Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Cleveringalezing door Melanie Schultz van Haegen, staatssecretaris van Verkeer in Waterstaat

Dames en heren,

Als Leids alumnus en als inwoner en oud-wethouder van Leiden is het voor mij heel bijzonder om deze Cleveringalezing te mogen houden. Het is goed dat de Leidse universiteit de 26 november-traditie in ere houdt. Niet alleen omdat zij daarmee de naam en vooral de daden van professor Cleveringa levend houdt. Maar natuurlijk ook omdat het voor de universiteit ieder jaar weer een uitgelezen kans is om zich aan de buitenwereld te presenteren. Ik vind het een grote eer om actief deel uit te mogen maken van deze traditie.

Ik wil deze gelegenheid gebruiken om een thema aan te snijden dat mij als bestuurder erg bezig houdt, namelijk de vraag hoe we als samenleving omgaan en om zouden moeten gaan met risicos. Dat is een hoogst actueel thema. Veel actueler zelfs dan ik had kunnen denken toen ik deze zomer het onderwerp van deze voordracht bepaalde. De aanleiding om voor dit thema te kiezen, lag voor mij in twee incidenten.

Het eerste incident was de schuivende dijk bij Wilnis deze zomer. Wilnis is een van de vele Nederlandse gemeenten die in een polder liggen. Zoals u wellicht weet ligt 32 procent van ons land onder zeeniveau en houdt zon 3500 km dijken ons droog. We bouwen in ons land al heel lang direct achter de dijken. Daar zitten natuurlijk zekere risicos aan. Ik heb me deze zomer afgevraagd of iedereen zich dat voldoende realiseert. De opwinding was zo enorm en de roep om direct ingrijpen door de overheid zo groot, dat de discussie daarover op dat moment niet gevoerd kon worden.

De tweede directe aanleiding voor mijn keuze voor het thema risicos dateert van begin dit jaar. Toen bezocht ik in Zuid-Limburg een gemeente waar de huizen zon beetje in de bedding van de Maas zijn gebouwd. De bewoners dachten droog achter de kademuur te zitten. Maar toen er één doorbrak en een aantal huizen onder water kwam te staan, was de paniek meteen compleet.
Beide incidenten leverden geen direct gevaar op, maar wel veel overlast. De publieke belangstelling voor dit soort incidenten is zeer groot. Wij spelen met de natuur door zo dicht op het water te wonen. De overheid moet er maar voor zorgen dat er niets misgaat.

Deze incidenten hebben mij aan het denken gezet. Voldoet de bescherming tegen risicos niet? Of is er iets mis met ons collectieve en individuele risicobewustzijn. Daar wil ik het vanavond over hebben.

Inmiddels is er een breed politiek en maatschappelijk debat aan het ontstaan over risicobeleid. Als u de actualiteit een beetje hebt gevolgd, weet u dat er op dit moment een discussie gaande is over de risiconormen rond Schiphol. Ik kom daar straks nog op. En verder publiceerde het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu onlangs een rapport onder de titel Nuchter omgaan met risicos. Dat rapport de titel zegt het al bevat in de kern een heel duidelijk advies aan de overheid om het risicobeleid meer te baseren op kosten-batenanalyses. Een nuchter advies voor een beleidsterrein waarop traditioneel ook vaak niet-zakelijke, soms emotionele overwegingen een grote rol spelen.

Voor ik daar verder op inga, wil ik u eerst kort aangeven hoe mijn verhaal eruit ziet. Allereerst is natuurlijk de vraag aan de orde waarom we deze discussie nu moeten voeren. Mijn analyse is dat we in Nederland steeds minder op risicos zijn voorbereid en dat er een scheve verhouding is ontstaan tussen wat burgers van hun overheid verwachten en wat die overheid kan en moet waarmaken. Over die maatschappelijke context gaat het eerste deel van mijn verhaal. Vervolgens wil ik ingaan op het huidige risicobeleid. Waar komen de normen vandaan, wat zeggen ze en hoe zijn ze eigenlijk tot stand gekomen? In dit deel wil ik aantonen dat er alle reden is om nog eens kritisch naar ons normenstelsel te kijken. En wie A zegt, moet natuurlijk B zeggen. Vandaar dat ik in het derde en laatste deel van mijn verhaal wil aangeven welke elementen in de discussie over het toekomstige risicobeleid volgens mij een belangrijke rol moeten spelen.

Eerst dus iets over de maatschappelijke context. Als staatssecretaris voor waterbeheer en luchtvaart kom ik regelmatig in een spagaat terecht. Enerzijds willen burgers maximale vrijheid om hun eigen leven in te richten, met zo min mogelijk regels en beperkingen. Dat is een uitgangspunt dat ik als liberaal vanzelfsprekend toejuich. Maar anderzijds verwachten zij van de overheid ook dat die hen tegen alle mogelijke risicos beschermt. En dat zijn twee wensen die om het maar eens voorzichtig te zeggen niet altijd samengaan. Daarom houdt dit onderwerp mij ook zo bezig.

