Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AM2480 Zaaknr: 01163/03 B
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 25-11-2003
Datum publicatie: 25-11-2003
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie
25 november 2003
Strafkamer
nr. 01163/03 B
IV/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te
Amsterdam van 29 april 2003, nummer RK: 03/1439, naar aanleiding van
een vordering van de Officier van Justitie in het arrondissement
Amsterdam, tot het verlenen van verlof als bedoeld in artikel 552p,
tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
, geboren te op 1954,
wonende te en , geboren te op
1949, wonende te .
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft afgewezen de vordering van de Officier van Justitie
met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen zoals vermeld in het
verslag van binnentreden en proces-verbaal van doorzoeking ter
inbeslagneming met de nummers 39, 40, 41, 42 en 43.
De Rechtbank heeft toegewezen de vordering van de Officier van
Justitie om op grond van artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van
Strafvordering aan haar ter beschikking te stellen de inbeslaggenomen
bescheiden zoals vermeld in het verslag van binnentreden en
proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met de nummers 1 tot
en met 35, 36, 37, 38 en 44 ter overdracht aan de verzoekende Britse
autoriteiten.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klagers en door de Officier van
Justitie. Namens ieder van de klagers heeft mr. P.C. Römer, advocaat
te 's-Gravenhage, telkens bij gelijkluidende schriftuur een middel van
cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan deze beschikking gehecht
en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van
het beroep. De conclusie is aan deze beschikking gehecht.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het door de Officier van
Justitie ingestelde cassatieberoep
Nu de Officier van Justitie niet binnen de bij de wet gestelde termijn
bij de Hoge Raad een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft
doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437,
eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de Officier van
Justitie in het beroep niet kan worden ontvangen.
4. Beoordeling van het middel in beide schrifturen
4.1. Het middel is onder meer gericht tegen de verwerping door de
Rechtbank van het verweer dat de vordering tot verlof op grond van
art. 552l, eerste lid aanhef en onder c, Sv moet worden afgewezen.
Daartoe wordt in de toelichting op het middel in de eerste plaats
aangevoerd dat een van de verdachten in de Engelse strafzaak waarin
het rechtshulpverzoek is gedaan, ook in de Nederlandse strafzaak als
verdachte geldt. In de tweede plaats bevat het middel de stelling dat
de ratio van art. 552l, eerste lid aanhef en onder c, Sv meebrengt dat
die bepaling ook moet worden toegepast indien medeverdachten van de
verdachte op wie het rechtshulpverzoek betrekking heeft, in Nederland
worden vervolgd.
4.2. De stukken van het geding houden in dat het hier betreft een door
de Officier van Justitie gedane vordering tot verlof op grond van art.
552p, tweede lid, Sv ten behoeve van een rechtshulpverzoek van de
Britse autoriteiten in het kader van een onderzoek tegen [betrokkene
1], en . De bestreden beschikking behelst
het op de voet van die bepaling door de Rechtbank gegeven verlof,
waarbij de Rechtbank onder meer heeft getoetst aan het hier
toepasselijke art. 552l Sv.
4.3. De van het proces-verbaal van de behandeling door de Rechtbank
deel uitmakende pleitnota's houden in dat daar de verweren zijn
gevoerd die in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 25 en 26
zijn weergegeven.
De Rechtbank heeft die verweren als volgt samengevat en verworpen:
"(...) De verdediging heeft gesteld dat artikel 552l van het Wetboek
van Strafvordering in de weg staat aan overdracht der stukken nu in
Nederland een strafvervolging gaande is tegen de twee Nederlandse
belanghebbenden.
Naar het oordeel van de rechtbank faalt dit beroep. Het artikel beoogt
dubbele vervolging terzake van het zelfde feit te voorkomen. In de
Engelse stukken wordt nadrukkelijk vermeld dat de beide Nederlanders
in Engeland niet als verdachten worden aangemerkt."
4.4. Art. 552l Sv luidt, voorzover hier van belang:
"1. Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven:
(...)
c. voor zover het is gedaan ten behoeve van een onderzoek naar feiten
terzake waarvan de verdachte in Nederland wordt vervolgd."
