de onderhandelingen met Iran en voortgang op de vier
zorgpunten van de Europese Unie: mensenrechten, non-proliferatie,
Iran's houding ten opzichte van terrorisme en het Midden-Oosten
vredesproces. De Raad heeft vastgesteld dat een intensievere politieke
dialoog tussen de EU en Iran moet resulteren in duidelijk positieve
ontwikkelingen op de gebieden die de EU zorgen baren. Ook heeft de
Raad gesteld de vooruitgang op deze gebieden te zullen evalueren. Over
deze kwestie is uitgebreid van gedachten gewisseld tussen regering en
Kamer. De regering verwijst eveneens naar haar meest recente brief aan
de Kamer over Iran (TK 29216, nr 2).
Voor wat betreft de Gulf Cooperation Council (GCC) heeft de Raad al in
1991 de Commissie gemandateerd om namens de Europese Gemeenschap met
de GCC-landen te onderhandelen over een handelsakkoord. Destijds is
als voorwaarde gesteld dat de GCC-landen een onderlinge douane-unie
zouden realiseren. Een eerste stap in de richting van een douane-unie
werd pas in 1999 gezet door het overeenkomen van een gemeenschappelijk
douanetarief, dat met ingang van 2005 in werking zou treden. Het
onderhandelingsmandaat van de Commissie was op dat moment echter sterk
verouderd. Op 16 juli 2001 heeft de Raad daarom een nieuw
onderhandelingsmandaat voor de Commissie aangenomen, waarin respect
voor mensenrechten en democratische principes, readmissie van illegale
immigranten, een positief effect op economische groei, duurzame
ontwikkeling en respect voor milieu, en WTO-conformiteit als elementen
zijn opgenomen. Op 8 mei 2003 heeft de Raad deze
onderhandelingsrichtsnoeren aangevuld waarin de Commissie wordt
gevraagd te onderhandelen over een anti-terrorismeclausule, die als
onderdeel van het akkoord of door middel van een briefwisseling tot
stand gebracht moet worden.
De Kamer is op reguliere wijze geïnformeerd over de behandeling in de
Raad voor Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van de
onderhandelingsmandaten voor de overeenkomsten met Iran en de GCC.
Vraag 180
Hoeveel Nederlandse ambassades bevinden zich er in de Arabische
Wereld?
Vraag 184
Hoeveel ambassades heeft Nederland in islamitische landen buiten de
Arabische Wereld?
Antwoord
Zie voor de beantwoording van deze vragen de wereldkaart voorin de
begroting 2004. Op deze wereldkaart zijn alle Nederlandse
vertegenwoordigingen in het buitenland opgenomen. In de begeleidende
index is precies aangegeven waar deze posten gelegen zijn.
Vraag 181
Kan de regering een overzicht geven van het aantal medewerkers van
deze ambassades en van de activiteiten die er ondernomen worden,
anders dan louter consulaire dienst-verlening? Op welke wijze wordt
bijvoorbeeld de politieke situatie gevolgd?
Antwoord
In artikel 18 van de begroting staat aangegeven hoeveel
personeelsleden in dienst zijn van het ministerie en hoe de verhouding
lokaal/uitgezonden en departement/posten is. Op vrijwel iedere post
zijn in grote lijnen vijf taken te onderscheiden: politieke
belangenbehartiging, ontwikkelingssamenwerking, economische
belangenbehartiging, asiel, migratie en consulaire aangelegenheden en
cultuur. Dit is niet anders voor de posten in de Arabische Wereld. De
bezetting van een post is afhankelijk van welke Nederlandse
beleidsdoelen worden nagestreefd.
Het volgen van de politieke situatie in een land krijgt op meerdere
manieren vorm. Van essentieel belang is het opbouwen van een goed
netwerk door de ambassadeur en de medewerkers, onder andere binnen de
overheids- en maatschappelijke organisaties, internationale
organisaties, bedrijfsleven, de media en collega's van andere
ambassades in een land.
Vraag 182
Hoeveel arabisten zijn er werkzaam voor het ministerie van
Buitenlandse Zaken? Hoeveel zitten er op de posten en hoeveel op het
ministerie in Den Haag?
Antwoord
Er zijn 18 arabisten werkzaam voor het ministerie van Buitenlandse
Zaken waarvan 12 op posten en 6 in Nederland. Arabist is gedefinieerd
als iemand met een afgeronde universitaire studie Arabisch.
Vraag 183
Hoe vaak is een bewindspersoon van Buitenlandse Zaken sinds 2000 voor
een officieel bezoek in een Arabisch land geweest?
Antwoord
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft van 6 tot en met 10 mei 2001
een bezoek gebracht aan Israël, Egypte, Jordanië en de Palestijnse
Gebieden. Voorts heeft de Minister van 21-23 juni 2003 een bezoek
gebracht aan Jordanië, om deel te nemen aan de buitengewone jaarlijkse
bijeenkomst van het World Economic Forum over het Midden Oosten. De
Staatssecretaris voor Europese Zaken heeft van 8 tot en met 10 oktober
2001 een bezoek gebracht aan Marokko, Tunesië en Algerije.
Vraag 187
In hoeverre wordt in verschillende multilaterale kaders en bilateraal
met Rusland gesproken over de houding ten aanzien van Tsjetsjenië?
Antwoord
Rusland wordt in diverse multilaterale fora nog altijd aangesproken op
Tsjetsjenië. Dit gebeurt zowel in de politieke dialoog van de EU met
de Russische Federatie, als in het kader van de OVSE, de Raad van
Europa en de VN Mensenrechtencommissie. De Nederlandse inzet is in het
afgelopen jaar in hoge mate bepaald geweest door het Voorzitterschap
van de OVSE. In dat verband is getracht om een afgewogen
OVSE-betrokkenheid te blijven verzekeren op die terreinen waar de OVSE
een duidelijke toegevoegde waarde heeft, waaronder bevordering van
"rule of law" en mensenrechten. Hierover kon tot dusverre echter geen
overeenstemming met de Russische Federatie worden bereikt.
Vraag 188
Wanneer wordt het rapport van het Instituut voor Nederlandse
Geschiedenis over de Act of Free Choice verwacht? Zal de regering
komen met een kabinetsreactie op dit rapport?
Antwoord
De regering is er steeds van uitgegaan dat het onderzoek naar de Act
of Free Choice eind 2003 zou zijn afgerond en de bevindingen in de
loop van 2004 zouden worden gepubliceerd. Door nieuw archiefmateriaal
en vertragingen in de vrijgave van voor het onderzoek essentieel
materiaal is beëindiging van het onderzoek op de geplande datum echter
onwaarschijnlijk. Op dit moment vinden hierover gesprekken plaats met
het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (ING). In het eindrapport
zal het ING een historische analyse geven van de gebeurtenissen rond
de Act of Free Choice. Het intellectueel eigendom van het onderzoek en
eventueel daaraan verbonden conclusies blijven bij het ING. Gezien het
zuiver historische karakter van het onderzoek ligt het niet voor de
hand dat het kabinet zich politiek over de uitkomsten zal uitspreken.
Vraag 189
Wat is er gebeurd met het terugvorderen van de geldtegoeden van
Soeharto?
Antwoord
Vooralsnog is er geen voortgang geboekt in het terugvorderen van de
geldtegoeden van Soeharto. Oud-President Soeharto is tot op heden niet
berecht.
Vraag 190
Op welke wijze wordt getracht de zaak-Thoenes vlot te trekken?
Antwoord
De Nederlandse regering heeft ook het afgelopen jaar via de EU, VN en
andere kanalen de zaak onder de aandacht van de Indonesische
autoriteiten gebracht, maar nog altijd worden de daders niet berecht.
Het Indonesische OM heeft aangegeven in het door Nederland en de VN
aangevoerde bewijsmateriaal en in het eigen onderzoek geen aanleiding
te zien tot strafvervolging. Er wordt derhalve niet tot berechting
overgegaan. Dit is bijzonder teleurstellend. De zaak is tot op het
hoogste niveau, onder meer bij President Megawati Soekarnoputri, door
de Nederlandse regering aan de orde gesteld maar er is tot op heden
geen voortgang geboekt. Zodra met de nieuwe regering in Indonesië
volgend jaar ook een nieuwe Procureur-Generaal zal aantreden zal de
Nederlandse regering de zaak opnieuw bepleiten op basis van het al
overhandigde bewijsmateriaal. De Procureur Generaal van Oost-Timor, de
heer Monteiro, en de Serious Crimes Unit van de VN heeft een aanklacht
tegen de vermoedelijke dader van o.a. de moord op Sander Thoenes naar
Interpol gestuurd. Interpol heeft daarop een signalering voor deze
verdachte doen uitgaan. Nederland heeft hierover gesproken met
Interpol Oost-Timor. Oost-Timor zou de voorliggende kwestie in 2004
willen aanbrengen bij het Internationaal Strafhof in Den Haag.
Vraag 191
Over welke gegevens beschikt de regering inzake de
mensenrechtenschendingen in Tibet in de afgelopen jaren? Is het waar
dat de mensenrechtensituatie in Tibet de afgelopen jaren gestaag
verslechtert? Kan de regering een nauwkeurig overzicht geven van de
stappen die zij de afgelopen jaren richting China heeft ondernomen om
van de Nederlandse afkeuring van de mensenrechtenschendingen in Tibet
blijkt te geven? Welke stappen worden in Europees kader genomen?
Overweegt de regering economische of andere sancties tegen China? Zo
ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De gegevens waarover de regering beschikt inzake de
mensenrechtenschendingen in Tibet zijn met name afkomstig uit
rapportages van NGO's en van de Nederlandse ambassade in Peking. Er
zijn geen betrouwbare officiële gegevens beschikbaar ten aanzien van
bijvoorbeeld doodvonissen en executies. Op basis van deze berichten
moet worden geconcludeerd dat in Tibet de strijd tegen het terrorisme
door de Chinese overheid wordt gebruikt om ook politieke activisten
harder dan voorheen aan te pakken. In combinatie met de nationale
`Strike Hard' campagne tegen criminaliteit zou dit in Tibet tot extra
repressie hebben geleid. Aan de andere kant heeft de Chinese overheid,
waarschijnlijk mede onder druk van de dialoog met de EU, de afgelopen
jaren ook een aantal politieke gevangenen uit Tibet vrijgelaten en
konden twee gezanten van de Dalai Lama tweemaal gesprekken voeren in
Peking en in Tibet zelf. De minister van Buitenlandse Zaken heeft
tijdens zijn bezoek aan China van 24-26 augustus jl. ruim aandacht
besteed aan het belang van het respecteren van de mensenrechten in
China, inclusief Tibet. Hij heeft hierbij met name gewezen op de
universele waarde van de mensenrechten en de vrijheid van religie.
Eveneens kwam dit onderwerp aan de orde tijdens een bezoek van de
Nederlandse ambassadeur in Peking in oktober jl. aan Tibet. Voorts
heeft de Mensenrechten ambassadeur tijdens haar bezoek in februari
2003 de mensenrechtensituatie in Tibet uitgebreid met haar Chinese
gesprekspartners besproken.
In EU-kader wordt via de EU-China mensenrechtendialoog geprobeerd
verbetering te brengen in de mensenrechtensituatie in China. Ook
hierbij komt de situatie in Tibet steeds expliciet aan de orde. Ten
behoeve van deze mensenrechtendialoog wordt twee keer per jaar door de
EU-ambassades te Peking een mensenrechtenrapport over China, inclusief
Tibet, opgesteld. Economische of andere sancties worden in EU verband
niet overwogen; het wordt effectiever geacht om met China in dialoog
te blijven.
Vraag 192
Wat verstaat de regering onder "een succesvol verloop van de EU-China
top tijdens het Nederlandse Voorzitterschap"? Is er in China sprake
van vooruitgang op het gebied van democratie en mensenrechten?
Antwoord
Het beleid ten aanzien van China is gericht op het verbeteren en
verdiepen van de betrekkingen en te bevorderen dat China de rol van
verantwoordelijk lid van de wereldgemeenschap gaat vervullen. De
EU-China Top die tijdens het Nederlandse Voozitterschap zal
plaatsvinden, kan als succesvol worden bestempeld als de voor die top
door de EU-lidstaten gestelde doelstellingen worden behaald. Op dit
moment is er nog geen agenda. Deze wordt komend jaar in overleg met de
overige EU lidstaten en China opgesteld. Het onderwerp mensenrechten
zal zeker onderdeel van de agenda uitmaken. Een gedegen inhoudelijke
bespreking van dit onderwerp is wat Nederland betreft een belangrijke
doelstelling van deze top.
De vooruitgang in China op het gebied van democratie en mensenrechten
is een kwestie van lange adem en voortdurend engagement. De minister
van Buitenlandse Zaken heeft tijdens zijn bezoek aan China van 24-26
augustus jl. ruim aandacht besteed aan het belang van mensenrechten en
heeft daarvoor bij zijn Chinese counterparts ook gehoor gekregen. Hij
heeft ook een gesprek gevoerd met vertegenwoordigers van de Chinese
civil society waarbij onder andere aan de orde kwamen de noodzaak van
politieke en sociale hervormingen en de ontwikkeling van het Chinese
rechtssysteem. Er was sprake van een open en vrije discussie, iets wat
een paar jaar geleden nog ondenkbaar was.
De vooruitgang ligt met name in een grotere bereidheid aan Chinese
kant om deze onderwerpen te bespreken en stappen te ondernemen om de
rechtsstaat te versterken. Ook bestaat er een grotere bereidheid van
Chinese zijde om samen te werken met internationale
mensenrechtenmechanismen (de Speciale Rapporteur voor Onderwijs van de
VN heeft het land onlangs bezocht). Het ESOCUL en BUPO-verdrag zijn
door China ondertekend; dat laatste is nog niet geratificeerd. Op het
gebied van professionalisering van de rechterlijke macht,
democratisering van lokaal bestuur en toegang tot rechtshulp voor
burgers bij privé-geschillen is enige vooruitgang te zien, maar de
dagelijks praktijk laat verder nog maar weinig daadwerkelijke
verbetering in de mensenrechtensituatie zien.
Vraag 193
Deelt de regering de mening - formeel staatsrechtelijke overwegingen
daargelaten - dat de behandeling van Taiwan door de internationale
gemeenschap en de WHO gedurende de SARS-crisis allesbehalve de
schoonheidsprijs verdient? Hoe denkt de regering dit in de toekomst te
voorkomen? Is de regering bereid de deelname van Taiwan aan de
organisaties als de WHO - om ervaringen als gedurende de SARS-crisis
te voorkomen - te bevorderen, zulks zonder overigens het geldende
één-China beleid te wijzigen?
Antwoord
Een team van WHO-specialisten heeft de autoriteiten van Taiwan
bijgestaan in de bestrijding van de ziekte. Er is sprake geweest van
praktische samenwerking tussen de WHO en de Taiwanese autoriteiten. De
met SARS-bestrijding belaste WHO-topfunctionaris, David Heyman,
verklaarde in mei 2003 publiekelijk dat Taiwan alle benodigde hulp en
informatie heeft gekregen om de epidemie te bestrijden. De regering is
voorstander van pragmatische en efficiente oplossingen voor
samenwerking met Taiwan in geval van crisissituaties en brengt dat ook
in contacten met de Chinese overheid naar voren. In het onderhavige
geval lijkt hiervan sprake te zijn geweest.
Vraag 194
Is Nederland of de EU van plan om na het mislukken van de WTO top in
Cancun de gesprekken binnen EU-ACS kader een andere richting te geven?
Wordt er bijvoorbeeld ingezet op het sluiten van bilaterale
handelsakkoorden nu de vooruitzichten op een multilateraal
handelssysteem langer op zich zullen laten wachten?
Antwoord
Ondanks de mislukking van de WTO top in Cancun blijft Nederland
onverkort vasthouden aan een multilateraal handelssysteem. Onlangs
zijn in het kader van de EU-ACS de onderhandelingen gestart over de
Economic Partnership Agreements. Deze onderhandelingen vloeien voort
uit het Verdrag van Cotonou, dat in juni 2000 door de EU en de ACS
landen ondertekend werd. Door het mislukken van de WTO top in Cancun
hebben de Economic Partnership Agreements (EPA) aan belang gewonnen,
maar nog steeds zijn deze overeenkomsten er op gericht de ACS-landen
te helpen integreren in het WTO-handelsstelsel. De onderhandelingen
worden door de Europese Commissie gevoerd, die hiervoor van de
lidstaten een mandaat heeft gekregen. De onderhandelingen vinden
momenteel met name via de Afrikaanse regionale organisaties plaats.
Begin oktober zijn de regionale onderhandelingen met de Central
African Economic and Monetary Union (CEMAC) en de Economic Community
of West African States (ECOWAS) geopend. Inmiddels hebben een groot
aantal landen van de Common Market for Eastern and Southern Africa
(COMESA) voorgesteld om op 10 januari a.s. de onderhandelingen in
Mauritanië te openen. Ook de Caribbean Common Market and Community
(CARICOM) heeft aangegeven begin 2004 met de onderhandelingen met de
Commissie te willen beginnen. De Europese Commissie zal in de ACS-EG
Raad van ministers (6-7 mei 2004 in Gaborone)een nadere toelichting
geven op de voortgang van de onderhandelingen.
De EPA's zullen uiteindelijk leiden tot vrijhandelsverdragen tussen de
EU en ACS regio's of landen. Doelstelling van de EPA's is door middel
van regiovorming de geleidelijke integratie van ACS-landen in de
wereldeconomie en armoedebestrijding a.g.v. economische groei te
bevorderen.
Vraag 195
Nederland wil bijdragen aan het ondersteunen van nieuwe EU-partners op
het vlak van Ontwikkelingssamenwerking. Als een van de
activiteiten/instrumenten wordt genoemd een informele bijeenkomst van
OS-bewindslieden tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap. Kan de
regering een meer concrete, formele invulling geven van dit voornemen?
Antwoord
Tijdens het Nederlandse Voorzitterschap van de Europese Unie zal een
informele bijeenkomst georganiseerd worden voor bewindspersonen die
verantwoordelijk zijn voor Ontwikkelingssamenwerking. De agenda van
deze bijeenkomst is nog in ontwikkeling. Naast actuele ontwikkelingen
komen onderwerpen als HIV/aids, reproductieve gezondheid, de
conferentie `Energie en Duurzame Ontwikkeling', alsmede de relatie
tussen de toetredende landen en het EU-OS beleid voor bespreking in
aanmerking.
Veel toetredende landen hebben op het vlak van
ontwikkelingssamenwerking te kampen met een gebrekkige
organisatiestructuur, geringe capaciteit, weinig publieke en politieke
belangstelling alsmede beperkte middelen. Nederland heeft in reguliere
contacten met toetredende landen aangegeven hen te willen steunen op
het gebied van Ontwikkelingssamenwerking. Met Polen, Slovenië,
Tsjechië en Slowakije zijn daartoe eerste stappen gezet, zoals
vermeldt in de notitie Aan Elkaar Verplicht. En marge van de informele
bijeenkomst van OS-bewindslieden in Triëst op 23 en 24 oktober 2003
voerde Nederland nadere gesprekken met Polen, Hongarije en Tsjechië
over samenwerking op OS-gebied. Nederland heeft in de gesprekken met
deze drie landen aangegeven hen graag te willen ondersteunen bij het
opbouwen van organisatie en capaciteit om in de toekomst aan het
acquis op OS-terrein te kunnen voldoen. Met Hongarije is inmiddels een
Memorandum of Understanding ondertekend, op basis waarvan in de
toekomst concrete voorstellen uitgewerkt zullen worden. Met Polen is
afgesproken binnenkort hetzelfde te doen.
Vraag 196
Wat zijn de na te streven resultaten van de doelstelling om de
publieke kennis van en betrokkenheid bij de EU te versterken? Welke
activiteiten/instrumenten zullen daarbij benut worden en welke
middelen staan de regering ter beschikkling om die resultaten te
bereiken?
Antwoord
Op 16 oktober 2003 heb ik de Kamer per brief (uw kenmerk EU03000199)
geïnformeerd over de voorlichtingsactiviteiten in 2004. Hierin wordt
op alle elementen van bovenstaande vraag een uitgebreid en actueel
antwoord gegeven.
Vraag 198
Hoe groot is het bedrag dat voor het jaar 2004 binnen het
Matra-programma toegekend wordt aan de activiteiten van politieke
partijen? Zal dit bedrag in de jaren daarop gelijk blijven?
Antwoord
De allocatie 2004 voor het Matra Politieke Partijen Programma bedraagt
EUR1,4 miljoen. In de jaren 2000-2002 is dit bedrag verhoogd van 0,9
miljoen naar het huidige niveau, dat reeds in 2003 werd bereikt.
Gegeven de aan het Matra-programma opgelegde taakstelling ligt het
niet in de rede dat het allocatiebedrag in de na 2004 volgende jaren
zal worden verhoogd.
Vraag 199
"Voor een effectief op armoedevermindering gericht beleid is een
heldere analyse nodig van de processen die armoede veroorzaken en in
stand houden." Is deze analyse ook gemaakt bij de keuze van landen en
regio's? Zo ja, kan de regering de Kamer de gemaakte analyses doen
toekomen?
Antwoord
De bedoelde analyse is in veel ontwikkelingslanden gebaseerd op de
zogenaamde nationale armoedestrategie (Poverty Reduction Strategy),
die wordt opgesteld door het desbetreffende ontwikkelingsland. Voor
effectieve armoedebestrijding is het noodzakelijk dat de
armoedestrategie de armsten in het land meer dan proportioneel ten
goede komt. Donoren stemmen hun bijdrage bij voorkeur af op de
nationale armoedestrategie van het desbetreffende ontwikkelingsland.
Bij het samenstellen van de lijst met partnerlanden heeft geen
`zero-base' analyse plaatsgevonden ten aanzien van alle
ontwikkelingslanden. Het welslagen van een ontwikkelingsrelatie is
namelijk mede gebaseerd op betrouwbaarheid en continuïteit. Vandaar
dat de landen waarmee Nederland een bilaterale OS-relatie onderhield
als uitgangspunt zijn genomen bij het samenstellen van de nieuwe lijst
met partnerlanden. Dat zijn de landen op de voormalige lijsten 19+3,
milieu en GMV, alsmede Afghanistan waarmee Nederland een omvangrijke
ontwikkelingsrelatie heeft opgebouwd.
Een belangrijk criterium voor de lijst met partnerlanden was de mate
van armoede per hoofd van de bevolking, volgens de normen van de IDA
(International Development Association). Daardoor kwalificeerde een
aantal relatief rijke landen niet als partnerland: Brazilië, China,
Equador, El Salvador, Filippijnen, Namibië en Peru. De nieuwe lijst
met partnerlanden kent daardoor een grotere armoedefocus dan de
lijsten 19+3, milieu en GMV. De aandacht voor het armste werelddeel
Afrika is naar verhouding groter: 15 partnerlanden liggen in Afrika,
waarvan 14 in Sub Sahara Afrika. Ook liggen twee van de drie
OS-regio's in Afrika: het Grote Meren gebied en de Hoorn van Afrika.
De armoedebestrijdingsstrategieën (PRSP's) van de arme landen die geld
lenen van de IDA zijn toegankelijk via de website van de Wereldbank
(www.worldbank.org).
Vraag 200
Hoe wordt de genoemde integraliteit van het buitenlands beleid
gerealiseerd in relatie tot de Millennium Development Goals (MDG's)
onderwijs, milieu, Aids/HIV en reproductieve gezondheid? Houdt deze
integraliteit ook in dat samenwerking en afstemming in Nederland op
alle relevante vakdepartementen plaatsvindt?