Mensen willen bijvoorbeeld bouwen en wonen op de mooiste plekken, dus ook in de laagst gelegen polders en zelfs buitendijks. Maar moet de overheid dan meteen forse bedragen investeren om de kans op wateroverlast te minimaliseren? En als het water dan toch een keer in huis komt, moeten mensen dan meteen een beroep kunnen doen op een schaderegeling omdat hun dure parket vernield is. Of hadden zij misschien op deze mogelijkheid moeten anticiperen en een tegelvloer in de woonkamer moeten leggen? Het voorbeeld is reëel. Ik zei aan het begin al dat in Limburg bijvoorbeeld veel woningen ook in recente uitbreidingen bijna letterlijk in de bedding van de Maas staan.

Ik geef nog een voorbeeld. Vliegen is de laatste decennia in hoog tempo gewoon geworden. We zijn nu bijna op het punt dat elke Nederlander gemiddeld één keer per jaar in het vliegtuig stapt. Mensen vinden het steeds vaker prettig om een grote luchthaven in de buurt te hebben. Maar dan liefst wel een luchthaven die geen geluid maakt, die geen uitstoot oplevert en met een ongevalskans van nul procent. Op die laatste punten spreekt men de overheid aan. Daar zit natuurlijk spanning tussen.

Als je er even nuchter over nadenkt, is hier op zijn minst iets vreemds aan de hand. Op heel veel terreinen accepteren mensen immers risicos die oneindig veel groter zijn dan de risicos waartegen zij door hun overheid beschermd willen worden. De kans dat een roker aan zijn slechte gewoonte sterft, is bijvoorbeeld ongeveer 20.000 keer groter dan dat hij overlijdt ten gevolge van een groot incident, zoals de Bijlmerramp. En overgewicht, te weinig beweging en ongezonde voeding leiden jaarlijks bijna 8.000 keer vaker tot de dood dan benzeenvergiftiging. Het verschil zit natuurlijk in het feit dat het in het risicobeleid gaat om externe risicos, waar je als burger zelf geen invloed op hebt.

Op dat soort risicos zijn we in Nederland mentaal steeds minder ingericht. We houden er nauwelijks nog rekening mee dat het in onze directe omgeving wel eens mis kan gaan, terwijl het aantal risicos dat we lopen vooral in de twintigste eeuw snel is toegenomen. Voor de industriële revolutie hoorden wateroverlast, stormrampen en andere natuurverschijnselen tot de onvermijdelijkheden van het dagelijks leven. Daarna is het risicoprofiel van onze samenleving grondig veranderd.

· We zijn veel mobieler geworden en ons per auto, trein en vliegtuig gaan verplaatsen.

· We hebben honderden chemische stoffen ontwikkeld die we dagelijks gebruiken.

· We zijn op grote schaal fossiele brandstoffen en kernenergie gaan gebruiken.

· Ons voedsel is allerlei smaak-, geur- en kleurstoffen en conserveringsmiddelen gaan bevatten,

· En last but not least: we wonen met steeds meer mensen in een kleine en laaggelegen polder de Randstad waar we een groot deel van onze economische activiteit geconcentreerd hebben.
We lopen dus steeds meer en grotere risicos. En dit proces gaat door. Denk bijvoorbeeld maar aan de discussie over de schadelijke effecten van bellen met een GSM.

Tegelijkertijd zijn we zeker in ons land gaan geloven dat we de risicos die ons bedreigen, volledig kunnen beheersen. Deels komt dat door de snelle ontwikkeling van wetenschap, techniek en gezondheidszorg, die de twintigste eeuw ook kenmerkt. Daarmee zijn veel risicos inderdaad afgedekt. Maar deels heeft dat geloof zeker ook te maken met de verhouding tussen burger en overheid, zoals die vooral in de tweede helft van de vorige eeuw ontstond. Zonder daar al te veel over uit te willen wijden: begrippen als maakbare samenleving en welvaartsstaat hebben niet alleen een materiële inhoud, maar ook een immateriële. De taakopvatting van de liberale nachtwakersstaat van Thorbecke staat ver af van die van de sociale verzorgingsstaat zoals die vanaf 1950 is gegroeid.

De overheid is het tot haar taak gaan rekenen om burgers vergaand te beschermen; niet alleen tegen inkomensonzekerheid, maar ook tegen veiligheids-, gezondheids- en milieurisicos. Burgers zijn op die bescherming gaan rekenen. Vandaar dat mensen snel geneigd zijn om direct naar de overheid te kijken als het dan toch een keer misgaat, zonder dat ze zich afvragen wat ze zelf hadden kunnen doen om schade te voorkomen. Is het reëel om de overheid verantwoordelijk te maken voor de gevolgen van een mislukte bungeejump? Moet de belastingbetaler de repatriëring betalen van iemand die op vakantie gaat in een instabiele regio en daardoor in de problemen komt? De vraag stellen is hem wat mij betreft beantwoorden: ik vind van niet.

