Ministerie van Buitenlandse Zaken

schriftelijke vragen over de HGIS nota 2004 - bijlage

Beantwoording schriftelijke vragen over de HGIS nota 2004 - bijlage

Vraag 1

Waarom blijft de toerekening aan ODA voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers zo hoog (ruim 194 miljoen euro in 2004), terwijl de instroom van asielzoekers in Nederland afneemt?

Antwoord

Ten tijde van het verschijnen van de HGIS-nota was er nog geen aanleiding om een lagere toerekening aan ODA voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers op te nemen. Op dit moment wordt bezien in hoeverre de lagere instroom over de eerste acht maanden van dit jaar aanleiding geeft tot het bijstellen van de raming. Dit zal worden verwerkt in de Najaarsnota.

Vraag 2

Is tot de sterke intensivering vanaf 2003 van het bedrijfslevenprogramma, vooral door middel van het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM), besloten op basis van een evaluatie van de effectiviteit van dit programma? Zo ja, welke criteria zijn hierbij gehanteerd? Kan concreet worden aangegeven welke bijdrage het PSOM levert aan de door de minister geformuleerde beleidsspeerpunten?

Antwoord

Zoals in de brief van 7 november 2002 (TK 28600 V Nr. 8) is aangegeven, is tot de uitbreiding van het PSOM programma besloten op basis van de in 2002 uitgevoerde tussentijdse evaluatie. In deze brief is nader op de bevindingen van de tussentijdse evaluatie ingegaan en op de overwegingen om het programma te intensiveren. Zoals in de brief aangegeven draagt het programma op een positieve manier bij aan de hoofddoelstelling van armoedebestrijding via het opstarten van nieuwe productieve economische activiteiten, het creëren van werkgelegenheid, inkomenseffecten en het opleiden van personeel.

Vraag 3

Op grond van welke criteria bent u van plan te gaan bepalen aan welke ODA-posten u middelen gaat onttrekken, indien de EKI-kwijtscheldingen alsnog hoger uitvallen?

Antwoord

De passage in de HGIS-nota waarnaar uw vraag verwijst betreft de taakstellende onderuitputting ODA van EUR 230 miljoen in 2003. Voor deze taakstellende onderuitputting was ten tijde van het opstellen van de HGIS-nota gekozen omdat op dat moment voor de extra EUR 300 miljoen die voor 2003 en latere jaren was geraamd, slechts voor een deel (EUR
70 miljoen) dekking was gevonden en voor het restant (EUR 230 miljoen) nog niet.

Inmiddels is duidelijk dat de EKI-kwijtschelding dit jaar niet zoals eerder geraamd EUR 300 miljoen hoger zal uitvallen. Op dit moment wordt bezien of deze taakstellende onderuitputting kan vervallen. Dit zal worden verwerkt in de Najaarsnota.

Vraag 4

Waarom wordt de inbreng van maatschappelijke organisaties niet genoemd in de opsomming van de belangrijkste beleidsaccenten van ontwikkelingsorganisaties?

Antwoord

Het belang dat wordt gehecht aan de inbreng van maatschappelijke organisaties blijkt uit paragraaf 3.2 `nieuwe accenten' waar een aparte alinea (`partnerschap') hieraan gewijd is.

Vraag 5

Kan de regering aangeven welke concrete aanwijzingen er zijn dat de verlaging van de landenbudgetten, ten bate van vooral het Stabiliteitsfonds en samenwerking met het bedrijfsleven, zal bijdragen tot een grotere effectiviteit van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid? Kan worden toegelicht in hoeverre overwegingen van financieel-technische aard een rol hebben gespeeld bij de verlaging van het landenbudget?

Antwoord

Onder andere uit de cases Afghanistan en Grote Meren blijkt dat vrede, veiligheid en stabiliteit voorwaarde zijn voor duurzame ontwikkeling. De instelling van een Stabiliteitsfonds op het gebied van vrede, veiligheid en ontwikkeling verhoogt de effectiviteit van het Nederlandse OS-beleid. Ontwikkelingssamenwerking is ook gebaat bij een grotere rol van het bedrijfsleven. Armoedebestrijding lukt niet zonder het scheppen van productieve werkgelegenheid alsmede het bevorderen van handel en investeringen.

De verlaging van de landenbudgetten, en ook andere programma's, vloeit maar ten dele voort uit de bovenstaande prioritering. Evenzeer van invloed zijn de concentratie op landen en sectoren, de lagere BNP-groei en het inpassen in de begroting van hogere EKI-ramingen.

Vraag 6

De thema's gender en ownership worden niet of nauwelijks expliciet genoemd, welke plaats nemen deze thema's in het ontwikkelingsbeleid in en op welke wijze wordt aan deze thema's invulling gegeven?

Antwoord

Het thema gender is één van de dwarsdoorsnijdende thema's in het ontwikkelingsbeleid. Voor de succesvolle uitvoering van ontwikkelingsactiviteiten is aandacht voor gender een succesbepalende factor. Dit geldt in het bijzonder voor de gekozen thema's HIV/Aids en reproductieve rechten. Er bestaat een relatie tussen de aanpak van de pandemische verspreiding van HIV/Aids enerzijds en reproductieve rechten, de rolpatronen en machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen, en jongens en meisjes in samenlevingen anderzijds. Voor water- en milieuprogramma's is eveneens adequate kennis en inzet op het punt van genderverhoudingen van groot belang.

Vraag 7

Kan de regering aangeven in hoeverre globalisering invloed heeft op de verschillende beleidskeuzes ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking?

Antwoord

Realisering van de Millennium Development Goals is onmogelijk vanuit ontwikkelingssamenwerking alleen. De grensoverschrijdende, zo niet mondiale aspecten van onderwerpen als vrede en veiligheid, HIV/aids, milieu en water, handel en investeringen zijn hier een voorbeeld van. Dat verklaart de accenten van de regering op een geïntegreerd buitenlands beleid, coherentie, duurzame ontwikkeling, de rol van het bedrijfsleven als partner in ontwikkelingsprocessen en een regionale benadering. Als armste werelddeel verdient Afrika extra aandacht in de strijd tegen onder meer honger, ziekte, conflict, natuurdegradatie en ongelijkheid.

Vraag 8

Kan het oorzakelijk gelegde verband tussen de tegenvallende economische groei en de afname van de bilaterale landenbudgetten en de doorwerking hiervan in financieel / budgettair opzicht inzichtelijk worden gemaakt?

Antwoord

De tegenvallende economische groei heeft geleid tot een vermindering van de stijging van ODA met EUR 272 miljoen in 2004 oplopend tot EUR
320 miljoen in 2007. Samen met de hogere EKI-raming (300 miljoen per jaar extra) bedraagt de afname van de buiten EKI besteedbare ODA zelfs EUR 572 mln oplopend tot EUR 620 mln. Cumulatief is dat een bedrag van EUR 2,35 miljard over deze kabinetsperiode.

De landspecifieke sectorale budgetten zijn zoals blijkt uit de toelichtingen bij beleidsartikel 6 in de begroting van Buitenlandse Zaken en de Nota van Wijziging op de begroting verlaagd met EUR 249 miljoen in 2004, EUR 323 miljoen in 2005, EUR 351 miljoen in 2006 en verder. Daar staat een verhoging tegenover op het gebied van milieu / water, basic education en verbetering ondernemingsklimaat van EUR 4 miljoen in 2004, EUR 24 miljoen in 2005, EUR 154 miljoen in 2006 en EUR 314 miljoen in 2007 en verder. Hieruit blijkt dat per saldo sprake is van een verlaging met EUR 245 miljoen in 2004, EUR 299 miljoen in
2005, EUR 197 miljoen in 2006 en EUR 37 miljoen in 2007 en verder. Cumulatief is dat een verlaging van EUR 778 miljoen, oftewel circa eenderde van de verlaging van het totale buiten EKI besteedbare ODA budget.

De rest van de verlaging is gevonden op andere delen van de begroting waaronder het afromen van de in vorige jaren nog op het beleidssubartikel 6.3 macro georiënteerde programmahulp "geparkeerde" groei van het ODA-budget en het daadwerkelijk verlagen van de geplande uitgaven voor macro georiënteerde programmahulp met ca. EUR 100 miljoen per jaar. Zonder deze maatregelen kon de verlaging van het ODA-budget als gevolg van de tegenvallende economische groei niet worden opgevangen.

Vraag 9

Waarom blijven er voor samenwerking met het bedrijfsleven wel aparte landenlijsten bestaan? Welke criteria worden gebruikt voor de selectie van respectievelijk de landenlijst en het bedrijfslevenprogramma?