Antwoord
Ontwikkelingssamenwerking is niet alleen een kwestie van geld. Het
behalen van de Millennium Development Goals in 2015 is evenzeer een
kwestie van bewustwording, betrokkenheid, onderhandelen en het sluiten
van partnerschappen. Dat geldt zowel op het gebied van HIV/aids,
reproductieve gezondheid, onderwijs, als van milieu en water.
Waar en wanneer nodig vindt afstemming plaats met de vakdepartementen
en tussen verantwoordelijke bewindspersonen. Ook is er sprake van
gezamenlijke delegaties naar bijvoorbeeld overleggen in EU-verband in
Brussel of internationale conferenties als WSSD in Johannesburg, WWF3
in Kyoto en de ministeriële conferentie van de WTO in Cancun.
Bovendien zijn op diverse ambassades en permanente
vertegenwoordigingen deskundigen van andere ministeries geplaatst.
Vraag 201
Op welke wijze krijgen de reeds op de bevolkingsconferentie in Caïro
in 1994 vastgestelde doelstellingen voor reproductieve gezondheidszorg
vorm en inhoud in het beleid van Ontwikkelingssamenwerking? Welke
resultaten zijn in dit verband bereikt door de inzet van Nederland
OS-middelen in de periode 1995-2003?
Antwoord
Sinds de bevolkingsconferentie in 1994 in Caïro heeft Nederland zich
ingezet om reproductieve gezondheid breder in te vullen dan alleen
family planning. Hierbij wordt onder meer bijzondere aandacht gegeven
aan veilig moederschap; preventie van seksueel overdraagbare infecties
(SOA's), waaronder HIV/aids; veilige abortus; seksuele en
reproductieve rechten van jongeren en vrouwen; reproductieve
gezondheidszorg voor vluchtelingen.
Nederland hecht groot belang aan opbouw van capaciteit in
ontwikkelingslanden om de Caïro agenda uit te voeren. Zo worden
verloskundigen als beroepsgroep versterkt en wordt hun opleiding
verbeterd. Ook wordt in ontwikkelingslanden capaciteitsopbouw gesteund
om de planning, aanschaf, beheer en distributie van middelen
(bijvoorbeeld condooms, anticonceptiva, medicijnen om SOA's te
bestrijden) te verbeteren. Voorts zet Nederland zich systematisch in
verbetering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten van
jongeren.
Er worden resultaten geboekt. Zo kan geconstateerd worden dat er, mede
door de Nederlandse inzet, inmiddels wereldwijd meer aandacht is voor
de rechten van jongeren in dit verband.
Tegelijkertijd moet echter vastgesteld worden dat er, ondanks de
substantiële Nederlandse bijdragen voor de beschikbaarheid van
bovengenoemde middelen, een snel groeiende ongedekte behoefte op dit
gebied blijft bestaan.
Bovendien wordt reproductieve gezondheid nog teveel gekoppeld aan de
gezondheidssector en te weinig aan rechten van vrouwen en jongeren en
aan goed bestuur.
Voorts is er nog sprake van onvoldoende kennis, gebrekkige capaciteit
en een te smal institutioneel draagvlak voor reproductieve gezondheid
en voor rechten van vrouwen en jongeren.
Er zal met inzet worden gewerkt aan een inventarisatie van wat er
reeds gedaan wordt, wat er gedaan kan worden en wat er nog meer moet
gebeuren, uitmondend in een strategisch plan dat zal leiden tot
verbreding en intensivering van de aandacht en activiteiten ten
aanzien van reproductieve gezondheid.
In 2004 zal - 10 jaar na Caïro - over de stand van zaken t.a.v de
implementatie van de Caïro agenda gerapporteerd worden, zowel door de
VN als door NGO's.
Tijdens het EU voorzitterschap zal Nederland reproductieve gezondheid,
Caïro en rechten van vrouwen en jongeren agenderen om een versterkt en
verbreed commitment van de EU te bereiken.
Ook zal er een publiekscampagne worden georganiseerd rond
wereldvrouwendag, 10 jaar Caïro en 10 jaar Beijing in 2004/05 om het
draagvlak voor reproductieve gezondheid in Nederland te vergroten.
Vraag 202
Hoeveel geld dat bestemd is voor reproductieve gezondheid wordt
bijgedragen aan programma's waarmee ook abortus gefinancierd wordt? Om
welke programma's gaat het dan?
Antwoord
Van de Nederlandse inzet voor reproductieve gezondheid worden
activiteiten gerelateerd aan abortus niet apart geregistreerd.
Nederland steunt brede reproductieve gezondheidsprogramma's, waarvan
abortus deel uitmaakt. Het gaat er in de eerste plaats om ongewenste
zwangerschappen te voorkómen en daarmee de noodzaak voor het afbreken
van de zwangerschap. Dat gebeurt door goede voorlichting en het
bevorderen van de beschikbaarheid van, en toegang tot middelen.
Daarnaast steunt en bevordert Nederland, daar waar abortus
activiteiten uitgevoerd worden, dat deze veilig zijn en dat er goede
nazorg verleend wordt conform het kader dat afgesproken is op de Caïro
conferentie. Nederland steunt zowel bilateraal, multilateraal en via
NGO's deze brede inzet voor reproductieve gezondheid en rechten.
Vraag 203
De MDG's worden als centrale leidraad genoemd voor de duurzame
armoedevermindering. De bijdragen aan deze MDG's worden in
verschillende beleidsartikelen vormgegeven. Ten behoeve van de
transparantie en de samenhang zou een overzicht van de bijdragen en de
dwarsverbanden hierbinnen behulpzaam zijn en bijdragen aan de
coherentie. Waarom is een dergelijk overzicht (een
"Overzichtconstructie" in VBTB-jargon) voor zo een belangrijk thema
niet voorhanden, waarin de bilaterale, multilaterale inspanningen met
elkaar in verband worden gebracht? Dit geldt ook voor andere thema's:
bijvoorbeeld samenwerking met bedrijfsleven (beleidsartikelen 5, 8, 9,
12), internationaal handelssysteem (beleidsartikelen 1, 5, 12) en
institution building / goed bestuur (beleidsartikelen 4, 6).
Antwoord
Het ex ante koppelen van de middelen aan de MDG's gebeurt in de
huidige Begroting en Nota van Wijziging daarop alleen voor de
intensiveringsmiddelen (dus niet de totale middelen) voor de drie
prioritaire MDG's.
Om ex ante een dergelijk overzicht voor de totale middelen per MDG te
maken is niet goed mogelijk omdat teveel zou moeten worden gewerkt met
toerekeningen en aannames vooraf, op een moment dat uitwerking in
programma's en activiteiten nog niet heeft plaatsgehad. Programma's
dragen immers vaak aan meerdere MDG's bij.
Ex post zal wel gerapporteerd worden over de bijdrage van Nederland
per MDG, en ook over de geboekte resultaten. In eerste instantie op de
drie prioritaire MDG's en dan niet alleen wat betreft de Nederlandse
financiele inzet, maar ook wat betreft de niet-financiele inzet (lobby
etc.). Voor deze ex post rapportage kan gebruik gemaakt worden van het
nieuwe informatiesysteem, waarin per activiteit wordt vastgelegd aan
welke MDG's deze bijdraagt.
Vraag 204
Wanneer vindt aansluiting bij de nationale strategie van de betrokken
landen die hulp ontvangen niet plaats?
Antwoord
Bilaterale ontwikkelingssamenwerking wordt zoveel mogelijk verstrekt
in het kader van een door het ontvangende land geformuleerd beleid,
met heldere doelstellingen, duidelijke prioriteiten en indicatoren aan
de hand waarvan de voortgang gemeten kan worden. Dit beleidskader
wordt bijvoorkeur mede ondersteund en nagestreefd door een grotere
groep van donoren, civiele organisaties, waar mogelijk marktpartijen
en de ontvangende overheid. Onderdeel van deze consensus wordt
gevormd door een aan de begroting gekoppeld gezamenlijk
financieringsarrangement dat het beleid uitvoerbaar dient te maken.
Het geheel van het beleidskader, de multi-actor samenwerking en de
gezamenlijke financiering vormt het organiserende principe van de
hulp, de sectorale benadering.
De genoemde beleidskaders zijn bijvoorbeeld een poverty reduction
strategy met poverty reduction funds of sectorale programma's met
`basket fund' financieringen. De financieringsvorm kan - met name
wanneer de mate van (goed) bestuur en de uitvoerende capaciteit van
het ontvangende land dit toelaten - ook begrotingssteun zijn.
Indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan zoals hierboven
beschreven, wordt minder verregaand bij de nationale
interventiestrategie worden aangesloten en ligt interventie op
individueel project-niveau meer voor de hand.
Vraag 205
Wat bedoelt de regering met een "redelijke beleidsomgeving" en welke
criteria worden gebruikt om vast te stellen of een beleidsomgeving
`goed', `slecht', of `redelijk' is? Wordt in dit verband ook aandacht
besteed aan en rekening gehouden met decentralisatie en daarmee de
kwaliteit van het lokaal bestuur?
Antwoord
Bij de selectie van de toenmalige 19+3 landen gold goed bestuur als
minimum voorwaarde. Landen konden op basis van ontoereikend goed
bestuur uitgesloten worden van de landenlijst. In de recente
landenscreening zijn om een `redelijke beleidsomgeving' (relatief goed
beleid en bestuur) te bepalen, landen niet in categorieen ingedeeld,
maar gerangschikt op basis van de volgende criteria:
1. De Freedom House indexering van de mensenrechten, de enige
beschikbare mensenrechtenindicator (Freedom House, 2002).
2. Een aggregatie van een zestal dimensies van governance die
voortvloeien uit Wereldbankonderzoek van Kaufmann en Kraay (2003).
3. De Transparancy International corruptie index (Transparency
International, 2002).
4. De Militaire uitgaven per capita in USD en de militaire uitgaven
als % van GDP (International Institute for Strategic Studies,
2002-2003).
Daarnaast zijn landen ook gerangschikt volgens de zogenaamde IDA
performance score. Dit is de waardering van de kwaliteit van beleid en
instituties die de Wereldbank gebruikt om te komen tot een verdeling
van IDA fondsen. Grondslag hiervan is het zogenaamde CPIA (Country
Performance and Institutional Assessment), opgedeeld in een portfolio
performance rating en een governance factor. De CPIA scores bevatten
een aantal `goed bestuur' criteria, namelijk rule-based governance,
quality of public administration en transparency, accountability and
corruption in the public sector.
De governance ranking bevat onder andere een criterium `government
effectiveness' dat ook kwaliteit van lokaal bestuur omvat en een
criterium voor `voice and accountability' (i.e. participatie en
democratische decentralisatie).
Vraag 206
Welke actie(s) onderneemt de regering wanneer uit de kritische en
systematische beoordeling van de effectiviteit van activiteiten van
organisaties blijkt dat die gering is?
Antwoord
In eerste instantie zal Nederland de betreffende organisatie
aanspreken op haar functioneren, waar en wanneer mogelijk en liefst
tezamen met andere donoren. Een volgende stap kan zijn het verminderen
van vrijwillige Nederlandse bijdragen, om het Nederlandse standpunt
kracht bij te zetten. Indien deze interventies geen resultaat hebben,
kan worden besloten de Nederlandse vrijwillige bijdragen geheel stop
te zetten. In laatste instantie zou Nederland zijn lidmaatschap van de
betreffende organisatie kunnen opzeggen.
Zoals aangegeven in hoofdstuk 7.7 van de notitie Aan Elkaar Verplicht
ontvangt de Tweede Kamer in het voorjaar van 2004 een multilaterale
nota waarin o.a. een rapportage wordt opgenomen over de relevantie,
effectiviteit en efficiëntie van de OS-instellingen van de Verenigde
Naties en de Internationale Financiële Instellingen. Daar wil ik thans
niet op vooruitlopen.
Vraag 207
Waarom is bij de regionale benadering de grotere inzet van mensen en
middelen in termen van capaciteit niet overal haalbaar?
Antwoord
Zoals toegelicht in de notitie Aan Elkaar Verplicht zijn de kwaliteit
en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking gebaat bij onder meer
concentratie. Concentratie is de bundeling van menskracht en middelen
ten einde een groter effect te bereiken. Die concentratie geldt zowel
sectoren, landen als regio's. Daaruit volgt dat de Nederlandse
ontwikkelingssamenwerking niet in alle regio's aanwezig kan zijn. De
keuze is dan ook beperkt tot de Hoorn van Afrika, het Grote Meren
gebied en de Westelijke Balkan. In deze drie regio's is duidelijk
sprake van een regionale problematiek, van oudsher sterke Nederlandse
aanwezigheid alsmede relatief arme landen.
Vraag 208
Is het waar het dat het risico bestaat dat door inkrimping van het
OS-budget lopende projecten in Bangladesh worden stilgezet? Is het
waar dat het Char Development and Settlement Project en het nieuw
geformuleerde survey-project (Estuary Development Project) op losse
schroeven staan? Wat is de inzet van de regering ten aanzien van deze
projecten in Bangladesh?
Antwoord
De verschuivingen binnen het OS-budget hebben niet tot gevolg gehad
dat lopende projecten moeten worden stilgezet. In principe zal aan de
lopende verplichtingen worden voldaan. Voor de financiering van nieuwe
activiteiten, waaronder de tweede fase van het Char Development
Settlement Project en het Estuary Development Project, zijn thans
binnen de beschikbare allocatie voor 2004 en gegeven de eerder
gemaakte keuzes onvoldoende middelen beschikbaar. Overigens sluit ik
niet uit dat, door onderuitputting of op andere wijze vrijgekomen
middelen, in de loop van het jaar het toch mogelijk zal blijken deze
nieuwe activiteiten van start te laten gaan. De genoemde programma's
vallen binnen de prioriteiten van het nieuwe beleid.
Vraag 209
Welke acties onderneemt de regering wanneer blijkt dat ontvangende
landen de gewenste verantwoordelijkheid niet kunnen en zullen nemen?
Kan de regering voorbeelden hiervan geven? Welke acties onderneemt de
regering wanneer de armste landen de verantwoordelijkheid voor
formulering en uitvoering van de armoedestrategieën niet kunnen
dragen?
Antwoord
Veel ontvangende landen zijn nog niet in staat de door Nederland
gewenste uiteindelijke verantwoordelijkheid te nemen. Die
uiteindelijke verantwoordelijkheid houdt in dat de overheid een
transparant beleidskader heeft ontwikkeld, met heldere doelstellingen,
een duidelijke prioriteitstelling en indicatoren aan de hand waarvan
de voortgang gemeten kan worden. Tevens houdt de uiteindelijke
verantwoordelijkheid in dat de overheid ruimte en verantwoordelijkheid
geeft aan niet publieke actoren om in samenwerking de doelstellingen
tot stand te brengen en een financieel kader schept waarbinnen
gezamenlijke financiering mogelijk is.
Voorbeelden van het niet kunnen nemen van de gewenste
verantwoordelijkheid zijn het ontbreken van beleid voor een bepaald
onderwerp, eenzijdig geformuleerde beleidsprogramma's, gebrek aan
capaciteit om voortgangsindicatoren te kunnen meten, ontoereikend
begrotingsbeheer.
In dergelijke gevallen kan de Nederlandse regering acties ondernemen
die erop gericht zijn om tot een gemeenschappelijke beleidskader,
samenwerkingskader of financieringskader te komen. Voorbeelden van
dergelijke acties zijn het beïnvloeden van beleidsmakers op een
bepaald beleidsonderwerp zoals HIV/AIDS, het steunen van een
participatieproces voor het formuleren van het beleidskader door
bijvoorbeeld workshops te financieren of journalisten te trainen, het
ondersteunen van een bureau voor statistiek met technische
assistentie. Ook kan worden gedacht aan het uitvoeren van zogenaamde
Public Finance Management ondersteuning ter versterking van het
begrotingsbeheer in ontvangende landen.
Vraag 210
Welke rol spelen en welke bijdrage leveren inheemse en tribale
volkeren bij het realiseren van de doelen voor duurzame ontwikkeling
en ecologische duurzaamheid?
Antwoord
Het realiseren van de doelen voor duurzame ontwikkeling en ecologische
duurzaamheid is van groot belang voor het voortbestaan van de inheemse
en tribale volken. Zij zijn voor hun levensonderhoud direct
afhankelijk van de natuurlijke hulpbronnen in hun omgeving. Bij het
uitvoeren van het milieubeleid van de regering, met name bij die
activiteiten gericht op het duurzaam beheer van de biodiversiteit en
het tropisch regenwoud, spelen inheemse en tribale volkeren een
belangrijke rol. Zij beschikken immers over de kennis van en hebben
ervaring met het duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Als
direct belanghebbenden moeten zij een belangrijke partner zijn in de
beleidsvorming en -uitvoering op nationaal en lokaal niveau. Het
beleid van de regering is er op gericht om de inheemse en tribale
volkeren nauw te betrekken bij de besluitvorming omtrent programma's
die invloed hebben op de lokale gemeenschappen. De regering
ondersteunt deze betrokkenheid middels de bilaterale programma's van
de ambassades, via ondersteuning van het platform voor inheemse volken
en via het programma voor kleine bosprojecten dat speciaal gericht is
op de versterking van het beheer door de lokale en inheemse bevolking.
Verder ondersteunt de regering de rol van de inheemse en tribale
volkeren in de internationale arena, zoals het verdrag inzake
biodiversiteit (CBD) en Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (CSD).
Binnen de CBD heeft de regering speciale aandacht voor de
onderhandelingen over artikel 8J dat gaat over de betrokkenheid van
inheemse en lokale volken bij het behoud en duurzaam beheer van
biodiversiteit en de waardering van de inheemse kennis hierover. Ook
pleit Nederland in de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling voor de
rechten en belangen van de inheemse en tribale volkeren.
Vraag 211
Op welke wijze en met welke criteria vindt toetsing plaats om de
conclusie te kunnen trekken dat integratie van ecologische
duurzaamheid in Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP's) is
toegenomen?
Antwoord
Een aantal donoren, waaronder Nederland, vindt de integratie van
milieu in PRSP's prioritair. Zij werken samen om de voortgang van die
integratie te monitoren en te bevorderen.
Uiteindelijk is de basis voor integratie de aanwezigheid van
institutionele capaciteit gericht op duurzaamheid in
ontwikkelingslanden zelf, in combinatie met de politieke wil om daar
bij besluitvorming gebruik van te maken. De thans gehanteerde criteria
bij de toetsing van integratie van ecologische duurzaamheid zijn:
- wordt expliciet ingegaan op belangrijke milieuproblemen in het land,
- met speciale aandacht voor milieuproblemen waar armen de meeste last
van hebben en
- gaat het PRSP daar beleidsmatig adequaat op in.
De Milieudirectie van de Wereldbank levert bijdragen aan de monitoring
van de voortgang van die integratie. Land voor land wordt bezien of in
PRSP's aandacht wordt gegeven aan belangrijke milieuaspecten in
relatie tot armoedebestrijding. Tevens hoe daar beleidsmatig mee wordt
omgegaan. De resultaten worden eenmaal per jaar gebundeld en
geanalyseerd. Daaruit blijkt een trend naar verbetering.
Donoren bespreken en gebruiken dat materiaal, bijvoorbeeld in het
kader van het Poverty Environment Partnership (PEP), een informeel
samenwerkingsverband van donoren.
Hoewel de integratie van ecologische duurzaamheid in PRSP's zeker voor
verbetering vatbaar blijft is de opvatting van donoren in PEP-verband
dat in de afgelopen periode de integratie is toegenomen.
Vraag 212
Op welke wijze wordt het beslag dat Nederland legt op de
milieugebruiksruimte in het buitenlands en economisch beleid gekoppeld
aan stimulering en bevordering van milieuvriendelijke ontwikkelingen
in ontwikkelingslanden?
Antwoord
Het Nederlands beslag op de mondiale milieugebruiksruimte heeft
betrekking op biodiversiteit, klimaat en export van afval. Nederland
houdt hier rekening mee bij de uitvoering van internationale verdragen
inzake biodiversiteit, woestijnbestrijding, klimaat, bescherming van
de ozonlaag en grensoverschrijdend transport van gevaarlijke
afvalstoffen. Elk van deze verdragen of conventies bevat aanbevelingen
en verplichtingen voor OESO landen om ontwikkelingslanden te steunen
bij het voorkomen of oplossen van negatieve gevolgen voor
ontwikkelingslanden. Ondersteuning via ontwikkelingssamenwerking wordt
gericht op aspecten van deze verdragen en conventies die gerelateerd
zijn aan armoedebestrijding.
Vraag 213
De sectorale programma's besteden expliciet aandacht aan het opheffen
van uitsluitingsmechanismen ten opzichte van meisjes en vrouwen.
Worden mannen en jongens hierbij betrokken? Zo ja, op welke wijze? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord
Uitsluitingsmechanismen zijn cultureel verankerd en vaak zeer
hardnekkig. Veranderingen kosten tijd en inspanning van overheden, van
het maatschappelijk middenveld, van vrouwen en mannen. Donoren
hebben hierin een ondersteunende rol.
In de beleidsdialoog en tijdens het monitoren van de implementatie van
het beleid in de verschillende sectoren en programma's in de
partnerlanden wordt door Nederland geanalyseerd hoe meisjes en vrouwen
uitgesloten worden en op welke wijze het beleid daar verandering kan
brengen. In de meeste partnerlanden bestaat het besef dat het
veranderen van genderverhoudingen niet alleen een zaak van vrouwen en
meisjes is, maar juist ook van mannen en jongens.
Vraag 214
In de begroting 2004 wordt 97,7 miljoen euro minder gereserveerd voor
macro-georiënteerde hulp. Op welke wijze wordt `gender' gebruikt als
afweging in de besluitvorming over macrosteun en wat is de
prioriteitsstatus van deze categorisering als afweging? Wordt `gender'
uitsluitend gebruikt in de nationale ontwikkelingsprocessen in de 19+3
landen, of wordt dit aspect ook in een breder kader geplaatst en
meegenomen in de beleidsdialoog met de nationale overheden van andere
ontwikkelingslanden die niet tot deze groep behoren?
Antwoord
Gender is een succes bepalende factor voor macrohulp en staat dan ook
expliciet genoemd in het trackrecord, de analyse die ten grondslag
ligt aan het wel of niet toekennen van macro-hulp aan partnerlanden.
Voorts wordt gender gelijkheid geïntegreerd, zowel in vredesopbouw-
als milieu-programma's.
Vraag 215
Kan de regering toelichten waaruit de "analyse van de complexe sociale
situatie waarbinnen de armoedebestrijding plaatsvindt" zal bestaan en
op welke landen/regio's deze toegespitst zal zijn?
Antwoord
De analyse over gendergelijkheid in de Memorie van Toelichting betreft
een toetsing van de kwaliteit, volledigheid, en uitvoerbaarheid van de
Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP's) zoals opgesteld door de
overheden van de ontvangende landen in consultatie met
maatschappelijke groeperingen. Deze toetsing richt zich op vragen als:
is een analyse uitgevoerd van de situatie van arme en kwetsbare
doelgroepen; is die vertaald in specifieke strategieën om hen te
bereiken; is een gender analyse uitgevoerd; is aandacht besteed aan
evenredige verdeling van economische groei; zijn er indicatoren voor
het meten van resultaten.