4.5. Als de verdachte als bedoeld in art. 552l, eerste lid aanhef en
onder c, Sv dient, voorzover hier van belang, te worden aangemerkt
degene die in het rechtshulpverzoek als verdachte wordt aangemerkt
(vgl. HR 3 juni 2003, LJN AF6604). In het onderhavige geval zijn dit,
zoals hiervoor onder 4.2 overwogen, , en
---
4.6. Het middel kan wat betreft het verweer dat één van de Engelse
verdachten te weten: ook in Nederland zou worden
vervolgd niet slagen. Op dat verweer heeft de Rechtbank niet
uitdrukkelijk en gemotiveerd beslist. Ook al zou de aan het verweer
ten grondslag gelegde stelling feitelijk juist zijn, dan nog kan het
verweer in zoverre niet slagen, omdat de weigeringgrond van art. 552l,
eerste lid aanhef onder c, Sv niet strekt ter bescherming van de
belangen van de klagers.
4.7.1. Het middel kan evenmin slagen voorzover het de klacht behelst
dat de ratio van art. 552l, eerste lid aanhef en onder c, Sv meebrengt
dat die bepaling ook moet worden toegepast indien medeverdachten van
de verdachte op wie het rechtshulpverzoek betrekking heeft, in
Nederland worden vervolgd.
4.7.2. Art. 2 Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in
strafzaken (ERV) luidt als volgt:
"Rechtshulp kan worden geweigerd:
(a) (...);
(b) indien de aangezochte Partij van mening is dat uitvoering van het
verzoek zou kunnen leiden tot een aantasting van de soevereiniteit, de
veiligheid, de openbare orde of andere wezenlijke belangen van haar
land."
Art. 6 ERV luidt als volgt:
"1. De aangezochte Partij kan de overgave van voorwerpen, dossiers en
documenten waarvan de overdracht is gevraagd, uitstellen wanneer zij
deze nodig heeft voor een strafrechtelijke procedure.
2. De voorwerpen, alsmede de originele dossiers en documenten, die ter
uitvoering van een rogatoire commissie zijn overgegeven worden zo
spoedig mogelijk door de verzoekende Partij aan de aangezochte Partij
teruggegeven, tenzij laatstgenoemde er afstand van doet."
4.7.3. Het in deze klacht bedoelde belang - dat blijkens de
toelichting hierin wordt gezocht dat de bedoelde stukken van
overtuiging voor de Nederlandse strafvordering nodig kunnen zijn -
wordt zelfstandig beschermd door zowel art. 2, onder b, als art. 6
ERV. Om die reden is er geen grond art. 552l, eerste lid aanhef en
onder c, Sv aldus uit te leggen dat die bepaling tevens strekt tot
bescherming van het belang van de eventueel in Nederland vervolgde
medeverdachten van de verdachte op wie het rechtshulpverzoek
betrekking heeft.
4.7.4. Ook deze klacht faalt dus.
4.8. De overige klachten die het middel bevat kunnen niet tot cassatie
leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de
klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang
van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden
beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als
volgt worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Verklaart de Officier van Justitie niet-ontvankelijk in het
cassatieberoep;
Verwerpt het beroep van de klagers.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als
voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.A.M. van Schendel,
in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, in
raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november
2003.
*** Conclusie ***
Nr. 01163/03 B
Mr. Vellinga
Zitting: 14 oktober 2003
Conclusie inzake:
en
1. De Rechtbank te Amsterdam heeft de vordering tot verlof als bedoeld
in art. 552p Sv van de Officier van Justitie in het Arrondissement
Amsterdam afgewezen met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen
zoals vermeld in het verslag van binnentreden en proces-verbaal van
doorzoeking ter inbeslagneming met de nummers 39 tot en met 43 en
toegewezen de vordering tot verlof als bedoeld in art. 552p Sv om aan
de Officier van Justitie ter beschikking te stellen de inbeslaggenomen
bescheiden zoals vermeld in het verslag van binnentreden en
proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming met de nummers 1 tot
en met 38 en 44, ter overdracht aan de verzoekende Britse
autoriteiten. De Rechtbank heeft tevens bevolen dat alle stukken
zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering
nodige gebruik is gemaakt.
