van de begroting 2004 in de Tweede Kamer
Speech, 27-11-2003
Om de toespraak op te halen:
Zie het origineel
http://www.minvws.nl/document...er=393&page=20703
Tekst Staatssecretaris van VWS bij de behandeling van de begroting 2004 in
de Tweede Kamer
Tekst staatssecretaris van VWS bij de behandeling van de begroting
2004 in de Tweede Kamer, eerste termijn, 26 november 2003
(alleen uitgesproken versie geldt)
Inleiding
'Ontzorgd' stond er afgelopen zaterdag als kop boven een zeer
lezenswaardig, paginagroot artikel in de NRC. Het artikel ging over de
praktijk van alledag in de zorg en ook over de effecten van al onze
wetten en regels op de werkers in de zorg. Het leest als een aanklacht
tegen de toenemende verzakelijking en bureaucratie in de zorg. Het
artikel brengt trefzeker in beeld hoe we ondanks al onze goede
bedoelingen de weg kwijt kunnen raken in zorgland. Onbereikbare
huisartsen, een papieren toegang en een loket of callcentrum dat de
cliënt moet afhouden in plaats van toelaten. Gelukkig is 'Joke van de
thuiszorg' er als steun en toeverlaat. En -opvallend- concludeert de
consulent bij het steunpunt voor mantelzorg in de wijk, dat er geen
tekort aan hulp- en zorgverleners is in de buurt, maar eerder een
teveel.
Wat gaat er mis, vraag je je dan af. Natuurlijk verzamelt het veld in
deze tijd van kortingen alle ongemakken om het 'onredelijke' van het
beleid te onderbouwen, daarmee gemakshalve even vergetend hoeveel geld
er wel bijkomt. Maar daarmee kan en wil ik het ongemakkelijke probleem
van goede bedoelingen versus een deel van de werkelijkheid, niet
wegzetten. Er is er (redelijk) veel geld bijgekomen, maar er wordt
niet per definitie beter of efficiënter voor de klant gewerkt.
Het is een dilemma waar we niet meteen en niet vandaag uitkomen, maar
het dwingt ons wel te kijken naar wat er concreet in de praktijk
gebeurt. Wat het concrete effect is van onze maatregelen, maar ook
waarom de ene instelling het zoveel beter doet dan de andere, waarom
in het ene geval de cliënt nauw bij de zorg betrokken wordt en elders
niet. En hoe we de komende jaren die verzakelijking en bureaucratie
met elkaar echt kunnen aanpakken. Dat valt zeker niet mee, want ik
denk dat we allemaal -en dan heb ik het over ministeries,
zorgaanbieders, vakbonden, werkgevers, cliëntenorganisaties,
beroepsgroepen en ook politici- op dat punt wel een duit in het zakje
hebben gedaan. De weg terug ligt in: meer vanuit de cliënt denken,
meer openheid, minder regels, meer eigen verantwoordelijkheid, beter
presteren en meer samenwerken; alleen dan pakken we het probleem bij
de wortel aan.
Investeren voor burgers
MdV,
Er is de afgelopen maanden al veel te doen geweest over onze plannen.
Met name over de onderdelen waarop dit kabinet moet bezuinigen. Deze
bezuinigingen zijn nodig vanwege de slechte huidige economische
situatie, mw. Schippers wijst daar terecht ook op. Maar ook willen we
een aantal zaken voor de lange termijn veiligstellen. Dat is met name
voor de chronische zorg van groot belang.
Ik ben het helemaal eens met mw. Timmer, dat solidariteit en
bescherming van de zwakkeren het uitgangspunt moet zijn. Dat betekent
voor het kabinet wel dat we bijvoorbeeld de eigen bijdrage moeten
verhogen en zorgaanbieders moeten vragen ook hun bijdrage te leveren.
Alles wat we doen is erop gericht het recht op zorg te verzekeren en
voor de AWBZ een breed pakket toegankelijk te houden.
Laat ik vooropstellen dat er de komende jaren ook veel, heel veel geld
bij komt.
Het kabinet trekt de komende jaren ruim EUR 6 miljard extra uit bij
VWS, met name voor de zorg: de totale uitgaven bedragen EUR 40,6
miljard in 2003 en lopen op tot EUR 47,3 miljard in 2007! In 2004
alleen al is ruim 800 miljoen euro extra beschikbaar voor productie in
de care. Dit is onder andere nodig om de toenemende zorgvraag op te
vangen. Mensen kunnen steeds beter kiezen om hun eigen zorg in te
richten; het persoonsgebonden budget groeide de afgelopen jaren bijna
60duizend gebruikers, dat kan blijven doorgaan met boter-bij-de-vis in
een gemoderniseerde AWBZ.