Dergelijke analyses worden uitgevoerd in landen waarvoor een nieuwe
PRSP wordt opgesteld en tijdens het monitoren van lopende PRSP's. In
deze analyses is de gender analyse dus onderdeel van een bredere
analyse. In landen waar geen PRSP's zijn opgesteld worden in veel
gevallen specifieke gender analyses uitgevoerd die een rol spelen bij
het formuleren, uitvoeren en monitoren van programma's. De regering
zal er op toezien dat dit in de toekomst systematischer geschiedt.
Vraag 216
Op welke wijze en met welke concrete activiteiten wordt de culturele
identiteit in ontwikkelingslanden versterkt? Welke rol spelen de
ontwikkelingslanden hierin? Hoe zorgt de regering ervoor dat op
versterking van de culturele identiteit gerichte activiteiten niet
blijven steken in folkloristische uitingen, waardoor het beoogde doel
- onderlinge begrip tussen culturen - niet bevorderd wordt? Is er bij
het versterken van de culturele identiteit in ontwikkelingslanden een
rol weggelegd voor en of wordt er een koppeling gemaakt met religie?
Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Bij de implementatie van het programma cultuur en ontwikkeling zijn
twee visies van belang: in de eerste plaats de visie dat de integratie
van de culturele dimensie in projecten van grote betekenis is met het
oog op de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking (cultuur als
instrument) en in de tweede plaats dat culturele identiteiten (en
daarmee ontwikkeling) worden versterkt via specifieke cultuurprojecten
(cultuur als doel). Deze twee visies sluiten elkaar vanzelfsprekend
niet uit. Cultuur kan zowel leiden tot een effectievere uitvoering van
het OS-beleid als een bijdrage leveren aan een versterkte culturele
identiteit. Overigens geldt hierbij dat de constatering in de nota
`Een wereld van verschil' (TK ...) dat cultuur als een veranderlijk
fenomeen dient te worden beschouwd, nog immer van kracht is.
Het uitgangspunt van het programma cultuur en ontwikkeling is gericht
op de ondersteuning van de culturele identiteit van en in
ontwikkelingslanden. De geldende doelstellingen daarbij luiden:
1. het versterken van de culturele identiteit en de bevordering
van het cultureel zelfbewustzijn van gemeenschappen in
ontwikkelingslanden.
2. het bevorderen van begrip tussen verschillende culturen.
Om het programma te operationaliseren, wordt de interactie tussen -en
participatie van- betrokken actoren in het maatschappelijk middenveld
bevorderd. Twee voorbeelden ter illustratie van de operationele
implementatie van het specifieke programma zijn het behoud van
cultureel erfgoed (gericht op de versterking van identiteit en
zelfbewustzijn) en de bevordering van het gebruik van het medium film
(als universeel communicatiemiddel).
Om het programma te operationaliseren wordt de interactie tussen - en
participatie van betrokken actoren bevordert door financiële
ondersteuning van individuele projecten. Criteria bij de beoordeling
van projecten zijn duurzaamheid, ontwikkelingsrelevantie, versterking
en verbreding van culturele processen en (artistieke) kwaliteit,
haalbaarheid en doelmatigheid van het project.
Bij de implementatie van het programma cultuur en ontwikkeling hebben
de ambassades een belangrijke rol. De ambassades in de 19+3 alsmede in
de themalanden zullen binnen de sectoren aandacht dienen te besteden
aan het onderwerp cultuur zoals hierboven omschreven. Daarnaast krijgt
een aantal ambassades een budget voor de uitvoering van het specifieke
programma cultuur en ontwikkeling: Zuid Afrika, Egypte, India, Sri
Lanka, Indonesië, Suriname en Kenia. Voor deze prioriteitslanden wordt
het programma cultuur en ontwikkeling thans landenspecifiek ingevuld
om zo goed mogelijk in te kunnen spelen op de lokale situatie. Op
basis van de ervaringen met deze landen zal over 2 jaar het aantal
landen al dan niet worden uitgebreid.
Bij het bevorderen van het begrip tussen verschillende culturen is het
van belang dat ervaringen en vaardigheden worden uitgewisseld, met
name op het gebied van hedendaagse culturele uitingsvormen.
Ondersteuning vanuit het programma is mogelijk als er sprake is van
uitwisseling en samenwerking.
Naast het programma cultuur en ontwikkeling wordt in de andere thema's
aandacht besteed aan cultuur. Zo is er via het ondersteunen van de
onderwijssector in een aantal landen, zoals Bolivia, Burkina Faso,
Mozambique en Guatemala aandacht voor het versterken van de culturele
identiteit door middel van meertalig en intercultureel onderwijs. In
de curricula wordt aandacht besteed aan verschillende culturele
uitingen, die verder gaan dan alleen folkloristische, van de etnische
of culturele groepen in deze landen met het doel om te komen tot een
uitwisseling en tot respect ten aanzien van andere groepen en
culturen.
Vraag 217
Wordt er bij de aspecten markttoegang, fysieke infrastructuur,
kennisontwikkeling en capacapaciteitsopbouw nadrukkelijk werk gemaakt
van de tijdens de conferentie te Bejing gedane aanbevelingen ten
aanzien van vrouwen? Zo ja, op welke wijze vindt integratie van
`gender'-gelijkheid in relatie tot de tijdens de conferentie te
Beijing gedane aanbevelingen plaats, in het bijzonder voor de
landbouwsector en de toegang tot microkredieten voor minibedrijfjes?
Antwoord
Tijdens de conferentie in Peking is sterk de nadruk gelegd op toegang
tot en controle over productiefactoren zoals land, water en krediet.
Momenteel ondersteunt de regering de Women's World
Banking en is bezig met een evaluatie van de resultaten. Tevens wordt
samengewerkt met andere donoren aan soortgelijke initiatieven via de
`Consultative Group to Assist the Poor' en `The International Network
for Alternative Financial Insititutions'.
Daarnaast wordt binnen de ondersteuning van de
landbouwsector in een aantal partnerlanden specifiek aandacht gegeven
aan toegang voor vrouwen tot kennis, verbeterde landbouwinput en
landbouwkrediet.
In de samenwerking met landen in wederopbouw wordt gewerkt
aan toegang tot landrechten voor zowel vrouwen als uitgesloten mannen.
Evaluaties laten zien dat empowerment van vrouwen
noodzakelijk is voor effectieve implementatie van integratie van
gendergelijkheid.
Vraag 218
Speelt de dienstverlenende sector ook een rol wanneer het gaat om
economische ontwikkeling en het bevorderen van lokaal ondernemerschap
in ontwikkelingslanden? Zo ja, welke?
Antwoord
Ja, ook de dienstverlenende sector speelt een rol bij de bevordering
van lokaal ondernemerschap. Heel concreet speelt de dienstverlenende
sector een rol bij de bevordering van handel. Om effectief handel te
kunnen drijven over de grens is ook een goed functionerende
binnenlandse markt onontbeerlijk. Handelaren en transporteurs moeten
daarvoor efficiënt kunnen opereren. Daarnaast zijn een effectieve
financiële sector en commerciële dienstverlening onderdeel van een
gezond ondernemingsklimaat. Tenslotte draagt een bloeiende
dienstverlenende sector bij aan de keuzemogelijkheden voor consumenten
en aan werkgelegenheid.
Net als andere sectoren zal de dienstverlenende sector profiteren van
een beter ondernemingsklimaat dat de regering wil bevorderen. Voor
zover dat in partnerlanden opportuun is zal specifiek aandacht worden
besteed aan de dienstverlenende sectoren. Bovendien wordt meer
aandacht gevraagd voor bevordering van relaties tussen buitenlandse
investeerders en organisaties enerzijds en lokale toeleveranciers
anderzijds. Door lokaal in te kopen kunnen bijvoorbeeld buitenlandse
mijnmaatschappijen de lokale markt stimuleren.
Vraag 219
Welke ijkpunten hanteert de regering om de conclusie te kunnen trekken
dat er "expliciete aandacht (is) voor de bronnen van groei en de
ontwikkeling van de particuliere sector in nieuwe PRSP's en in
aanverwante beleidsdocumenten"? Op welke "aanverwante
beleidsdocumenten" doelt de regering? Heeft hierover ook afstemming
plaatsgevonden met andere overheden? Zo ja, met welke overheden?
Antwoord
In het systeem van resultaatmeting dat in 2004 verder zal worden
uitgerold is een van de waarderingsinstrumenten het `appreciatiekader
PRSP' (zie ook vraag 215). Dit instrument wordt door Ambassades
gebruikt voor de waardering van de totstandkoming en de uitvoering van
het armoedebeleid van ontvangende landen. Onderdeel van die waardering
is de beoordeling van de `expliciete aandacht voor de bronnen van
groei en de ontwikkeling van de particuliere sector'. Er bestaat
hiervoor geen blauwdruk. De Posten moeten een oordeel geven over de
mate waarin de ontwikkeling van economische activiteit en
ondernemerschap in de PRSP voldoende aandacht krijgt naast sectoren
als onderwijs en gezondheidszorg. Een hulpmiddel daarbij is een
jaarlijkse dialoog met ondernemers en andere spelers om een
inventarisatie te maken van knelpunten in het ondernemingsklimaat.
Met "aanverwante beleidsdocumenten" wordt gedoeld op beleidsdocumenten
die in ontvangende landen worden geformuleerd in het kader van de
uitwerking van het PRSP, of die in aansluiting op het PRSP zijn
geformuleerd, waartoe bijvoorbeeld nationale plannen voor economische
ontwikkeling en sectorale beleidsdocumenten behoren. Een concreet
voorbeeld is het handelsbeleid dat in het kader van het, mede door
Nederland ondersteunde multilaterale Integrated Framework for Trade
Related Technical Assistance (IF), in een aantal minst- ontwikkelde
partnerlanden tot stand komt en gericht is op integratie van handel in
de PRSP.
Internationaal is overeenstemming bereikt over het nastreven van de
Millennium Development Goals. De doelstellingen van het PRSP dienen
aan het bereiken hiervan bij te dragen. Als zodanig is er sprake van
overeenstemming met andere overheden. In de uitwerking van het één en
ander op lokaal niveau spelen lokale overheden uiteraard een
belangrijke rol.
Vraag 220
Om de MDG Education for All te realiseren zijn volgens de regering
extra inspanningen nodig. Behoren tot deze "extra inspanningen"
bijvoorbeeld ook voorschools gerichte activiteiten in gemeenschappen
die geen onderwijstraditie hebben, het steunen van parttime en/of
andere vormen van informeel basisonderwijs voor werkende kinderen als
brug naar formeel voltijds onderwijs en of onderwijs voor
gehandicapten en personen met een functiebeperking? Zo ja, op welke
wijze wordt invulling gegeven aan deze MDG wanneer het gaat om deze
groepen? Zo nee, kan de regering aangeven aan welke "extra
inspanningen" zij denkt?
Antwoord
Om de Education for All doelstelling te kunnen bereiken is het niet
voldoende om alleen aandacht te besteden aan formeel primair
onderwijs. Daarom richt het beleid van de Nederlandse regering op het
gebied van basic education zich ook op Early Childhood Development,
non-formeel onderwijs voor volwassenen en kinderen, jongeren die niet
naar school gaan (waaronder werkende kinderen), beroepsonderwijs en
-trainingen en alternatieve vormen van onderwijs voor de meest
gemarginaliseerde groepen, waaronder gehandicapten, etnische groepen,
meisjes en drop-outs. Een deel van de intensiveringsmiddelen zal
daarom worden ingezet om de partnerlanden te ondersteunen in de extra
kosten die meer aandacht voor die sub-sectoren van de onderwijssector,
die op de bovengenoemde groepen gericht zijn, met zich meebrengt. Door
de integratie in het onderwijssectorplan van de betreffende landen kan
ook de mogelijkheid om vanuit non-formele onderwijsactiviteiten over
te stappen naar het formele onderwijs verbeterd worden.
Vraag 221
Kan de regering aangeven hoeveel geld er wordt uitgetrokken voor de
bestrijding van malaria en tuberculose?
Antwoord
Aan tuberculose en malaria is in de periode 2002 - 2003 ongeveer EUR
70 miljoen besteed. Dit is inclusief bijdragen aan speciale
programma's van de VN gericht op malaria of tuberculose, bijdragen aan
programma's op landenniveau en de bijdrage aan het Global Fund to
fight Aids, Tuberculosis and Malaria. Daarnaast wordt in landen waar
Nederland actief is in de gezondheidssector, een bijdrage aan het
gehele sectorbeleid gegeven, waarin dus ook middelen voor malaria en
tuberculose zijn opgenomen. De totale bijdrage aan bestrijding van
tuberculose en malaria zal dan ook hoger zijn dan specifiek valt aan
te geven.
Vraag 222
Hoe groot moet het aantal mensen in meetbare termen zijn om te kunnen
vaststellen dat de toegankelijkheid tot voorzieningen voor preventie,
zorg en behandeling is toegenomen? Van welke beginsituatie (nulmeting)
wordt uitgegaan.
Antwoord
Eind 2002 waren wereldwijd 45 miljoen mensen geïnfecteerd met HIV, 95%
van hen woont in ontwikkelingslanden. Vele miljoenen meer lopen risico
op HIV infectie, niet alleen in Sub Sahara Afrika maar ook in het
Caribisch gebied, Oost-Europa en Azië. Volgens een studie die in 2002
tijdens de aids conferentie in Barcelona werd gepresenteerd, zullen
zonder intensivering van campagnes voor preventie, 45 miljoen nieuwe
infecties plaatsvinden tussen 2002 en 2010. Tweederde van deze nieuwe
infecties kan worden voorkomen door het vergroten van de effectiviteit
van preventieprogramma's.
Op dit moment heeft minder dan 20% van alle mensen die risico lopen op
HIV infectie toegang tot zulke programma's. Nog minder mensen hebben
toegang tot zorg en behandeling. Minder dan 4% van alle
HIV-geïnfecteerden die behandeling met aids-remmers nodig heeft, heeft
toegang tot deze behandeling. Beide percentages liggen lager in Sub
Sahara Afrika èn zijn lager voor vrouwen dan voor mannen. Wereldwijde
statistieken en trends worden bijgehouden door UNAIDS.
Vraag 223
De regering is zich bewust van het feit dat voor grensoverschrijdende
problemen en kwesties die de internationale ordening mogelijk
bedreigen een multilaterale aanpak gewenst is. Ook beseft de regering
dat HIV/Aids een grensoverschrijdend en zeer urgent probleem is, dat
krachtdadig ingrijpen van de internationale gemeenschap behoeft. Kan
de regering toelichten waarom juist bij de bestrijding van HIV/Aids
niet in de eerste plaats gebruik wordt gemaakt van het multilateraal
instrument, maar de focus op bilateralisme ligt?
Antwoord
Multilaterale organisaties spelen een belangrijke rol in de
bestrijding van aids. Niet alleen UNAIDS en haar co-sponsoren, maar
ook de prominente rol van SGVN Kofi Annan en discussies over aids in
de Veiligheidsraad kunnen daarbij genoemd worden. Een belangrijke deel
van de Nederlandse inspanning voor aids-bestrijding concentreert zich
dan ook juist op het multilaterale kanaal. Ook ondersteunt Nederland
een regionale benadering, waaronder in zuidelijk Afrika en Azië. Er is
dus wel degelijk sprake van sterke aandacht voor een internationale en
grensoverschrijdende aanpak van aids-bestrijding.
Met name in Afrika, waar Nederland een sterke bilaterale aanwezigheid
heeft, wordt aids-bestrijding via de bilaterale landenprogramma's
aangepakt.
Vraag 224
Is het de regering bekend dat één op de drie HIV-geïnfecteerden ook
besmet is met tuberculose, dat 40 procent van de aids-patiënten aan
tuberculose overlijdt en dat de dubbelepidemie van aids en tuberculose
door de ernst, de omvang en de samenhang, in het bijzonder in de
Afrikaanse sub-Sahara landen en Oost-Europa, in toenemende mate om een
gecoördineerde aanpak vragen? Zijn de middelen gereserveerd voor de
aids-bestrijding ook inzetbaar voor de intensivering van de
tuberculosebestrijding?
Antwoord
De feiten van de dubbelepidemie van HIV/Aids en tuberculose zijn de
regering bekend. De intensivering van uitgaven die voortvloeit uit de
motie Koenders/Terpstra (TK 28600V, nr. 25) betreft uitgaven voor
aids, tuberculose en malaria.
Vraag 225
Kan de regering toelichten wat haar insteek zal zijn bij de dialoog
met diverse overheden over HIV/Aids? Hoe wil de regering invulling
geven aan het partnerschap met de regering van de VS op dit terrein,
aangezien de VS een ander uitgangspunt hanteren bij de
aids-bestrijding, bijvoorbeeld wat betreft gebruik van anticonceptiva?
Antwoord
Duidelijke politieke betrokkenheid en openheid over HIV/Aids,
seksualiteit en de factoren die medebepalend zijn voor het risico van
HIV infectie (waaronder machtsverhoudingen en gender relaties) zijn
noodzakelijke voorwaarden voor effectieve aids-bestrijding. Het
vergroten van politieke commitment is de belangrijkste insteek bij de
dialoog met overheden over HIV/Aids, waarbij overheden nadrukkelijk op
hun verantwoordelijkheid gewezen zullen worden.
Uitgangspunt bij de formulering van het samenwerkingsplan met de VS is
dat bestaand beleid en inzichten van beide partijen het kader bepalen
waarbinnen samenwerking mogelijk is. Het samenwerkingsplan richt zich
dan ook op de deelterreinen van de aids-bestrijding waar Nederland en
de Verenigde Staten gedeelde zorgen en overeenkomstige inzichten
hebben, te weten bevordering van politieke commitment, samenwerking
met bedrijfsleven, ontwikkeling van nieuwe preventieve technologieën,
versterking van nationale aids commissies en zorg voor wezen en
kwetsbare kinderen.
Nadrukkelijk wordt onderkend dat op onderdelen van het HIV/Aids
beleid, zoals ten aanzien van reproductieve gezondheid en de
Amerikaanse focus op seksuele onthouding, de inzichten uiteenlopen.
Vraag 226
Wat gaat de Nederlandse regering voor actie ondernemen tegen verkeerde
voorlichting over aids en uitspraken van gezagsdragers, zoals
kerkleiders, die condoomgebruik in een verkeerd daglicht stellen?
Antwoord
De Declaration of Commitment die tijdens de Speciale Sessie van de VN
over HIV/Aids werd aangenomen vormt voor vrijwel alle landen ter
wereld de leidraad voor het HIV/Aids beleid. Wereldwijd bestaat dus
sterke consensus over de pijlers van en de voorwaarden voor een
effectief aids-beleid. Dat weerhoudt sommige gezagsdragers, waaronder
kerkleiders, er niet van uitspraken te doen - zoals recent over
condoomgebruik - die strijdig zijn met de internationaal aanvaarde
uitgangspunten voor beleid en die uiteindelijk zelfs kunnen bijdragen
aan verdere verspreiding van aids en het vergroten van stigma.
Nederland gaat de discussie hierover zeker niet uit de weg.
Vraag 227
Waarom is besloten het Ethiopian Netherlandse AIDS Research Afrika
Project stop te zetten? Acht de regering onderzoek in verband met Aids
niet van belang? Indien dit het geval is, waarom niet? In de
Afrika-notitie van 6 oktober 2003 staat dat "Nederland blijft
investeren in preventieve technologieën zoals een vaccin en
microbiociden." Hoe is dit te rijmen met het stopzetten van het
project? Zijn de voor- en nadelen van het stoppen van dit grote,
lopende project zorgvuldig afgewogen?
Antwoord
Onderzoek in verband met Aids is van belang en het ondersteunen van
internationaal onderzoek naar een aids vaccin en microbiciden behoort
tot de Nederlandse beleidsprioriteiten.
De beslissing het Ethiopian Netherlandse AIDS Research Afrika Project
(ENARP) stop te zetten is tot stand gekomen na een zorgvuldig proces
van evaluatie, uitgevoerd in samenwerking met de Ethiopische
autoriteiten. Uit de evaluatie bleek dat ENARP een aantal belangrijke
wetenschappelijke publicaties heeft opgeleverd op basis van haar
onderzoek en een aantal jonge Ethiopische wetenschappers heeft
opgeleid. Daarnaast heeft de evaluatie geconstateerd dat een aantal
knelpunten is blijven bestaan in de samenwerking met het Ethiopian
Health and Nutrition Research Institute. Tenslotte bleek uit de
evaluatie dat ENARP in toenemende mate in een isolement
terechtgekomen is en vooral intern gericht is op haar eigen
onderzoeksagenda. Het feit dat ENARP onvoldoende heeft ingespeeld op
de HIV/AIDS epidemie in Ethiopië was daarbij een cruciaal punt.
Vraag 228
Op welke manier wordt er in het Nederlands beleid rekening mee
gehouden dat HIV/aids nog steeds een grote bedreiging vormt voor de
gezondheid en sociaal-economische en politieke situatie in Latijns
Amerika en het Caribische gebied, met name Haïti en de Dominicaanse
Republiek?
Antwoord
In Latijns Amerika en het Caribische gebied vindt ondersteuning van
activiteiten voor aids-bestrijding vooral plaats via multilaterale
kanalen en internationale organisaties. UNAIDS speelt een zeer actieve
rol in deze regio. Ook via het Global Fund to fight Aids, Tuberculosis
and Malaria worden verschillende grote programma's voor
aids-bestrijding in deze regio ondersteund, waaronder in de twee door
u genoemde landen.
Vraag 229
Wat is de inhoudelijke onderbouwing die voor de gezondheidszorg tot de
prioriteitstelling family planning, HIV/Aids, malaria en tuberculose
(buiten dat het millenniumdoelstellingen zijn) heeft geleid? Betekent
dit dat andere vormen van gezondheidszorg geen aandacht meer krijgen?
Bent u van mening dat een geïntegreerde aanpak van
gezondheidsproblemen effectiever is dan een aanpak gericht op bepaalde
ziekten?
Antwoord
Nederland geeft inhoudelijke prioriteit aan de thema's reproductieve
gezondheid en HIV/Aids. Met name in Sub-Sahara Afrika geldt dat
HIV/Aids een ontwikkelingsprobleem is dat de ontwikkelingsinspanningen
van jaren teniet dreigt te doen. Een soortgelijk doemscenario dreigt
voor andere regio's, waaronder Azië. Geen aandacht voor HIV/Aids
binnen ontwikkelingssamenwerking is dan ook geen reële optie. Naast
het voortzetten van onze lange termijn inspanningen zullen we een
extra inspanning moeten leveren om de snelle verspreiding van de
aids-epidemie te stoppen. Een goede seksuele en reproductieve
gezondheid speelt hierbij een belangrijke rol. Tevens zijn een goede
reproductieve gezondheid en het vervullen van reproductieve rechten
fundamentele voorwaarden voor armoedebestrijding en
sociaal-economische ontwikkeling. Nederland is altijd een voortrekker
op dit terrein geweest, met een succesvol nationaal beleid en een
algemeen erkende rol in internationale discussies en in uitvoering van
de internationale agenda. Zeker nu conservatieve religieuze bewegingen
de aanval hebben ingezet tegen een samenhangend beleid op gebied van
reproductieve gezondheid en rechten geeft Nederland met de keuze voor
continuering van haar voortrekkersrol een duidelijk signaal af.
De intensivering van uitgaven voor tuberculose en malaria vloeit voort
uit de uitvoering van de motie Koenders/Terpstra (28 600 V, nr. 25)
waarin gevraagd is om een verdubbeling van uitgaven voor aids,
tuberculose en malaria.