Antwoord

Er is sprake van een tweetal landenlijsten waarbinnen de samenwerking met het Nederlands bedrijfsleven wordt ingevuld: de ORET/Miliev-lijst en de PSOM-lijst. Beide programma's vallen onder de noemer gebonden hulp, waardoor er per definitie sprake is van een andere landenselectie. Conform afspraken die in OESO-kader zijn gemaakt, mag gebonden hulp alleen worden verstrekt aan landen die gedurende twee achtereenvolgende jaren een bruto inkomen per hoofd van de bevolking kennen dat lager is dan $ 2935,-, maar hoger dan $ 745,-, met daarbij nog een aantal uitzonderingsclausules (de zgn. Consensus).

Daarenboven geldt bij ORET/Miliev het uitgangspunt dat het instrument ook ingezet kan worden in het kader van een internationaal `level playing field'. Andere landen die gebonden hulp geven, kunnen daarmee Nederlandse exporteurs op achterstand zetten. In dergelijke gevallen, waar sprake is van een overheidsgesteunde buitenlandse concurrent, kan een Nederlandse exporteur bij FMO/NIO een subsidieaanvraag indienen, ook wanneer het land waaraan de goederen worden geleverd niet op de ORET/Miliev-landenlijst staat. (Dit laat vanzelfsprekend onverlet dat de transactie aan dezelfde eisen van ontwikkelingsrelevantie moet voldoen als in andere landen.) Hierdoor is er bij ORET/Miliev sprake van een `actieve' en een `passieve' landenlijst.

De criteria gebruikt bij het opstellen van de nieuwe partnerlandenlijst staan uitgebreid beschreven in het antwoord op vraag 118, ingediend naar aanleiding van de notitie Aan Elkaar Verplicht.

Bij de selectie van de ORET- en PSOM-lijst is uitgegaan van soortgelijke criteria, maar is er nog het criterium van relevantie voor het Nederlands bedrijfsleven aan toegevoegd.

Vraag 10

Welke mogelijkheden ziet de regering om de ontmijningsoperaties in conflictgebieden, die nu vanuit het Stabiliteitsfonds worden gefinancierd, te verhalen op de producenten van dit type wapens?

Antwoord

De regering ziet een gedeelde verantwoordelijkheid voor de ruiming van mijnen, tussen zowel de gebruiker, het slachtofferland als de internationale gemeenschap, als de beste garantie dat mijnenvelden ook daadwerkelijk worden geruimd. Het Ottawa Verdrag, dat de hoeksteen van het internationale mijnenruimingsbeleid vormt, stelt dat slachtofferlanden binnen tien jaar alle mijnenvelden dienen te hebben geruimd, en stelt tevens dat landen die "in de positie verkeren dat zij dat kunnen" ook zullen bijdragen aan de ruiming.

Vrijwel alle anti-personeel mijnen die wereldwijd nog moeten worden geruimd betreffen mijnen die zijn geproduceerd in de tijd dat de productie en het gebruik van deze wapens nog niet werd verboden in de
140 landen die zich inmiddels bij het Ottawa Verdrag hebben aangesloten. Het verantwoordelijk stellen van de producenten van destijds ligt daarom niet voor de hand. Wel blijkt dat de uitvoering van de bepalingen van het Ottawa Verdrag er inmiddels toe heeft geleid dat vele voormalige producerende en exporterende landen actieve donoren zijn geworden voor activiteiten, zoals ruiming, slachtofferhulp en het waarschuwen van de bevolking voor de aanwezigheid van mijnen.

Vraag 11

Hoe kan de Nederlandse regering het mensenrechtenbeleid verder versterken als de uitgaven voor goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw kleiner worden?

Vraag 18

Als de activiteiten ten behoeve van goed bestuur meer worden ontplooid in de landenprogramma's, welke mogelijkheden zijn er dan nog om goed bestuur te bevorderen in landen waarmee geen bilaterale OS-relatie wordt onderhouden, zoals met name in Latijns-Amerika?

Antwoord

Er is vooralsnog geen reden te veronderstellen dat de totale uitgaven voor goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw in 2004 en navolgende jaren zullen afnemen. Weliswaar wordt het daarvoor beschikbare budget op centraal niveau lager, dit betreft echter goeddeels de overheveling van vredesopbouwmiddelen naar het Stabiliteitsfonds. Voor de component goed bestuur en mensenrechten van het centrale GMV-budget is geen sprake van een substantiële verlaging.

Voor landen waarmee Nederland geen bilaterale ontwikkelingsrelatie onderhoudt, worden de middelen voor goed bestuur en mensenrechten juist verruimd, vanuit het besef dat het om uiteenlopende zaken zinvol kan zijn om snel en flexibel in te spelen op actuele ontwikkelingen in die landen.

Daarnaast houden de posten in de 35 partnerlanden de mogelijkheid om lastens gedelegeerde middelen programma's uit te voeren op het terrein van goed bestuur en mensenrechten, niet alleen binnen de gekozen sectoren, maar ook in sectoroverstijgende zin. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan ondersteuning van democratiseringsprocessen, aan de versterking van een onafhankelijke en professionele rechterlijke macht en aan de bestrijding van corruptie.

Meer in algemene zin zal de mensenrechtenbenadering van ontwikkeling naar verwachting instrumenteel zijn in het bevorderen van een agenda in partnerlanden die overheid en burgers in toenemende mate in staat stelt om wederzijdse rechten en plichten te onderkennen en te verwezenlijken waar het gaat om nationale ontwikkelingsprocessen.

Vraag 12

Op welke wijze wil de regering het vergroten van de OS-Coherentie op internationaal niveau realiseren? Op welke wijze zal de regering andere ontwikkelde landen aanzetten om in hun nationale beleid en in de onderhandelde afspraken in internationale organisaties voldoende rekening te houden met de belangen van arme landen?

Antwoord

In de notitie Aan elkaar verplicht (met name in paragraaf 5.2) en de geoperationaliseerde doelstelling 15 van de Memorie van Toelichting geeft de regering aan hoe OS-coherentie internationaal nagestreefd wordt en ook andere landen daartoe wil aanzetten in hun nationale beleid. Concrete instrumenten zijn onder meer een op initiatief van Nederland opgericht informeel EU coherentienetwerk, waarbinnen een kopgroep van gelijkgezinde ministeries van OS informatie met betrekking tot coherentiedossiers uitwisselt en samenwerking bevordert. Door een aantal gelijkgezinde landen wordt momenteel een rapportageformaat ontwikkeld voor nationale MDG-8 rapportages. OESO-landen zouden zo -- op vrijwillige basis -- gaan rapporteren over hun vorderingen mbt MDG-8 en daarmee de publieke verantwoording ten aanzien van deze `coherentiedoelstelling' vergroten. Verder wordt samengewerkt met andere ontwikkelde landen bij de ondersteuning van ontwikkelingslanden in specifieke coherentiedossiers (zoals bijvoorbeeld inzake katoensubsidies) en bij het stimuleren van beleidsgericht onderzoek over de effecten van extern beleid op ontwikkelingslanden en armoedebestrijding.

Vraag 13

Waarom wordt het Stabiliteitsfonds voor meer dan 90 procent met ODA gevuld?

Antwoord

De verwachting is dat het merendeel van de in het Stabiliteitsfonds ondergebrachte middelen inderdaad afkomstig zal zijn uit het ODA-budget. Deze verwachting is gebaseerd op de inschatting dat het merendeelvan de te financieren projecten onder ODA-uitgaven zullen vallen.

Vraag 14

De regering constateert: "De ongecontroleerde verspreiding van grote hoeveelheden goedkoop verkrijgbare conventionele wapens veroorzaakt in veel landen groot menselijk leed." Welke acties zal de regering ondernemen om naar aanleiding hiervan het grote menselijk leed van `kleine' mensen (kinderen) te verzachten?

Antwoord

Veel hedendaagse conflicten worden gevoed door de aanwezigheid van grote hoeveelheden conventionele wapens. In een aantal van deze conflicten worden kinderen als soldaat gerekruteerd en ingezet, zoals nog eens bevestigd in het rapport van de SGVN aan de VNVR en de AVVN van 30 oktober (S/2003/1053-A/58/546). Bijna 50 gewapende groepen in
15 landen maken zich aan deze praktijk schuldig. Daarnaast zijn kinderen in toenemende mate het directe slachtoffer van oorlogsgeweld.