De laatste tijd zien we dat er steeds meer kritische vragen gesteld worden bij deze opstelling. Wat mij betreft is dat dus terecht. Ik wijs op het Hoofdlijnenakkoord van dit kabinet, waar expliciet instaat dat de eigen verantwoordelijkheid van burgers zwaarder moet wegen. En daar voeren we ook echt beleid op, niet alleen in de sfeer van sociale zekerheid, maar ook op het terrein van risicobeheersing. Om maar een voorbeeld uit mijn eigen portefeuille te nemen: binnenkort presenteer ik de Beleidslijn Buitendijks Bouwen. Daarmee wil ik het hogere schaderisico van buitendijks bouwen meer neerleggen waar het volgens mij hoort, namelijk bij degene die het risico neemt.

Een ander voorbeeld is het discussiestuk dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu op verzoek van mijn collega van VROM schreef. Ik noemde het al eerder: Nuchter omgaan met risicos. Dit RIVM-rapport bevat een pleidooi om de huidige officiële doelstellingen ten aanzien van milieurisicos een sterftekans lager dan 1 op de miljoen minder rigoureus te handhaven als daar goede redenen voor zijn. Bijvoorbeeld omdat die norm onbetaalbaar wordt. Of omdat in de praktijk blijkt dat die norm onhaalbaar is, zoals feitelijk al geconstateerd is in de nieuwe Luchtvaartwet, waar het risico op overlijden door een vliegtuigongeval wettelijk begrensd is tot 1 op de honderdduizend voor bestaande situaties. Impliciet concludeert het RIVM ook dat de overheid mensen op hun eigen verantwoordelijkheid mag aanspreken als zij het risico vrijwillig zijn aangegaan. Voor dat soort risicos, zegt het RIVM, ligt de maatschappelijke acceptatiegraad hoger, waardoor je als overheid kunt differentiëren in je beleid. Verder zegt het RIVM ook dat je als overheid te dure maatregelen kunt voorkomen door goede communicatie. Als je bijvoorbeeld gaat praten over een zesde baan op Schiphol, moet je vanaf het allereerste moment met belanghebbenden overleggen. Probleemdefinities, procedures en gegevens over de doelmatigheid en billijkheid van maatregelen zijn vaak zeer genuanceerd. Die nuance moet je overbrengen, aldus het RIVM. Anders loop je als overheid het gevaar dat je aan het einde van de rit je veiligheidsbeleid veel te zwaar moet optuigen Ik vertaal dat maar even in het adagium: zorg voor draagvlak. Een verstandig advies.

Ik vind dat het RIVM met dit discussiestuk een goede richting aangeeft. Impliciet zegt het rapport dat er aanleiding is om het huidige normenstelsel nog eens kritisch te bekijken. Dat vind ik ook en daarmee kom ik aan het tweede deel van mijn verhaal. Hoe zijn de huidige risiconormen eigenlijk totstandgekomen? Hoe hard zijn ze en wat zeggen ze dus. En sluiten ze wel voldoende aan bij wat burgers willen en bij wat de overheid kan waarmaken? Het zijn vragen waarop geen eenvoudig antwoord mogelijk is en die ook in wetenschappelijke kring tot verhitte discussies leiden. Ik wil hier graag vier noties op tafel leggen die daarin volgens mij een belangrijke rol moeten spelen.

Allereerst dit: incidenten en rampen hebben in de praktijk vaak een enorme invloed op het risicobeleid. Het klassieke voorbeeld zijn de Deltawerken. Vóór de ramp van 1953 was een dergelijk grootschalig en hoogtechnologisch superproject want dat was het! eenvoudigweg ondenkbaar. De wederopbouw was in volle gang en Nederland had wel andere dingen aan zijn hoofd. Na de ramp was het motto meteen: Dat nooit meer, en werden kosten noch moeite gespaard om herhaling te voorkomen. Op de hoge rivierwaterstanden van 1995 reageerden we hetzelfde, namelijk met een klassiek dijkverhogings- en dijkversterkingsprogramma: het Deltaplan Grote Rivieren. En ook op andere terreinen zie je een soortgelijke reactie. Denk maar aan Enschede en Volendam of aan de aanslag op de Twin Towers; gebeurtenissen die ieder voor zich direct geleid hebben tot een aanscherping van regelgeving en handhaving.

