Toespraak van de minister van Verkeer en Waterstaat, Karla Peijs, op
het concgres Perspectieven voor de bouw
Dames en heren,
Laat ik beginnen met te zeggen hoe belangrijk ik het vind dat we hier
vandaag met elkaar praten over de Perspectieven voor de bouw. Ik sluit
me van harte aan bij de woorden van de collegas Brinkhorst en Dekker.
De perspectieven zijn er, maar dan moeten zowel de sector als de
overheid zich anders gedragen dan in het verleden. Dat geldt voor de
grote en kleine bouwbedrijven en voor de centrale en decentrale
overheden.
Natuurlijk moet het rapport van de Parlementaire Enquêtecommissie
daarbij ons vertrekpunt zijn. Maar het zou mij een lief ding waard
zijn als we deze kans grijpen om meer te doen dan alleen de
aanbevelingen van de commissie volgen. Dat lijkt iets teveel op een
lijstje afwerken, terwijl er volgens mij behoefte is aan een echte
mentaliteitsverandering en een heel nieuw elan. De relatie tussen
overheid en bouwsector en het imago van de sector in de samenleving
zijn zó belangrijk, dat we het ons met zijn allen niet kunnen
veroorloven om met minder genoegen te nemen.
· Daarom hebben de heer Brinkhorst, mevrouw Dekker en ik samen de nota
Toekomstperspectief bouwsector geschreven.
· Daarom hebben we u uitgenodigd om vandaag met ons over dit onderwerp
te praten.
· En daarom ben ik zo blij dat u op onze uitnodiging bent ingegaan,
want ik leid daar uit af dat u hier zit met zon zelfde grondhouding.
Uitgedrukt in geld is het perspectief voor de bouwsector in feite ook
mijn perspectief. Daar bedoel ik dit mee: Verkeer en Waterstaat geeft
van 2004 tot en met 2010 ongeveer 46 miljard euro uit aan
infraprojecten. Voor u is dat in de eerste plaats omzet, voor mij zijn
dat beleidsdoelen die ik wil bereiken. Ik heb net mijn begroting voor
2004 in de Kamer verdedigd. Daarin staan allerlei nieuwe plannen voor
substantieel meer onderhoud aan wegen, spoor en natte infrastructuur
en voor allerlei concrete anti-filemaatregelen. Natuurlijk horen daar
concrete streefcijfers bij in termen van doorstroming en
betrouwbaarheid. En die kan ik gemakkelijker halen als de relatie
tussen de GWW-sector en de overheid honderd procent gezond is. Zo
belangrijk is deze bijeenkomst dus voor mij.
Ik wil het vandaag kort met u hebben over uw en mijn rol. Wat verwacht
ik van u en wat gaan we binnen Verkeer en Waterstaat en
Rijkswaterstaat doen om de nodige veranderingen tot stand te brengen?
Over het eerste kan ik vrij kort zijn, omdat collega Brinkhorst daar
al het nodige over gezegd heeft. Bij het tweede onze eigen plannen zal
ik iets langer stilstaan, want ik sta hier natuurlijk vooral in mijn
rol als publiek opdrachtgever, met name voor de GWW sector.
Als ik vanuit die rol nu eerst naar de bouwsector kijk, heb ik vooral
behoefte aan twee dingen: een gezonde marktwerking en
kwaliteitsgaranties voor het geleverde werk. Voor een goede
marktwerking moet het afgelopen zijn met vooroverleg, prijsafspraken
en de cultuur van smeren en fêteren. Dat spreekt voor zich. In dat
opzicht juich ik gedragscode van het AVVB toe. Maar ik roep de heer
Brinkman en zijn leden wel op om de gedragscode aan te vullen met een
effectief toezicht- en sanctiesysteem. Anders blijft het voor
kwaadwillende bedrijven wel heel gemakkelijk om de code te
onderschrijven en er vervolgens niet naar te handelen. Overigens vind
ik dat we ons niet spastisch moeten gaan gedragen ten opzichte van
elkaar. Als mensen tien, twintig jaar lang samenwerken, ook al is dat
in verschillende rollen, dan moeten zij bijvoorbeeld elkaars
afscheidsreceptie kunnen bezoeken. Dat heeft voor mij niets met smeren
en fêteren te maken, maar valt gewoon onder de noemer normaal
menselijk gedrag.
Een discussiepunt vind ik de positie van raadgevend ingenieursbureaus,
die vaak zowel voor opdrachtgevers als opdrachtnemers werken. Een van
de belangrijkste aanbevelingen van de enquêtecommissie is dat rollen
duidelijk gescheiden moeten zijn. Dat geldt wat mij betreft ook voor
deze bureaus. Op projectniveau is dat inmiddels goed geregeld; een
belangrijke eerste stap in de goede richting.
Het tweede punt dat ik net noemde waren kwaliteitsgaranties voor het
geleverde werk. Die garanties krijg je als opdrachtgever niet
automatisch door met een gecertificeerd bedrijf in zee te gaan. De
controle op kwaliteit is nog te vaak een zaak van een toezichthouder,
die namens de opdrachtgever achteraf inspecteert. Ik denk dat we meer
van u mogen vragen. Bedrijven zouden ook zelf tijdens het werk de
kwaliteit actief moeten bewaken en vooral ook inzichtelijk maken hoe
ze dat dan doen. Veel bouwbedrijven hebben al een zware
kwaliteitsafdeling direct onder het management. Ik zou zeggen: goed
voorbeeld doet volgen.