In die landen waar Nederland al actief is in de gezondheidssector zal
de intensivering van de aandacht voor HIV/Aids en reproductieve
gezondheid zoveel mogelijk binnen het bredere kader van deze sector
worden uitgevoerd. Een goed functionerende basisgezondheidszorg is van
wezenlijk belang.
In het algemeen is een geïntegreerde aanpak van gezondheidsproblemen
duurzamer, en dus uiteindelijk effectiever, dan een verticale aanpak
gericht op een bepaalde ziekten. In het geval van HIV/Aids en
reproductieve gezondheid is het echter goed te beseffen dat het
multisectorale thema's zijn, die niet alleen binnen de
gezondheidssector kunnen worden aangepakt.
Vraag 230
Hoe verhoudt de keuze voor deze gezondheidsproblemen zich tot
ownership van ontwikkelingslanden? Niet in alle landen vormen deze
ziekten immers het belangrijkste probleem?
Antwoord
De inhoudelijke invulling van de beleidsmatige intensivering op
HIV/aids en reproductieve gezondheid zal gestalte krijgen op
landenniveau, in samenspraak met alle partners, waaronder de overheid.
Vanzelfsprekend is de realiteit ter plekke maatgevend voor deze
invulling, dat wil echter niet zeggen dat de dialoog vrijblijvend is.
Politieke betrokkenheid is een noodzakelijke voorwaarde voor
effectieve aids-bestrijding en voor een goed beleid op gebied van
reproductieve gezondheid en rechten en de implementatie ervan. De
Nederlandse regering zal niet aarzelen overheden waar nodig op hun
verantwoordelijkheden aan te spreken.
Vraag 231
Wie zijn de zeven (hulp Zambia) en wie de tien (gezamenlijke
PRSP-opleiding) gelijkgezinde donoren? Hoe ziet de kostenverdeling per
donor eruit?
Antwoord
De zeven donoren achter het actieplan om de hulp in Zambia te
harmoniseren zijn Denemarken, Finland, Ierland, Nederland, Noorwegen,
Verenigd Koninkrijk en Zweden. Het Zambia actieplan is niet
kostenintensief. De investeringen die gedaan moeten worden betreffen
vooral capaciteitsopbouw aan Zambiaanse zijde. De zeven donoren
streven naar een gelijke verdeling van deze kosten via `pooling' van
middelen. Ook de tijdsbesteding wordt gelijkelijk over de donoren
verdeeld; om het jaar roteert het tweekoppige leiderschap (Nederland
met Zweden tot medio 2003; Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk van
medio 2003 tot medio 2004).
De tien donoren die een gezamenlijk PRSP trainingsprogramma uitvoeren
zijn België, Canada, Denemarken, Duitsland, Finland, Nederland,
Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland. Ierland
heeft aangegeven zich volgend jaar bij dit initiatief aan te sluiten.
De kosten zijn gelijkelijk over de deelnemende donoren verdeeld, via
een vaste bijdrage als basis voor de contractering van de uitvoerende
instanties en een wisselende bijdrage per deelnemer. De financiën
lopen via een gemeenschappelijk fonds, dat door Nederland namens de
donoren wordt beheerd. Zweden neemt voor 2004 de leiding van het
trainingsprogramma over van Nederland, dat overigens wel
verantwoordelijk blijft voor het beheer van het fonds. Door deelname
van tien donoren aan het programma levert deze activiteit een
belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van een gemeenschappelijke
visie en de uitwisseling van ervaringen, en zijn de kosten aanzienlijk
minder dan het geval zou zijn bij afzonderlijke trainingsprogramma's.
Het trainingsprogramma staat dan ook internationaal bekend als een
`best pratice' op het gebied van donorsamenwerking en harmonisatie.
Vraag 232
Wat bedoelt de regering bij "versterking van de eigen capaciteit voor
on budget financiering" in de na te streven resultaten met "adequaat"?
Welke criteria hanteert de regering om vast te stellen of hiervan
sprake is?
Vraag 234
Welke rol spelen ontvangende landen bij het beoordelingskader
macrohulp?
Antwoord
Met adequaat wordt bedoeld conform de daarvoor opgestelde richtlijnen
en criteria in respectievelijk het beoordelingskader macrohulp en het
appreciatiekader PRSP (alsmede het daarvan afgeleide beoordelingskader
PRSP gerelateerd aan de jaarplannen van de posten). Beide worden op
dezelfde pagina onder "activiteiten/instrumenten" genoemd.
In het geval van macrosteun en sectorale begrotingssteun geldt dat
deze vormen van hulp alleen goedgekeurd en in uitvoering kunnen worden
genomen indien het ontvangende land een positief `track record' heeft.
Het `track record' is het door de ambassade ingevulde en door het
departement getoetste beoordelingskader voor macrohulp. In het `track
record' worden respectievelijk de samenwerking met de internationale
financiële instellingen (Wereldbank, IMF), economisch beleid, goed
bestuur en sociaal beleid/ armoedebestrijding beoordeeld. Alleen
wanneer het totaaloordeel voldoende is komt het land voor macrosteun
en sectorale begrotingssteun in aanmerking.
De voortgang van de PRSP-processen wordt beoordeeld aan de hand van
het appreciatiekader PRSP, eveneens door de posten ingevuld en door
het departement getoetst. De beoordeling heeft zowel betrekking op het
formuleringsproces (en de uitgangssituatie) van het PRSP als het
implementatieproces. Inzake het formuleringsproces worden beoordeeld:
het macro-economisch kader en pro-poor growth keuzes; het politieke
draagvlak en ownership; de armoedesituatie in het land op basis van
een armoedeanalyse; de aanwezigheid van indicatoren en een monitoring
en evaluatiesysteem; het armoedebestrijdingsbeleid. Ten aanzien van
het implementatieproces worden de volgende aspecten beoordeeld:
institutionalisering, politiek draagvlak en rechtmatigheid van
bestuur; goed bestuur en institutionele capaciteit; het fiscale
raamwerk (public expenditure management); poverty and social impact
analysis (PSIA);· aansluiting donoren bij en samenwerking in het kader
van PRSP; harmonisatie van beleid en beheer en donorcoördinatie.
Het beoordelingskader macrohulp is een intern Nederlands
toetsingsinstrument. Het wordt in eerste instantie vervaardigd door de
ambassades in de ontvangende landen. Het ontvangende land vervult zelf
geen directe rol bij de totstandkoming van het beoordelingskader.
Uiteraard worden wel data van het land in het beoordelingskader
macrohulp verwerkt en kan het beoordelingskader onderwerp van overleg
zijn met het ontvangende land.
Vraag 233
Een van de na te streven resultaten in 2004 bij donorhervorming en
harmonisatie is "een bewuste en kritische houding ten aanzien van de
eigen rol als donor en de wijze van samenwerking". Aan welke criteria
vindt toetsing van dit na te streven resultaat plaats?
Antwoord
Toetsing van de bewuste en kritische houding ten aanzien van de eigen
rol als donor en de wijze van samenwerking vindt plaats aan de hand
van de DAC Guidelines `Harmonising Donor Practices for Effective Aid
Delivery', onderdeel `Framework for Donor Co-operation: Individual
Donor Systems'.
Aan een aantal van deze guidelines voldoet Nederland inmiddels: (1) de
sterke commitment aan de top van departement; (2) delegatie van
bevoegdheden met betrekking tot de landenprogramma's aan de
ambassades; (3) regelmatige onderwerping van financiële en juridische
regelgeving en procedures aan een harmonisatietoets; en (4) het
uitdragen van de boodschap dat regelgeving en procedures voldoende
flexibel zijn om harmonisatie in praktijk te brengen.
De DAC aanbeveling met betrekking tot het stellen van een duidelijke
`performance standards' (5) zal haar uitwerking krijgen in de
jaarplancyclus. De overige DAC aanbevelingen hebben overwegend
betrekking op verandering van attitudes: (6) het creëren van een
omgeving waarin samenwerking en flexibiliteit mogelijk is; (7)
incentives voor het aangaan partnerschappen en gemeenschappelijke
benadering; (8) coherentie tussen de diverse entiteiten in de
organisatie; en (9) openstaan voor kritische beoordeling door andere
partijen (binnen de BZ organisatie en ook door andere donoren en
OS-landen). Hiervoor zijn inmiddels trainingsprogramma's in
uitvoering, in sommige gevallen in samenwerking met andere donoren
(zie de in de MvT genoemde joint PRSP training). Ook het verbeteren
van de samenwerking en communicatie tussen het departement en de
ambassades en tussen het departement en hoofdkwartieren van andere
donoren levert hieraan een belangrijke bijdrage. Het in de MvT
genoemde 'Harmonisation in Practice' initiatief in Zambia is hiervan
een sprekend voorbeeld. Met het Zambia-initiatief vergelijkbare
activiteiten zullen binnen de DAC worden ontplooid via de op te
richten 'DAC Harmonisation Facilitation Networks'. Nederland zal
actief gaan participeren in deze netwerken.m performance agenda
Vraag 235
In het jaarverslag 2002 van DGIS werd reeds melding gemaakt van een
managementinformatiesysteem dat essentiële informatie vastlegt. Is het
hier genoemde managementinformatiesysteem een andere dan dat in het
jaarverslag 2002 wordt genoemd? Zo ja, waarom wordt de informatie op
input en doelstellingen niet geïntegreerd in het jaarverslag 2002
genoemde managementinformatiesysteem? Waarom wordt dit
managementinformatiesysteem opgevoerd als te bereiken resultaat in
2004?
Antwoord
Het op pagina 103 genoemde managementinformatiesysteem is hetzelfde
systeem (Piramide) als in het jaarverslag van DGIS reeds werd genoemd.
In 2002 vonden de praktijktesten plaats met het opgeleverde systeem.
In 2003 vindt de uitrol voor het departement en de posten plaats. De
informatie inzake financiën en doelstellingen wordt momenteel in het
managementinformatiesysteem ingevoerd. Ook in 2004 zal er nog sprake
zijn van een informatie-invoerslag. Dit geldt met name voor de posten
die aan het einde van 2003 overgaan op het nieuwe systeem. In de loop
van 2004 zal alle basisinformatie in het managementinformatiesysteem
zijn ingevoerd en zal het resultaat, een managementinformatiesysteem
dat op input- en doelstellingenniveau essentiële informatie vastlegt,
zijn gerealiseerd.
Vraag 236
Kan de regering aangeven waarom landbouw uitsluitend in het kader van
het themaprogramma Milieu een rol speelt in het Nederlandse
Ontwikkelingsbeleid?
Antwoord
Landbouw speelt niet alleen een rol in het kader van het
themaprogramma Milieu. Bij programma's voor duurzame ontwikkeling van
de productieve sectoren wordt onderkend dat de landbouw in veel
ontwikkelingslanden een cruciale rol speelt. Het beleid geeft daarom
expliciet aandacht voor de rol van het bedrijfsleven en het
ontwikkelen van een gunstig ondernemersklimaat in de landbouwsector.
In het kader van onderzoek wordt ook aandacht besteed aan de landbouw.
Bij de ondersteuning van basis- en beroepsonderwijs is er ruimte voor
kennisopbouw op landbouwgebied. Ook de aandacht voor water heeft vaak
directe en indirecte positieve gevolgen voor de landbouwproductie.
Tenslotte kunnen ook onze inspanningen op het gebied van verbeterde
handelsmogelijkheden voor de OS-landen een belangrijke stimulans zijn
voor de ontwikkeling van de landbouwsector in de OS-landen.
Vraag 237
Houdt de regering bij de integratie van ecologische duurzaamheid in de
economische en sociale sectoren rekening met de rechten en belangen
van inheemse en tribale volken? Zo ja, op welke wijze? Is er bij
conflictoplossing en wederopbouw vanuit de milieu-invalshoek een rol
weggelegd voor inheemse en tribale volken? Zo ja, op welke wijze wordt
hieraan invulling gegeven?
Antwoord
De regering erkent dat de rechten en belangen van inheemse en tribale
volken onderdeel vormen van het streven naar duurzame ontwikkeling,
zoals ook vastgelegd in Hoofdstuk II paragraaf e) van het WSSD Plan of
Implementation. De integratie van ecologische duurzaamheid in de
economische en sociale sectoren is de primaire verantwoordelijkheid
van nationale overheden. Nederland zal bevorderen dat ecologische
duurzaamheid ingebracht wordt als een element van goed bestuur in het
kader van de PRSP en dat de aandacht voor inheemse en tribale volken
hier onderdeel van uitmaakt. Op deze manier vormt de discussie over
ecologische duurzaamheid en de rol van inheemse volken daarin ook een
ondersteuning van de bredere discussie over de rechten en belangen van
inheemse volken in het kader van goed bestuur en democratisering.
Uiteraard wordt in de diverse plattelands- en milieuprogramma's die
door Nederland worden gefinancierd specifiek rekening gehouden met de
rechten en belangen van de inheemse volkeren, omdat ze veelal tot de
armste bevolkingsgroepen behoren. Voorbeelden van deze Nederlandse
aandacht voor inheemse volken zijn onder meer te vinden in Bolivia,
Colombia, Guatemala en Vietnam.
Bij conflictoplossing en wederopbouw zijn inheemse en tribale volken
het meest gebaat bij een sterke juridische positie, voldoende kennis,
toegang tot informatie en krachtige organisatie.
Nederland bevordert de rechten en belangen van inheemse volken door in
internationale verdragen en met name de Conventie voor Biodiversiteit
(CBD) voortdurend aandacht te vragen voor de belangen van inheemse en
tribale volken. Daarnaast speelt Nederland een actieve rol in de
discussies over de rechten van inheemse volken in de WIPO (World
Intellectual Property Organisation), TRIPS (WTO) en in de ILO
conventie 169 over de rechten van inheemse en tribale volken.
Nederland ondersteunt verschillende organisaties die de rechten en
belangen van inheemse en tribale volken verdedigen. Voorbeelden
daarvan zijn het Nederlands Centrum voor Inheemse Volken en de Global
Forest Coalition.
Vraag 239
Kan de regering aangeven waarom Eritrea in 2004, ondanks de beperking
van partnerlanden, nu al is opgenomen in de lijst met wie Nederland
een bilaterale ontwikkelingsrelatie onderhoudt, terwijl nadrukkelijk
wordt vermeld: "Nederland koppelt herstel van de bilaterale relatie
met Eritrea aan voortgang in het vredesproces en interne politieke
hervormingen"? Kan de regering aangeven welke tijdstermijn hieraan
wordt gekoppeld en welke consequenties het niet behalen van de
gestelde doelen voor de samenwerkingsrelatie met Eritrea betekent?
Antwoord
Sinds de onafhankelijkheid in 1993 zijn in Eritrea aanzienlijke
(politieke, sociale en economische) resultaten geboekt, na een zware
onafhankelijkheidsoorlog van 30 jaar. De gevolgen van het
grensconflict met Ethiopië trekken evenwel een zware wissel op de
consolidatie van deze resultaten.
Na de beëindiging van het grensconflict is in 2001 besloten de
OS-relatie met beide landen te hervatten. Voor wat betreft Eritrea
wordt de precieze omvang afhankelijk van de binnenlandspolitieke
situatie en de voortgang in de dialoog met de EU over democratisering
en mensenrechten. De armoedesituatie (Eritrea behoort tot de armste
landen ter wereld) is een belangrijke overweging voor deze hervatting;
de Eritrese overheid heeft zich gecommitteerd aan armoedebestrijding
als uitgangspunt van haar ontwikkelingsbeleid.
Binnen het Nederlandse Afrikabeleid wordt grote prioriteit gegeven aan
bevordering van vrede en stabiliteit in de regio. Het opnieuw oplaaien
van het conflict, zou de reeds door beide landen bereikte resultaten
aangaande armoedebestrijding in gevaar brengen en een negatieve
weerslag hebben op binnenlandspolitieke en economische ontwikkelingen.
Het is dan ook van groot belang te bewerkstelligen dat beide landen de
in de vredesovereenkomst vastgelegde afspraken volledig nakomen.
Vanuit de relatie met de partnerlanden Ethiopië en Eritrea zoekt
Nederland bilateraal maar ook in multilateraal verband naar wegen om
het vredesproces tussen beide landen te bevorderen. Eritrea heeft zich
eraan gecommitteerd de uitvoering van de vredesovereenkomst, waaronder
implementatie van de uitspraak van de Grenscommissie, scrupuleus te
volgen.
Vraag 240
Wat wordt bedoeld met "randvoorwaarden die het wegnemen van de
kernoorzaken van de conflicten mogelijk maken"? Waar bestaan deze
randvoorwaarden uit en op welke wijze denkt de Nederlandse regering te
werken aan het scheppen van deze voorwaarden?
Antwoord
Onder de kernoorzaken van de conflicten in Afrika vallen zaken als
gebreken dan wel tegenstellingen in de maatschappelijke verhoudingen,
onvolledige staatsopbouw, tekortschietend bestuur, spanning tussen
bevolkingsdruk en milieu, en de wijze van exploitatie van natuurlijke
hulpbronnen. Dat komt tot uitdrukking in sociale uitsluiting en
onvoldoende integratie van bevolkingsgroepen maar ook in de
toe-eigening van staatsmiddelen voor privédoeleinden. Randvoorwaarden
voor het wegnemen van deze tekortkomingen zijn onder andere het
verbreden van politieke zeggenschap (`inclusiviteit'), creëren van
`checks and balances', vergroten van de capaciteit van het
overheidsapparaat en het bevorderen van een actief maatschappelijk
middenveld. Daarnaast zullen de grensoverschrijdende oorzaken van
conflicten moeten worden bestreden door het stimuleren van een
intensieve dialoog en samenwerking tussen de betrokken landen en de
versterking van regionale organisaties. Nederland is op al deze
terreinen actief in de regio van de Grote Meren zoals naar voren komt
in de resultaten en activiteiten die worden genoemd in de betreffende
passage van de Memorie van Toelichting.
Vraag 241
Zal Nederland zich tijdens haar EU-Voorzitterschap inzetten voor een
common position van de EU voor de Grote Meren zodat de toegenomen
eensgezinde opstelling in de EU in de regio - waar Nederland zich
sterk voor wil maken - bindend beleid wordt in het GBVB van de EU? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord
Reeds enige tijd draagt Nederland binnen de EU het standpunt uit dat
het conflict in het Grote Meren Gebied in onderling verband moet
worden aangepakt. Een voorbeeld van de betrokkenheid van de EU bij het
gebied vormt de succesvolle EU Operatie Artemis. Om het EU-beleid ten
aanzien van de Grote Meren verder vorm te geven, zal Nederland zich
tijdens het EU-voorzitterschap sterk maken voor de opstelling van een
EU Common Position voor de Grote Meren Regio. Deze zal onder andere de
volgende elementen moeten omvatten: het belang van demobilisatie, de
noodzaak tot het stopzetten van illegale exploitatie van grondstoffen,
met name in de DR Congo, het stoppen van de wapenstromen naar de regio
en tenslotte de mogelijkheden om druk uit te oefenen op landen in de
regio, die betrokken zijn bij het conflict om deze betrokkenheid te
beëindigen.
Vraag 242
Wat wordt concreet bedoeld met en waaraan wordt concreet gedacht bij
"quick impact-initiatieven gericht op maatschappijopbouw"?
Antwoord
Abusievelijk is de zin "steun aan quick impact-initiatieven gericht op
maatschappijopbouw" onder het kopje "Grote Meren" afgedrukt. Bij
beantwoording is uitgegaan van de situatie in Sudan.
Om de vrede te ondersteunen is het noodzakelijk dat donoren,
onmiddellijk na ondertekening van een vredesakkoord, snel kunnen
inspringen op de legitieme verwachting van de Soedanese bevolking dat
vrede in haar dagelijks leven tot echte verandering leidt. Met een
quick impact programma kunnen snelle en voor de bevolking tastbare
resultaten worden geboekt waardoor een zogenaamd `vredesdividend'
zichtbaar wordt.
De principes die ten grondslag liggen aan de uitvoering van het quick
impact programma zijn gelijkwaardigheid, onpartijdigheid en
transparantie. Een ander uitgangspunt is dat vrede en ontwikkeling
door Soedanezen gedragen dienen te worden: autoriteiten,
maatschappelijk middenveld en de lokale bevolking. Het quick impact
programma is dan ook door de VN opgesteld in consultatie met de beide
partijen (regering en SPLM), organisaties van het maatschappelijk
middenveld en de donorgemeenschap. Het quick impact programma zal met
name gericht zijn op de gebieden die het meest geleden hebben onder de
oorlog van de afgelopen twintig jaar.
Het quick impact programma is beperkt in tijdsduur (6 tot 12 maanden
na ondertekening van een vredesakkoord) en zal voortbouwen op het
huidige humanitaire programma dat met name in zuidelijk Soedan wordt
uitgevoerd, alsmede op programma's uitgevoerd door de Soedanese
regering. Het zal overgaan in een ontwikkelingsprogramma voor de
middellange termijn gericht op structurele armoedevermindering,
hervorming van de staat, macro-economische stabiliteit en
democratisering.
Het quick impact programma richt zich op vijf aan elkaar gerelateerde
terreinen: veiligheidsaspecten, uitbreiding humanitaire hulp,
wederopbouw van basisvoorzieningen, transitiebudget voor essentiële
overheidsdiensten en capaciteitsversterking van (lokale) overheden en
maatschappelijke organisaties.
Concrete voorbeelden van quick impact projecten gericht op
maatschappijopbouw zijn: ondersteuning van een mensenrechtencentrum
van Soedanese NGO's; ondersteuning van lokale gemeenschappen bij het
weer opbouwen en beheren van basisvoorzieningen; het weer opgang
brengen van onderwijs, met name ook voor meisjes.
Vraag 243
Waarom worden "sluimerende etnisch getinte conflicten, economische
achterstand en georganiseerde misdaad/corruptie" uitsluitend genoemd
in relatie tot de Westelijke Balkan? Gelden deze bedreigingen niet
voor vele landen in Afrika, Azië, Zuid-, Latijns- en Midden-Amerika?
Antwoord
Deze bedreigingen worden genoemd in een passage die uitsluitend
betrekking heeft op de Westelijke Balkan. Uiteraard is deze
problematiek niet uniek voor de landen in deze regio.
Vraag 244
Waarop baseert de regering de conclusie dat ontwikkelingslanden de VN
in vergelijking met bilaterale donoren en de Bretton
Woods-instellingen als iets neutraler zien?
Antwoord
Dat de ontwikkelingslanden de VN in vergelijking met bilaterale
donoren en de Bretton Woods-instellingen als iets neutraler zien,
wordt afgeleid uit de reacties en uitspraken van de
ontwikkelingslanden in de Uitvoerende en Beheersraden van de
VN-organisaties en in de onderhandelingen in het kader van de Algemene
Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN). Het kan ook worden
afgeleid uit de herhaalde oproep van de ontwikkelingslanden om een
democratischer internationale financiële architectuur. Daarbij wordt
vooral bedoeld dat de verdeling van het stemrecht in de internationale
financiële instellingen zou moeten overeenkomen met de wijze waarop
het stemrecht in de AVVN is geregeld. In de AVVN geldt het principe
van één stem per lidstaat en hebben de ontwikkelingslanden getalsmatig
de overhand.