Maar ook op andere VWS-terreinen investeert dit kabinet in belangrijke
zaken voor burgers, want om hen gaat het tenslotte. Ik noem
bijvoorbeeld de investeringen in de jeugdzorg om de wachtlijsten terug
te dringen, in opvoedingsondersteuning, in combinaties van sport-,
jeugd- en vrijetijdsactiviteiten, in maatschappelijke opvang,
vrouwenopvang en tegengaan van huiselijk geweld.
Er is dus geld voor een plek in het verpleeghuis, voor thuiszorg, voor
jeugdzorg, voor steun bij opvoeding. Het extra geld dat er is, moet
terechtkomen bij mensen die een steuntje in de rug het hardste nodig
hebben. Voor de ouderen, voor de jeugd, voor gehandicapten, voor
daklozen en noem maar op.
Natuurlijk moet je daarbij voor het totale beeld ook de pijnlijke
maatregelen betrekken. Wij lopen daar ook niet voor weg maar we hebben
alles in het werk gesteld om in de maatregelen zoveel mogelijk de
zwaksten te ontzien. Maar het gaat mij erom het beeld recht te zetten
alsof we alleen maar bezuinigen. Dat is in strijd met de feiten.
Mdv,
Ik wil vooraf gezegd hebben, dat ik al de onderwerpen steeds bekijk
vanuit de cliënt, vanuit de burger. Dat betekent dat de maatregelen
concrete verbeteringen voor de burger moeten opleveren. Mw. Schippers
noemt dat terecht: meer macht aan de consument. Dat geldt ook voor
instellingen, verzekeraars en gemeenten. Natuurlijk moet ten
principale ieder individu zijn eigen verantwoordelijkheid nemen. Van
iedereen wordt in deze moeilijke tijd solidariteit verwacht. Maar we
kunnen solidariteit niet alleen in wet- en regelgeving afdwingen. Het
gaat vooral om het besef dat er bij de burger moet zijn dat hij of zij
een beroep doet op schaarse middelen en dus eerst kijken wat hij of
zij zelf kan regelen.
Lokale agenda
Wanneer het gaat over burgers die ondersteuning of zorg nodig hebben,
dan weten we dat zij die het liefst dicht bij huis ontvangen. Ouderen
wonen graag zo lang mogelijk in hun vertrouwde omgeving, jeugd moet
veilig en gezond kunnen opgroeien. Wijk en buurt moeten voorzieningen
bieden die ingaan op de behoeften van burgers. Niet voor niets is veel
beleid naar gemeenten gedecentraliseerd. Het raadslid en de wethouder
staan immers dichter naast de inwoners dan het Rijk. De lokale
democratie hoort daar zijn werk te doen.
Toch is de afgelopen jaren terecht geklaagd over onduidelijke sturing
en rolverdeling. De Algemene Rekenkamer heeft ongezouten kritiek
geleverd. Er is alle reden om in deze kabinetsperiode stevig en
duidelijk beleid te voeren op wat ik wil noemen de lokale agenda. We
moeten gemeenten beter dan nu het geval is, ook in staat stellen dat
beleid te voeren waar zij verantwoordelijk voor zijn. Dat heeft ook te
maken met vertrouwen over en weer. Als verantwoordelijkheden aan
andere overheden worden toevertrouwd moeten die ook serieus genomen
worden.
Concreet betekent dit voor deze kabinetsperiode dat de WVG en de
Welzijnswet en (mogelijk) een stukje van de AWBZ zullen opgaan in een
nieuwe wettelijke regeling: de Wet Maatschappelijke Zorg; dat er één
brede regeling komt voor Buurt Onderwijs en Sport waaraan deelname
alleen mogelijk is wanneer projectvoorstellen daadwerkelijk
beleidsterreinen als jeugdgezondheidszorg, jeugdbeleid, sociaal beleid
en sport aan elkaar knopen.
Diverse sprekers, o.m. dhr Van der Staaij en mw Van Miltenburg hebben
gevraagd naar de concrete invulling van de WMZ. Wij praten daar nu
over met vertegenwoordigende organisaties van ouderen, cliënten van
zorgaanbieders en zorgaanbieders zelf en met vertegenwoordigers van
gemeenten. In maart zijn de contouren van de wet gereed en wil ik, na
overleg met de Kamer, in een aantal gemeenten gaan proefdraaien.