De regering onderneemt op verschillende niveaus actie om het leed dat kinderen in gewelddadig conflict wordt aangedaan te voorkomen dan wel te verzachten. Zo ondersteunt Nederland UNICEF en het kantoor van de Speciale Vertegenwoordiger van de Secretaris Generaal van de Verenigde Naties (SVSGVN) inzake kinderen en gewapend conflict. Daarnaast wordt de Nederlandse organisatie War Child ondersteund om kinderen in diverse conflictgebieden psychosociale hulp te bieden. Ook wordt het lobby-netwerk `Coalition to Stop the Use of Child Soldiers' gefinancierd om het probleem van kindsoldaten hoger op de internationale agenda te plaatsen. Tenslotte ziet Nederland erop toe dat in diverse ontwapenings-, demobilisatie-en reïntegratieprogramma's bijzondere aandacht wordt besteed aan verschillende specifieke doelgroepen, waaronder kindsoldaten.

Vraag 15

Op welke wijze denkt de regering te kunnen controleren dat de financiële bijdragen aan internationale organisaties en NGO's daadwerkelijk kunnen en zullen leiden tot verbeterde omstandigheden van slachtoffers van conflictsituaties en/ of natuurrampen?

Antwoord

Nederland heeft met de co-sponsoring van VN-resolutie 46/182 uit 1991 de vaststelling van het mandaat van de `Emergency Relief Coordinator' (ERC) van de VN en zijn Office for the Coordination of Humanitarian Affairs' (OCHA) gesteund. OCHA coördineert de verkenning van humanitaire noden voortvloeiende uit rampen en conflicten en stelt in consultatie met andere VN-organisaties, NGO's en donoren overkoepelende hulpplannen op, zogenaamde Consolidated Appeals (CAP's). Nederland zet zich voortdurend in om de kwaliteit en reikwijdte van deze coördinatie te vergroten. Dit gebeurt door voor rampencoördinatie personeel ter beschikking te stellen aan het UN-Disaster and coordination systeem (UNDAC) en binnen het CAP-systeem te pleiten voor meer participatie van NGO's en verbetering van de onderlinge samenwerking tussen internationale organisaties. Jaarlijks wordt mede door Nederland hiertoe in Montreux een internationaal overleg georganiseerd waaraan donoren, VN-instellingen en NGO's deel nemen. Volgens de ERC vervult Nederland op dit vlak een absolute voortrekkersrol. Deze rol is van belang om de noden van slachtoffers zo adequaat mogelijk te lenigen.

Voorts wordt toezicht gehouden op de uitvoering van programma's en projecten. Deze taak wordt vervuld door ambassades en departement.

De Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie houdt toezicht. Volgend jaar is een evaluatie van de Nederlandse noodhulpinspanningen voorzien, waarbij de mate van controle op de uitvoeringskanalen een aspect van het onderzoek zal zijn. Vooruitstrevende donoren waaronder Nederland, Zweden, Denemarken, de Europese Commissie (ECHO) en Canada voeren gezamenlijke evaluaties uit waarin elkaars activiteiten onder de loep worden genomen. Ook uitvoerende organisaties doen aan zelfevaluaties.

Vraag 16

Hoe denkt de minister het gat op te vullen tussen enerzijds subsidiering van noodhulp en anderzijds de inbreng van wederopbouworganisaties in het bestaande TMF-kader?

Antwoord

Het overbruggen van de kloof tussen humanitaire hulp en wederopbouw blijft onverminderd van belang. De invoering van `TMF-Rehabilitatie' wordt gezien als een additioneel instrument voor deze overbrugging. Voor de landen die voor wederopbouwactiviteiten in het kader van TMF in aanmerking komen, bestaan conflictbeleidskaders voor humanitaire hulp. Voor deze constructie is bewust gekozen om de aansluiting op de door Nederland verstrekte humanitaire hulp te optimaliseren.

Vraag 17

Hoe verhoudt zich de sterke inzet van de regering voor opvang van vluchtelingen in de regio met de daling van de uitgaven voor de VN-vluchtelingenprogramma's in 2003 en 2004?

Antwoord

Nederland is al jarenlang één van de grootste donoren van UNHCR. Dit toont het belang aan dat Nederland traditioneel aan het werk van UNHCR hecht, maar het laat tevens zien dat andere westerse landen niet altijd in gelijke mate bereid zijn UNHCR financieel te ondersteunen. Samen met UNHCR en andere grote donoren zal Nederland zich de komende tijd voor een meer evenwichtige internationale bijdrage aan UNHCR inzetten. De niet geoormerkte vrijwillige bijdrage aan UNHCR voor 2003 bedraagt, EUR 40,9 miljoen. Voor 2004 is reeds een zelfde bedrag toegezegd. Het is de verwachting dat deze bijdrage de komende jaren op hetzelfde niveau gehandhaafd zal worden. Voor de geoormerkte humanitaire bijdrage is met UNHCR overeengekomen dat deze bijdrage in US dollars plaatsvindt. In 2003 heeft UNHCR een geoormerkte humanitaire bijdrage van USD 12.8 miljoen ontvangen. De geoormerkte humanitaire bijdrage voor de komende jaren is afhankelijk van de noden en de kwaliteit van het programma dat in de desbetreffende gebieden wordt uitgevoerd.

In 2003 en 2004 zal Nederland in totaal EUR 420.000 bijdragen voor de Conventie Plus Unit van UNHCR. Bovendien ondersteunt Nederland deze Unit in personele zin. Deze bijdragen zijn mede ingegeven door het belang dat de regering hecht aan bescherming in de regio van asielzoekers en vluchtelingen.

Vraag 19

Een deel van het budget van 'goed bestuur' wordt overgeheveld naar het op te richten Stabiliteitsfonds. Welke activiteiten worden daarbij met het geld afkomstig uit 'goed bestuur' exact gefinancierd?

Antwoord

Geen van de voor 'Goed Bestuur' bestemde middelen worden overgeheveld naar het Stabiliteitsfonds. Uit het centrale GMV-programma zal vanaf
2004 10 miljoen euro aan vredesopbouw-middelen worden ondergebracht in het Stabiliteitsfonds. Zoals bekend beoogt de regering met het Stabiliteitsfonds tot een geïntegreerde inzet van middelen (ODA/non-ODA) te komen ten behoeve van activiteiten op het snijvlak van vrede, veiligheid en ontwikkeling. Over doelen en criteria van het fonds werd Uw Kamer geïnformeerd bij brief van 3 oktober jl. (TK
29200, nr. 10).

Vraag 20

Wat bedoelt de regering met "een `basispakket' aan mensenrechten"? Waar bestaat dit basispakket precies uit? Betekent dit dat er binnen het mensenrechtenbeleid, onder andere op basis van het International Covenant on Civil and Political Rights (ICCPR) en het International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights (ICESC), prioriteit aan sommige rechten boven andere wordt gegeven?

Antwoord

Het stelsel van de universele mensenrechten vormt een ondeelbaar geheel. De regering hecht geen prioriteit aan sommige rechten boven andere. Wanneer het gaat om ondersteuning van de implementatie is het praktisch onmogelijk aan alle rechten tegelijk te werken. Met een basispakket wordt bedoeld dat in eerste instantie wordt gestreefd naar implementatie van die rechten waarvoor het realistisch is te verwachten dat overheden die zonder meer moeten kunnen verwezenlijken, zoals de vrijheid van meningsuiting en het verbod op marteling. Voor andere rechten laten de mensenrechtenverdragen het toe dat overheden op progressieve wijze werken aan de implementatie, zoals bij het recht op onderwijs. In het Nederlandse beleid kunnen dan ook per land verschillende accenten gelegd worden, echter altijd gericht op bevordering van het geheel aan mensenrechten.

Vraag 21

Op welke wijze en op welke termijn denkt de regering concreet haar streven te realiseren om de in VN-verband ontwikkelde analyse over de relatie tussen mensenrechten en ontwikkeling verder te verfijnen en te operationaliseren ten behoeve van het OS beleid? Wat houdt deze analyse precies in?

Antwoord

De regering is ervan overtuigd dat de kwaliteit van ontwikkelingsinterventies kan worden verbeterd door structureel in de analyse en programmering consequent rekening te houden met mensenrechtenkwesties. In het AIV-advies inzake "Een mensenrechtenbenadering van ontwikkelingssamenwerking" van mei jl., is bevestigd dat in het Nederlandse OS-beleid bevordering van mensenrechten al jarenlang een substantiële component, maar deze inzet is niet zichtbaar en consequent genoeg doorgevoerd.

Zoals ook aangegeven in onze beleidsreactie d.d. 13 november 2003 deelt de regering de analyse van het AIV-advies en is voornemens de komende jaren te werken aan de verdere integratie van mensenrechten in het OS-beleid. De regering verwacht veel te kunnen leren van ervaringen in VN-verband. Het kantoor van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten en UNDP hebben, op basis van de ervaringen van diverse VN-organisaties, gezamenlijk een praktische methode ontwikkeld om bevordering van mensenrechten te integreren in
ontwikkelingsactiviteiten. De Secretaris Generaal van de VN steunt deze initiatieven in het kader van zijn plannen voor VN-hervormingen de `agenda for Further Change' van 2002.