2. Tegen deze beschikking hebben de Officier van Justitie en
verzoekers cassatie doen instellen.
3. Nu de Officier van Justitie niet tijdig bij de Hoge Raad een
schriftuur houdende middelen van cassatie heeft ingediend, kan de
Officier van Justitie niet in het beroep worden ontvangen.
4. Blijkens een daarop geplaatst stempel is op 1 september 2003 bij de
Hoge Raad binnengekomen een Engelstalig faxbericht van 29 augustus
2003, afkomstig van en gericht aan de Hoge Raad. Dit
faxbericht vermeldt dat "want to file an appeal against
the decision of the District Court" en bevat het verzoek van
om mondeling te worden gehoord. Nu geen
klaagschrift bij de Rechtbank heeft ingediend overeenkomstig het
bepaalde in art. 552p lid 4 jo. 552a lid 1 Sv, staat, gelet op het
bepaalde in art. 552d lid 2 Sv voor hem beroep in cassatie niet open.
5. Mr. P.C. Römer, advocaat te 's-Gravenhage heeft voor zowel [klager
1] als voor een cassatieschriftuur ingediend. Deze
cassatieschrifturen zijn vrijwel gelijkluidend en bevatten dezelfde
klachten. Daarom bespreek ik de in beide schrifturen vervatte klachten
gezamenlijk, betrekking hebbend op beide beroepen in cassatie.
6. De eerste klacht is gericht tegen de afwijzing door de Rechtbank
van het verzoek van de Engelse verdachte tot aanhouding
van de behandeling teneinde de behandeling te kunnen bijwonen. Het
belang van verzoekers bij deze klacht is naar zij stellen gelegen in
de omstandigheid dat beschikt over kennis van
feitelijkheden, die verzoekers onbekend zijn en die mogelijk tot
afwijzing van de vordering van de Officier van Justitie zouden kunnen
leiden.
7. Bij de stukken van het geding bevindt zich een brief van 21 maart
2003, afkomstig van het Openbaar Ministerie te Amsterdam en gericht
aan te , Engeland, inhoudende:
"Subject: invitation to be present during the court session in the
case of , ,
(...)
I hereby invite you to appear at the court session of the District
Court in Amsterdam, Parnassusweg 220 - 228 (raadkamer 5e MK-C kamer),
on
15 APRIL 2003, 15.30 hrs
in order to be present in court. As a result of the execution of a
foreign request for legal assistance goods have been seized by the
Dutch judicial authorities.
The Dutch legal proceedings require a decision of a judge before these
goods can be handed over as evidence in your case, to foreign judicial
authorities, You have a right to be present, but no obligation
whatsoever. You can lodge objections at the courtsession."
8. Bij de stukken van het geding bevindt zich voorts een brief van 9
april 2003 in de vorm van een fax van 13 april 2003, afkomstig van
en gericht aan het Openbaar Ministerie te Amsterdam,
inhoudende, voor zover thans van belang:
"Thank you for your letter and invitation dated March 21st, 2003, of
which I attach a copy. I certainly do want to be present at the court
session of April 15, 2003 in Amsterdam in Raadkamer 5e MK-C Kamer at
15.30 hrs.
It is of vital importance to me to explain my objections, against the
seizure of tapes and the handing over of the tapes to the judicial
authorities of the United Kingdom.
However, as a result of this case which is being investigated, the
British authorities have confiscated all my money.
Another problem is that I cannot get legal aid (apart from the first
£300) as long as I am just a suspect and as long as I am not charged
of any criminal activitie(s) at all.
Although my passport has been returned to me in time, I still cannot
travel to the Netherlands due to this confiscation of my money,
rightfully earned by me and lack of legal aid.
In order to safeguard my rights to a fair trial ( including the trial
concerning the handing over the tapes to the United Kingdom ) I do
request to adjourn the Court hearing until the British authorities
return my cash, in order to enable me to defend my rights both in
Holland and in the UK."