En dan de vraag wat we zelf gaan doen. Het centrale begrip binnen
Rijkswaterstaat is Professioneel Opdrachtgeverschap. Dat is geen nieuw
begrip, maar we gaan het wel opnieuw vormgeven. Ik wil dat graag
toelichten aan de hand van vijf eisen waar Rijkswaterstaat als
professionele opdrachtgever aan moet voldoen.
Ten eerste: een professioneel opdrachtgever heeft een doordacht,
modern en commercieel inkoopbeleid.
Daar werkt Rijkswaterstaat op dit moment hard aan door een nieuwe
corporate inkoopstrategie te ontwikkelen. Ik noem een paar belangrijke
elementen uit die strategie:
· meer centrale sturing, dus meer duidelijkheid voor de markt,
· meer flexibiliteit in aanbestedingsvormen, dus maatwerk per project,
· en meer duidelijkheid over risicos, zodat die kunnen worden gedragen
door de partij die ze het best en goedkoopst kan beheersen. Dat kan
zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer zijn.
Het uitgangspunt is: de markt, tenzij. Dat betekent dat er ruimte is
voor PPS-constructies en innovatieve aanbestedingsvormen in allerlei
varianten. Ik zie dat overigens zeker niet als een soort Haarlemmer
wonderolie, goed voor alle kwalen. Je moet het per geval bekijken.
Maar als ik denk aan het net geopende project Sijtwende, de A9 of de
ontwikkeling naar vijfjarige afspraken voor al het vaste onderhoud,
dan zie ik zeker kansen voor meer van dit soort contracten. Essentieel
is wel dat Rijkswaterstaat bereid is om dingen echt uit handen te
geven en dat u de sector ook echt bereid bent om die risicos aan te
gaan en te beheersen. Anders kun je net zo goed traditioneel
aanbesteden.
De tweede eis: een professioneel opdrachtgever is streng maar
rechtvaardig als het gaat om naleving van wet- en regelgeving.
Vandaar dat er binnen Rijkswaterstaat inmiddels een Bureau Screening
is dat bij elk vermoeden van onregelmatigheid de NMa, het Bureau BiBob
of het Openbaar Ministerie inschakelt. Waar we ook kritischer op
zullen zijn, is combinatievorming. Dat moet echt een meerwaarde hebben
voor het project en de marktwerking niet verstoren. Anders staan we
het niet toe.
Ten derde: een professioneel opdrachtgever is niet voorspelbaar.
Een voorspelbare opdrachtgever gunt alleen op prijs. Rijkswaterstaat
heeft inmiddels een stevig begin gemaakt met gunning op basis van de
beste prijs-kwaliteitsverhouding. Dat gaan we uitbouwen. Aannemers die
in het verleden hebben bewezen dat ze een hoge kwaliteitsstandaard
hebben en dat ze goed werk leveren, krijgen een streepje voor. Ook als
ze wat duurder zijn dan de concurrent. Prijsafspraken hebben dan niet
veel zin meer.
Ten vierde: een professioneel opdrachtgever weet waarover hij praat en
kent de markt.
Op zichzelf zit er bij Rijkswaterstaat natuurlijk een enorme brok
kennis en ervaring. Maar het is wel zaak om die op peil te houden en
vooral ook te ontsluiten voor iedereen. Vandaar dat er op korte
termijn een nieuw Expertisecentrum Opdrachtgeverschap komt. Daar
moeten alle onderdelen van Rijkswaterstaat aankloppen voor kennis en
advies over de beste marktbenadering, nieuwe contractvormen,
kwaliteitszorg en niet te vergeten de kostprijsfunctie. Het eerste
doel is om zo meer deskundigheid bij meer mensen te brengen. Maar door
deze aanpak zal Rijkswaterstaat zich in alle regios ook uniformer gaan
gedragen. En ook dat is winst met het oog op transparantie in de
markt.
De vijfde en laatste eis, is dat een professioneel opdrachtgever
natuurlijk volstrekt integer moet zijn.
De enquêtecommissie heeft gelukkig geconstateerd dat er binnen
Rijkswaterstaat op dit punt alleen sprake was incidenten. Maar bijna
honderd procent integer is niet genoeg. Vandaar dat we, in afwachting
van de nieuwe rijksbrede gedragscode, ook zelf al allerlei acties
hebben ondernomen.
· De regels voor het aannemen van cadeaus zijn aangescherpt.
· Onze mensen worden voorgelicht en getraind.
· Er zijn meer checks and balances ingebouwd in kwetsbare functies.
· En er is op het allerhoogste niveau per 1 maart 2004 een speciale
functionaris benoemd voor de coördinatie van het integriteitsbeleid.
Dames en heren,
De rollen zijn wat mij betreft duidelijk en worden alleen nog maar
duidelijker. Maar zoals ik aan het begin van mijn verhaal al zei: we
moeten het uiteindelijk samen doen. Het meerjarenprogramma Proces- en
Systeeminnovatie in de Bouwsector waar collega Brinkhorst het over
had, dwingt ons als het ware om samen vooruit te kijken. Ik vind dat
goed, want de toekomst is uiteindelijk het enige dat telt.
Infrastructuur bouwen en beheren is traditioneel werk om trots op te
zijn. Die trots heeft de afgelopen jaren misschien een deuk opgelopen.
Maar met alle vernieuwingen die op stapel staan, zowel in de sector
als aan de kant van de overheid, komt die trots weer terug. Daar ben
ik vast van overtuigd.
Dank u wel.
Ministerie van Verkeer en Waterstaat