Op dit moment wordt door ons gewerkt aan een notitie/handboek `goed bestuur en mensenrechten' die naar verwachting medio 2004 gereed zal zijn. Dit handboek zal de ambassades richtlijnen bieden over de wijze waarop de mensenrechtenbenadering in het OS-beleid zal worden geïntegreerd. Verder zullen posten in hun meerjarige activiteitenplanning vanaf 2005 expliciet moeten aangeven hoe zij bevordering van mensenrechten concreet zullen integreren in de landenprogramma's.

Vraag 22

Welke doelstellingen heeft de regering in het kader van goed bestuur? Hoe wordt 'goed bestuur' gemeten of beoordeeld?

Antwoord

In het kader van de bilaterale ontwikkelingssamenwerking stelt Nederland zich ten doel in alle partnerlanden verbetering van bestuur tot hoeksteen van het beleid te maken, omdat zonder goed bestuur geen uitzicht bestaat op duurzame ontwikkeling.

Een recente Wereldbankstudie geeft een geactualiseerde set van indicatoren, die beogen de kwaliteit van het bestuur op vier meetmomenten weer te geven. In dit onderzoek is het begrip bestuur ("governance") onderverdeeld in 6 dimensies:


- inspraak en het afleggen van rekenschap


- politieke stabiliteit en afwezigheid van geweld


- effectiviteit van de overheid


- kwaliteit van regelgeving


- suprematie van de wet


- corruptiebeheersing

Bezien wordt nog in hoeverre in het bilaterale beleid gebruik kan worden gemaakt van deze of vergelijkbare dimensies. Daarbij wordt onderkend dat knelpunten in het bestuur veelal landenspecifiek zijn en de nationale prioriteitsstelling daarmee evenzeer. Indicatoren om vooruitgang te meten, zullen dan ook steeds rekening moeten houden met deze landenspecifieke context.

Vraag 23

Welke middelen en methoden zet de regering in voor de door de regering gewenste versterking van democratie, goed bestuur en mensenrechten in Midden- en Oost-Europa en de bevordering van de civil society, gezien de voor 2004 voorziene bezuiniging op het Matra-programma?

Antwoord

De voor 2004 voorziene bezuiniging op het Matra-programma is 5% ten opzichte van het voor 2003 beschikbare budget. Aangezien acht van de Matra-landen per 1 mei 2004 zullen toetreden tot de EU, zal de lopende Matra-samenwerking in deze nieuwe lidstaten gedurende de eerste drie jaren na toetreding worden uitgefaseerd. Strategische samenwerking en coalitievorming met deze nieuwe lidstaten in de uitgebreide Europese Unie zullen worden ondersteund met de financiering van trainingen, uitzending van (ex-) ambtenaren en stages.

Naarmate de uitfasering vordert zal ondanks de bezuiniging ruimte ontstaan voor intensivering van de samenwerking met kandidaat-lidstaten Bulgarije, Roemenië en Turkije. Zo zal de pre-accessiesamenwerking met deze landen al in 2004 worden opgevoerd. Daarnaast zal ook enige ruimte ontstaan voor de intensivering van het 'burenbeleid', waarbij in eerste instantie wordt gedacht aan de oosterburen van de uitgebreide EU, te weten Rusland, Oekraïne en Belarus.

Vraag 24

De uitgaven voor de bevordering van goed bestuur, mensenrechten en versterking van capaciteit en instituties, die volgens de regering in alle partnerlanden leidraad zijn, dalen in 2004 met 18 miljoen euro, terwijl meer activiteiten voor goed bestuur onder de landenprogramma's gaan vallen. Kan de minister aangeven om welk bedrag dit gaat en welke concrete activiteiten dit betreft?

Antwoord

Als gevolg van de notitie "Aan Elkaar Verplicht" zal er in de partnerlanden sprake zijn van een heroverweging betreffende de keuze van de sectoren. Het is nog niet duidelijk welke gevolgen deze heroverweging heeft voor de bestaande sectoren. Het totaalbudget dat in 2004 uiteindelijk zal worden ingezet voor goed bestuur in de landenprogramma's kan derhalve niet op voorhand worden genoemd. Wel is duidelijk dat goed bestuur en mensenrechten niet alleen binnen de gekozen sectoren dienen te worden bevorderd, maar ook en met name op sectoroverstijgend niveau. Bijvoorbeeld de ondersteuning van democratiseringsprocessen, de versterking van een onafhankelijke rechterlijke macht en de bestrijding van corruptie.

Vraag 25

Als de samenwerking tussen de Europese Unie en haar buren moet worden gevoerd "op basis van gedeelde waarden", welke waarden zijn dat dan en in hoeverre worden die door Europa's buren daadwerkelijk in praktijk gebracht?

Antwoord

De preambule van het ontwerp grondwettelijk verdrag van de Europese Unie waarover in de Intergouvernementele Conferentie wordt onderhandeld, verwijst naar het karakter van de Unie als waardengemeenschap. In het bijzonder worden de culturele, religieuze en humanistische waarden van Europa genoemd.

Opname van het Handvest Grondrechten binnen de verdragsstructuur en de mogelijkheid van toetreding van de Unie tot het EVRM past bij het streven van de regering naar verdere versterking van de Unie als waardengemeenschap.

Europese samenwerking op basis van gedeelde waarden betekent ook dat de Unie actief bijdraagt aan opbouw van rechtstaat, democratie en mensenrechten in buurlanden. Deze waarden zijn onderdeel van de politieke Kopenhagen-criteria waaraan nieuwe Lidstaten moeten voldoen alvorens zij toetreden tot de Europese Unie.

Bij opening van de onderhandelingen is vastgesteld dat de tien landen die nu zullen toetreden tot de Unie op dat moment voldeden aan de politieke Kopenhagen-criteria. De regering meent met de Commissie dat dit het geval is (zie Commissierapporten november 2003). De regering zal alert blijven op het voldoen aan de politieke Kopenhagen-criteria, ook voor wat betreft de andere kandidaten.

Vraag 26

Is het waar dat de financiering van de International Planned Parenthood Federation (IPPF) met 50 procent wordt verminderd? Zo ja, wat is de reden? Is een eventuele bezuiniging wel coherent met de eerdere steunbetuiging van Nederland aan het Cairo Actieprogramma in het algemeen en met het IPPF in het bijzonder?

Antwoord

IPPF speelt een belangrijke rol op de terreinen reproductieve gezondheid en rechten en in de uitvoering van de Cairo agenda. Dit zijn prioritaire thema's in het Nederlands beleid. De Nederlandse steun aan IPPF bedroeg in 2002 ruim EUR 8 miljoen en zal in 2003 ruim EUR 7,5 miljoen bedragen. IPPF heeft in het kader van de Thematische Medefinanciering (TMF) een jaarlijkse bijdrage van EUR 8,7 miljoen gevraagd. Voor de komende vier jaar is EUR 4,3 miljoen per jaar toegekend. Dit heeft niets te maken met het belang dat wordt gehecht aan voornoemde thema's, maar met de beschikbare middelen onder het TMF programma. Een volledige honorering van uitsluitend de beste voorstellen zou geleid hebben tot een onevenredige verdeling qua type doelgroepen, regio's, thema's en aard van de activiteiten.

Vraag 27

Is de regering bereid om te voorkomen dat de fabrieksarbeiders die in het kader van het Aids-project in Ethiopië bijna tien jaar lang als proefpersonen fungeerden, hun toegang tot basisgezondheidszorg verliezen ten gevolge van het stoppen van het project?

Antwoord

Het stoppen van het project heeft niet tot gevolg dat de betrokken fabrieksarbeiders toegang tot basisgezondheidszorg verliezen. De fabrieksarbeiders die als vrijwilligers voor het bestuderen van de HIV/Aids epidemie in Ethiopië meewerken, ontvangen via het project aanvullende zorg voor de duur van het project, zoals met hen overeengekomen. Na beëindiging van het project kunnen deze mensen weer terecht bij de bestaande reguliere basisgezondheidszorg zoals verzorgd door de Ethiopische overheid en de fabriek.

Vraag 28

Is de regering (bereid?) een exit-strategie voor het Aids-project in Ethiopië te ontwikkelen die het mogelijk maakt een donor te zoeken die bereid is het project over te nemen?

Antwoord

Naar aanleiding van de bevindingen en de conclusies van de evaluatie in 2002 besloten het ministerie van Gezondheid in Ethiopië, het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag en de Nederlandse ambassade in Ethiopië tot beëindiging van het financieren van het ENARP project. Met de Nederlandse en Ethiopische counterparts van ENARP is toen overeengekomen de afgesproken projectduur te verlengen met een jaar, tot eind 2003, voor een exit-strategie.