Bij internationale financiële instellingen wordt het principe van
aandeelhouderschap gevolgd, en bepaalt de hoeveelheid aandelen het
stemgewicht. Alhoewel in de praktijk zelden tot nooit door middel van
stemming tot besluitvorming wordt gekomen, wordt ook binnen de Bretton
Woods-instellingen zelf beseft dat de huidige structuur minder
(gelijke) kansen biedt voor participatie door ontwikkelingslanden. Dit
was dan ook de achtergrond waartegen een verbetering van de
vertegenwoordiging van ontwikkelingslanden (met name de Afrikaanse
kiesgroepen) op de agenda van de laatste gecombineerde jaarvergadering
van IMF en Wereldbank stond. Nederland heeft in het kader van deze
discussie te kennen gegeven geld beschikbaar te hebben voor een
bijdrage aan een fonds voor capaciteitsvergroting van in eerste
instantie de Afrikaanse kiesgroepen bij de Bretton Woods-instellingen.
Vraag 245
Kan de regering toelichten waarom, ondanks het belang dat gehecht
wordt aan het besteden van gelden middels het VN-kanaal, in 2004 ten
opzichte van 2003 meer dan 70 miljoen euro minder beschikbaar gesteld
wordt (2003 ruim 374 miljoen euro; 2004 ruim 304 miljoen euro)?
Antwoord
In het jaar 2004 is sprake van een budgettaire krapte die noodzaakt
tot enerzijds het verschuiven van uitgaven naar 2005 (UNFPA, UNDP,
UNICEF), anderzijds tot het terugbrengen van de omvang van diverse
partnership-programma's (UNICEF, WHO, UNDP). Daarnaast is het
multilateraal budget voor 2003 groter ten gevolge van de eenmalige
verdubbeling van de Nederlandse bijdrage voor UNAIDS ingevolge het
ammendement Fierens/Terpstra (TK 28947 V, nr. 7) Tezamen zijn deze
ontwikkelingen verantwoordelijk voor de lagere financiering via het
VN-kanaal. Eén en ander laat onverlet dat zo veel mogelijk gestreefd
is naar handhaving van de omvang van reguliere vrijwillige bijdragen
om tot uitdrukking te brengen dat het VN-kanaal in dezelfde mate
ondersteuning geniet als in eerder stadium.
Vraag 246
Hoe heeft de regering invulling gegeven aan de motie Koenders/Terpstra
(28 600 V, nr. 25) inzake structurele verdubbeling van het budget voor
UNAIDS?
Vraag 247
Kan de regering duidelijk maken waarom de bijdragen aan UNAIDS voor
2004 ten opzichte van 2003 met 50% wordt verminderd, ondanks dat in de
memorie van toelichting onder het kopje 'Beleidsagenda' wordt
opgemerkt dat onder andere 'aids' in het kader van de Millennium
Development Goals (MDGs) bijzondere aandacht krijgt? Op welke manier
wordt invulling gegeven aan de realisering van deze doelstelling?
Vraag 248
Aids-bestrijding is een van de prioriteiten van het nieuwe OS-beleid.
Waarom is de bijdrage aan UNAIDS in 2003 twee keer zo hoog als in het
jaar daarvoor en de jaren daarna? Voor 2004-2007 is de jaarlijkse
bijdrage aan UNAIDS gelijk. De nota 'Aan Elkaar Verplicht' meldt
intensiveringen voor bestrijding van aids en andere ziekten voor de
periode 2004-2007. Aan welke programma's wordt het geld extra besteed?
Hoe zijn de intensiveringen verdeeld over die programma's?
Antwoord
De intensiveringen voor uitgaven voor de bestrijding van aids,
tuberculose en malaria vloeien voort uit de uitvoering van de motie
Koenders/Terpstra (28 600 V, nr. 25). De uitgaven stijgen van EUR 135
miljoen in 2002 tot EUR 270 miljoen in 2007. Een belangrijk deel van
deze middelen zal gekanaliseerd worden via multilaterale organisaties
- waaronder UNAIDS en haar co-sponsoren voor aids, en WHO voor
tuberculose en malaria - en internationale organisaties zoals het
Global Fund to fight Aids, Tuberculosis and Malaria. Ook zullen de
bijdragen aan de investering in nieuwe preventieve technologieën,
zoals een aids-vaccin en microbiciden stijgen. Daarnaast zal een deel
van de stijging ten goede komen aan landenprogramma's en programma's
van NGOs.
Het gaat om de uitvoering van het amendement van de leden Fierens en
Terpstra inzake HIV/Aids naar aanleiding van de Voorjaarsnota (28 947,
nr 7) waarin gevraagd werd om een verdubbeling van de bijdrage aan
UNAIDS in 2003 ten opzichte van 2002. Dit amendement betreft dus een
eenmalige verhoging van de bijdrage voor 2003 met EUR 17,9 miljoen, en
geen verlaging van de bijdrage voor 2004. Om een meer gelijkmatige
financiële bijdrage aan UNAIDS te leveren zal de regering bij de
Tweede Suppletore begrotingswet voorstellen de verhoging gelijkelijk
over 2003 en 2004 uit te spreiden. De Nederlandse bijdrage aan UNAIDS
zal daarmee over deze jaren EUR 26,9 miljoen per jaar bedragen,
waarmee Nederland de grootste donor van deze organisatie zal zijn.
De wijze waarop de regering bijzondere aandacht zal geven aan
aids-bestrijding is uiteengezet in de notitie 'Aan Elkaar Verplicht'.
Naast een concentratie op zeven thema's die in deze notitie nader
uiteengezet worden, zal Nederland ook de uitgaven ten behoeve van
aids-bestrijding op substantiële wijze verhogen door middel van de
uitvoering van de motie Koenders/Terpstra (TK 28600 V, nr. 25).
Vraag 249
Wat zijn de gevolgen van het uitstellen van een deel van de bijdrage
aan UNFPA voor het budget van deze organisatie, mede in het licht van
de toelichting bij het amendement Terpstra (28 600 V, nr. 20)?
Antwoord
Aangezien UNFPA reeds in een relatief vroeg stadium op de hoogte wordt
gebracht van het feit dat een gedeelte van de Nederlandse bijdrage
voor 2004 naar 2005 wordt verschoven, kan het daarmee rekening houden
bij de budgettering en tijdsplanning van activiteiten. Hoewel een
kasschuif op de korte termijn lastige aanpassingen van de organisatie
kan vergen, zijn er vanuit een meerjarig perspectief geen gevolgen
voor het budget van de organisatie. UNFPA heeft het wegvallen van de
Amerikaanse bijdrage al grotendeels opgevangen door middel van
verhoogde bijdragen van andere donoren. De omstandigheden waarover in
de toelichting op het amendement Terpstra (28 600 V, nr. 20) wordt
gesproken, zijn dus niet meer actueel.
Vraag 250
De Adviescommissie MFP-breed stelt, gezien de problemen met de
totstandkoming van het MFP-beleidskader voor de periode 2004-2007, dat
er tijdig politieke overeenstemming moet bestaan over de financiele
ruimte en het beleidskader voor de periode 2007-2010. Hoe denkt de
minister dit vorm te gaan geven? Is het ministerie van Buitenlandse
Zaken, in het bijzonder DGIS, conform het advies van de
Adviescommissie MFP-breed, reeds begonnen met de opzet van het
beleidskader?
Antwoord
Gedurende de eerste helft van 2004 zal een consultatie met de
Nederlandse ontwikkelingsorganisaties plaatsvinden over de inhoud van
het beleidskader 2007-2010. Het gaat daarbij vooral om het ontwikkelen
van een gezamenlijke lange-termijnvisie op de rol van civil society
bij armoedebestrijding. Dit zal daarna zijn vertaling vinden in een
nieuw beleidskader.
Vraag 251
De regering neemt aan dat de positie van civil society autonoom is. In
hoeverre gaat deze aanname op, in het bijzonder in
ontwikkelingslanden? Welke acties onderneemt de regering wanneer
blijkt, dat deze aanname niet juist is?
Antwoord
Een sterk maatschappelijk middenveld is essentieel voor een
evenwichtige ontwikkeling van een maatschappij en een belangrijke
factor voor structurele armoedebestrijding. Civil society organisaties
(CSO's) moeten daarom ook niet primair als uitvoerders van
overheidsbeleid worden gezien, maar als actoren die een autonome,
eigenstandige rol vervullen. CSO's krijgen niet altijd en overal die
ruimte. Soms worden NGO's opgezet door de overheid, soms worden NGO's
verboden.
De visie van de regering op de rol van civil society wordt gedeeld
door de MFO's en andere Nederlandse ontwikkelings-NGO's.
Maatschappijopbouw en het versterken van de autonomie van hun
partnerorganisaties staan centraal in de beleidskaders van zowel MFP
als TMF. De MFO's hebben allen een beleid dat bewust zoekt naar
geschikte partners die een autonome rol vervullen op de prioritaire
thema's van de betreffende MFO. Soms gaat de samenwerking niet goed en
moet de Nederlandse NGO over gaan tot het verbreken van de relatie.
De Nederlandse regering neemt in het algemeen geen directe stappen,
maar overlegt met Nederlandse MFO's en NGO's. Alleen als er sprake is
van schending van mensenrechten, zal de regering direct ingrijpen.
Vraag 252
Ownership en vraaggerichtheid zijn twee belangrijke uitgangspunten
voor financiering van organisaties. Is er volgens de regering een
bepaalde spanning van de twee bovengenoemde uitgangspunten met
partnerships, waarbij er sprake is van een meerzijdige
verantwoordelijkheid? Op welke wijze denkt de regering transparantie
te kunnen realiseren bij het aangaan en besturen van deze
partnerships?
Antwoord
Bij het aangaan van een `partnership' zal een afweging nodig zijn
tussen enerzijds de principes `ownership' en vraaggerichtheid en
anderzijds de meerzijdige verantwoordelijkheid om tot een
gemeenschappelijk doel te kunnen komen. Er moet een gemeenschappelijk
`ownership' tot stand worden gebracht; de vragen van de partners zijn
uitgangspunten voor onderhandeling. Partnerschap zie de regering als
een verrijking van `ownership'. Transparantie wordt bereikt door
heldere afspraken en door te investeren in goede wederzijdse
informatievoorziening.
Vraag 253
Kan de regering aangeven op welke wijze ontschotting zal worden
gerealiseerd tussen TMF en MFP-breed voor 2007 binnen het beleidskader
voor het MFP-breed? Is al voldoende duidelijk welke gevolgen
ontschotting zal hebben voor het particuliere kanaal?
Antwoord
De ontschotting zal plaatsvinden door een nieuw beleidskader op te
stellen dat zowel voor de MFO's als de TMF-organisaties zal gelden,
waarbij uiteraard de schaalverschillen in acht worden genomen. Er is
dus geen sprake van een ontschotten binnen het huidige beleidskader
voor het MFP-breed. Het nieuwe `ontschotte' beleidskader zal eind 2004
aan de kamer worden aangeboden. Het zal in werking treden per 1
januari 2007.
Door het MFP-breed en het TMF te `ontschotten' wordt een open systeem
gecreëerd, waardoor de organisaties die daarvan gebruik willen maken,
door de toenemende concurrentie aan kwaliteit kunnen winnen.
De ontschotting heeft als gevolg dat alle maatschappelijke
organisaties op gelijkwaardige wijze tot een zelfde systeem toegang
hebben. Door de concurrentie zal de kwaliteit van de maatschappelijke
organisaties zowel organisatorisch als inhoudelijk toenemen. Een
verdeling van middelen zal plaatsvinden op basis van kwaliteit en niet
op basis van het recht op een vast basis percentage, zoals nu voor het
MFP-breed geldt.
Vraag 254
Laagdrempelige particuliere initiatieven worden door de
medefinancieringsorganisaties (MFO's) en de Nationale Commissie voor
internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO)
vormgegeven. Kan de regering aangeven wat de stand van zaken is rondom
het zogenoemde Front Office?
Antwoord
Vijf MFO's en de NCDO hebben in 2003 ieder hun eigen loket voor
laagdrempelige particuliere initiatieven (Front Office) geopend, waar
de aanvragen van particulieren en particuliere organisaties worden
afgehandeld. Deze voorstellen, die deel uitmaakten van de
bedrijfsplannen van de betreffende organisaties, zijn door de regering
goedgekeurd en in de subsidiebeschikking 2003-2006 opgenomen.
Voor 2003 hebben de organisaties de volgende bedragen voor hun Front
Office begroot: ICCO: EUR1 mln; Hivos: EUR605.920,-; Cordaid: EUR1.2
mln; Novib: EUR225.000,-; Plan Nederland: EUR375.000,-; NCDO: EUR1
mln. (totaal: EUR4.405.920,-).
Vraag 255
Kunnen projectvoorstellen die de bestrijding van tuberculose (in het
kader van HIV/Aids bestrijding) beogen, ondersteund worden in het
kader van thematische medefinanciering?
Antwoord
Jazeker, voor zover de aanvragen voldoen aan de algemene criteria die
voor thematische medefinanciering gelden.
Vraag 256
De regering onderstreept het belang van het lerend vermogen van MFO's.
Worden daarbij ook in het verleden geleverde prestaties van
betreffende MFO's betrokken?
Antwoord
Ja. Het gaat erom dat de MFO's op basis van de door henzelf en door
IOB uitgevoerde evaluaties lessen trekken en die vertalen naar nieuw
beleid of een andere uitvoeringspraktijk.
Vraag 257
Nederland heeft een voortrekkersrol op het gebied van het gebruik van
het `civilaterale' kanaal. Vindt de regering dat dit extra begeleidend
onderzoek naar de aard en resultaten van de `civilaterale'
samenwerking rechtvaardigt? Zo ja: op welke wijze zal deze
samenwerking worden ingevuld?
Antwoord
Het `civilaterale kanaal' is inderdaad belangrijk voor Nederland. Om
die reden vindt reeds veel onderzoek plaats en daarvan wordt actief
gebruik gemaakt.
De activiteiten van de Nederlandse MFO's en NGO's worden regelmatig,
op verschillende niveau's, geëvalueerd, met het doel meer inzicht te
verwerven en te leren. Zo heeft de stuurgroep evaluatie MFP een aantal
syntheserapporten uitgebracht. Voorts wordt samengewerkt met INTRAC
(International NGO Training and Research Centre), wordt kennis
uitgewisseld met andere donoren en wordt kennis genomen van het vele
onderzoek dat tal van kennisinstituten in binnen- en buitenland
verrichten.
Vraag 258
Wat wordt verstaan onder de werkafspraken over "complementaire rollen
tussen MFO's, SNV en PSO en de ambassades in de 19+3 landen en de
helft van de themalanden"? Waarom geldt dit alleen voor de helft van
de themalanden?
Antwoord
Uit de evaluaties van de stuurgroep evaluaties MFP blijkt dat de
complementariteit van MFO's en ambassades nog beperkt is. Dat zelfde
geldt voor ander Nederlandse organisaties werkzaam in
ontwikkelingslanden. Om die complementariteit te bevorderen en als het
ware een meerwaarde te geven aan de gezamenlijk Nederlandse
inspanningen in een land worden door de ambassade en de Nederlandse
organisaties werkzaam in dat land afspraken gemaakt. Men kiest
gezamenlijk een thema, zoals bijvoorbeeld HIV/aids of goed bestuur.
Op basis van een analyse spreekt men af wie welke inspanningen gaat
leveren. Het gaat hier om een `nieuwe' werkwijze. In 2003 zijn 8
pilots van start gegaan. Het is de bedoeling dat die pilots uitgebreid
worden, dit kan niet meteen in alle landen tegelijk. Vandaar dat als
streefcijfer voor 2004 gekozen is voor de helft van de vroegere
themalanden. Op den duur zullen voor alle huidige partnerlanden
werkafspraken gemaakt worden.
Vraag 259
Zal de omslag die de SNV maakt naar een organisatie met een
adviesstructuur ook gevolgen kunnen hebben voor de hoogte van de
jaarlijkse bijdrage van het ministerie aan deze organisatie?
Antwoord
Binnen de huidige subsidie periode die tot 2007 loopt zal de
jaarlijkse bijdrage aan SNV niet door de omslag naar een
adviespraktijk gewijzigd worden. In deze periode dient SNV door haar
adviespraktijk haar inkomstenbronnen te diversificeren. Het
ministerie en SNV zijn in gesprek over een streefpercentage voor
financiering door derden. SNV zal na 2007 nog steeds financieel
ondersteund worden door het ministerie, maar de hoogte daarvan zal
bepaald worden op basis van het afgesproken percentage
derden-bijdragen.
Vraag 260
Welke concrete doelen stelt de regering aangaande het vergroten van de
participatie van Civil Society Organisaties (CSO's) in
ontwikkelingslanden bij het opstellen van Poverty Reduction Strategy
Papers (PRSP)?
Antwoord
De regering zal bij de beoordeling van de kwaliteit, volledigheid en
uitvoerbaarheid van de PRSP's (beschreven in het antwoord van vraag
215) ook de vraag naar de wijze en mate van participatie van het
maatschappelijk middenveld aan de orde stellen. CSO partners zullen
bij deze beoordeling betrokken worden. Een instrument dat hierbij
gehanteerd zal worden is de Poverty and Social Impact Analysis (PSIA).
Voorts wordt gebruik gemaakt van informatie over participatie van
CSO's bij het opstellen van PRSP die door het European Network on Debt
and Development (EURODAD) wordt aangereikt. De uitkomsten van de
analyses zullen met andere donoren worden afgestemd en met de
ontvangende landen besproken worden.
Vraag 261
Waarom is er bij het ontwikkelingsgerichte onderzoek uitsluitend
gekozen voor de sector landbouw en niet voor andere MDG-sectoren,
zoals Onderwijs en Gezondheidszorg? Op welke wijze worden lokale
actoren in ontwikkelingslanden in staat gesteld de agenda van
ontwikkelingsgericht onderzoek (mede) te bepalen? Worden zij ook
betrokken bij de uitvoering? Zo ja, op welke wijze? Welke strategie
wil de regering hanteren om ook andere donoren te interesseren voor
vraaggerichte onderzoeksprogramma's?
Antwoord
De regering ondersteunt ontwikkelingsgericht onderzoek in een groot
aantal sectoren. Naast landbouw neemt met name onderzoek inzake
gezondheidszorg daarbij een grote plaats in. Met betrekking tot
onderwijs is er minder vraag naar onderzoek maar ligt de nadruk vooral
op uitvoering. Met het oog op relevantie en gebruik bevordert het
ministerie vraagsturing en lokaal ownership in het onderzoek dat
ondersteund wordt.
In 2004 is het ministerie voornemens een extra inspanning te leveren
om die uitgangspunten te bevorderen in het internationaal
landbouwkundig onderzoek in de instituten van de Consultative Group on
International Agricultural Research (CGIAR). Nederland is een
belangrijke donor van dit samenwerkingsverband van 16 gerenommeerde
internationale onderzoeksinstituten, waaronder bijvoorbeeld het
International Rice Research Institute (IRRI).
Lokale actoren in ontwikkelingslanden worden door middel van
interactieve assessments, Participatory Rural Appraisals, workshops,
seminars etc. in staat gesteld te participeren in het proces van
agenda-setting en prioritering in de desbetreffende
onderzoeksprogramma's. De netwerken en het ownership die hieruit
ontstaan worden door deze onderzoeksprogramma's eveneens benut om de
actoren te betrekken bij de uitvoering van onderzoek. Door
tussentijdse rapportages en presentaties worden de actoren op de
hoogte gebracht van de voortgang en in staat gesteld tot bijstelling.
Tevens wordt in voorkomende gevallen gebruik gemaakt van de inzichten
van actoren en worden trainingen en cursussen verzorgd om het gebruik
van de onderzoeksresultaten te bevorderen.
Andere donoren, inclusief potentiële lokale donoren, worden op de
hoogte gebracht en gehouden van de resultaten van de vraaggerichte
onderzoekprogramma's. Daarnaast wordt gestimuleerd dat de
vraaggerichte programma's een actief beleid voeren om andere donoren
te interesseren.
Vraag 262
Op welke wijze zijn de resultaten van het door het NCDO uitgevoerde
draagvlakonderzoek in 2002 verwerkt in het beleid ten aanzien van het
vergroten van het maatschappelijk draagvlak voor
ontwikkelingssamenwerking? Kan de regering aangeven welke educatieve
activiteiten het NCDO zal gaan ontplooien om het maatschappelijke
draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking (verder) te vergroten en
daarmee nadrukkelijk een bijdrage te leveren aan het door Nederland
gevoerde beleid?
Antwoord
Uit het NCDO-onderzoek bleek dat het draagvlak voor
ontwikkelingssamenwerking hoog is. Om het draagvlak op dit hoge peil
te houden is voortdurende aandacht nodig. De NCDO is een belangrijke
partij voor het creëren en behouden van draagvlak; zij vervult een rol
als initiator, facilitator, stimulator, samenbrenger, aanstuurder,
coördinator en medefinancierder voor de organisaties vanuit het
maatschappelijk middenveld, het bedrijfsleven, het onderwijs etc.
Daarnaast hebben MFO's en TMF organisaties de mogelijkheid om
draagvlakactiviteiten te ondersteunen.
Uit het NCDO-onderzoek bleek ook dat het aantal mensen dat denkt dat
het ontwikkelingsgeld goed besteed wordt, afneemt. Dit is voor de
regering, NCDO, MFO's en TMF een duidelijke opdracht om de resultaten
van ontwikkelingssamenwerking beter inzichtelijk te maken. De
Millennium Doelstellingen (MDG) zijn hier een goede kapstok voor.
Het draagvlakonderzoek heeft de communicatie over
ontwikkelingssamenwerking met jongeren versterkt. 'Move your world',
het jongerenbureau van de NCDO, is op verschillende manieren actief.
Bijvoorbeeld door een "denktank' samengesteld uit jongeren die zijn
geïnteresseerd in de ontwikkelingen in Afrika en daarvoor ook iets
willen ondernemen.
Ook heeft de NCDO de "club van 2000" opgericht, van en door jongeren
(VWO) in de leeftijd van 16 tot 27 jaar, die in het vak
maatschappijleer examen doen (of hebben gedaan) over het
ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Tijdens hun schoolperiode wordt deze
groep benaderd met een CD-rom 'Click the Gobe'.
Naast de bovengenoemde activiteiten ontplooit de NCDO nog veel meer
educatieve activiteiten. Bijvoorbeeld de campagne Recht op Onderwijs,
die zich richt op organisaties die onderwijs als doelgroep hebben en
activiteiten ontwikkelen inzake het `recht op onderwijs'.
Een ander voorbeeld betreft het Masterclass Onderwijs. Hierin worden
betrokkenen uit het onderwijs bij elkaar gebracht: docenten,
opleiders, uitgevers, vakverenigingen, met als doel strategieën te
ontwikkelen die de structurele aandacht in het onderwijs voor de
Millenniumdoelen versterken.
Vraag 263
Kan de regering concreet aangeven op welke wijze de
beleidsdoelstellingen van Nederlandse of internationale organisaties
samenvallen met de doelstelling aangaande het versterken van het
maatschappelijke middenveld in ontwikkelingslanden?
Antwoord
Organisaties die ondersteund worden binnen artikel 10 dragen door hun
samenwerkingsverbanden met partnerorganisaties in ontwikkelingslanden
bij aan het versterken van het maatschappelijke middenveld in
ontwikkelingslanden. De kwaliteit van deze samenwerkingsverbanden en
de bijdrage die de organisaties leveren aan de capaciteitsversterking
van hun partners zijn expliciet aandachtspunt in de beoordeling van de
betreffende organisaties.
Vraag 264
Kan de regering wel een geaggregeerde verantwoording op
resultaatsniveau geven van de activiteiten van de in dit hoofdstuk
expliciet benoemde en in beleidsartikel 10 opgenomen organisaties?