Er moeten inderdaad heel zorgvuldig afwegingen gemaakt worden. Ik volg
daarin mw van Miltenburg en ik zal haar suggesties betrekken bij de
brief die ik hierover in maart naar de Kamer stuur.
Eén van de belangrijkste wensen van mensen is, ook blijkens het
Zwart-Wit boek van de Consumentenbond, dat zij niet langer van het
kastje naar de muur gestuurd worden. Er wordt massaal geroepen om zo
min mogelijk loketten en het liefst één loket in de wijk. Er zijn heel
goede ervaring opgedaan in gemeenten met dit één-loket systeem wat tot
op heden door niemand gezien wordt als een bedelloket zoals mw
Lambrechts dat noemt - en dat ook nooit zal worden. Net zo min gaat
het verhaal op dat gemeenten het niet kunnen.
Lokaal maatwerk is immers nodig en wordt ook op dit moment geleverd.
Mw. Timmer vroeg of er onderzoek op kleine schaal beschikbaar is
waaruit kan worden afgeleid dat de beschikbaarheid en het gebruik van
welzijnsvoorzieningen het beroep op zwaardere zorg vermindert. Een
voorbeeld daarvan is het bij u bekende onderzoek in de Trynwâlden.
Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat mede dankzij de inzet
van omtinkers, een soort cliëntondersteuners, en de aanwezigheid van
welzijnsvoorzieningen het beroep op zware intramurale zorg voorkomen.
Het zorggebruik ligt iets lager dan bij een vergelijkbare groep
ouderen. Er is nog onvoldoende informatie beschikbaar over de
aanwezigheid en het gebruik van welzijnsvoorzieningen voor mensen met
beperkingen. Begin 2004 komt het SCP met een tussenrapportage ouderen.
Ik kijk daarna, mede in het licht van de Wet maatschappelijke zorg,
welke informatie over beschikbaarheid en gebruik van
welzijnsvoorzieningen door mensen met beperkingen nog ontbreekt en hoe
daarin kan worden voorzien. Ik zal u daar uiteraard over informeren.
Al met al is de lokale agenda geen technische operatie, maar ze moet
leiden tot concrete actie, tot concrete verbeteringen. De
breedtesportimpuls en vrijwilligersimpuls zijn goede voorbeelden van
de afgelopen jaren. Deze impulsen die het Rijk in het leven riep, zijn
massaal gebruikt door de gemeenten. Het gevolg is ondermeer een groter
lokaal sportaanbod en structurele inbedding van vrijwilligersbeleid in
veel gemeenten. We moeten de komende jaren meer van dit soort
successen realiseren.
Tussen lokale agenda en AWBZ
Ook mensen die langdurige of chronische nodig hebben, die wonen ook
gewoon in gemeenten. De regierol van gemeenten is ook belangrijk voor
hen. We zijn erop uit in te spelen op die klaarblijkelijke wens van
mensen, niet alleen vanuit de AWBZ. Ik deel de opvatting van mw.
Tonkens dat vermaatschappelijking meer vraagt dan alleen maar zorg,
maar ook welzijn, activiteiten, ontmoeting. Dat is ook het raakvlak
tussen de lokale agenda en de AWBZ.
Vooruitlopend op de WMZ heb ik het College van Zorgverzekeringen
gevraagd een subsidieregeling te maken voor de gehele AWBZ voor
diensten bij wonen met zorg. Die gaat naar verwachting op 1 januari
2004 in. Mensen die geïndiceerd zijn voor een instelling, kunnen met
die regeling de zorg en de diensten ook thuis krijgen. De regeling is
tijdelijk, tot de WMZ er is, maar werkt al wel in de geest van de WMZ.
Hiervoor is in 2004 EUR 50 miljoen beschikbaar.
In gemeenten gaat het uiteindelijk om een sluitend ouderenbeleid en
een beleid voor mensen met beperkingen. Voor die laatste groep zijn er
nog veel belemmeringen. Die hopen wij op te lossen, met als eerste
inzet het actieplan dat ik onlangs naar de Kamer heb gestuurd over de
knelpunten voor mensen met beperkingen om zo volwaardig mogelijk te
kunnen deelnemen aan de samenleving.
Maar soms kunnen gemeenten de noden van mensen niet lenigen. Dan gaat
het om hele langdurige, chronische behoefte aan hulp en zorg. Daarvoor
moeten we allemaal garant staan, daarvoor moeten mensen een beroep
kunnen doen op bijvoorbeeld de AWBZ.