Daarnaast is aan de counterpart organisatie Ethiopian Health and Nutrition Research Institute (EHNRI) en het Ministerie van Gezondheid in Ethiopië steun aangeboden voor een additionele consolidatie en transitieperiode van anderhalf jaar om het onderzoeksinstituut institutioneel te versterken en meer te richten op volksgezondheid.

Vraag 29

Op welke wijze wordt in de Hoorn van Afrika en het Grote Merengebied het streven van de betrokkenheid van vrouwen bij conflictoplossing en wederopbouw concreet ingevuld wanneer het gaat om: (a) vrouwen die onderdeel zijn van de krijgsmacht, (b) vrouwen als burger, in het bijzonder zij die onderdeel uitmaken van de inheemse en tribale bevolking en (c) vrouwelijke kindsoldaten?

Antwoord

Nederland ziet erop toe dat in de demobilisatie -en reïntegratieprogramma's bijzondere aandacht wordt besteed aan specifieke doelgroepen zoals (vrouwelijke) kindsoldaten en vrouwelijke ex-strijders. Zo wordt in het kader van het door Nederland ondersteunde demobilisatie- en reïntegratieprogramma voor de Grote Merenregio in met name de Democratische Republiek Congo en Burundi een aantal zogeheten Special Projects uitgevoerd door onder andere UNICEF en internationale particuliere organisaties ten behoeve van de demobilisatie, reïntegratie en voorkoming van toekomstige rekrutering van kindsoldaten, waaronder meisjes. Ook in Uganda en Eritrea wordt gender-expertise ingebracht in de demobilisatie- en reïntegratieprogramma's.

Eén van de voorwaarden voor succesvolle wederopbouw en conflictoplossing is een actieve betrokkenheid van vrouwen uit alle bevolkingsgroepen, met inbegrip van inheemse en tribale volken. Waar Nederland dergelijke processen ondersteunt, vormt inclusiviteit, ook van vrouwen een belangrijk aandachtspunt. Zo draagt Nederland in de Hoorn van Afrika via UNIFEM al jaren bij aan capaciteitsopbouw van vrouwen met het oog op hun mogelijke participatie in vredesprocessen. Met datzelfde doel ondersteunt Nederland bilateraal een aantal vrouwengroepen in Soedan.

Tot slot ontvangen verschillende internationale particuliere organisaties, zoals International Alert, het International Fellowship for Reconciliation en de Network University, financiële bijdragen voor hun activiteiten met betrekking tot de ontwikkeling en uitwisseling van kennis en beleid rond de rol van gender bij conflictpreventie, vredesopbouw en reconstructie.

Vraag 30

Op welke wijze wil de regering bereiken `dat beheerscomités van de EU-fondsen zich meer gaan richten op het evalueren en eventueel aanpassen van beleidsstrategieen en op de impact die het gevoerde beleid heeft (macro-niveau), dan op het goedkeuren van projecten (micro-niveau)'? Kan de regering aangeven welk resultaat dit streven naar een beleidsomslag tot nu toe heeft opgeleverd? Vindt dit streven plaats in samenwerking met gelijkgezinde landen binnen de EU? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De programma's en de fondsen van de EU op extern terrein zijn heterogeen van karakter: ze hebben verschillende beleidsdoelen, verschillende instrumenten en ze worden door de Commissie in Brussel beheerd vanuit verschillende Directoraten Generaal. Zo zijn bijvoorbeeld EOF en ALA vooral gericht op armoedebestrijding, is ECHO gericht op noodhulp en hebben steunprogramma's als CARDS, TACIS, Phare en MEDA veel bredere doelstellingen.

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze programma's en fondsen ligt in eerste instantie bij de Europese Commissie. Omdat hier sprake is van een gedelegeerde bevoegdheid acht Nederland het niet wenselijk de Commissie op micro-niveau te controleren. Zeker binnen een Unie van 25 leden is sturen op micro-niveau ongewenst en onmogelijk. Overigens streeft Nederland naar harmonisatie en stroomlijning van de procedures voor de instrumenten van externe hulp, teneinde tot een effectiever en efficiënter beheer van middelen te komen.

Nederland (en andere gelijkgezinde landen) wensen daarom zowel in de werkgroepen als in de comités ook te spreken over de bredere gevolgen van beleidsinitiatieven (bijvoorbeeld ten aanzien van duurzame ontwikkeling of ten aanzien van absorptiecapaciteit) of ten aanzien van de Country Strategy Papers (landenbeleidsdocumenten). Deze discussies hebben het afgelopen jaar plaatsgevonden.

Commentaar en suggesties over zowel de individuele projecten als ook over de jaarverslagen van de Commissie worden gezamenlijk met gelijkgezinden landen als Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Denemarken, Finland en Zweden besproken en ingebracht in de relevante fora.

Deze benadering laat onverlet dat Nederland de externe programma's wel op hoofdlijnen controleert en beoordeelt. Hierbij wordt met name gelet op de mate waarin programma's voldoen in een behoefte van het betreffende land en bijdragen aan de beleidsdoelstellingen. Ook wordt gelet op de absorptiecapaciteit van de ontvangende landen en de wijze waarop de beschikbare middelen doelmatig en efficiënt worden aangewend door het ontvangende land.

Verder hebben de EU-lidstaten en de Nederlandse regering er bij de Commissie op aangedrongen jaarlijks te rapporteren over haar externe beleid, met inbegrip van het ontwikkelingsbeleid. Hoewel er nog veel aan deze jaarverslagen verbeterd dient te worden, bieden zij de Nederlandse regering de mogelijkheid het externe beleid op macro-niveau te becommentariëren.

Vraag 31

Hoe geeft het Nederlandse beleid vorm aan de realisatie van de Millennium Development Goals, al dan niet in VN-kader?

Antwoord

De Millennium Development Goals (MDG's) staan centraal in het OS-beleid dat zich richt op duurzame armoedebestrijding. De MDG's krijgen op twee niveaus aandacht, te weten: MDG's in hun algemeenheid als uitdrukking van de internationale consensus over ontwikkeling, als kernagenda voor OS waarop zichtbare en meetbare resultaten moeten worden geboekt; en MDG's in het bilaterale OS-beleid waarbij een keuze is gemaakt voor inzet op de MDG's die betrekking hebben op onderwijs, HIV/Aids, en milieu/water. Daarbij wordt er een duidelijke verbinding gelegd tussen MDG's en de Cairo agenda (m.n. reproductieve gezondheid) en MDG's en WSSD-follow-up.

Vanwege de samenhang tussen de verschillende MDG's heeft de Nederlandse inzet op de prioritaire MDG's ook impact op de andere MDG's. Inzet op onderwijs (MDG 2) draagt ook bij aan voortgang op MDG
1 (uitbanning van armoede en honger). Via MDG 6 (HIV/Aids) en reproductieve gezondheid wordt ook direct bijgedragen aan het terugdringen van kindersterfte (MDG 4) en moedersterfte (MDG 5). MDG 3 (gendergelijkheid) is staand Nederlands beleid: gender-gelijkheid en empowerment worden geïntegreerd in alle onderdelen van het beleid en zijn voorwaardenscheppend voor het halen van resultaten in de MDG 1,2,
6 en 7. Via IFI's, mondiale fondsen en gerichte ondersteuning van programma's van multilaterale instellingen wordt ook bijgedragen aan de MDG's.

Het kunnen halen van de MDG's vereist een verhoogde inspanning van zowel arme als rijke landen. Inspanningen van arme landen zelf betreffen onder meer versterking van nationale instituties, verbeterde beleidsprocessen, herschikking van middelen. In het kader van goed bestuur-programma's kan Nederland hiertoe een bijdrage leveren. Donorlanden moeten meer financiën beschikbaar stellen (ODA, schuldenverlichting) en betere handelsvoorwaarden scheppen. Nederland probeert dit te bewerkstelligen middels ondersteuning van de coherentie-agenda en dringt aan op het nakomen van de afspraken van de conferentie Financing for Development (Monterrey, 2002), die meer ODA moeten genereren. De MDG 8 (internationaal partnerschap) is een goed aangrijpingspunt om impulsen te geven aan de 0,7 % ODA-doelstelling en OS-coherentie. Aan de hand van nationale rapportages die tot publieke verantwoording leiden, kunnen OESO-landen elkaar aanspreken op hun verplichtingen. Tevens kunnen de rapportages worden gebruikt voor de dialoog met ontwikkelingslanden. Nederland zal volgend jaar een rapportage over MDG 8 uitbrengen.