Antwoord
Een geaggregeerde verantwoording op resultaatsniveau kan in algemene
zin gegeven worden. In het nieuwe monitoringssysteem worden op basis
van de jaarverslagen oordelen gegeven over de resultaten van
organisaties. De oordelen lopen van onvoldoende tot goed (score a t/m
d). Door de scores op te tellen, kan aangegeven worden hoeveel
organisaties `op het juiste spoor' zitten en hoeveel nog niet.
Vraag 265
Hoe zorgt de regering ervoor dat de kwaliteit wordt verbeterd van de
door CSO's aangeleverde informatie over de deelname aan en de
voortgang van PRSP's? Welke gevolgen voorziet de regering voor de
participatie van CSO's, indien de informatie wisselend van kwaliteit
blijft?
Antwoord
Aan de MFO's, PSO etc. wordt gevraagd in hun jaarverslagen een aparte
paragraaf te wijden aan de deelname van hun partners aan PRSP's en de
voortgang die de uitvoering van de PRSP's maakt. Door deze
organisaties wordt regelmatig met hun partners overlegd over de
PRSP's, de uitvoering ervan en de monitoring van de resultaten. Op
basis daarvan wordt gerapporteerd. Doordat deze organisaties de
informatie van meerdere partners krijgen en door hun eigen analyses,
zijn de rapportages van goede kwaliteit. Doordat ook de ambassades, de
Wereldbank, en organisaties als Eurodad rapporteren, wordt de
voortgang op het terrein van de PRSP's voldoende in kaart gebracht.
Gevolgen voor de participatie van Civil Society organisaties (CSO's)
worden dan ook niet voorzien.
Daarmee is nog niet gezegd dat de kwaliteit van de monitoring geen
verbetering behoeft. Een aantal MFO's heeft een inventarisatie gemaakt
bij hun partners over hun betrokkenheid bij de PRSP-processen in hun
land, alsmede een vragenlijst opgesteld om hierover
voortgangsinformatie in te winnen. Bovendien is een handreiking
opgesteld ten behoeve van CSO's over de wijze waarop zij een rol
kunnen spelen in het PRSP-proces.
Voorts rapporteren de ambassades met gebruikmaking van een speciaal
daarvoor ontwikkeld appreciatiekader over de voortgang van de PRSP,
met daarbij speciaal aandacht voor de rol en betrokkenheidvan CSO's,
het maatschappelijk middenveld en de private sector.
Vraag 266
Welke bijdrage levert de Nederlandse regering aan het voorkomen van
"ruis" die ontstaat door rapportages van de ambassades, andere
donoren, de Wereldbank, MFO's en EURODAD, zodat daadwerkelijk een
helder beeld kan ontstaan van de betrokkenheid en inbreng van het
maatschappelijk middenveld in de voorbereiding en uitvoering van de
PRSP's?
Antwoord
De rapportages van ambassades, andere donoren, de Wereldbank, MFO's en
EURODAD worden in samenhang geanalyseerd worden. Bij opmerkelijke
verschillen in de analyses en conclusies zal opdracht gegeven worden
tot nader onderzoek, met name naar de feitelijke informatie die ten
grondslag ligt aan de verschillende rapportages. De bevindingen van
dit onderzoek zullen meer inzicht geven in de werkelijke situatie met
betrekking tot de inbreng van Civil Society organisaties in PRSP
processen. Dit alles laat onverlet dat het de andere donoren, de
Wereldbank, de MFO's, en EURODAD vrij staat de feiten op eigen wijze
te interpreteren. Daarmee zal bij het beoordelen van de rapportages
ook rekening gehouden worden.
Vraag 267
Voor "medefinanciering particuliere organisaties" (artikel 10.1) staat
voor 2004 een bedrag gereserveerd van 450.839.000 euro. Wat is daarvan
de bijdrage aan het programma Personele Samenwerking met
Ontwikkelingslanden (PSO)?
Antwoord
De bijdrage aan het programma Personele Samenwerking met
Ontwikkelingslanden bedraagt EUR 26,2 miljoen.
Vraag
268
Kan de regering toelichten hoe de nieuwe methode van vraaggerichtheid
bij het Netherlands Fellowships Programmes (NFP) eruit ziet? Welke
criteria hanteert de regering om te bepalen of deze methode verder zal
worden geïmplementeerd?
Antwoord
In alle 56 landen van de NFP landenlijst kunnen kandidaat-bursalen
zich vrijelijk aanmelden voor een studie, opleiding of training van
hun keuze uit het Nederlandse aanbod. Het proces van beursverlening
start aldus bij de aanmelding van de betrokkene zelf. Hoewel de
beursverlening individueel is, dient de vraag te zijn gekoppeld aan de
institutionele ontwikkeling van de organisatie of instelling of het
bedrijf waar de kandidaat-bursaal werkt. Daartoe moet de beursaanvraag
van de kandidaat door de werkgever worden ondersteund.
Vraaggerichtheid komt verder tot uiting doordat, in het huidige NFP,
in tegenstelling tot het verleden, de omvang van de gekwalificeerde
vraag bepalend is voor het aantal beurzen dat aan een bepaalde
opleiding wordt toegekend.
Daarnaast wordt in de volgende 10 proeflanden (Ecuador, Ethiopië,
Guatemala, Jemen, Oeganda, Peru, Rwanda, Tanzania, Vietnam en
Zuid-Afrika) een nieuwe vorm van vraagsturing uitgeprobeerd. Daarbij
worden lokale organisaties, instellingen of bedrijven geïdentificeerd
die een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van hun land en
waar een vraag bestaat naar opleidingen en trainingen. Met die
organisaties, instellingen en bedrijven kunnen waar zinvol en mogelijk
meerjarenafspraken worden gemaakt voor beursverlening. In deze variant
wordt de beursverlening nadrukkelijk gekoppeld aan institutionele
ontwikkeling.
Om te bepalen of deze methodiek zal worden uitgebreid, worden de
volgende criteria gehanteerd:
- De mate waarin de vraagidentificatie door lokale
organisaties, instellingen of bedrijven, inclusief het sluiten van
meerjarenafspraken succesvol is verlopen vanuit het perspectief van de
aanvragende organisaties;
- De wijze waarop de vraagidentificatie op een effectieve
wijze georganiseerd kan worden onder coördinatie van Nuffic;
- De mate waarin deze methodiek van vraagidentificatie
daadwerkelijk bijgedragen heeft tot institutionele versterking van de
geïdentificeerde organisaties.
Vraag
269
Welke concrete doelen stelt de regering zich aangaande het ontbinden
van internationaal onderwijsprogramma's? Is de regering op de hoogte
van het feit dat de Europese Commissie heeft bepaald dat gebonden hulp
in strijd is met interne marktregels? Op welke wijze draagt de
regering er zorg voor dat Nederland op dit punt voldoet aan de
Europese richtlijnen?
Antwoord
Nederland is en blijft voorstander van (verdere) ontbinding van de
bilaterale ontwikkelingshulp door middel van multilaterale
onderhandelingen (zoals bijvoorbeeld de OESO-aanbeveling om de hulp
aan de MOL's te ontbinden).
Inzake de internationaal onderwijsprogramma's streeft de regering
ernaar in 2004 met andere bilaterale donoren overleg te voeren over de
mogelijkheden om tot gezamenlijke ontbinding van soortgelijke
programma's over te gaan. Het heeft de voorkeur dit gelijktijdig te
doen. Mocht dat niet haalbaar zijn dan overweegt de regering
unilaterale ontbinding, waarbij partiële ontbinding voor de Minst
Ontwikkelde Landen (MOL's), zoals ook bij het PSOM-programma ingevoerd
is, een eerste stap kan zijn.
Het is niet zo dat `de Europese Commissie heeft bepaald dat gebonden
hulp in strijd is met interne marktregels'. De Europese Commissie
stelt (onder meer in haar mededeling over ontkoppeling van steun uit
november 2002) enerzijds dat voor de bilaterale hulp van lidstaten
afzonderlijke regels en procedures gelden, en anderzijds dat het
EG-Verdrag en de desbetreffende Gemeenschapswetgeving geëerbiedigd
dienen te worden. Hierbij kan het inderdaad zo zijn dat de binding van
hulp indruist tegen EG-mededingingswetgeving en de regels voor de
interne markt (onder meer richtlijnen inzake overheidsopdrachten). De
Commissie heeft de bevoegdheid om in dit kader onderzoeken te starten
en heeft dat in het verleden ook gedaan. Nederland erkent en
ondersteunt de rol van de Commissie in deze.
Vraag 270
Hoe ziet het sturingsmodel voor de Nuffic eruit en met welke
effectiviteitsindicatoren zal het worden uitgebreid?
Antwoord
Het beheer van de drie nieuwe internationaal onderwijsprogramma's is
door BZ via een mandaatregeling uitbesteed aan de Nuffic. De Nuffic
dient jaarlijks een jaarplan in waarin activiteiten, doelstellingen,
resultaten en daarvoor benodigde middelen en personele inzet voor het
komende kalenderjaar worden vastgelegd. Daarbij wordt de Nuffic
afgerekend op geleverde prestaties zoals:
- Spelen van een faciliterende rol bij prioriteitsstelling in
ontwikkelingslanden;
- Ontwikkelen en toepassen van een model van
kwaliteitsbewaking;
- Inventariseren van het opleidingenaanbod in Nederland;
- Verstrekken van informatie over dit opleidingenaanbod;
- Ontwikkelen van een tenderprocedure voor het koppelen van
vraag uit ontwikkelingslanden aan aanbod in Nederland.
In 2004 zullen specifieke effectiviteitindicatoren worden ontwikkeld
die betrekking hebben op de hierboven genoemde door de Nuffic te
leveren prestaties.
Vraag 271
Welk percentage omvat de facilitering van de studie in de regio ten
opzichte van de activiteitenportefeuille in 2003? Naar welk percentage
streeft de regering in 2004?
Antwoord
In 2003 is ongeveer 15% van de activiteitenportefeuille van SII
bestemd voor facilitering van studie in de regio. Er wordt naar
gestreefd dit percentage in 2004 tot 20 te verhogen.
Vraag 272
Welke criteria zullen worden gebruikt om de effectiviteit te bepalen
van het programma Samenwerking Internationale Instituten (SII) en de
mate waarin genoemd programma heeft bijgedragen aan de realisering van
de programmadoelstellingen?
Antwoord
In 2004 vindt er een evaluatie van het SII-programma plaats. Bij deze
evaluatie staat de vraag centraal in hoeverre wordt voldaan aan de
doelstellingen van het programma. De doelstellingen zijn: 1)
versterking van de (hoger) onderwijssector in ontwikkelingslanden,
door financiering van activiteiten die meerdere landen ten goede komen
en die bijdragen aan de bevordering van kwaliteit, relevantie en
toegang tot (hoger) onderwijs; 2) bevordering van studie in de regio.
Daarnaast worden criteria als efficiency, ownership, vraaggerichtheid
en duurzaamheid meegenomen.
Vraag 273
De regering schrijft dat de NFP openstaan voor 56 landen en dat het
Netherlands Programme for institutional strengthening of
post-secondary education and Training Capacity (NPT) in 15 landen
operationeel zal worden. Hoe valt dit te rijmen met de kernpunten van
het beleidskader waarin staat dat de beurzenprogramma's zich richten
op het professionele middenkader in de 17+4 (nu 19+3) en alle
themalanden, Iran en Suriname? Kan de regering aangeven om welke 56
landen het precies gaat?
Antwoord
In het in 2002 vastgestelde beleidskader internationaal onderwijs is
de NFP-landenlijst teruggebracht van 126 naar 56 landen. Dit zijn de
landen van de toenmalige OS-landenlijst (de 17+4 en alle themalanden
met inbegrip van de bedrijfslevenlijst) en Iran en Suriname.
De NFP-landenlijst zal niet verder worden teruggebracht. De regering
is wel voornemens om Afghanistan toe te voegen.
In het in 2002 vastgestelde beleidskader internationaal onderwijs werd
bepaald dat het NPT zich in aansluiting op het bilaterale beleid
beperkt tot een groep van in totaal 48 landen met meerjarige
samenwerking, inclusief Indonesië en Zuid-Afrika. Het NPT richt zich
op ondersteuning van post-secundaire opleidingscapaciteit die van
belang is voor samenwerkingssectoren en op sectordoorsnijdende dan
wel -overstijgende terreinen. Aangezien het NPT direct gerelateerd is
aan het bilaterale OS-beleid komen voor de nog te selecteren
NPT-landen alleen landen in aanmerking die op de nieuwe
partnerlandenlijst staan, die voortkomt uit de notitie `Aan elkaar
verplicht'. Dat betekent dat voortaan 36 landen in aanmerking komen
voor deelname aan het NPT. Het NPT richt zich op projecten en is
vooralsnog om praktische redenen beperkt tot een kleiner aantal landen
(15).
Vraag 274
Op welke wijze worden de kwalitatieve en kwantitiatieve resultaten
inzake de in 2006 beschikbaar komende nieuwe Internationaal
Onderwijsprogramma's beoordeeld? Wanneeer stelt de regering de Kamer
hiervan op de hoogte?
Antwoord
Een evaluatie van het NFP en NPT programma is voorzien in 2006.
Hierbij zullen de kwalitatieve en kwantatieve resultaten van deze
programma's nader worden beoordeeld aan de hand van externe reviews of
evaluaties op programmaniveau. Dergelijke evaluaties zullen gericht
zijn op effectiviteit, efficiency en relevantie en gaan over behaalde
resultaten van de programma's, maar ook over het programmabeheer.
Daarnaast zal de Nuffic evaluaties van projecten uitvoeren.
De regering stelt de Kamer na vaststelling van de evaluaties op de
hoogte van de kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van de nieuwe
internationale onderwijsprogramma's.
Vraag 275
Op welke wijze vindt controle plaats op de middelen die via het
programma SII worden ingezet? Op welke wijze draagt genoemd programma
bij aan de in het beleidskader geformuleerde kernpunten?
Antwoord
Vooraf wordt eerst de kwaliteit van de betreffende NGO op het gebied
van bedrijfs- en programmavoering gecheckt door middel van de
COCA-lijst (checklist for organizational capacity assessment), op
basis van beschikbaar en opgevraagd materiaal. In de
subsidiebeschikking zijn (controle)regels opgenomen, zoals verplichte
(half)jaarlijkse rapportages (inhoudelijk, financieel), eindrapportage
over de gehele periode en (soms) interne evaluaties. Bij elk project
moet ook een onafhankelijke accountantsverklaring worden overlegd.
Naast deze officiële (controle-)verplichtingen uit de beschikking, is
er contact met de projectleiders en worden (gemiddeld) één keer per
jaar één of meerdere projecten bezocht.
De eerste indrukken (mede door evaluaties van specifieke activiteiten)
zijn positief. Via de algehele evaluatie in 2004 zal meer inzicht
worden verkregen over de wijze waarop het SII-programma bijdraagt aan
de in het beleidskader geformuleerde kernpunten.
Vraag 276
De regering schrijft: "het streven voor 2004 is een groter deel van de
programmamiddelen te benutten voor ondersteuning van
beleidsontwikkeling en management van de (tertiaire) onderwijssector
en voor facilitering van studie aan opleidingsinstellingen met een
regionaal bereik." Kan worden toegelicht waarom dit wenselijk wordt
geacht en om welk aandeel van de programmamiddelen het dan precies
gaat?
Antwoord
Op dit moment gaat het grootste deel van de SII-middelen (ongeveer
60%) naar versterking van (hoger) onderwijs op een specifiek terrein
(bijvoorbeeld bosbouw). Vooral beleidsontwikkeling en management van
de onderwijs(sub)sector zou een (relatief) groter deel van de middelen
toebedeeld moeten krijgen (is voor 2004 ongeveer 10%). Dit met als
doel de - vooral Afrikaanse - beleidsontwikkeling op sectorniveau meer
te ondersteunen. Met deze prioriteitsstelling wordt een evenwichtiger
spreiding van de SII-middelen beoogd (zie verder ook het antwoord op
vraag 271).
Vraag 277
Wordt er bij de verbetering van het inhoudelijk niveau ook inzet
gepleegd om het grote verschil tussen openbare en privé instituten op
te heffen? Wordt bij de toegankelijkheid van het tertiair onderwijs en
de bevordering van studie aan opleidingsinstellingen in
ontwikkelingslanden in verband met het tekort aan bijvoorbeeld
gekwalificeerd verplegend personeel en vroedvrouwen, in het bijzonder
in de rurale gebieden, ook inzet gepleegd op verhoging van de
trainingscapaciteit in ontwikkelingslanden?
Antwoord
Nee, een aantal projecten binnen het SII verzorgen 'training for
trainers' opleidingen.
Het SII-programma is vraaggericht en sluit aan bij de lokale behoefte.
Voor verplegend personeel en vroedvrouwen zijn nog geen
projectvoorstellen ingediend.
Vraag 278
Wanneer zijn gegevens van de door het ministerie van Buitenlandse
Zaken te verrichten benchmark beschikbaar voor de Kamer? Kan worden
toegelicht op welke wijze de resultaten van de evaluatie over het
subsidiemodel, benchmark en nulmeting worden meegewogen in de
subsidiebeschikking?
Antwoord
Aan het benchmarkonderzoek is door de betrokken instellingen op basis
van vertrouwelijkheid meegewerkt. Het is dan ook niet mogelijk om de
gevraagde gegevens te verschaffen.
Naast het productplan 2004 (inclusief de beleidsplannen tot 2007) dat
door het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) is ingediend zullen
de evaluatie, de nulmeting en de benchmark worden meegewogen in de
subsidiebeschikking.
Op basis van de evaluatie door Berenschot heeft het ministerie
besloten de outputfinanciering met het KIT voort te zetten. De
nulmeting maakt de kostenstructuur van het KIT transparant. De
benchmark geeft inzicht in de relatieve prijs/kwaliteitsverhouding van
de producten van het KIT (t.o.v. de producten van soortgelijke
instituten).
Vraag 279
Kan de regering concreet aangeven of en op welke wijze er bij de opzet
van de nieuwe programma's voor internationaal onderwijs rekening is
gehouden met de belangrijkste beleidsuitgangspunten?
Antwoord
De belangrijkste beleidsuitgangspunten waren:
1. Vraaggerichtheid
NPT : Vraaggerichtheid en ownership staan centraal. Vanuit de
ontwikkelingslanden zelf wordt aangegeven waar de prioritaire
behoeften voor ondersteuning van post-secundaire onderwijs- en
trainingscapaciteit liggen. Lokale "stakeholder" overlegstructuren
spelen een cruciale rol bij de vraagidentificatie en nationale
prioriteitsstelling.
NFP : zie het antwoord op vraag 268.
2. Effectiviteit van het instrument voor de te bereiken
doelstellingen.
De effectiviteit van het instrument zal worden gemeten aan de hand van
de evaluatie van de NFP en NPT programma's in 2006. Zie ook het
antwoord op vraag 274.
3. Betere afstemming op beleidsprioriteiten
Binnen de bilaterale samenwerking vormt duurzame capaciteitsopbouw een
belangrijk aandachtspunt. Daarom wordt met name in het NPT meer
aansluiting gezocht bij bilateraal ondersteunde sectorplannen. Deze
aansluiting wordt versterkt doordat ambassades meer dan in het
verleden worden betrokken bij de identificatie van prioriteiten voor
ondersteuning via het internationaal onderwijs.
4. Creëren van meer flexibiliteit en onderlinge samenhang tussen de
verschillende IO-programma's
Onderlinge samenhang tussen de programma's NPT en NFP wordt
gerealiseerd door in de landen waar beide programma's actief zijn de
identificatie van te ondersteunen projecten en trainingen zoveel
mogelijk gelijktijdig te doen plaatsvinden. Het feit dat zowel NPT als
NFP uitbesteed zijn aan één intermediaire organisatie, de Nuffic,
draagt bij aan de onderlinge afstemming en samenhang tussen de
programma's.
Vraag 280
Op welke termijn denkt de regering precies gebruik te gaan maken van
de zogenaamde tracerstudies voor het meten van de effectiviteit van de
nieuwe NFP-programma's?
Antwoord
De regering denkt wat betreft de korte cursussen op zijn vroegst in
2007 en voor de Masters cursussen op zijn vroegst in 2008 gebruik te
maken van tracer studies voor het meten van de effectiviteit van de
nieuwe NFP-programma's. De algemene evaluatie van NPT en NFP vindt in
2006 plaats.
Vraag 281
Kan de Kamer worden geïnformeerd over de resultaten van evaluatie van
het PSOM? Op welke wijze zijn de resultaten van deze evaluatie
gebruikt om het in het kader van het PSOM gevoerde beleid te
verbeteren?
Antwoord
De Kamer is op 7 november 2002 (28600 V nr. 8) geïnformeerd over de
uitkomsten van de in 2002 door Ecorys-NEI uitgevoerde tussentijdse
evaluatie van het PSOM. In deze brief is eveneens aangegeven op welke
punten het PSOM programma is verbeterd.
Vraag 282
Worden er in het kader van de monitoring van de bijdrage aan
armoedebestrijding van het Programma Samenwerking Opkomende Markten
(PSOM) naast werkgelegenheidseffecten en de opleiding van lokaal
personeel ook andere criteria gebruikt? Zo ja, welke?
Antwoord
Tijdens de monitoring worden voor elk investeringsproject
kwantitatieve gegevens verzameld over gecreëerde werkgelegenheid en
aantallen opgeleid personeel. Daarnaast wordt tijdens veldbezoeken
door de uitvoerende instantie, Senter Internationaal, expliciet
gemonitord op inkomenseffecten (bijvoorbeeld inkomenseffecten bij
toeleverende boeren) en op de banden met het lokale midden- en
kleinbedrijf (de zgn. backward and forward linkages), die voor
armoedebestrijding eveneens van belang zijn. Uiteraard wordt ook op
milieu- en gendereffecten gemonitord. Tenslotte wordt met ingang van
2003 op macroniveau per land gemonitord welke beleidslessen worden
geleerd uit de ontwikkelingen binnen de PSOM-projectenportefeuille,
bijvoorbeeld op het gebied van knelpunten in het lokale
ondernemersklimaat. Dergelijke inputs worden gebruikt voor een
verdieping van de dialoog met de lokale overheid. Dit kan tot gevolg
hebben dat deze overheid acties onderneemt die een veel groter
armoedebestrijdend effect hebben dan de directe resultaten van de
individuele projecten.
Vraag 283
De regering is begonnen met de partiële ontbinding van delen van het
PSOM-programma in Mozambique en Oeganda. Waarom is er gekozen voor
Mozambique en Oeganda? Welke concrete doelen stelt de regering zich
aangaande het ontbinden van hulp? Is de regering op de hoogte van het
feit dat de Europese Commissie heeft bepaald dat gebonden hulp in
strijd is met interne marktregels? Op welke wijze draagt de regering
er zorg voor dat Nederland voldoet aan de Europese richtlijnen op dit
punt?
Antwoord
Nederland is en blijft voorstander van (verdere) ontbinding van de
bilaterale ontwikkelingshulp door middel van multilaterale
onderhandelingen, zoals bijvoorbeeld de OESO-aanbeveling om de hulp
aan de minst ontwikkelde landen (MOL's) te ontbinden.