AWBZ
Wanneer mensen een chronische zorgbehoefte hebben, is er voor hen het
recht op zorg. Dat wordt onverkort gehandhaafd. De AWBZ geeft
uitdrukking aan de solidariteit met de meest zwakken in onze
samenleving. Ondanks de enorme toename van het beroep op deze zorg en
de zorgwekkende premieontwikkeling, hebben de minister en ik besloten
geen pakketmaatregel te nemen maar een beroep te doen op
zorgaanbieders en zorggebruikers. Dit was geen eenvoudige afweging.
Het is wel degelijk zo dat van hen grote solidariteit gevraagd wordt
om het mogelijk te maken dat een breed pakket toegankelijk blijft.
Meerdere sprekers hebben vragen gesteld over de maatregelen die wel
zijn genomen, met name in de thuiszorg; mw Van Miltenburg vroeg zich
af of de thuiszorg niet gestraft wordt voor het feit dat ze het zo
goed heeft gedaan bij het aanpakken van de wachtlijsten.
Ik denk dat dat niet het geval is. Het zou ook onverstandig zijn. De
thuiszorg speelt bij uitstek een belangrijke rol bij het invullen van
ondersteunende functies op het lokale niveau. Ik beschouw de thuiszorg
ook als één van de belangrijke dragers van de Wet maatschappelijke
zorg straks. Voor veel mensen komt het antwoord inderdaad van de
thuiszorg.
Dus investeert dit kabinet ook in de thuiszorg. Want laat ik duidelijk
stellen: behalve bezuinigingen op de thuiszorg, gaat er ook een
aanzienlijk deel van de groeimiddelen naar de thuiszorg. Bij elkaar
neemt de totale omzet van de thuiszorg niet af, maar juist toe.
Daarvoor is ook geld beschikbaar. En aangezien de omzet voor het
overgrote deel uit personeelskosten bestaat zie ik niet in dat er bij
de thuiszorg ontslagen zouden moeten vallen en dat wil ik ook helemaal
niet.
Bovendien zijn de tarieven voor huishoudelijke zorg (EUR 26,60 per
uur) redelijk ruim te noemen. Mw. Vietsch verbaast zich daarover.
Kennelijk zit er nog wel enige rek in de tarieven, als ik ook de
thuiszorg zelf mag geloven, dus moet er ook ruimte zijn om wat minder
rendabele activiteiten in stand te houden. Maar extra werkdrukmiddelen
zijn in deze sector een overbodige luxe geworden.
Ik zei al dat de LVT zelf ook erkent dat er ruimte in de tarieven zit.
Maar juist daarom verwacht ik ook niet dat nu thuiszorg in afgelegen
gebieden gaat verdwijnen. Sterker nog, ik woon zelf in een zeer
afgelegen gebied en de thuiszorgorganisatie in die regio heeft mij
gezegd dat ze geen moeite heeft om zorg te leveren.
Een punt dat de thuiszorg aangaat maar wat ook breder is aangekaart is
het schrappen van de zorgvernieuwingsmiddelen. In totaal EUR 170
miljoen, waarvan verondersteld wordt dat EUR 100 miljoen (50 miljoen
thuiszorg en 50 miljoen verpleeghuizen) via het maken van reguliere
productieafspraken alsnog uitgegeven zal worden. Netto gaat het dus om
EUR 70 miljoen.
Er is twijfel geuit of de sector die 100 miljoen wel in reguliere
productieafspraken kán omzetten. Als dat niet het geval zou zijn zou
de bezuiniging groter zijn dan de bedoeling is.
Daarnaast hebben we sinds 1 april van dit jaar te maken met een
ontschotte AWBZ: het onderscheid tussen de sectoren is feitelijk komen
te vervallen. Ik voel dan ook wel voor de suggestie om de
zorgvernieuwingsmiddelen voor alle sectoren te bundelen. Hieruit
kunnen alle AWBZ instellingen voor echte zorgvernieuwing putten.