9. Het proces-verbaal van de zitting van 15 april houdt onder meer het
volgende in:
"De voorzitter maakt melding van een brief van de belanghebbende
met het verzoek de behandeling van de vordering aan te
houden, nu hij - kort gezegd- geen financiële middelen heeft de
behandeling bij te wonen.
Verklaard hebben, zakelijk weergegeven:
Mr Römer: Ik heb begrepen dat wel iemand bereid heeft
gevonden om als advocaat namens hem op te treden. Echter, nu er
formeel nog geen strafzaak speelt tegen (he's not
charged) kan er onder die omstandigheden geen advocaat worden
toegewezen. kan zelf geen advocaat betalen.
De officier van justitie: Ik verzet mij tegen aanhouding van de
behandeling. Het gaat hier om een beperkte toetsing met betrekking tot
de onder derden inbeslaggenomen goederen. De hoeveelheid geld die bij
in beslag is genomen is niet zodanig dat dat hem zou
belemmeren naar Nederland te komen of om schriftelijk verweer te
voeren. Verder heeft Engeland belang bij een spoedige afhandeling van
de zaak. Het is noodzakelijk dat de banden zo spoedig mogelijk worden
overgedragen aan de Engelse autoriteiten. Aanhouding van de
behandeling heeft consequenties voor de voortgang van de procedure in
Engeland.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van de
rechtbank mee dat het verzoek om aanhouding zal worden afgewezen nu de
belanghebbende meerdere mogelijkheden tot het voeren van verweer niet
heeft benut."
10. De klacht gaat reeds daarom niet op omdat niet valt in te zien
waarom de Rechtbank het verzoek tot aanhouding gelet op de belangen
van verzoekers ten onrechte of onvoldoende gemotiveerd heeft
afgewezen. Ter zitting is immers van de zijde van verzoekers niets
aangevoerd waaruit valt op te maken welk belang zij in het kader van
de onderhavige procedure hadden bij aanhouding van de zaak teneinde
in de gelegenheid te stellen om ter zitting aanwezig te
zijn. Overigens is met de door de Rechtbank gebezigde motivering niets
mis; vgl. HR 14 mei 2002, NJ 2002, 397, rov. 3.3 en 3.4.
11. De klacht faalt.
12. De tweede klacht houdt in dat de Rechtbank ten onrechte de stukken
met betrekking tot een aanvullend rechtshulpverzoek van 22 januari
2003 buiten beschouwing heeft gelaten met de overweging dat het
oorspronkelijke rechtshulpverzoek voldoende duidelijkheid verschafte
van welke goederen de overdracht werd gevraagd.
13. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 15 april 2003 is
aldaar onder meer het volgende voorgevallen:
"De officier van justitie:
(...)
Uit het aanvullende rechtshulpverzoek van 22 januari 2003 is een
Summary opgenomen waaruit blijkt dat de overdracht wordt gevraagd van
alle andere goederen die in kader van de zoeking in beslag zijn
genomen. Ik zal deze summary aan de rechtbank en aan de raadslieden
overleggen.
(...)
Mr Römer: Ik heb meerdere malen verzocht om aanvullende stukken. Ik
heb eerst niets gekregen en daarna kreeg ik stukken dubbel. Het
verzoek van 22 januari 2003 heb ik echter niet eerder mogen ontvangen.
Het is niet juist dat de rechtbank nu moet beslissen op een aanvullend
rechtshulpverzoek waarop de vordering van de officier van justitie in
eerste instantie geen betrekking heeft.
De officier van justitie: Ik heb het verzoek van 22 januari 2003
officieel pas op 3 april 2003 binnengekregen. Ik heb zojuist al
aangegeven dat het eerste verzoek duidelijk is en dat het in beginsel
niet nodig is om dit stuk in te brengen. Nu er verweer op wordt
gevoerd doe ik het alsnog. Ik vind het verweer van de raadslieden niet
steekhoudend.
(...)