Ten aanzien van het PSOM geldt voor alle projecten dat de aanbesteding
van goederen en diensten per 2003 is ontbonden. De enige resterende
binding onder het PSOM bestaat uit het feit dat een van de
hoofdinvesteerders een Nederlands bedrijf moet zijn. Onder de PSOM
landen bevinden zich thans vier MOL's: Ethiopië, Tanzania, Oeganda en
Mozambique. Het PSOM voldoet aan de OESO-aanbeveling inzake de
ontbinding van hulp in de MOL's aangezien de omvang van de
investeringsprojecten onder de overeengekomen drempel van SDR 700.000
blijft. Alleen projecten met een grotere omvang hoeven aan de
Aanbeveling te voldoen. Zoals gesteld is echter voor Mozambique en
Oeganda de vereiste van de Nederlandse hoofdcontractant vervallen;
deze kan ook uit een DAC-I land komen, zolang het maar een
buitenlandse investeerder in het PSOM land is. Nederland gaat hiermee
verder dan de Aanbeveling voorschrijft. Voorrang is hierbij gegeven
aan Mozambique en Oeganda, vanuit de gedachte dat respectievelijk
Zuid-Afrikaanse en Keniaanse bedrijven geïnteresseerd zouden kunnen
zijn van het PSOM gebruik te maken. Tijdens de eerste tender in 2003
hebben inderdaad bedrijven uit deze landen voorstellen ingediend.
Het is niet zo dat `de Europese Commissie heeft bepaald dat gebonden
hulp in strijd is met interne marktregels'. De Europese Commissie
stelt (onder meer in haar mededeling over ontkoppeling van steun uit
november 2002) enerzijds dat voor de bilaterale hulp van lidstaten
afzonderlijke regels en procedures gelden, en anderzijds dat het
EG-Verdrag en de desbetreffende Gemeenschapswetgeving geëerbiedigd
dienen te worden. Hierbij kan het inderdaad zo zijn dat in de praktijk
in specifieke gevallen de binding van hulp door lidstaten indruist
tegen EG-mededingingswetgeving en de regels voor de interne markt
(onder meer richtlijnen inzake overheidsopdrachten). De Commissie
heeft de bevoegdheid om in dit kader onderzoeken te starten en heeft
dat in het verleden ook gedaan. Nederland erkent en ondersteunt de rol
van de Commissie in deze.
Overigens geldt bij het PSOM dat, teneinde te voldoen aan Europese
richtlijnen op het gebied van overheidsdopdrachten, met elk PSOM-land
een Memorandum of Understanding wordt afgesloten, dat vervolgens wordt
aangemeld bij de betreffende instanties in Brussel. Op basis van deze
MoU's geldt een vrijstelling voor de verplichtingen voortvloeiende uit
de richtlijnen voor overheidsopdrachten.
Vraag 284
Welke afspraken zijn er gemaakt met de stichting Programma Uitzending
Managers (PUM) over het verder professionaliseren van de organisatie
en de concentratie van het programma op de samenwerkings- en
bedrijfslevenlanden? Ziet de regering ook een rol weggelegd voor het
PUM wanneer het gaat om het realiseren van coherentie? Zo ja, hoe
denkt de regering hieraan invulling te geven? Welke bijdrage levert de
Nederlandse regering aan de stichting PUM? Is er actuele informatie
voorhanden over de concrete bijdrage die het PUM levert aan duurzame
armoedebestrijding in de 19+3 en themalanden? Kan de regering dit aan
de Kamer doen toekomen? Worden de effecten van het PUM-programma op
ontwikkelingslanden meegewogen bij het maken van het beleid? Zo ja, op
welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Concrete informatie over de bijdrage die PUM levert aan
armoedebestrijding is verstrekt in het PUM-evaluatierapport, aan de
Kamer toegezonden bij brief van 18 december 2002 (28 600 V en 28 600
XIII, nr 48). De actiepunten uit de beleidsevaluatie zijn inmiddels
uitgevoerd. Zo worden de aanvragen inmiddels door een landen- èn een
sectordeskundige beoordeeld. Een andere beleidsaanbeveling was dat het
PUM zich op een beperkter aantal landen moest concentreren. Met de
stichting PUM is afgesproken dat in de komende periode tenminste 75%
van de PUM-missies in de partnerlanden zal worden uitgevoerd.
Daarnaast is de toezegging gedaan een inspanning te leveren om zoveel
mogelijk missies in Afrika uit te voeren.
De stichting PUM zal in 2004 een subsidie van EUR 7,65 mln ontvangen.
Hiermee kunnen circa 1000 missies worden gerealiseerd.
Om de coherentie en de synergie tussen de ervaringen van de
PUM-deskundigen en het OS-beleid te bewerkstelligen, is met de
stichting PUM de afspraak gemaakt om tenminste eenmaal per jaar een
beleidsoverleg te houden. Voorts zullen de PUM-directie, medewerkers
en deskundigen met de Nederlandse ambassades overleg voeren over de
wederzijdse ervaringen op het terrein van de private sector
ontwikkeling. Lessen die binnen PUM-activiteiten worden getrokken
kunnen zo worden ingezet bij het bredere kader van de activiteiten ter
verbetering van het lokale ondernemingsklimaat.
Vraag 285
Nederland is één van de grote donoren van het International Trade
Centre (ITC). Op welke wijze controleert de regering of de Nederlandse
bijdrage ook daadwerkelijk effectief wordt aangewend en daadwerkelijk
bijdraagt aan duurzame armoedebestrijding?
Antwoord
Het Centrum tot de Bevordering van Import uit ontwikkelingslanden
(CBI) en de Permanente Vertegenwoordiging in Genève voeren een
intensieve beleidsdialoog met het ITC. In dit kader wordt minimaal
tweemaal per jaar tezamen met andere donoren overleg gevoerd in
Genève.
Voorts is recentelijk een evaluatie van het ITC gestart. In het kader
van deze evaluatie wordt een benchmark bepaald tussen het ITC en
andere aanbieders van Trade Related Technical Assistance. Tevens wordt
de efficiency en effectiviteit van het ITC beoordeeld. Nederland is
mede opsteller van de terms of reference van deze evaluatie.
Naast de gebruikelijke rapportage over - door Nederland gefinancierde
- activiteiten worden met enige regelmaat evaluaties gehouden van al
dan niet met Nederlandse financiering uitgevoerde activiteiten.
Vraag 286
Welke bijdrage leveren de programma's van het Centrum voor de
Bevordering van Import uit ontwikkelingslanden (CBI) aan het
realiseren van de MDG's?
Antwoord
De programma's van het CBI vallen onder MDG 8 `Ontwikkeling van een
wereldwijd samenwerkingsverband voor ontwikkeling". In het kader van
deze doelstelling is o.a. indicator nummer 40 opgenomen die het
percentage van ODA bestemd voor hulp bij het opbouwen van
handelscapaciteit betreft.
De missie van CBI is bij te dragen aan de armoedevermindering door het
duurzaam versterken van de concurrentiekracht van bedrijven uit
ontwikkelingslanden op de EU-markten. Het CBI doet dit door zich te
concentreren op de verbetering van bedrijfsinterne voorwaarden. Het
CBI draagt bij aan de opbouw van lokale handelscapaciteit op
bedrijfsniveau en aan de handelsbevorderende capaciteiten bij
overheden en bedrijfsondersteunende organisaties.
Vraag 287
Welke concrete afspraken heeft de regering gemaakt inzake het
aanleveren van duidelijke informatie omtrent prestaties en resultaten
en het armoede-effect van de activiteiten van de
Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) ?
Antwoord
FMO verzamelt voor al haar activiteiten structureel informatie met
betrekking tot de doelmatigheid (of FMO efficiënt opereert, doelmatig
met personeel en middelen omgaat), de doeltreffendheid (worden de
beoogde resultaten behaald, in termen van o.m. meer bedrijvigheid en
meer rendement bij de afnemers van de produkten van FMO) en de impact
(dragen de behaalde resultaten bij aan de bredere sociaal-economische
ontwikkeling). Basisgegevens op deze terreinen worden per beoogde
financiering verzameld en gerubriceerd in een zgn. scorecard. Na
goedkeuring van een activiteit wordt elk jaar de voortgang gemeten
door middel van een actualisering van de scorecard. Op basis hiervan
wordt bezien of additionele actie gewenst is.
Met FMO zijn concrete afspraken gemaakt over de wijze waarop
ontwikkelingen op dit terrein aan de overheid worden gerapporteerd.
Dit heeft met name betrekking op financieringen onder de verschillende
OS-fondsen die door FMO worden beheerd (Fonds
Kleinbedrijffinanciering, Netherlands Investment Matching Fund, Seed
Capital Fonds, Balkanfonds, Infrastructuurfonds voor MOL's): voor deze
activiteiten wordt halfjaarlijks een geaggregeerde rapportage
opgesteld en besproken. Waar het de ontwikkelingen binnen de portfolio
van FMO NV (het `bankbedrijf') betreft vindt een jaarlijkse rapportage
plaats, terwijl er halfjaarlijks een beleidsoverleg plaatsvindt waar
ook onderwerpen als deze op de agenda staan.
Tot slot vinden ook geregeld brede evaluaties van de fondsen en
instrumenten zelf (bijvoorbeeld onlangs van het Kleinbedrijffonds). Op
basis van deze evaluaties vindt zonodig een aanpassing van het
algemene beleid plaats.
Vraag 288
Is de strategische heroriëntatie die er toe moet leiden dat FMO vanaf
2005 op eigen benen zal staan volledig voltooid? Zo ja, is er een
evaluatie voorhanden die dit aantoont? Zo nee, wat zijn de essentiële
knelpunten?
Antwoord
Zowel de herstructurering van 1990 als de nieuwe overeenkomst van 1998
hebben naar het zich laat aanzien beide aan hun doel en de gestelde
verwachtingen voldaan. Anno 2003 is FMO een heel andere instelling dan
werd voorzien:
· qua omzet zo'n vijf maal groter, dankzij aanhoudende hoge
groei in de negentiger jaren, mogelijk gemaakt door Ontwikkelingsfonds
en het beroep dat FMO daarnaast nog deed op de kapitaalmarkt;
· als organisatie na de interne herijking van 1999
aanzienlijk groter, professioneler en sterker -en onder toezicht van
DNB-; en kwaliteitsgerichter als o.a. vorm gegeven met de opzet van de
afdelingen Investment & Mission Review en Risicomanagement;
· meer gefocust en met meer diepgang ;
· gediversifieerder, vooral dankzij het
bedrijfslevenprogramma, dat een aanzienlijke uitbreiding in de
dienstverlening met zich meebracht, evenals het onderscheid tussen FMO
Finance en FMO Investment Promotion.
Het Ontwikkelingsfonds heeft een cruciale rol gespeeld bij deze
ontwikkelingen. Hier wordt winst gegenereerd die bijdraagt aan het
aansprakelijk vermogen, en daarmee FMO's zelfstandigheid en
onafhankelijkheid.
Het bedrijfslevenprogramma, zoals dat vorm gekregen heeft in een
aantal speciale fondsen en programma's, onderscheidt FMO van andere
bilaterale ontwikkelingsbanken. Voor FMO betekent het niet alleen een
welkome en stabiele bron van inkomsten, naast de sterk wisselende en
risicovolle rente- en participatieinkomsten die het margebedrijf
kenmerken. Het stelt FMO ook in staat:
· haar hefboom te vergroten met risicovolle
financieringsvormen in risicovolle landen,
· een voortrekkersrol te spelen op deelterreinen waar
uitvoeringskosten in combinatie met risicoprofiel prohibitief zijn
voor marktpartijen,
· een bijdrage te leveren aan investeringsvoorstudies en aan
institutionele versterking,
· innovatie vorm te geven.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Financiën
finaliseren op dit moment de Terms of Reference voor de 5-jaarlijkse
evaluatie van de Overeenkomst 1998, in samenspraak met FMO. Deze
evaluatie - waarbij ook het ministerie van Economische Zaken actief
wordt betrokken -zal zich richten op het verkrijgen van duidelijkheid
over FMO's duurzaamheid als ontwikkelingsbank. Dit zal worden
geanalyseerd vanuit drie gezichtspunten: (1) FMO als duurzame bancaire
instelling (2) FMO als producent van ontwikkelingswaarde (3)
Communicatie- en controlesystemen tussen FMO en Staat ter vrijwaring
van het bovenstaande.
Gestreefd wordt naar een einddatum van mei 2004 voor deze evaluatie.
In het vervolg op deze evaluatie zullen conclusies worden getrokken
over de invulling van de toekomstige relatie Staat-FMO.
Vraag 289
Welke uitgangspunten is de regering van plan te gebruiken om de
herziening van de relatie met FMO vorm te geven ?
Antwoord
Er is niet zozeer sprake van een herziening van de relatie met FMO,
maar veeleer van een voortzetting van die relatie op basis van de
Overeenkomst Staat-FMO uit 1998. Deze is van onbeperkte duur met een
opzegperiode van twaalf jaar. Deze opzegtermijn is met name van belang
voor de overeengekomen uitgebreide zekerhedenstelling door de Staat,
op grond waarvan FMO in de markt een triple A rating kon verkrijgen.
Uitgangspunt was en is de institutionele duurzaamheid van FMO als
ontwikkelingsbank. Dit betekent dat gestreefd wordt naar financiële
duurzaamheid in termen van solvabiliteit en rentabiliteit, naar
institutionele stabiliteit, operationele effectiviteit en
professioneel beheer, en naar een hoge ontwikkelingswaarde van FMO's
financieringen.
Genoemde doelstelling van FMO's duurzaamheid als ontwikkelingsbank zal
onderwerp zijn van de eind 2003 geplande evaluatie van de Overeenkomst
1998 tussen de Staat en FMO. Het ligt in de verwachting dat deze
evaluatie kansen en knelpunten zal identificeren die ons in staat
zullen stellen de Overeenkomst 1998 op punten bij te stellen teneinde
de duurzame ontwikkelingsfunctie van FMO verder te bestendigen.
Vraag 290
Wordt er bij het verlenen van microkredieten aan ondernemers in
ontwikkelingslanden aandacht besteed aan het informeren en begeleiden
van deze ondernemers in maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO),
bijvoorbeeld op het gebied van milieu, kinderarbeid en dergelijke? Zo
ja, op welke wijze? Zo nee, is de regering bereid hierop aan te
dringen?
Antwoord
Ondersteuning van microkredieten aan ondernemers in
ontwikkelingslanden geschiedt op indirecte wijze. De regering
ondersteunt een aantal instellingen in Nederland, die actief zijn op
het gebied van microkredieten aan ondernemers, zoals de MFO's, FMO,
Oikocredit. De kredietverlening zelf loopt vaak via financiële
intermediairs in ontwikkelingslanden. Naast
microfinancieringsinstellingen, kan hierbij ook gedacht worden aan
coöperaties, landbouwprojecten die gecertificeerd zijn als biologisch
en lokale producenten op het terrein van Fair Trade. Bij alle
betrokken instellingen wordt getoetst op aspecten van maatschappelijk
verantwoord ondernemen, waarbij ook aandacht bestaat voor het
introduceren van verbetertrajecten op dit terrein. Binnen de
MVO-toetsing richt de aandacht zich, naast het milieu, met name op
redelijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden.
Vraag 291
In hoeverre weegt de regering aspecten van MVO expliciet mee in het
beoordelingsproces bij specifieke subsidieaanvragen? Vraagt de
regering in het kader van de intensievere dialoog met het
bedrijfsleven en bewustwording op het terrein van MVO een
maatschappelijke rapportage van bedrijven? Zo nee, waarom niet? Welke
concrete doelstellingen formuleert de regering in verband met de
intensieve dialoog met het bedrijfsleven in het kader van de in 2003
gestarte capaciteitsopbouw bij maatschappelijke organisaties? Op welke
wijze zal de regering de bewustwording op het terrein van MVO en het
bewust consumeren stimuleren? Speelt de vakbeweging hierin ook een
rol?
Antwoord
Aanvragen van bedrijven die gebruik willen maken van
bedrijfslevenprogramma's, zoals bijvoorbeeld PSOM en ORET, worden
getoetst op MVO criteria, zoals beschreven in de brief van 14 december
2001 van de Staatssecretaris voor Economische Zaken (TK 26 485, nr.
19). Deze bedrijven dienen eveneens een verklaring te ondertekenen dat
ze kennis hebben genomen van de OESO richtlijnen voor multinationale
ondernemingen en dat ze deze naar vermogen zullen toepassen binnen hun
bedrijf. De regering vraagt niet om een aparte maatschappelijke
rapportage, maar voor PSOM bijvoorbeeld wordt wel specifiek op sociale
en milieu aspecten gemonitord. De PSOM bedrijven geven ook zelf
informatie over gecreëerde werkgelegenheid en de opleiding van
personeel.
De in 2003 gestarte capaciteitsopbouw bij maatschappelijke
organisaties in een aantal ontwikkelingslanden moet deze organisaties
in staat stellen zelf een directe dialoog aan te gaan met de aldaar
gevestigde bedrijven. Tot nu toe worden zij vaak niet als serieuze
gesprekspartner gezien. Voor de bewustwording op het terrein van MVO
en het bewust consumeren faciliteert het ministerie met de ambtgenoten
van EZ en VROM de opzet van een vergelijkend warenonderzoek en een
database van de Consumentenbond. Dit moet ertoe leiden dat in 2004
tenminste 50% van alle vergelijkende warenonderzoeken de MVO-aspecten
worden meegewogen. Daarnaast is er financiering voor het programma van
de NCDO die in 2004 specifieke aandacht aan MVO zal geven. Tenslotte
wordt via het programma Thematische Medefinanciering een aantal NGO's
gesubsidieerd die op dit terrein een bijdrage aan de bewustwording
geven en via het vakbondsmedefinancieringsprogramma subsidieer ik de
betreffende activiteiten van FNV en CNV.
Vraag 292
Wordt de vakbeweging ook betrokken in de landen waar er specifiek
aandacht wordt gegeven aan de lokale arbeidswetgeving en het toezicht
op de arbeidswetgeving?
Antwoord
Ja.
Vraag 294
Wat is het beoogde duurzame resultaat voor de economische afdeling van
posten van "tijdelijke, extra impulsen" die gegeven worden door het
plaatsen van tijdelijke Technisch Wetenschappelijke Attachés (TWA)? In
welke zin dragen deze tijdelijke, extra impulsen bij aan de coherentie
en consistentie van het regeringsbeleid en sluiten zij aan bij de wens
een geïntegreerd beleid te voeren?
Antwoord
Tijdelijke versterkingen door het plaatsen van Technisch
Wetenschappelijke Attaché's (TWA's) voor een beperkte duur op posten
maakt het mogelijk om snel en flexibel in te spelen op
technisch-wetenschappelijke ontwikkelingen en kansen. De recente
tijdelijke versterkingen hebben plaatsgevonden naar aanleiding van de
evaluatie van het TWA-netwerk in 2002 en op verzoek van het Nederlands
bedrijfsleven en kennisinstellingen, die op deze markten goede kansen
zien voor samenwerking op het gebied van Onderzoek en Ontwikkeling.
Versterking door het plaatsen van TWA's draagt in algemene zin bij aan
het verbeteren van het innovatievermogen in Nederland door het
activeren en koppelen van de vraag naar en het aanbod van kennis over
technisch-wetenschappelijke ontwikkelingen in Nederland en het
buitenland. De TWA's zorgen voor ondersteuning van de Nederlandse
doelgroepen bij het tot stand brengen van technisch-wetenschappelijke
samenwerking. Deze samenwerkingsverbanden hebben een positieve invloed
op de economische groei (bijv. een toename internationale handel en
buitenlandse investeringen). Op het moment dat samenwerkingsverbanden
tot stand zijn gebracht, is ondersteuning door een TWA minder
noodzakelijk en kan deze op een andere plek worden ingezet. Dit leidt
duurzaam tot een flexibele organisatie en een efficiënte inzet van
personeel en draagt bij aan het behalen van de algemene
beleidsdoelstelling op het gebied van economische betrekkingen en
handelsbevordering.
Vraag 295
Denkt de regering de afhandeling van een mvv-aanvraag voor het eind
van dit jaar te hebben teruggebracht tot drie maanden? Zo nee, wanneer
denkt de regering de verplichting uit het Hoofdlijnenakkoord te
realiseren om zo spoedig mogelijk tot een snelle afhandeling van
mvv-aanvragen te komen?
Antwoord
Voor alle mvv-aanvragen geldt het streven deze binnen een termijn van
drie maanden af te doen. Echter, de omstandigheden in landen van
herkomst, waar identiteitsonderzoek moet plaatsvinden, kunnen leiden
tot vertraging in de behandeltermijn. Op het overgrote deel van de
mvv-aanvragen, die nu in behandeling worden genomen, wordt evenwel
binnen drie maanden beslist.
Vraag 296
Wanneer wordt de Visumwet naar verwachting bij de Kamer ingediend?
Worden de kritiek en aanbevelingen van het rapport van de Algemene
Rekenkamer Visumverlening in Schengenverband meegenomen bij de
inrichting van het Nieuwe Visum Informatie Systeem?
Antwoord
Het streven is erop gericht om begin 2004 een voorstel van wet aan de
Raad van State voor te leggen voor advies. Als het advies van de Raad
niet tot een ingrijpende heroverweging leidt, kan de Kamer kort na het
eerstvolgende zomerreces een voorstel van wet tegemoet zien. De
kritiek en aanbevelingen van het rapport van de Algemene Rekenkamer
zullen bij de inrichting van het Nieuwe Visum Informatie Systeem
worden meegenomen.
Vraag 297
Hoe zal ervoor gezorgd worden dat individuele ambtsberichten binnen de
daarvoor geldende termijn aangeleverd zullen worden? Op welke termijn
verwacht de regering dat dit zal gebeuren?
Antwoord
De voortgang in de productie van individuele ambtsberichten wordt
bewaakt en gecontroleerd aan de hand van het gecomputeriseerde
PAM-systeem (Procesbewaking asiel- en migratiezaken). Indien termijnen
worden overschreden, geeft het systeem dit aan. In het algemeen worden
individuele ambtsberichten aangeleverd binnen de termijn die daarvoor
staat. Vertragingen kunnen echter optreden wanneer de
veiligheidssituatie in een land onderzoek voor kortere of langere
termijn niet mogelijk maakt. Zo is onderzoek in Irak en Liberia
momenteel in het geheel niet mogelijk en in bijvoorbeeld Afghanistan
en Ivoorkust slechts op zeer beperkte schaal uitvoerbaar. Ook komt het
voor dat de te onderzoeken vragen zo complex zijn, bijvoorbeeld bij
"1F" (vermeende oorlogsmisdaden), dat er meer tijd nodig is dan de
gestelde termijn.
Vraag 298
Wat is de financiële bijdrage van Nederland aan de Hoge Commissaris
voor de vluchtelingen UNHCR in 2003 en wat zal deze per jaren 2004 tot
en met 2007 zijn?
Antwoord
De niet geoormerkte vrijwillige bijdrage aan UNHCR voor 2003 bedraagt,
40,9 mln EURO. Voor 2004 is reeds eenzelfde bedrag toegezegd. Het is
de verwachting dat deze bijdrage de komende jaren op hetzelfde niveau
gehandhaafd zal worden. Voor de geoormerkte humanitaire bijdrage is
met UNHCR overeengekomen dat deze bijdrage in US dollars plaatsvindt.
In 2003 heeft UNHCR een geoormerkte humanitaire bijdrage van USD 12.8
miljoen ontvangen. De geoormerkte humanitaire bijdrage voor de komende
jaren is afhankelijk van de noden en de kwaliteit van het programma
dat in de desbetreffende gebieden wordt uitgevoerd.