Ik wil hier het volgende over afspreken. Ik doe de Kamer voor het
kerstreces concrete voorstellen hoe we tot zon pot voor de gehele care
voor zorgvernieuwing kunnen komen. Hieruit kunnen alle sectoren dus
ook de thuiszorg en de verpleeghuizen - kunnen putten op voorwaarde
dat zonneklaar is dat het om vernieuwende initiatieven gaat. Dan het
andere punt: is alles wat zorgvernieuwing was, om te zetten in
productie, directe zorg dus. Ik wil de uitdaging met de thuiszorg en
de verpleeghuizen wel dat zij kunnen aantonen dat veel minder dan de
geraamde EUR 100 miljoen aan nuttige en vernieuwende zaken in
reguliere productieafspraken is om te zetten. Als zij dat overtuigend
kunnen aantonen ben ik bereid voor die pot voor de gehele AWBZ
waarover ik het net had, het verschil alsnog bij te plussen. Het gaat
mij immers om de netto besparing.
Een andere maatregel waarover opmerkingen zijn gemaakt, is het
verhogen van de eigen bijdrage. Mw. Smits ging daar onder meer op in;
ze sprak van een ontmoedigingsbeleid. Het verhogen van de eigen
bijdrage is inderdaad een noodzakelijke maatregel omdat we niet aan
het pakket willen komen, vooruitlopend op een bredere discussie in
samenhang met de WMZ. Maar tegelijkertijd is voor een zodanige
uitwerking gekozen dat mensen met een laag inkomen het minst getroffen
worden. Dat is ook weer die solidariteit die het kabinet nastreeft. De
Kamer is daar onlangs uitvoerig over geïnformeerd en we hebben erover
gesproken in het recente AO over de modernisering van de AWBZ
De uitvoering van de AWBZ moet op de nodige punten beter. Ik heb daar
ook plannen voor. Onder andere en daar mee reageer ik op de inbreng
van verschillende afgevaardigden - wil ik de regionale
indicatie-organen (RIOs) centraliseren, zoals de commissie Buurmeijer
heeft geadviseerd. De indicatiestelling kan op die manier veel
efficiënter worden georganiseerd. Voor eenvoudige zorgvragen kan een
standaard-indicatie worden afgegeven door de huisarts, de
zorgaanbieders en het lokale loket. De thuiszorg kan zo ook een
grotere rol bij het indicatieproces spelen.
Het indicatieorgaan moet wel over de afgifte worden geïnformeerd en
controleert steekproefsgewijs bij cliënten en zorgverleners. We
vermijden op deze manier extra administratieve lasten van mandateren.
In januari 2004 wil ik een begin maken met de voorgestelde
standaardisering en ik zal de Kamer daarna over de eerste ervaringen
informeren.
Kwaliteit
Ik kom nu op een thema waar veel van u over hebben gesproken, mw.
Lambrechts, mw. Tonkens, mw. Vietsch: de kwaliteit van de chronische
zorg. Dat is naast het garanderen van het recht op zorg natuurlijk van
groot belang. Deze themas zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, ook
al strijden ze in de praktijk bij het verdelen van het geld nog
weleens om voorrang. Bijvoorbeeld: investeer ik als
verpleeghuisdirecteur in meer privacy en dus meer kwaliteit voor
bewoners of in meer bedden? Deze dilemmas zijn realiteiten die we
onder ogen moeten durven zien.
Mw. Lambrechts stelde tot haar verbazing vast dat er in de wet niets
anders is geregeld dan dat de zorg doelmatig en effectief geregeld
moet worden, maar dat er geen operationele en toetsbare normen zijn
voor kwaliteit. Dat is toch echt wat te kort door de bocht, maar ik
begrijp haar zorg en die van anderen heel goed.
De overheid is verantwoordelijk voor de randvoorwaarden, maar het
leveren van kwaliteit is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid
van de sector zelf, samen met cliëntenorganisaties. Wij gaan niet over
de organisatie van het verpleeghuis. VWS stelt geen eisen aan hoe vaak
iemand bijvoorbeeld wordt gewassen, dat is een zaak van de instelling
zelf, de normen van de beroepsgroep en het resultaat van overleg met
cliëntenorganisatie en de verzekeraar die de zorg inkoopt. Daarover
maken zorgverzekeraars en aanbieders afspraken en leggen dit vast in
een kwaliteitssysteem dat geborgd en getoetst moet worden. De Wet
Kwaliteit Zorginstellingen is er niet voor niets. VWS stimuleert
daarnaast wel certificering.
De instelling moet om te beginnen beschikken over gekwalificeerd
personeel, voor bepaalde gelden op grond van de wet voorbehouden
handelingen. Een instelling moet zorgen dat het personeel goed
opgeleid blijft.