Mr Fibbe: (...) Het verzoek van 22 januari 2003 is meer omvattend dan
het eerdere verzoek met betrekking tot de tapes. Ik heb dat niet
kunnen lezen in het oorspronkelijke verzoek en ik heb dit niet met
mijn cliënt kunnen bespreken. Ik verzet mij daartegen.
Mr Römer: Op 10 januari 2003 is de Rechter Commissaris binnengetreden
op vordering van officier van justitie ter uitvoering van een daaraan
voorafgaand rechtshulpverzoek. Wanneer is de vordering van de officier
van justitie, die ik nog steeds niet heb gezien, ingesteld? Nu is er
een nieuw rechtshulpverzoek. Is de vordering van de officier van
justitie nu gebaseerd op dat laatste rechtshulpverzoek? Ik maak
bezwaar tegen het rechtshulpverzoek van 22 januari 2003. Dat verzoek
heb ik ook niet met mijn cliënt kunnen bespreken.
De officier van justitie: De vordering is gedaan op grond van het
eerste rechtshulpverzoek (punt 6). Dat verzoek is de basis voor de
rechtmatigheid van de doorzoeking en de inbeslagneming.
Mr Fibbe: Als het verzoek van 22 januari 2003 wel wordt gebruikt
verzoek ik om een vertaling van een zin op bladzijde 2."
14. De beschikking van de Rechtbank houdt onder meer het volgende in:
"De verdediging heeft voorts bezwaar gemaakt tegen de inbreng van het
aanvullende rechtshulpverzoek van 22 januari 2003, nu de officier van
justitie dat verzoek pas bij de behandeling van het eerdere
rechtshulpverzoek op 15 april 2003 heeft ingebracht. De rechtbank laat
de stukken met betrekking tot het aanvullende rechtshulpverzoek van 22
januari 2003 buiten beschouwing, nu het oorspronkelijke
rechtshulpverzoek voldoende duidelijkheid verschaft van welke goederen
de overdracht wordt gevraagd."
15. Aldus heeft de Rechtbank tot uitdrukking gebracht geen aandacht te
hebben geschonken aan - en a fortiori zich geen oordeel te hebben
gevormd omtrent - het aanvullende rechtshulpverzoek van 22 januari
2003, hetwelk zich overigens ook niet bij de aan de Hoge Raad
toegezonden stukken bevindt. Dat behoefde de Rechtbank ook niet te
doen omdat de vordering van de Officier van Justitie betrekking had op
de voorwerpen die volgens het zich bij de stukken bevindende verslag
van binnentreden en proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming
reeds op 10 januari 2003, dus vóór het aanvullende rechtshulpverzoek
van 22 januari 2003, in beslag genomen waren en het oorspronkelijke
rechtshulpverzoek volgens de Rechtbank voldoende duidelijkheid
verschafte van welke goederen de overdracht werd gevraagd. Dit oordeel
van de Rechtbank geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en
is allesbehalve onbegrijpelijk. Dat klemt temeer nu de verdediging ter
zitting expliciet aan de Rechtbank heeft verzocht het aanvullende
rechtshulpverzoek van 22 januari 2003 buiten beschouwing te laten en
de Rechtbank dit verzoek heeft gehonoreerd.
16. In de toelichting van de klacht wordt nog gesteld dat de
Rechtbank, nu zij de meest recente aanvulling op het rechtshulpverzoek
buiten beschouwing moest laten, de Officier van Justitie
niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Voor deze stelling heb ik geen
steun in het recht kunnen vinden. Hoffelijkheid jegens de verzoekende
staat, zoals de toelichting op de klacht wil, lijkt mij geen voldoende
hechte basis voor zo'n verstrekkend, jegens de verzoekende staat
allesbehalve hoffelijk oordeel.
17. De klacht faalt.
18. De derde klacht is gericht tegen de verwerping van het verweer dat
het rechtshulpverzoek niet is uitgegaan van een bevoegde autoriteit.
19. Blijkens een aan het proces-verbaal van de zitting van 15 april
2003 gehechte pleitnota heeft mr. Fibbe ten behoeve van het
volgende aangevoerd, voor zover thans van belang:
"Onduidelijkheid over mogelijk verzoek om rechtshulp
3. Tot de processtukken behoren (onder meer) de navolgende documenten.
o Een Engelstalige brief d.d. 23 december 2002 De brief is gericht aan
"The Competent Judicial Authority of the Netherlands".