Vraag 299
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de invulling van de normen
met betrekking tot gedetineerdenbegeleiding? Wanneer zal er een
evaluatie plaats vinden om te bezien of aanscherping van de normen
nodig is?
Antwoord
In de brief van 18 oktober 2001 (TK 25203, nr. 15) is de Tweede Kamer
geïnformeerd over de wijze waarop invulling is gegeven aan de nieuwe
normen met betrekking tot gedetineerdenbegeleiding die naar aanleiding
van de Ronde Tafel Conferentie gedetineerdenbegeleiding (4 oktober
2001) zijn ingevoerd per 1 januari 2002. Voor de hierbij ingevoerde
nieuwe maatregelen verwijs ik graag naar wat ik in deze brief hierover
heb gezegd. Een evaluatie is op dit moment nog niet voorzien.
Vraag 300
Hoe wordt ervoor gezorgd dat bezwaar- en beroepszaken binnen de
gestelde termijnen worden afgehandeld? Per wanneer wordt deze
doelstelling bereikt?
Antwoord
In de praktijk is gebleken dat bezwaarzaken op consulair terrein in
het algemeen niet binnen de gestelde termijnen van de Algemene wet
bestuursrecht(Awb) kunnen worden afgehandeld. Dit komt onder meer
omdat nadere onderzoeken meestal in het buitenland dienen plaats te
vinden, hetgeen veel tijd vergt. Voorts wordt hard gewerkt aan het
reduceren van achterstanden uit het verleden. Eind 2003 zal de
hoeveelheid in behandeling zijnde bezwaarschriften ongeveer 1750 zaken
bedragen. De inspanningen zijn erop gericht deze werkvoorraad versneld
te verkleinen, zodat de Awb-termijnen zo veel als mogelijk aangehouden
kunnen worden. Een prognose wanneer deze wettelijke termijnen volledig
kunnen worden nageleefd, is niet te geven, omdat de instroom van
nieuwe bezwaarschriften een onzekere factor vormt alsook het dikwijls
benodigde onderzoek in het buitenland nu eenmaal tijdrovend is.
De afhandeling van beroepszaken behoort tot de competentie van de
verschillende rechtbanken. Overigens slaagt Buitenlandse Zaken er
doorgaans in verweerschriften op tijd in te dienen zodat de procedures
voor de rechtbanken geen vertraging oplopen.
Vraag 301
"Een goed verloop van het Nederlandse EU-voorzitterschap op het gebied
van migratie". Hoe definieert de regering het begrip "goed verloop",
en hoe zal dit achteraf te toetsen zijn?
Antwoord
Vanuit de Europese agenda en nationale beleidsoverwegingen, zoals
onder meer neergelegd in het Hoofdlijnenakkoord, zal Nederland tijdens
het Nederlandse EU-voorzitterschap accent leggen op onder andere
verdere uitbouw van de ruimte van vrijheid, veiligheid en
rechtvaardigheid (zie ook hoofdstuk 2 van de Staat van de Europese
Unie 2004). Migratie is één van de onderwerpen die onder de ruimte van
vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid valt. In samenwerking met de
ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken enerzijds en de
Europese Commissie en het Ierse EU-voorzitterschap anderzijds zijn
inmiddels de nodige voorbereidingen in gang gezet, onder meer met het
oog op invulling van het JBZ-deel van het Iers-Nederlands programma.
Voor een nauwkeurig beeld van hetgeen het Nederlandse
EU-voorzitterschap te wachten staat op het gebied van migratie, geldt
dat de resultaten van het huidige Italiaanse en het komende Ierse
voorzitterschap moeten worden afgewacht. In oktober 2004 zal het vijf
jaar geleden zijn dat de Europese Raad het Tampere-actieprogramma voor
het JBZ-beleid opstelde. Het ligt in de rede in 2004 tijdens het Ierse
en zeker ook het Nederlandse voorzitterschap de balans op te maken van
het Tampere-actieprogramma en, ook op het gebied van migratie, te
bezien tot welke nadere stappen dit zal leiden. Zo dient op het gebied
van migratie een omslag teweeg worden gebracht van minimum
harmonisatie naar een daadwerkelijk gemeenschappelijk beleid. In de
loop van 2004 zal dan ook een duidelijker beeld ontstaan over de
invulling van het Nederlandse EU-voorzitterschap op het gebied van
migratie, alsmede over de evaluatie hiervan.
Vraag 302
Welke landen zijn gekozen als prioriteitslanden in het kader van het
Internationaal Cultuurbeleid?
Antwoord
Het Internationaal cultuurbeleid geeft thans prioriteit aan de
volgende landen.
- de lidstaten van de EU en de landen die de komende jaren zullen
toetreden tot de EU, met bijzondere aandacht voor : de Bondsrepubliek
Duitsland, Frankrijk, Hongarije, Tsjechië, het Verenigd Koninkrijk en
Vlaanderen.
- Canada, Egypte, Indonesië, Japan, Marokko, de Russische Federatie,
Suriname, Turkije, de Verenigde Staten en Zuid-Afrika.
Vraag 303
Zullen in de Poolse stad Gdansk in juni 2004 "Holland Dagen" worden
gehouden? Zo ja, wat is het karakter van die dagen? Is de organisatie
daarvan niet bij uitstek een aangelegenheid die door het Dom
Holenderski in Gdansk zou kunnen worden uitgevoerd? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord
In Gdansk zijn inderdaad voor 2004 Nederlandse Dagen gepland. De
Nederlandse Ambassade organiseert elk jaar in verschillende Poolse
steden (naast Gdansk bijvoorbeeld ook Kraków en Poznan) Nederlandse
Dagen, die voor het overgrote deel door het Nederlandse bedrijfsleven
worden gesponsord. Hoewel het programma van dergelijke evenementen
breed van opzet is (inclusief culturele activiteiten), zijn de
doelstellingen primair commercieel.
De logistieke voorbereiding en uitvoering van de Nederlandse Dagen in
Gdansk wordt uitbesteed, waarvoor vanzelfsprekend een tender wordt
uitgeschreven. Dom Holenderski heeft een uitnodiging ontvangen om op
deze tender in te schrijven, evenals bijvoorbeeld de Nederlands-Poolse
Kamer van Koophandel.
Vraag 304
Heeft Koningin Beatrix in 1999 een bezoek gebracht aan het toen in
aanbouw zijnde Dom Holenderski in Gdansk? Op welke wijze heeft de toen
getoonde belangstelling tussen 1999 en 2003 geresulteerd in
betrokkenheid van de Nederlandse regering bij het bevorderen van de
culturele contacten tussen de regio Gdansk en Nederland via het Dom
Holenderski?
Antwoord
Hare Majesteit bracht in juli 1997 een bezoek aan het Dom Holenderski
(in oprichting) in Gdansk. Het heeft vervolgens nog jaren geduurd voor
het Dom Holenderski werkelijk operationeel werd. Van het door de
Ambassade inschakelen van het Dom Holenderski bij het bevorderen van
de culturele contacten tussen de regio Gdansk en Nederland kon
derhalve nauwelijks sprake zijn.
Voor het bevorderen van de culturele contacten tussen de regio Gdansk
en Nederland staat de regering een aantal middelen ter beschikking,
waarvan het inschakelen van particuliere instellingen zoals het Dom
Holenderski er slechts één is. De betrokkenheid van de regering bij
het wel en wee van het Dom Holenderski heeft zich vooral geuit in
de pogingen van de Ambassade in Warschau het Dom Holenderski waar
mogelijk en opportuun bij te staan in het oplossen van de
aanloopproblemen.
Vraag 305
Kan de volgende uitspraak van de voormalige ambassadeur in Polen
Georges-Albert Wehry in NRC-Handelsblad van 27 december 2003 worden
onderschreven: "Behalve het Institut Néerlandais in Parijs heeft
Nederland nergens ter wereld zo'n decoratieve representatie op een
fantastische plek in een mooie stad als Gdansk"? Zo ja, welke
consequenties verbindt de regering hieraan?
Antwoord
Het Dom Holenderski kan niet worden vergeleken met het Institut
Néerlandais in Parijs of met andere Nederlandse vertegenwoordigingen
in het buitenland. Waar het Dom Holenderski een particulier initiatief
betreft, geldt dat vanzelfsprekend niet voor Nederlandse culturele
instituten zoals het Institut Néerlandais.
Een en ander neemt niet weg, dat het Dom Holenderski inderdaad op een
bijzonder aantrekkelijke plek gevestigd is. Zoals reeds aangegeven in
de beantwoording van de eerdere vragen ter zake van de leden Wilders
en Rijpstra (vergaderjaar 2003-2004, nr. 94) zal de regering dan ook
waar opportuun samenwerken met het Dom Holenderski bij het vormgeven
van culturele evenementen.
Vraag 306
Hoe ondersteunen de ontwikkelingen in de bedrijfsvoering
resultaatgericht werken (VBTB)?
Antwoord
De ontwikkelingen in de bedrijfsvoering ondersteunen belangrijke
kenmerken van VBTB, zoals de keuze voor het beleid als primaire
invalshoek, het toenemende belang van een transparante bedrijfsvoering
en resultaatgericht management. De ontwikkeling richting een
mededeling bedrijfsvoering en de ontwikkelingen om de audit functie
binnen het ministerie conform het "kwaliteitsplan audit-functie
Rijksoverheid" vorm te geven illustreren dit in het bijzonder.
Een resultaatgerichte werkwijze maakt het noodzakelijk regelmatig stil
te staan bij de vraag of doelstellingen haalbaar en dus uitvoerbaar en
meetbaar zijn. Daarbij dient nagegaan te worden of de bedrijfsvoering
de realisatie van doelstellingen (het beleid) voldoende ondersteunt.
Belangrijke bottlenecks worden aan de orde gesteld in de
bedrijfsvoeringsparagraaf in begroting en verantwoording. Een
risicoanalyse vormt hiervoor de basis. Het streven is de
bedrijfsvoeringsparagraaf in de verantwoording meer en meer de vorm te
geven van een `in control' statement.
Vraag 307
Is de regering zich bewust van het risico dat de inzet van personeel
voor monitoring en evaluatie (en dus niet voor beleidsontwikkeling en
-uitvoering) afbreuk kan doen aan de kwaliteit en zorgvuldigheid van
het eigenlijke beleid, zeker in tijden van verdere bezuinigingen en
budgettaire krapte? Gegeven dit risico, welke inzet van personeel voor
monitoring en evaluatie acht de regering optimaal?
Antwoord
Monitoring en evaluatie heeft een functie bij het bepalen in welke
mate doelen worden / zijn gehaald en vervult een belangrijke functie
bij het aanpassen van beleid of het formuleren van nieuw beleid.
Monitoring en evaluatie maakt integraal onderdeel uit van de
beleidscyclus en is daarom een lijnverantwoordelijkheid. Het in de
vraag genoemde risico wordt voorkomen zolang de baten van onderzoek
(baten in termen van: extra inzicht in doelmatigheid en
doeltreffendheid) opwegen tegen de kosten. Zoals ook in de Regeling
Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek wordt onderschreven, is
evalueren immers niet een doel op zich. Een meer resultaatgerichte
wijze van werken vergt wel extra investeringen in de opbouw van
planning-, monitoring- en evaluatiecapaciteit binnen posten en
directies.
Vraag 308
Welke expertise en mankracht vraagt het voor een "resultaatgericht
werkende organisatie" om goede verantwoording af te leggen?
Antwoord
Managers die getraind zijn in resultaat gericht sturen zijn nodig om
een resultaatgerichte organisatie te krijgen die in staat is goede
verantwoordingen af te leggen. Ook dient er aandacht te zijn voor de
integratie van beleid en beheer. Naast expertise, kennis en een
resultaatgerichte cultuur, dient de integraal manager de instrumenten
te bezitten om invulling te kunnen geven aan zijn
verantwoordelijkheden. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft
enkele jaren geleden het instrument van de jaarplancyclus
geïntroduceerd. De laatste jaren is veel energie gestoken in het
VBTB-proof maken van de jaarplancyclus. Op basis van het jaarplan
kunnen afspraken worden gemaakt tussen lijnchef en medewerker om de
gestelde doelen en resultaten te behalen. Door dit in het
functieprofiel op te nemen kan tijdens functionerings- en
beoordelingsgesprekken regelmatig terugkoppeling plaatsvinden.
Eventuele ontwikkelpunten zijn aanknopingspunten voor training en
opleiding.
Vraag 309
Kan de regering aangeven wat het beslag is dat het verzamelen van
prestatiegegevens en het ontwikkelen van prestatie-indicatoren legt op
het apparaat van het ministerie van Buitenlandse Zaken?
Antwoord
Er wordt hard gewerkt om de organisatie van Buitenlandse Zaken steeds
resultaatgerichter te maken. Prestatiemeting, dat hier een element van
is, is nog in ontwikkeling. Eén en ander maakt integraal onderdeel uit
van de begrotings- en jaarplancyclus waardoor het beslag op de
organisatie moeilijk kwantificeerbaar is. Een aantal
organisatieonderdelen biedt ondersteuning bij dit proces: de directie
FEZ biedt ondersteuning bij en houdt toezicht op het herformuleren van
doelen en de resultaatgerichtere sturing hierop. Daarnaast bestaat een
tijdelijke projectgroep Planning, Monitoring en Evaluatie in het leven
geroepen die mede ondersteuning geeft bij het proces om te komen tot
prestatiemeting binnen het domein van ontwikkelingssamenwerking. In
dit verband zijn het nieuwe waarderingssysteem en het nieuwe
beleidsinformatiesysteem belangrijke instrumenten die behulpzaam zijn
bij de informatievoorziening rondom prestatiemeting. Het ontwikkelen
van prestatie-indicatoren en verzamelen van prestatiegegevens het
vergt een extra inspanning van het apparaat.
Vraag 310
Hoe wordt de verantwoording die wordt afgelegd door donororganisaties
gecontroleerd? Wordt hierbij uitgegaan van het jaarverslag van de
betreffende organisatie? Welke controle wordt er uitgeoefend op het
jaarverslag?
Antwoord
Met donororganisaties worden in de begroting de organisaties bedoeld
die zich in de donorlanden op overheidsniveau bezig houden met
ontwikkelingssamenwerking (BZ in Nederland en bijvoorbeeld DfID in het
VK). Iedere donororganisatie, in deze betekenis, legt verantwoording
af aan het eigen parlement. Het jaarverslag is één van de middelen om
verantwoording af te leggen. De controle is dus in handen van de
nationale parlementen in de landen van de donororganisaties zelf.
Nederland heeft hier geen directe rol in.
Met betrekking tot de prestaties op het gebied van harmonisatie zullen
donoren elkaar in de toekomst via twee DAC-instrumenten voor peer
review wél de maat nemen.
1. In de reguliere DAC peer review, waarin het OS-beleid en
-uitvoering van één donor centraal staat, zal ook harmonisatie
onderwerp van review worden.
2. De zogenaamde Joint Country Learning & Assessments (JCLA),
waarin de prestaties van de donoren in één specifiek OS-land centraal
staan, zal in 2004 in het teken staan van harmonisatie.
Nederland zal deelnemen aan de reguliere peer review van Frankrijk en
zal actief deelnemen aan één van de JCLA's, als reviewer en
gereviewde.
Vraag 311
Op welke wijze is respectievelijk wordt de motie van der Laan c.s.
over scheiding van kerk en staat betrokken bij de Conventie
respectievelijk de Intergouvernementele Conferentie?
Antwoord
Het debat over de vraag of een verwijzing naar een specifieke
religieuze grondslag, in het bijzonder de Joods-Christelijke waarden,
dient te worden opgenomen in de pre-ambule van het grondwettelijke
verdrag is thans nog volop gaande in de IGC. Op dit punt zijn de
lidstaten verdeeld, waarbij sommige lidstaten (bijvoorbeeld Frankrijk
en Belgie) zich verzetten tegen opname van een verwijzing naar de
joods-christelijke waarden, terwijl andere lidstaten (met name Polen
en Spanje, maar ook Italie, Portugal en een aantal toetreders) zich
juist een warm voorstander betonen van een dergelijke verwijzing.
De Minister-President heeft tijdens de opening van de IGC op 4 oktober
en tijdens de onderhandelingszitting op niveau van leden van de
Europese Raad in oktober jl. aangegeven dat een verwijzing naar de
joods-christelijk waarden in de pre-ambule gerechtvaardigd is omdat
deze daardoor evenwichtiger wordt, gezien de opgenomen verwijzing naar
humanistische waarden.
Met betrekking tot het artikel over kerken, religieuze verenigingen
alsmede levensbeschouwelijke en niet-confessionele organisaties
(artikel I-51) heeft de regering in de Conventie gepleit voor het
schrappen van het derde lid, waarin gesproken wordt over de dialoog
met kerken en organisaties. De regering meent dat deze dialoog al
bevredigend wordt beschreven in artikel I-46 betreffende een dialoog
van de Unie-instellingen met het maatschappelijk middenveld. Dit
amendement heeft echter weinig weerklank gekregen en wijziging van
artikel I-51 is thans niet aan de orde in de IGC.
Vraag 312
"Hoe wordt invulling gegeven aan de motie- van der Laan c.s. over de
vergaderlocaties van het Europees Parlement?"
Antwoord
Het protocol bij het Verdrag van Amsterdam bepaalt dat het Europees
Parlement (EP) zijn zetel heeft in Straatsburg voor de twaalf
maandelijkse voltallige zittingen. Dit kan alleen bij
verdragswijziging (en dus met unanimiteit) gewijzigd worden. In de
Conventie is door verschillende vertegenwoordigers van het EP
voorgesteld om het EP de bevoegdheid te geven zijn eigen zetel te
kiezen. Ook de Nederlandse regeringsvertegenwoordiger heeft hiervoor
op informele wijze aandacht gevraagd.
In de Conventie bleek echter, ondanks een substantiële presentie van
EP-leden, onvoldoende draagvlak voor een dergelijke verdragswijziging.
Van de kant van de regeringsvertegenwoordigers kwam tijdens de
Conventie weinig steun voor het voorstel. Door de
EP-vertegenwoordigers is dit punt niet meer ingebracht bij de
onderhandelingen in de IGC.
Hoewel de regering positief staat tegenover de strekking van de motie
van der Laan c.s., acht de regering een dergelijke wijziging gezien
het krachtenveld in de IGC niet kansrijk en richt zij zich op andere
prioriteiten. In de toekomst zal de regering op gepaste wijze aandacht
blijven vragen voor het in de motie Van der Laan verwoorde standpunt,
indien de kwestie van de zetel van het EP aan de orde is.
Vraag 313
In de motie-De Graaf c.s. (28 600 V, nr. 37) wordt de regering
gevraagd om een duurzaam inkoopbeleid te gaan voeren dat gebaseerd is
op internationaal erkende milieunormen en de normen van de
Internationale Arbeidsorganisatie. Op welke wijze wordt dit beleid
vormgegeven? Welke nieuwe maatregelen zijn getroffen sinds deze motie
door de Tweede Kamer is aangenomen? Is het juist dat door het
ministerie van Defensie zelfs nog geen begin is gemaakt met het in
deze motie gevraagde proefproject voor het duurzaam inkopen van
dienstkleding en uniformen? Zo nee, welke maatregelen zijn dan
getroffen in het kader van dit proefproject? Worden bij de inkoop van
dienstkleding door het ministerie van Defensie inmiddels de normen
zoals verwoord in relevante ILO-conventies standaard opgenomen zijn in
het programma van eisen? Zo neen, waarom niet? Is de regering bereid
een stappenplan voor de uitvoering van de motie-De Graaf c.s., en in
het bijzonder over de vormgeving van het proefproject bij Defensie,
naar de Kamer te sturen? Is de regering bereid om voor de uitvoering
van deze motie in overleg te treden met organisaties als de Schone
Kleren Campagne en de Stichting Onderzoek Multinationale
Ondernemingen? Zo nee, waarom niet? Waarom heeft het ministerie van
Economische Zaken nog geen plan van aanpak voor een verantwoord
inkoopbeleid ontwikkeld? Hoe verhoudt dit gegeven zich tot de motie-De
Graaf c.s.?
Antwoord
Bij de begrotingsbehandeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken
voor het jaar 2003 is de Kamer bij het indienen van de motie - Th.C.
de Graaf c.s. over een duurzaam inkoopbeleid (28600-V, nr. 37) erop
gewezen dat de heer De Graaf met deze motie bij Buitenlandse Zaken
deels aan het verkeerde adres is. De Kamer is gewezen op de
schriftelijke beantwoording van de vragen over de Memorie van
Toelichting van het ministerie van Economische Zaken. In dit antwoord
is toegezegd, een werkgroep in te stellen die de inkoop van
dienstkleding, op basis van maatschappelijk verantwoord ondernemen,
gaat onderzoeken. Hierbij wordt de kanttekening geplaatst dat de
uitvoering van deze motie gekoppeld is aan de ruimte die de Europese
Commissie biedt aan het stellen van sociale criteria bij
inkoopopdrachten van de Nederlandse overheid. De aanbestedingsregels
van de Europese Commissie geven geen mogelijkheden om kandidaten van
overheidsopdrachten te selecteren op de wijze waarop de producten
geproduceerd zijn. Op dit moment kunnen alleen criteria gehanteerd
worden die betrekking hebben op de materiële samenstelling van de
producten (bijv. de hoeveelheid cadmium, energiebehoefte en
economische levensduur). Door de Staatssecretaris van Economische
Zaken zult u binnenkort geïnformeerd worden over een plan van aanpak
over duurzaam inkoopbeleid bij de rijksoverheid. Wat uw vragen
aangaande het inkoopbeleid van het ministerie van Defensie betreft,
wordt verwezen naar het betreffende ministerie.
Vraag 314
Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel ter goedkeuring van het
Unidroit-verdrag tegemoet zien? Op welke wijze draagt Nederland bij
aan de bescherming van culturele goederen in landen buiten de EU?
Antwoord
Verwezen wordt naar de brief van de Staatssecretaris van Cultuur van 3
november 2003 `Meer dan de som, beleidsbrief cultuur 2004-2007 (TK
28989, nr. 3). Hierin wordt aangegeven dat de staatssecretaris van
Cultuur de Kamer voor de zomer van 2004 zal informeren over de
uitkomsten van het aangekondigde onderzoek naar de juridische
consequenties van het Unidroit-verdrag uit 1995. Of Nederland partij
zal worden bij het verdrag is mede afhankelijk van de uitkomsten van
dit onderzoek.
Ten aanzien van de bescherming van culturele goederen in landen buiten
de EU wordt eveneens verwezen naar de staatssecretaris van Cultuur,
die hiervoor de verantwoordelijke bewindspersoon is. In de hierboven
aangehaalde brief van 3 november wordt opgemerkt dat zij een
wetsvoorstel voorbereidt om de internationale illegale handel in
cultuurgoederen beter te kunnen bestrijden. Dit voorstel is bedoeld om
het eerste protocol bij het verdrag van Den Haag inzake de export van
cultuurgoederen uit bezet gebied te effectueren. Tevens wordt
opgemerkt dat de wenselijkheid tot ratificatie van het Unesco-verdrag
uit 1970 afhankelijk zal zijn van de lijn die gekozen wordt ten
aanzien van het Unidroit-verdrag. Het Unesco-verdrag uit 1970 is
bedoeld om de onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van
culturele goederen te verbieden. Een belang van ratificatie van het
1970 verdrag zou vooral gelegen zijn in het afgeven van het signaal
door Nederland dat het de bestrijding van illegale handel in
cultuurgoederen serieus neemt.
ppmv staat voor parts per million volume.
Ministerie van Buitenlandse Zaken