De beroepsgroepen formuleren in hun beroepscode de eisen die gesteld
moeten worden aan de zorg. Ze doen zelf ook heel veel aan het
verbeteren van de kwaliteit van hun eigen werk. (Ik noem het voorbeeld
van de richtlijnen bij versterving waar met name vanuit de
verpleeghuissector heel hard en consciëntieus aan is gewerkt.)
De verzekeraar is gehouden om kwalitatief goede zorg in te kopen en
kan de aanbieder daarop aanspreken. De IGZ kijkt primair naar
veiligheid en ziet toe op de kwaliteitseisen als registratie van tal
van zaken, richtlijnen en protocollen, betrokkenheid cliënten,
afspraken over zorgdossier, etcetera. De inspectie kan ook eisen dat
in een convenant wordt vastgelegd wat de basiskwaliteit van zorg moet
zijn.
En tenslotte is er de clíënt zelf, ofwel via de cliëntencommissies of
bijvoorbeeld via de prestatievergelijkingen, zoals in de thuiszorg,
die via een tevredenheidsonderzoek aangeeft of een instelling het goed
of slecht doet. U weet dat ik vind dat deze onderzoeken openbaar
zouden moeten zijn, zodat er meer stimulans is om ook echt conclusies
te trekken uit goede zowel als slechte kwaliteit.
Het is dan ook in de eerste plaats aan de sector zelf om voortdurend
verbeteringen aan te brengen. Harmonisatie van kwaliteitszorg binnen
verzorgingshuizen en binnen verpleeghuizen is daarbij een belangrijk
middel. Acares geeft aan dat men voor resultaten gaat; prima zou je
zeggen. Maar om te voldoen aan de kwaliteitswet voor de
zorginstellingen, moet kwaliteitszorg aangetoond worden. Instellingen
moeten een aantoonbaar, toetsbaar en werkend kwaliteitssysteem hebben.
Zon systeem houdt rekening met de resultaten van de zorg, de
waardering van de patiënten, de waardering van de eigen medewerkers en
de waardering van de samenleving. Voor alle verzorgingshuizen is er
een certificatieschema voor de instellingen waarin de eisen die
aanbieders, patiënten vertegenwoordigers en verzekeraars stellen zijn
opgenomen. Het schema moet vernieuwd worden (het dateert uit 1998) en
ik neem aan dat Arcares daar het initiatief voor neemt. De
verpleeghuizen hebben zon geharmoniseerd certificatieschema nog steeds
niet. Het is hard nodig dat de brancheorganisatie van de
verpleeghuizen hier snel mee komt.
Deze certificaten kunnen dan op internet gepubliceerd worden. Wie geen
certificaat heeft moet dan wat uitleggen aan de verzekeraar, zijn
collegae en aan de patientenorganisaties en de patient.
Overigens komt er in 2004 een nadere brief over kwaliteit in de care.
Deze brief sluit aan bij de brief over kwaliteit in de gehele zorg die
een jaar geleden naar de Kamer is gestuurd.
Ik vind dat cliëntenraden bij verbeteren van kwaliteit een stevige rol
moeten kunnen spelen. Zij zijn nu voor de financiering afhankelijk van
de instelling. Dat moet geen vrijblijvende aangelegenheid zijn, want
dat geeft misverstanden. Mw. Vietsch wijst daar terecht ook op en
vraagt hoe het zit met het uitvoeren van een Kamermotie (Arib). Ook
mw. Tonkens heeft ernaar gevraagd.
Cliëntenraden moeten zich ten alle tijden op kunnen stellen als een
kritische tegenkracht, zonder bang te hoeven zijn dat ze van de
directie geen geld meer krijgen. Ik heb inmiddels nader onderzoek over
de huidige praktijk laten doen. Het gaat er nu om keuzes te maken,
bijvoorbeeld of de kosten van cliëntenparticipatie uit het tarief van
een instelling betaald kunnen worden om zo de onafhankelijke positie
van de cliënt te versterken.
De minister en ik moeten nog een besluit nemen en ik wil daar nu niet
teveel op vooruitlopen u hoort daar op korte termijn meer over - maar
één ding staat voor mij vast: het is niet meer de vraag of de
cliëntenraden gefinancierd moeten worden, maar meer gelet op de grote
verscheidenheid in de praktijk, hoe. Ik zoek nog nader uit hoe we de
kosten ervan moeten verrekenen. Maar wettelijk voorgeschreven
cliëntorganisaties bij instellingen moeten voor hun basisfinanciering
niet afhankelijk zijn van de goedheid van het instellingsbestuur. Ik
wil daar garanties voor hebben vanuit de cliënten gezien. Diezelfde
lijn kun je doortrekken naar instellingen van jeugdzorg,
gehandicapteninstellingen, maatschappelijke opvang.