De brief is gesteld op briefpapier van
"CPS Casework Directorate
CWP Newell
Director Casework"
De brief is ondertekend door
"Crown prosecutor
Head of London Branch 2"
De handtekening die onder de brief is gesteld is onleesbaar. Een naam
is daarbij niet vermeld. Onduidelijk is derhalve van wie die
handtekening afkomstig is.
o Een Engelstalig faxbericht van 3 januari 2003 afkomstig van de "City
of London Police" (DC Richard Gordon) - niet van CPS Casework
Directorate, of van de Crown Prosecutor, Head of London Branch 2.
Niettemin wordt door de City of London Police in het faxbericht
verwezen naar "our Commission Rogatoire".
o Een Engelstalige brief, of fax, van 7 januari 2003 De brief/fax is
gericht aan Mr. M.R.A. van IJzendoorn. Hij is afkomstig van "Crown
Prosecution Service" en ondertekend door "Casework Directorate London
Branch 2" - niet door de Crown Prosecutor.
De handtekening die onder laatstbedoelde brief is gesteld is
onleesbaar. Een naam is daarbij niet vermeld. Onduidelijk is derhalve
van wie die handtekening afkomstig is.
Laatstbedoelde handtekening lijkt te verschillen van de handtekening
die is gesteld onder de brief van 23 december 2002.
o Een brief van 7 januari 2003 gesteld op briefpapier van
"CPS Casework Directorate CWP Newell Director Casework".
De brief is ondertekend door
"Crown Prosecutor Head of London Branch 2".
De onder de brief gestelde handtekening is wederom onleesbaar en een
naam is ook daarbij niet vermeld. Ook hier bestaat derhalve
onduidelijkheid over de identiteit van de persoon die de handtekening
heeft geplaatst.
Laatstbedoelde handtekening lijkt te verschillen van de handtekeningen
onder de hierboven aangeduide brief/fax van 7 januari 2003 en de brief
van 23 december 2002.
Geen rechtsgeldig verzoek om rechtshulp
4. De uit het voorgaande blijkende onduidelijkheden over de identiteit
- en autoriteit - van degene of degenen die hogerbedoelde brieven
heeft (of hebben) ondertekend is zodanig groot dat niet kan
vaststellen dat die brieven (al dan niet in samenhang gelezen) een
rechtsgeldig verzoek tot het verlenen van rechtshulp constitueren.
betwist om die reden met nadruk dat een rechtsgeldig
verzoek om rechtshulp is gericht tot de Nederlandse justitiële
autoriteiten.
Officier van justitie niet-ontvankelijk
5. Derhalve kan de vordering (ex art. 552p lid 2 Sv) tot het verlenen
van verlof om in beslag genomen voorwerpen ter beschikking te stellen
aan de officier van justitie te Amsterdam, teneinde deze in staat te
stellen bedoelde voorwerpen als bewijsmiddelen ter beschikking te
stellen aan Engelse autoriteiten, niet worden ontvangen.
Subsidiair dient de beslissing op de vordering van de officier van
justitie te worden aangehouden
"totdat de competentie van de verzoekende autoriteit we/is
aangetoond"."
20. Blijkens een aan het proces-verbaal van de zitting van 15 april
2003 gehechte pleitnota heeft mr. Römer ten behoeve van het
volgende aangevoerd, voor zover thans van belang:
"Strafzaak/Bevoegde autoriteiten?
Van wie is het verzoek uitgegaan? Het is gesteld op briefpapier van
C.W.P. Newell, die volgens het briefhoofd "director Casework" is (zie
blz. 0035 p-v). Mij is Casework niet bekend en de heer Newell ook
niet. Hoe dit zij, de ondertekenaar is in elk geval niet de heer
Newell. In de tweede alinea stelt de ondertekenaar immers dat de
Director hem heeft aangesteld als Crown prosecutor en dat hij als
zodanig beschikt over de bevoegdheden die de Director heeft op grond
van het ERV. Kortom, er kan niet worden vastgesteld dat het verzoek is
uitgegaan van een bevoegde autoriteit."
