Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AL9069 Zaaknr: 00046/03
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 25-11-2003
Datum publicatie: 25-11-2003
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie
25 november 2003
Strafkamer
nr. 00046/03
EdK/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het
Gerechtshof te Leeuwarden van 22 februari 2001, nummer 24/000371-99,
in de strafzaak tegen:
, geboren te op 1940,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de
Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Assen van 9 april
1999 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende
dagvaarding onder 3 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. en
2. "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" veroordeeld tot vier
weken gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij
niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.
Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie
voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan
deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad
het bestreden arrest zal vernietigen en de dagvaarding in hoger beroep
nietig zal verklaren.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof er ten onrechte vanuit is
gegaan dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn
aanwezigheidsrecht in hoger beroep.
3.2. De stukken van het geding houden, voorzover hier van belang, in:
a. dat de verdachte blijkens de daarvan opgemaakte akte op 13 april
1999 bij het instellen van het hoger beroep als adres heeft opgegeven
te ;
b. dat de verdachte blijkens het aan de akte van uitreiking van de
appèldagvaarding gehechte verwerkingsoverzicht GBA-gegevens van 3
januari 2001 - waarin als laatste adres is vermeld: te
- op 13 december 2000 is "geëmigreerd";
c. dat de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep van 8
februari 2001 overeenkomstig art. 588, eerste lid aanhef en onder b
sub 3°, Sv op 11 januari 2001 is uitgereikt aan de (waarnemend)
griffier van de Rechtbank te Leeuwarden "omdat van de geadresseerde
geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is";
d. dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 8 februari
2001 niet is verschenen en dat aldaar tegen hem verstek is verleend.
3.3. Ingevolge art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3°, Sv wordt
een dagvaarding uitgereikt aan de griffier indien de geadresseerde
niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie
persoonsgegevens noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem
bekend is. Onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan
evenwel niet worden aangenomen, indien niet is getracht de uitreiking
van de dagvaarding te doen plaatsvinden op een uit de stukken van het
geding blijkend - voor de hand liggend en niet door een latere opgave
achterhaald - adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of
verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden, zoals het adres dat
de verdachte in de appèlakte heeft doen opnemen (vgl. HR. 12 maart
2002, NJ 2002, 317 rov. 3.24 sub b).
3.4. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het
Hof dat het bij het instellen van het hoger beroep opgegeven adres
door een latere opgave was achterhaald en dus redelijkerwijs niet kon
gelden als de feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte, is
niet onbegrijpelijk. Daarvan uitgaande kon het Hof oordelen dat de
dagvaarding in hoger beroep geldig was betekend. Dat oordeel wordt in
het middel ook niet bestreden.
3.5. Het middel steunt op de opvatting dat het Hof niet had mogen
overgaan tot de behandeling van de zaak buiten aanwezigheid van de
verdachte dan nadat was getracht om via de buitenlandse autoriteiten
het actuele adres van de verdachte te achterhalen dan wel nadat (een
afschrift van) de appèldagvaarding was verzonden naar het laatst
bekende adres in Nederland.
3.6. Geen van die opvattingen vindt evenwel steun in het recht en met
name niet in art. 588 Sv. Het middel faalt derhalve.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook
geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve
zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als
voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin
Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en
uitgesproken op 25 november 2003.
*** Conclusie ***
Nr. 00046/03
Mr Machielse
Zitting 7 oktober 2003 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft verdachte bij arrest van 22
februari 2001 vrijgesproken van het hem onder 3 tenlastegelegde en hem
ter zake van 1 en 2 "valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd",
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken. Het
Hof heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar
vordering.
2. Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft cassatie ingesteld en
een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3. Het middel bevat de klacht dat het hof er ten onrechte vanuit is
gegaan dat verdachte vrijwillig afstand had gedaan van zijn
aanwezigheidsrecht en mitsdien dat het hof hem ten onrechte bij
verstek heeft veroordeeld. In de toelichting wordt aangevoerd dat de
dagvaarding ook naar het laatst bekende GBA-adres verstuurd had moeten
worden. Dit adres zou bij verschillende instanties bekend zijn geweest
en verdachte zou dit adres in de periode dat hij in het buitenland
verbleef, als postadres hebben aangehouden. Voorts wordt aangevoerd
dat het openbaar ministerie had moeten proberen om het actuele adres
van verdachte via de buitenlandse autoriteiten te achterhalen
4. Tot de aan de Hoge Raad toegezonden stukken behoren onder meer:
a) een aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep gehechte akte
van uitreiking, die inhoudt dat die dagvaarding op 11 januari 2001 is
uitgereikt aan de (waarnemend) griffier van de
Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, "omdat van de geadresseerde
geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is";
b) een aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep gehechte akte
van uitreiking, die inhoudt dat die dagvaarding op 8 januari 2001 is
aangeboden op het adres te , maar niet is
uitgereikt "omdat degene die zich op het door mij ingevulde adres
bevond de brief niet in ontvangst wilde nemen";
c) bij de hiervoor genoemde dagvaardingen in hoger beroep gevoegde
Compas "verwerkingsoverzichten GBA-gegevens" van 3 januari 2001 en 20
januari 2001 waarin geen actuele adresgegevens van de verdachte zijn
vermeld en waarin achter "geëmigreerd" de datum 13 -12-2000 is
opgenomen " en waarin als (laatste) historisch adres is vermeld:
te .