Toegankelijkheid
Dat brengt mij op een ander thema dat nauw verwant is met kwaliteit,
want een onderdeel daarvan: toegankelijkheid. Diverse sprekers zijn
hierop ingegaan: mw. Tonkens, mw. Lambrechts.
Kwaliteit is een centraal begrip in ons streven de komende jaren. Het
kabinet investeert juist fors op diverse VWS-terreinen (zorg,
maatschappelijke zorg en jeugd) om ook de toegankelijkheid in stand te
houden. En daarbij moet de cliënt kunnen kiezen: voor een PGB als hij
of zij de zorg zelf wil inrichten, maar ook moeten bijvoorbeeld
verstandelijk gehandicapten - ik zeg dat tegen mw. Tonkens -
keuzevrijheid hebben om bijvoorbeeld in een instelling te blijven
wonen.
Daarnaast zijn er een aantal andere kwalitatieve ontwikkelingen die
stevig moeten bijdragen aan toegankelijkheid. Een heel concreet
voorbeeld noemde ik al: de wet gelijke behandeling gehandicapten.
De verschraling die nu soms ten tonele wordt gevoerd als uitkomst van
het huidige kabinetsbeleid, bestrijden wij ten zeerste. De hr. Rouvoet
haalt aan dat directies èn werkers in de zorg door een opeenstapeling
van maatregelen domweg niet meer in staat zijn adequate zorg te
leveren. Maar ook hier staat voorop wat de client ervan vindt en dat
is in het algemeen heel behoorlijk. En we hebben de afgelopen jaren
miljarden in de zorg geïnvesteerd, wellicht meer dan ooit, dat kan
toch niet alleen maar tot verschraling leiden?
Er is nog wel veel te doen, bijvoorbeeld het verbeteren van de privacy
in verpleeghuizen. Mw. Vietsch wil mij erop afrekenen dat er aan het
einde van deze kabinetsperiode in verpleeghuizen hooguit twee personen
op één kamer liggen.
Want ondertussen zijn er helaas nog steeds vier- en zesbedskamers. Het
aantal kamers met zoveel bedden is tijdelijk nog wat toegenomen om de
wachtlijsten aan te kunnen pakken. Maar daar komt verandering in:
inmiddels is voor 13.000 bedden (van de 20.900) in meerbedskamers een
plan ingediend of is begonnen met de uitvoering. Dat is twee-derde van
het huidige bestand.
Maar er is nog niet overal sprake van initiatief om deze zaak aan te
pakken: voor 7.000 bedden zijn nog geen plannen ingediend. In overleg
met het College bouw ga ik de betreffende instellingen binnenkort
persoonlijk aanschrijven met een oproep nu inderdaad de nodige
initiatieven te ondernemen. Ik zal hieraan bij mijn werkbezoeken de
komende maanden ook extra aandacht besteden. Er blijft nu teveel geld
voor renovatie ongebruikt op de plank liggen; de lijst van
bouwprioriteiten mag geen belemmering zijn. In de gehandicaptensector
heeft afgelopen zomer een inventarisatie plaatsgevonden. Instellingen
met slecht scorende gebouwen worden nu dringend aangespoord hiervoor
maatregelen te nemen
MdV,
Verschillende woordvoerders en in het bijzonder mw. Vietsch hebben mij
aangesproken op verantwoordelijkheden of bevoegdheden die ik niet heb.
Ik hecht eraan daarover duidelijk te zijn, om misverstanden te
voorkomen. We hebben in dit land geen National Health zoals in
Engeland. In dit land - en ik vind dat een goede traditie- doen we
veel aan private/publieke samenwerking. Het zijn vooral private
partijen die de publieke doelen van een toegankelijke zorg, van
kwaliteit en keuzevrijheid en van doelmatigheid in de zorg uitvoeren.
Dat is niet alleen in de gezondheidszorg zo, maar ook in het onderwijs
of in de volkshuisvesting. Wij doen het met private verzekeraars en
private zorginstellingen.
U kunt mij dus niet vragen te garanderen dat alle middelen
daadwerkelijk worden uitgegeven. Ik ga er evenmin over dat niemand met
meer dan twee personen op een kamer ligt, net zo min als ik ga over
werkoverleg bij instellingen of de keuzes van het management van een
instelling bij het invullen van bezuinigingen zodat die niet op
cliënten worden afgewenteld. Dat is in dit land in de eerste plaats
een zaak van het veld zelf.