21. De Rechtbank heeft terzake overwogen:
"De verdediging heeft aan de hand van vergelijking van briefhoofden en
handtekeningen boven en onder de verschillende stukken betreffende het
rechtshulpverzoek twijfel geuit over de vraag of het verzoek is gedaan
door de daartoe in Engeland bevoegde autoriteiten. De rechtbank heeft,
gelet op inhoud en samenhang van deze stukken, generlei aanleiding
gevonden aan de bevoegdheid te twijfelen en zal de verdediging hierin
dan ook niet volgen. Hieruit volgt mede dat de rechtbank het verzoek
om aanhouding ook niet zal honoreren."
22. Blijkens de door het Verenigd Koninkrijk ingevolge artikel 24
Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken
(Trb. 1965, 10; hierna ERV) afgelegde verklaring wordt "the Director
of Public Prosecutions and any Crown Prosecutor" door het Verenigd
Koninkrijk als bevoegde autoriteit in de zin van dit verdragsartikel
beschouwd. In dit licht is het oordeel van de Rechtbank dat sprake is
van een door de bevoegde autoriteit gedaan verzoek niet
onbegrijpelijk, geeft het geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting
en behoeft het geen nadere motivering. Het verzoek tot rechtshulp van
23 december 2002 en het aanvullend verzoek van 7 januari 2003 zijn
immers beide volgens het onderschrift ondertekend door "Crown
Prosecutor, Head of London Branch 2" en voorzien van het hoofd C.W.P
Newell, Director, Casework. Vanwege de verwevenheid met omstandigheden
van feitelijke aard kan het oordeel van de Rechtbank in cassatie niet
verder ten toets komen.
23. De klacht faalt.
24. De vierde klacht is gericht tegen de verwerping door de Rechtbank
van het beroep op art. 552l Sv.
25. Blijkens een aan het proces-verbaal van de zitting van 15 april
2003 gehechte pleitnota heeft mr. Fibbe ten behoeve van het
volgende aangevoerd, voor zover thans van belang:
"Verzoek rechtshulp betreft feiten ter zake waarvan verdachte in
Nederland wordt vervolgd
16. Artikel 552l lid 1 (aanhef en sub c) Wetboek van strafvordering
bepaalt met betrekking tot internationale verzoeken om rechtshulp
"Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven
c. voor zover het is gedaan ten behoeve van een onderzoek naar feiten
ter zake waarvan de verdachte in Nederland wordt vervolgd"
Blijkens de brief van 7 februari 2003 wordt in Nederland
als verdachte aangemerkt. wordt verdacht van opzetheling en
witwassen. Dat blijkt uit het proces-verbaal van verhoor voor
inverzekeringstelling (processtukken, blz. 0019).
In Nederland zowel als in het Verenigd Koninkrijk wordt voorts
als verdachte aangemerkt, ter zake van feiten welke in
Nederland zowel als in het Verenigd Koninkrijk voorwerp van onderzoek
zijn.
Het onderzoek dat wordt ingesteld blijkens het beweerdelijke verzoek
om rechtshulp betreft onder meer de vraag of de in beslag genomen
tapes in het Verenigd Koninkrijk zijn verkregen door enig misdrijf -
meer in het bijzonder: het misdrijf van diefstal - en vervolgens of
(handelend tezamen en in vereniging met )
bedoelde tapes heeft verhandeld en vervolgens van heeft
willen terugkopen.
Aldus betreft het Britse onderzoek mede de vraag of zich
aan heling kan hebben schuldig gemaakt. Anders gezegd: het Britse
onderzoek betreft "feiten ter zake waarvan de verdachte in Nederland
wordt vervolgd".
Vordering officier van justitie niet voor toewijzing vatbaar
17. Uit artikel 552l lid 1 aanhef Sv blijkt dat om die reden
"Aan het verzoek ... geen gevolg (wordt) gegeven."