Vraag 32

Waarom wordt de steun aan UNIFEM in 2004 beëindigd? Hoe verhoudt zich dit besluit met het feit dat Nederland op dit moment voorzitter is en hoe verhoudt zich dit besluit met de doelstellingen van de MDG's en het thema `gender'?

Antwoord

In de uitvoering van beleidsvoornemens en voor succesvolle implementatie van de MDG's zijn gender mainstreaming en empowerment als strategieën essentieel. Niet alleen geldt dit voor het bilaterale ontwikkelingsbeleid, maar ook voor alle ontwikkelingsinspanningen in EU- en VN-kader. Het Nederlandse voorzitterschap van de Consultative Committee van UNIFEM onderstreept de voortdurende inzet van ons land op dit terrein. De aandacht voor gender issues is, zeker in het licht van de wereldwijde ontwikkelingen, meer dan ooit noodzakelijk.

Met de Nederlandse steun aan UNIFEM per 2004 te beëindigen is ingegeven door de wens een krachtig signaal richting VN af te geven om gender mainstreaming in alle onderdelen van het beleid en uitvoering de komende periode serieus aan te pakken. Nog teveel wordt het bestaan van UNIFEM door andere VN-organisaties gebruikt als een reden voor het uitblijven van adequate eigen maatregelen op het terrein van gender mainstreaming. Hier moet op afzienbare termijn verandering in komen.

De regering is voornemens om zich daar, in samenspraak met andere donoren, actief voor in te zetten.

Daarbij wordt in het bijzonder gericht op UNDP als coördinerende VN-organisatie. Deze zou ter zake van gender mainstreaming een voorbeeldfunctie binnen de VN moeten vervullen. Daarnaast wordt UNHCR beschouwd als een belangrijke organisatie in dit opzicht, gezien haar mandaat bij de opvang van ontheemden en vluchtelingen, meest vrouwen en kinderen.

Met genoemde organisaties zal tot concrete afspraken gekomen worden over voortgang op dit thema. Indien deze niet tot de gewenste resultaten leiden, zullen hieraan uiteindelijk financiële consequenties verbonden worden.

Vraag 33

De Nederlandse bijdrage wordt geconcentreerd op die instellingen die effectief werken. Welke zijn dat en wat zijn de criteria op basis waarvan die effectiviteit wordt bepaald?

Antwoord

Bij de uitvoering van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid via multilaterale organisaties staan kwaliteit en effectiviteit voorop. Doel is zo goed mogelijk bij te dragen aan de realisering van de millennium ontwikkelingsdoelstellingen. Bij de keuze voor het financieren van multilaterale organisaties wordt dan ook gekeken of dit kanaal het meest effectieve is om de doelstellingen te realiseren. Op dit ogenblik wordt gewerkt aan een aan uw Kamer toegezegde nota waarin vanuit een integrale visie op de multilaterale organisaties o.a. een kwaliteitsoordeel zal worden gegeven over de ontwikkelingstaken van multilaterale organisaties. Hierin zullen de bevindingen tot op heden worden verwerkt. Op basis hiervan zal ook worden bepaald welke organisaties Nederlandse bijdragen zullen (blijven) ontvangen. Zoals afgesproken zal de nota uw Kamer toegaan in het voorjaar van 2004.

Vraag 34

De verhoging van de bijdrage aan UNAIDS (amendement Terpstra c.s.) zal eind 2003 worden bezien. Hoe valt deze benadering te rijmen met de door de minister erkende urgentie die aan de bestrijding van HIV/aids moet worden toegekend?

Antwoord

Het amendement van de leden Fierens en Terpstra inzake HIV/aids naar aanleiding van de Voorjaarsnota (TK 28 947, nr. 7) vraagt om een verdubbeling van de bijdrage aan UNAIDS in 2003 ten opzichte van 2002. Dit amendement betreft dus een eenmalige verhoging van de bijdrage voor 2003 met EUR 17,9 miljoen. Om een meer gelijkmatige financiële bijdrage aan UNAIDS te leveren zal u bij de Tweede Suppletoire begrotingswet een voorstel toegaan de verhoging gelijkelijk over 2003 en 2004 uit te spreiden. De Nederlandse bijdrage aan UNAIDS zal daarmee over deze jaren EUR 26,9 miljoen per jaar bedragen, waarmee Nederland de grootste donor van deze organisatie zal zijn.

Vraag 35

Welke visie heeft de regering als het gaat om abortus en het gebruik van voorbehoedmiddelen binnen de reproductieve gezondheidszorg? Op welke wijze draagt Nederland haar invloed uit binnen UNAIDS met betrekking tot reproductieve gezondheidszorg?

Antwoord

Nederland steunt brede reproductieve gezondheidsprogramma's; beleid en dienstverlening met betrekking tot abortus zijn een onderdeel daarvan. Het gaat om het voorkómen van ongewenste zwangerschappen en daarmee om het voorkómen van de behoefte aan abortus. Dat gebeurt door goede voorlichting over seksuele en reproductieve gezondheid en door beschikbaarheid van voorbehoedmiddelen. Daarnaast steunt en bevordert Nederland dat abortus activiteiten veilig worden uitgevoerd en dat er een goede nazorg wordt verleend, zoals afgesproken is in Cairo. Nederland draagt dit beleid uit in haar contacten met UNAIDS, evenals met de co-sponsoren zoals UNFPA.

Vraag 36

Ramingen voor 'Partnership-programma's' en 'Speciale multilaterale activiteiten VN' worden vanaf 2004 verlaagd. Om welke programma's en activiteiten gaat het precies?

Antwoord

Vanaf 2004 worden de volgende Partnership-programma's verlaagd:

· Partnership programma UNDP

· Partnership programma UNICEF

· Partnership programma FAO

· Partnership programma WHO

· Partnership programma UNDG

Vanaf 2005 worden de volgende Partnership-programma's verlaagd:

· Partnership programma IFC

· Partnership programma WB

· Partnership programma UNEP

· Partnership programma HABITAT

Vanaf 2006 wordt het volgende Partnership-programma's verlaagd:

· Partnership programma ILO

Vanaf 2004 wordt het budget voor 'Speciale multilaterale activiteiten VN' verlaagd. Dit budget is niet gekoppeld aan vooraf geïdentificeerde activiteiten, behalve waar het gaat om juridische verplichtingen. Dit budget wordt vanaf 2004 op meer ad hoc gerichte wijze aangewend, zodat Nederland op veel fronten toch een geloofwaardige speler blijft.

Vraag 37

Op welke wijze gaat de minister de toepassing van PSIA's (poverty social impact analysis) bevorderen?

Antwoord

Nederland heeft het voortouw op dit terrein genomen door op 13 en 14 oktober jl. een PSIA-workshop te organiseren, waaraan vertegenwoordigers van een aantal donorlanden, WB en IMF, ontwikkelingslanden en NGO's een gezamenlijk actieplan hebben opgesteld, "The North Sea Manifesto". Nederland heeft zich aan dit manifest gecommitteerd en zal de toepassing van Poverty and Social Impact Analyses op verschillende manieren bevorderen:


1. door erop toe te zien dat PSIA systematisch op de agenda komt van Consultative Group-bijeenkomsten, waar in overleg tussen ontvangende landen en donoren wordt gesproken over toekomstige ontwikkelingssamenwerking;


2. door het faciliteren van technische ondersteuning voor de ontwikkeling van technieken voor macro-economische PSIA's, o.a. te financieren uit het Nederlandse PRSP-fonds bij de Wereldbank (een fonds ter ondersteuning van de opzet, uitvoering en monitoring van Poverty Reduction Strategy Papers door ontwikkelingslanden); en


3. door het leveren van best practice papers op basis van PSIA-landencases ter eventuele navolging elders.

Vraag 38

Wat is de reden om de Nederlandse bijdrage aan het zachte leningen loket van de Wereldbank (IDA) voor 2003 door te schuiven naar 2006?

Antwoord

De kasschuif van 2003 naar 2006 is nog niet definitief. In mei van dit jaar werd voorzien dat budgettaire krapte een dergelijke kasschuif noodzakelijk zou maken. Inmiddels zal de helft van deze kasschuif ongedaan wordt gemaakt (u wordt hierover geïnformeerd per Najaarsnota); of ook de andere helft geheel of gedeeltelijk ongedaan kan worden gemaakt zal u eind november worden gemeld in de Decemberbrief.

Vraag 39

Wat valt er behalve het Thematische Medefinancieringsprogramma (TMF) nog meer onder "Speciale activiteiten"?