U kunt mij er wel op aanspreken dat andere partijen hun
verantwoordelijkheid kunnen en willen nemen. Niet alleen met geld en
wet en regelgeving, maar ook door partijen op hun verantwoordelijkheid
aan te spreken, met elkaar in contact te brengen, kennis en informatie
transparant ter beschikking te stellen en waar nodig via de Inspectie
corrigerend in te laten grijpen als de kwaliteit van zorg in het
geding is. Ik doe dat ook waar ik kan, maar ik ga niet op de stoel
zitten van de partijen die het in de praktijk doen moeten. Zo
makkelijk komt de sector niet van de eigen verantwoordelijkheid af.
Maar er moeten wel voldoende prikkels zijn voor alle partijen om hun
verantwoordelijkheid te nemen. In het AO over de modernisering van de
AWBZ heb ik mw. Vietsch toegezegd met een afzonderlijke brief op dit
punt te komen.
Prenatale screening
Tot slot nog één onderwerp dat de afgelopen week uitvoerig in de media
is geweest: het kabinetsstandpunt over prenatale screening bij
zwangerschap. Ik heb de Kamer vorige week uitvoerig geïnformeerd over
de visie van het kabinet op een advies hierover van de
Gezondheidsraad. Dit heeft tal van publieke reacties opgeroepen; het
lijkt mij gezien de aard van het onderwerp en de beperkte ruimte bij
de begrotingsbehandeling, mede gelet op de zorgvuldigheid, verstandig
hierop in een apart overleg met uw Kamer terug te komen. Dat is
uiteraard aan de Kamer om te beslissen, maar ik ben in ieder geval
volop bereid tot een uitvoerige gedachtenwisseling.
Niettemin wil ik nog even kort ingaan op opmerkingen van mw Schippers
en mw Lambrechts over de mogelijkheid van vrouwen om weloverwogen
keuzes te kunnen maken.
Het kabinetsstandpunt houdt vast aan de bestaande leeftijdsgrens van
36 en ouder voor een actief aanbod van prenataal screenen op basis van
de Wet Bevolkingsonderzoek. Dit is een weloverwogen leeftijdsgrens,
omdat vrouwen van 36 jaar en ouder een sterk verhoogde kans hebben op
het krijgen van een kind met het syndroom van Down. Deze groep vrouwen
kan na informatie een weloverwogen keus maken of zij wel of geen
gebruik ervan zal maken.
Bij vrouwen jonger dan 36 jaar kan indien sprake is van een medische
indicatie de test worden aangeboden. Er moet keuzevrijheid zijn voor
zwangere vrouwen jonger dan 36 jaar om een kansbepalende test te
vragen. Indien geen medische indicatie aanwezig is komt de
kansbepalende test niet in aanmerking voor vergoeding. Maar als de
uitslag van de test daartoe aanleiding geeft komt de invasieve
diagnostiek daarvoor wel in aanmerking. Met dit beleid krijgen vrouwen
met een verhoogd risico een aanbod, terwijl vrouwen jonger dan 36 jaar
voldoende keuzevrijheid hebben en tegelijkertijd onnodige
medicalisering wordt voorkomen. Wel ga ik na op welke manier alle
zwangeren de informatie kunnen ontvangen bij het begin van de
zwangerschap. De minister en ik zitten, zoals u in dit hele debat ook
al heeft gemerkt, ook op dit punt inderdaad op één lijn!
Epiloog
Ik begon met de tegenstelling tussen goede bedoelinen en hoe het soms
in de praktijk uitwerkt. Dat zijn lessen die we steeds weer opnieuw
moeten trekken.
We staan de komende jaren voor belangrijke keuzes; met het vele extra
geld moet het mogelijk zijn dat de mensen ook inderdaad de zorg
krijgen waar ze recht op hebben. En moeten we de kwaliteit van de zorg
kunnen verbeteren en de toegankelijkheid en solidariteit overeind
houden. Maar daarnaast moeten zowel burgers als instellingen ook meer
eigen verantwoordelijkheid nemen. Daarin staat ons een principieel
debat te wachten over de toekomst van de AWBZ, in relatie tot de
nieuwe Wet Maatschappelijke Zorg.
Ik zie naar dat debat uit, maar uiteindelijk gaat het er wel om wat we
bereiken voor mensen.