5. Dat de dagvaarding tevens naar het laatst bekende GBA-adres had
moeten worden verstuurd, zonder dat op enigerlei wijze is gebleken dat
verdachte nog een connectie met dit adres had, is een eis die in de
wet noch jurisprudentie is gesteld. Op dit onderdeel faalt het middel
dan ook. In de wet en de jurisprudentie is evenmin de eis gesteld dat
het openbaar ministerie gehouden is bij buitenlandse instanties
naspeuringen te verrichten om het adres van een verdachte in het
buitenland te achterhalen. Ook op dit onderdeel is het middel
tevergeefs voorgesteld. Voor wat betreft verdachtes al dan niet
bekende woon- of verblijfplaats in het buitenland merk ik nog wel het
volgende op.
6. Indien in het geheel geen adres van verdachte in Nederland bekend
is, maar wel een adres in het buitenland bekend is, geschiedt de
betekening door toezending van de dagvaarding door het openbaar
ministerie hetzij rechtstreeks aan het adres in het buitenland, hetzij
door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of
instantie(1).
Daarbij moet worden aangetekend dat wanneer volgens opgave van de GBA
de verdachte naar een ander land is vertrokken, eerst dan mag worden
aangenomen dat zijn woon- of verblijfplaats in het buitenland niet
bekend is, indien bij de desbetreffende gemeente - zonder resultaat -
navraag is gedaan of de verdachte bij zijn vertrek de voor de
uitreiking van gerechtelijke mededelingen benodigde adresgegevens
heeft opgegeven en of die gegevens zijn geadministreerd(2). Die eis
geldt niet alleen wanneer verdachte volgens de opgave van de GBA naar
aan nader aangegeven land is vertrokken, maar tevens wanneer in de GBA
slecht is vermeld dat verdachte is geëmigreerd(3).
7. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat alvorens bij de
betekening van de dagvaarding in hoger beroep ervan mocht worden
uitgegaan dat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in het
buitenland bekend was, navraag had moeten worden gedaan bij de
gemeente of de verdachte bij zijn vertrek de voor de
uitreiking van gerechtelijke mededelingen benodigde adresgegevens
heeft opgegeven en of die gegevens zijn geadministreerd.
Het OM heeft dat onderzoek verzuimd. De vraag is evenwel of dat
gevolgen dient te hebben. De steller van het middel meldt dat de GBA
heeft nagelaten het buitenlands adres te noteren toen verdachte uit de
GBA werd uitgeschreven. Als het OM onderzoek had gedaan zou hebben
naar een bij de GBA bekend adres in het buitenland had het OM dus bot
gevangen.
Uitgaande van deze mededeling in de cassatieschriftuur zou een
onderzoek naar een bij de GBA bekend buitenlands adres geen andere
betekening hebben opgeleverd dan thans is verricht. Op die grond zie
ik daarom geen reden om alsnog de appeldagvaarding nietig te
verklaren.
8. Maar er is nog een ander punt dat de aandacht vraagt. Verdachte
heeft zelf appel ingesteld op 13 april 1999 en als zijn adres in de
appelakte laten noteren te . Op 13 april 1999
stond verdachte volgens het historisch GBA-overzicht, opgemaakt ten
behoeve van de aanzegging ex art. 435 Sv, evenwel ingeschreven op het
adres te .(4) Verdachte stonds sinds 8 april
1999 daar ingeschreven; daarvóór was hij ingeschreven op het adres dat
in de appelakte werd vermeld. Niet is getracht aan het in de appelakte
vermelde adres uit te reiken. Mijns inziens kan niet worden aangenomen
dat het in de appelakte vermelde adres als feitelijk woon- of
verblijfadres was achterhaald. Aanwijzingen voor zo een aanname
ontbreken.(5) Verdachte heeft juist kort na zijn inschrijving op een
nieuw GBA-adres in de appelakte een ander - vorig - adres doen
opnemen. Het komt mij voor dat het hof daarom niet heeft mogen
aannemen dat van verdachte geen woon- of verblijfadres in Nederland
bekend was, hetgeen nietigheid van de betekening van de
appeldagvaarding meebrengt.(6)
9. Het middel faalt. Ambtshalve concludeer ik tot vernietiging van de
bestreden uitspraak, op grond van het geen ik hiervoor onder 8 uiteen
heb gezet.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en
tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 HR NJ 2002, 317 r.o.v. 3.19.
2 HR NJ 1999, 617 en HR NJ 2002, 317 r.o.v. 3.20.
3 HR 4 februari 2003, 00402/02 (LJN: AF2321).
4 Het Verwerkingsoverzicht GBA-gegevens dat is gehecht aan de akte van
uitreiking van de appeldagvaarding vermeldt dezelfde gegevens.
5 In tegenstelling tot bijv. HR NJ 2002, 84.
6 HR NJ 1991, 173; HR NJ 1992, 641; DD 92.329; DD 92.347; HR NJ 2002,
317 onder D.
Hoge Raad der Nederlanden