Ook deze omstandigheid gebiedt dat de vordering van de officier van
justitie zal worden afgewezen."
26. Blijkens een aan het proces-verbaal van de zitting van 15 april
2003 gehechte pleitnota heeft mr. Römer ten behoeve van het
volgende aangevoerd, voor zover thans van belang:
"Imperatieve weigeringsgrond?
Artikel 552l lid 1, aanhef en onder c. luidt:
"Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven voor zover het is gedaan
ten behoeve van een onderzoek naar feiten terzake waarvan de verdachte
in Nederland wordt vervolgd."
Nu is het verzoek gedaan in een strafzaak waarin onder meer
wordt verdacht. is ook verdachte in de
Nederlandse strafzaak, waarin en mijn cliënt als verdachte
te boek staan. Overigens is onderzoek van de banden in de strafzaak
tegen en mijn cliënt ten minste even aangewezen als
soortgelijk onderzoek in Engeland, ten behoeve waarvan het verzoek is
gedaan. Dat onderzoek kan evengoed in Nederland plaatsvinden. De
bewijswaarde van de tapes mag voor de Nederlandse strafzaak tegen
, en niet verloren gaan."
27. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 15 april 2003 heeft
de Officier van Justitie aldaar het volgende aangevoerd, voor zover
voor de beoordeling van de klacht van belang:
"In artikel 552l van het Wetboek van Strafvordering bevat een
imperatieve weigeringsgrond: Deze is in het Wetboek opgenomen om te
voorkomen dat een persoon dubbel wordt vervolgd. Dat is hier niet aan
de orde. Er is geen sprake van dat de Nederlanders als verdachten in
Engeland worden beschouwd of andersom. Het is ten onrechte
aangevoerd."
28. De Rechtbank heeft terzake overwogen:
"De verdediging heeft gesteld dat artikel 552l van het Wetboek van
Strafvordering in de weg staat aan overdracht der stukken nu in
Nederland een strafvervolging gaande is tegen de twee Nederlandse
belanghebbenden.
Naar het oordeel van de rechtbank faalt dit beroep. Het artikel beoogt
dubbele vervolging terzake van het zelfde feit te voorkomen. In de
Engelse stukken wordt nadrukkelijk vermeld dat de beide Nederlanders
in Engeland niet als verdachten worden aangemerkt."
29. De weigeringsgrond van art. 552l, eerste lid, aanhef en onder c,
Sv is ontleend aan wezenlijke belangen van de verdachte, te weten
gelijktijdige vervolging in Nederland.(1) Nu de Rechtbank heeft
vastgesteld dat verzoekers geen verdachten in Engeland zijn, de
Rechtbank daaruit kennelijk heeft afgeleid dat het verzoek niet wordt
gedaan ten behoeve van de vervolging van verzoekers in Engeland, en
inwilliging van het verzoek er dus niet toe kan leiden dat zij in
Engeland worden vervolgd voor feiten waarvoor zij in Nederland
(zullen) worden vervolgd, heeft de Rechtbank het verweer op juiste en
toereikende gronden verworpen.(2)
30. Het voorgaande wordt niet anders doordat de Rechtbank in haar
oordeel niet heeft betrokken de positie van . Het is
immers niet aan verzoekers op te komen voor de belangen van
zoals zij die zien.
31. De klacht is tevergeefs voorgesteld.
32. De aangevoerde klachten kunnen worden afgedaan met de in art. 81
RO bedoelde motivering.
33. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn
bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik
niet aangetroffen. Deze conclusie strekt ertoe dat de Officier van
Justitie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep en dat
het beroep van verzoekers wordt verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Kamerstukken II, 1964-1965, 8054, nr. 7, blz. 31.
2 Zie ook Sjöcrona en Orie, Internationaal strafrecht, studiepockets
strafrecht, derde druk, blz. 242: "Tot besluit geldt er op de voet van
art. 552l, lid 1c ook een verplichting tot weigering van rechtshulp
zolang ter zake van hetzelfde feit tegen de betrokken verdachte nog
een strafvervolging in Nederland aanhangig is."
Hoge Raad der Nederlanden