Antwoord

Naast het Thematische Medefinancieringsprogramma (TMF) vallen onder het beleidsubartikel 10.4 "Speciale Activiteiten" ook de particuliere programma's waarvan de financiering nog dateert van voor de instelling van het TMF. In beide gevallen betreft het thema's als Vrouwen en Ontwikkeling, Bestrijding Kinderarbeid, Sociale Ontwikkeling, Integraal Waterbeheer, Basis Onderwijs, Cultuur en Ontwikkeling, Stedelijke Ontwikkeling, Landbouw en Regionale Ontwikkeling, Economie en Werkgelegenheid, Biodiversiteit en Bossen, Klimaat, Energie en Milieutechnologie, Internationaal Milieubeleid en Instrumenten en Institutionele Ontwikkeling Non-sectoraal. Daarnaast worden de uitgaven voor beleidsondersteuning (te denken valt aan evaluaties, kleine studies, seminars etc.) ook op dit beleidssubartikel verantwoord.

Vraag 40

Kan concreet worden omschreven voor welke doelen de subsidie voor het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) wordt gebruikt? In hoeverre ondersteunt deze subsidie de belangrijkste doelstellingen van het binnen ontwikkelingssamenwerking gewenste beleid? Wordt een deel van deze subsidie besteed aan gezondheids(zorg)onderzoek? Zo ja, voor welk bedrag en voor welke ziekten?

Antwoord

Het KIT heeft zich ontwikkeld tot een gerenommeerd kenniscentrum op het terrein van internationale ontwikkeling. Het beoogt duurzame verbetering in ontwikkelingslanden op de volgende terreinen: versterking goed bestuur en dienstverlening op het platteland; reproductieve en seksuele gezondheid; HIV/AIDS; versterking basisgezondheidszorg; economische ontwikkeling en handel. Het KIT levert wereldwijd een bijdrage aan cultuurprogramma's en vergroot in Nederland het draagvlak voor internationale samenwerking. Een deel van deze subsidie wordt besteed aan gezondheids(zorg)onderzoek. Het betreft de twee modules Biomedical Research (diagnostische methoden) en Development Policy and Practice (waaronder toegepast onderzoek naar specifieke aspecten van gezondheidszorg).

Het ingediende budget voor 2004 bedraagt voor deze modules 4,4 miljoen Euro.

Het gaat om belangrijke infectieziekten zoals HIV, TBC en malaria. Ook verwaarloosde en opkomende infectieziekten komen aan bod (leptospirose, dengue, tyfus, brucellose).

Vraag 41

Wordt in het kader van het Huygensprogramma prioriteit gegeven aan studenten afkomstig uit de bilaterale partnerlanden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

In beginsel niet. De selectie van studenten voor het Huygensprogramma vindt plaats op basis van kwaliteit door de Huygenscommissie. Deze bestaat uit vertegenwoordigers van Nederlandse hoger onderwijsinstellingen.

Vraag 42

Besteedt de regering extra aandacht aan de rol van vrouwen bij het vergroten van (a) de ondernemerscapaciteit bij bedrijven in ontwikkelingslanden op het gebied van bedrijfsvoering en marktontwikkeling; (b) de handelscapaciteit bij ondernemers in ontwikkelingslanden om de toegang tot internationale markten beter te benutten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze draagt het door de regering gevoerde beleid ten aanzien van het bovenstaande bij aan het realiseren van de tijdens de conferentie te Beijing gedane aanbevelingen ten aanzien van vrouwen?

Antwoord

Tijdens de 4e VN Wereld Vrouwenconferentie in Peking in 1995 is sterk de nadruk gelegd op toegang en controle over productiefactoren zoals land, water en krediet. Een organisatie die zich nadrukkelijk inzet voor de economische verzelfstandiging van arme vrouwen en die ook door de regering wordt gesteund is Women's World Banking. Het gaat hierbij met name om toegang tot financiële diensten.

In het bilaterale programma is gender een centraal thema. In de beleidsdialoog met de partnerlanden wordt gendergelijkheid als voorwaarde voor effectiviteit van armoedebestrijding benadrukt. Het versterken van vrouwen- en kwetsbare groepen is een voorwaarde voor succesvol genderbeleid.

Ten behoeve van vergroting van de ondernemerscapaciteit met als doel onder meer de bedrijfsvoering en martkontwikkeling te verbeteren zijn TA middelen in beperkte mate beschikbaar. Dit geldt eveneens voor vergroting van de handelscapaciteit ten einde ondernemers betere kansen te bieden hun producten op internationale markten af te zetten.

Vraag 43

Kan de regering aangeven welke concrete bijdrage het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) levert aan het bestrijden van de armoede in de bilaterale partnerlanden? Kan worden toegelicht welke criteria worden gebruikt bij de toekenning van geld in het kader van het PSOM?

Antwoord

Voor de concrete bijdrage van het PSOM programma aan armoedebestrijding wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2. Bij de beoordeling van PSOM voorstellen wordt o.a. gekeken naar: 1) strategisch belang voor de partners in het consortium (sluit activiteit aan bij corebusiness van de betrokken bedrijven en is men bereid een langdurige samenwerkingsrelatie aan te gaan en vervolginvesteringen te doen?), financiële slagkracht bedrijven, kwaliteit management, ervaring in opkomende markten 2) projectplan en businessplan 3) proefkarakter van de investering en mate waarin deze additioneel is (commerciële risico's te groot) en 4) ontwikkelingseffecten van de voorgenomen investering.

Vraag 44

Op welke wijze dragen het Centrum voor de Bevordering van Import uit ontwikkelingslanden (CBI) en het International Trade Centre (ITC) rechtstreeks bij aan de opbouw van de handels- en exportcapaciteit van bedrijven in ontwikkelingslanden?

Antwoord

Beide organisaties onderhouden rechtstreekse werkrelaties met exporteurs in ontwikkelingslanden en ondersteunen deze groep indirect via business support organisations (BSO's) in deze landen. Fondsen die beschikbaar worden gesteld aan het ITC worden o.a. gebruikt voor de opbouw van handelscapaciteit op regionale markten. Het CBI ondersteunt bedrijven die een marktpositie willen verwerven, consolideren of uitbreiden op de Europese markten.

Het CBI biedt diverse diensten aan het bedrijfsleven: Het "Sectorale Exportontwikkelingsprogramma" bestaat uit technische assistentie, trainingen op het gebied van export marketing en management en begeleiding bij de introductie op de Europese markten door middel van beursdeelname of directe matching. Naast de meerjarige begeleiding via het "Sectorale Exportontwikkelingsprogramma" worden in het kader van "Human Resourses Development" ook sector- of themagerichte trainingen gegeven. Daarnaast verstrekt het CBI marktinformatie middels eigen publicaties en brengt het door middel van bedrijfsbemiddeling bedrijven uit ontwikkelingslanden in contact met een handelspartner in de Europese markten.

De ITC activiteiten vallen uiteen in vier categorieën. In het kader van de "Global Programmes" ondersteunt het ITC onder andere bedrijven bij het implementeren van e-commerce activiteiten. Het ITC concentreert zich tevens op advisering en training. Zo wordt er binnen "Advisory en Training Services" ondersteuning geboden aan de dienstensector en worden er trainingen gegeven op het gebied van handelsfinanciering. Het ITC is bovendien een belangrijke aanbieder van marktinformatie. Dergelijke informatie wordt voornamelijk via het internet ter beschikking gesteld aan het bedrijfsleven. Onder de noemer "Tools and Products" worden diverse andere producten aangeboden zoals Fitness checkers en Trade Secrets series met vraag-en-antwoord gidsen.

Vraag 45

Hoe worden bilaterale betrekkingen op het gebied van economie in verband gebracht met mensenrechten?

Antwoord

Het mensenrechtenbeleid is een integraal onderdeel van het buitenlands beleid,

Gewezen kan worden op de door de regering aan het bedrijfsleven aanbevolen OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Deze moedigen bedrijven aan om mensenrechten te respecteren `not only in their dealings with employees, but also with respect to others affected by their activities, in a manner consistent with host governments international obligations and commitments'.

Ook kan worden gewezen op het ontmoedigingsbeleid ten aanzien van zakelijke activiteiten met Birma en op het mede door Nederland gesteunde Kimberley-proces tegen de handel in `bloeddiamanten'. Verder wordt bij aanvragen voor overheidsondersteuning van zakelijke activiteiten in het buitenland mede gekeken naar het risico op schending van fundamentele arbeidsnormen, zoals vastgelegd in ILO-conventies. Voorts faciliteert de overheid de implementatie van de `Voluntary Principles on Security and Human Rights'. Deze omvatten richtlijnen aan bedrijven in de olie-, gas- en mijnbouwsector die gebruik maken van lokale veiligheidshandhavers. Nederland treedt op 22 en 23 januari 2004 op als gastheer van een plenaire vergadering voor bedrijven, NGO's en regeringen die bij de `Voluntary Principles on Security and Human Rights' zijn aangesloten.

Tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap zal een internationale conferentie over maatschappelijk verantwoord ondernemen worden georganiseerd. Daarbij zal de relatie tussen mensenrechtenbeleid en maatschappelijk verantwoord ondernemen aandacht krijgen.

De integratie van het mensenrechtenbeleid in het economische beleid is voorts een van de aandachtspunten van de mensenrechtenambassadeur.

Vraag 46

Welke financiële bijdrage levert het bedrijfsleven als direct betrokken partner aan " het bevorderen van een zo groot mogelijke participatie en presentie van het Nederlandse bedrijven en producten op buitenlandse markten, zowel nabije als veraf gelegen"?

Antwoord

De dienstverlening van de Nederlandse posten aan het bedrijfsleven is gratis en richt zich op het geven van informatie, advies en assistentie daar waar een markt zelf onvoldoende mogelijkheden biedt voor bedrijven om zelf hun eigen weg te zoeken. Dienstverlening die in concurrentie is met commerciële marktpartijen wordt niet geboden. In dergelijke gevallen zal een ambassade of consulaat een bedrijf namen en adressen verstrekken van ondernemingen en instanties die snel en professioneel aan het verzoek kunnen voldoen.

Vraag 47

Op welke wijze kunnen bedrijven een bijdrage leveren aan het bereiken van de Millennium Development Goals? In hoeverre worden de Millennium Development Goals mede als doelstelling genomen waar het gaat om het bevorderen van de exportmogelijkheden voor Nederlandse bedrijven?

Antwoord

De Millennium Development Goals (MDG's), voortkomende uit de Millennium Verklaring van 2000, vormen door hun draagvlak een gemeenschappelijke agenda voor de internationale gemeenschap. De opdracht die in de MDG's is vervat gaat iedereen aan: overheden, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en multilaterale organisaties. Ook bedrijven leveren een belangrijke bijdrage aan het bereiken van de MDG's. Immers, economische groei in ontwikkelingslanden is essentieel voor het behalen van deze doelstellingen. Het gaat hierbij niet alleen om het eerste doel (het uitroeien van extreme armoede en honger), ook ten aanzien van het behalen van de andere doelen is economische groei van groot belang. Een gezonde private sector in ontwikkelingslanden is hierbij onontbeerlijk; deze zorgt immers voor werk en inkomen. Recente internationale conferenties in Monterrey (maart 2002) en Johannesburg (september 2002) hebben de centrale rol van de private sector met betrekking tot groei, werkgelegenheid en integratie van de handel benadrukt.

Door middel van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid wordt getracht de ontwikkeling van de private sector in ontwikkelingslanden te bevorderen, om zo bij te dragen aan de MDG's. Het gaat hierbij onder meer om specifieke bedrijfsleven-instrumenten (ORET, PSOM enz.), bijdragen aan multilaterale instellingen zoals de International Finance Corporation (IFC) en de Wereldbank en inspanningen om de markttoegang in sectoren die voor ontwikkelingslanden van belang zijn te verbeteren. Duurzame armoedevermindering (en zo ook de MDG's) staat hierbij centraal. De Millennium Development Goals worden niet expliciet als doelstelling genomen waar het gaat om het bevorderen van de exportmogelijkheden voor Nederlandse bedrijven (onderdeel van beleidsartikel 13). Wel kan er van worden uitgegaan dat de versterking van de internationale handels- en investeringsrelaties van Nederlandse bedrijven bijdraagt aan de bevordering van bedrijvigheid en werkgelegenheid in de betrokken landen.

Vraag 48

Kan de werking van het "sterrensysteem" nader worden toegelicht?

Antwoord

Sinds 1 januari 2002 is een zogeheten `sterrensysteem' van toepassing op de economische afdelingen van Nederlandse vertegenwoordigingen in den vreemde. Het gaat om een verdere stroomlijning en verbetering van de dienstverlening aan het bedrijfsleven.

Het systeem kent landen `sterren' toe op grond van hun economisch belang voor Nederland. Economisch belangrijke landen krijgen drie of twee sterren, economisch minder belangrijke markten één. De economisch minst relevante landen krijgen geen ster. Eens per jaar wordt door het ministerie van Economische Zaken bezien of de sterrenindeling aanleiding tot wijziging geeft. Ambassades en consulaten in `twee- en driesterrenlanden' kennen de meest uitgebreide dienstverlening richting het bedrijfsleven, waarbij overigens nog onderscheid moet worden gemaakt tussen gemakkelijk (bijvoorbeeld Duitsland of Frankrijk) en moeilijk toegankelijke markten (bijvoorbeeld Japan of China). Een bedrijf dat actief is in een moeilijk toegankelijke markt kan meer ondersteuning en informatie van een post verwachten dan een onderneming die in een gemakkelijk toegankelijk land zaken wil gaan doen. Op dergelijke ontwikkelde markten is het immers minder moeilijk om aan informatie en contacten te komen. Een ambassade of consulaat zal dan in veel gevallen doorverwijzen naar de juiste gesprekspartners. Via de EVD kan een bedrijf gemakkelijk inzicht krijgen in welk niveau van dienstverlening op een post geboden wordt.

Vraag 49

Is de vrees gerechtvaardigd dat het restrictieve sectorbeleid van ontwikkelingssamenwerking ten koste gaat van de mogelijkheden om Partners voor Water initiatieven te initiëren?

Antwoord

Nee, die is niet gerechtvaardigd. Partners voor Water is een non-ODA programma binnen de HGIS. Daarom is de inzet van Partners voor Water middelen niet gebonden aan de OS landenlijst, noch aan het OS sectorbeleid. In het interdepartementale overleg wordt wel gestreefd naar synergie tussen de inzet van OS-middelen en die van Partners voor Water.

Vraag 50

Binnen welke termijn zal de regering de Kamer informeren over de implicaties voor de consulaire dienstverlening van het door de minister voor Vreemdelingenbeleid en Integratie ontwikkelde landengebonden asielbeleid?

Antwoord

Als wordt gedoeld op vreemdelingen die legaal in Nederland verblijven (ook diegenen met een asielstatus) en vervolgens in het buitenland in de problemen geraken, kan als volgt worden geantwoord: zij kunnen in aanmerking komen voor beperkte consulaire bijstand. Beperkte consulaire bijstand houdt in; melding door de Nederlandse ambassade aan het ministerie van Buitenlandse Zaken, toezending van documentatie, consulaire hulpverlening indien gevraagd, het afleggen van bezoeken (indien in de gevangenis), het verzoek om evt. wedertoelating in Nederland in behandeling nemen.

Vraag 51

Is het financieren van de opvang van asielzoekers uit ODA-middelen een vorm van vervuiling van de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Nee, deze financiering is geen vorm van vervuiling van de begroting voor ontwikkelingssamenwerking. De werkwijze die de regering volgt is geheel conform de OESO/DAC-criteria: de directe kosten voor opvang van asielzoekers gedurende het eerste jaar zijn "ODA-ble". Onder directe kosten worden verstaan de kosten die in het eerste jaar worden gemaakt voor levensonderhoud, huisvesting en scholing ("food, shelter, and training").

Vraag 52

Wat wordt bedoeld met `de dynamiek van Nederlandse en buitenlandse cultuurproductie?'

Antwoord

Met de `dynamiek van Nederlandse en buitenlandse cultuurproductie' wordt bedoeld de nimmer statische culturele praktijk in het Nederlandse en buitenlandse culturele veld en de daarmee samenhangende ontwikkelingen in de culturele productie.

Vraag 53

Waar bestaat de stijging van het budget voor 'Voorlichting op het terrein van OS' uit?

Antwoord

De stijging van het budget voor voorlichting betreft de bijdrage aan de NCDO. De NCDO heeft de budgetverruiming onder meer benut voor het financieren van grootschalige activiteiten die een breed publiek bereiken, zoals bijvoorbeeld De Derde Kamer, alsmede voor de organisatie van campagnes, zoals bijvoorbeeld Recht op Onderwijs, Recht op gezondheid en het Programma 'de stem van Afrika'.

De NCDO heeft de extra financiële ruimte tevens benut om de kwaliteitsontwikkeling van de COSsen (Centra voor internationale samenwerking) te organiseren, waarbij ervoor gekozen is om COS Nederland namens alle regionale COSsen te laten optreden. Dit houdt onder andere in dat COS Nederland met alle COSsen een traject ten behoeve van kwaliteitsverbetering en professionalisering zal implementeren.

Kaufmann, D. en Kraaij, A. , Governance Matters III: new indicators for 1996-2002 and addressing methodological challenges, Washington, juli 2003 (draft).