Let wel: ik spreek daarmee geen waardeoordeel uit over het nut van deze maatregelen. Maar feit is wel dat we vaak bezig zijn om een vorige ramp te bestrijden en niet de volgende te voorkomen. Dat laatste doe je door rustig de tijd te nemen om eerst een scherpe analyse te maken vóórdat je reageert. En die tijd krijgen we als overheid niet. Of beter nog: die nemen we vaak niet. Vrij snel na het Deltaplan Grote rivieren zijn we bijvoorbeeld tot het inzicht gekomen dat we in Nederland niet eeuwig door kunnen gaan met water wegpompen en vasthouden achter steeds hogere dijken. Ruimte voor water en meebewegen met de natuur zijn de kernbegrippen van dit nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw. Hadden we die analyse eerder gemaakt, dan had dat ongetwijfeld gevolgen gehad voor de uitvoering van het Deltaplan.

En dan mijn tweede notie: risiconormen creëren bijna per definitie een soort schijnveiligheid. Ze zijn natuurlijk niet boterzacht. Maar wat zegt het dat je als burger een kans van 1 op de miljoen loopt om te overlijden als gevolg van een ongeluk met een chloortrein? Het enige dat telt is natuurlijk of het jou gebeurt!
Door risico-inschattingen uit te drukken in absolute aantallen wek je als wetenschap en overheid de indruk dat je precies weet hoe het zit, terwijl het tegendeel vaak het geval is. De marges van veel statistieken zijn groot en het aantal variabelen dat je wel of niet meerekent, kan een enorm verschil maken in de uitkomst. Elke norm is hooguit een best estimate. Daar zijn niet-statistici zich veel te weinig van bewust.

Wist u bijvoorbeeld dat er ieder jaar wereldwijd gemiddeld 35 mensen op de grond overlijden door een vliegtuig dat naar beneden valt? Ik heb het dus niet over de slachtoffers die in de rampvliegtuigen zitten. Verder vindt maar een paar procent van de vliegtuigongelukken niet direct in de buurt van een luchthaven plaats. Dus als je een groepsrisico wilt berekenen voor een bepaalde lokatie, bv dat alle 35 mensen tegelijkertijd geraakt worden terwijl ze in het Eerste Kamer gebouw zijn, kunt u zich voorstellen hoe lastig dat is.

Er zijn eenvoudigweg erg weinig gegevens om daar een betrouwbare statistiek voor te maken.

En dan is er nog iets aan de hand dat het absolute karakter van een norm relativeert en dat is de wijze waarop die wordt gehaald. Als de norm voor een bepaalde rivierdijk bijvoorbeeld 1 op de 2000 is, dan maakt het nogal wat uit of die norm gehaald wordt door een hoge dijk of door een brede rivier. Als een hoge dijk doorbreekt komt het water snel, in hoge hoeveelheden en met grote kracht. Bij een brede rivier gaat het overstromingsproces veel geleidelijker. In het eerste geval zijn de gevolgen van een doorbraak dus ernstiger dan in het tweede geval, terwijl de norm toch echt hetzelfde is. Dat is nog een reden om schijnbaar zekere normen met enige reserve te benaderen.

Mijn derde punt: de huidige risiconormen verschillen. Ik noemde al de
1 op miljoen-kans voor milieurisicos en de 1 op honderdduizend uit de Luchtvaartwet. Dat zijn twee verschillende normen, die het verlies aan mensenlevens als maat hebben. Waarom dit verschil? Is het misschien erger om door een oliebrand te overlijden dan door een vliegtuigramp? Dat lijkt mij weinig verschil maken. Voor het risicobeleid rond de Nederlandse dijken is weer een andere variabele bepalend, namelijk de overschrijdingskans, dus de kans dat het water over de dijk komt. Die ligt bijvoorbeeld bij de primaire waterkeringen voor de Randstad op een norm van 1 op de tienduizend. Zet dat eens af tegen de 1 op de miljoen norm voor milieurampen? Zijn dat evenredige verhoudingen, gemeten in mogelijke schade en aantallen slachtoffers? Het antwoord is natuurlijk nee, en mijn conclusie is daarom dat er behoefte is aan objectievere maten.

Ten vierde en ten slotte: risiconormen hebben veel weg van heilige huisjes. Je mag er als bestuurder niet aankomen. En als je dat toch doet, krijg je al snel het verwijt dat je de veiligheid van de burger in het geding brengt. Ik denk dat we op die manier onze kop nog te vaak in het zand steken. Laat ik een voorbeeld geven van wat ik bedoel. Zoals ik al zei, meten we nu bij de dijken de oversschrijdingskans. De wettelijke norm ligt tussen minimaal 1 op de 1250 voor bepaalde rivierdijkvakken en maximaal 1 op de 10.000 voor de primaire waterkeringen in de randstad. Maar er zijn natuurlijk ook andere factoren die de stabiliteit van onze dijken bepalen. Dat is deze zomer heel duidelijk geworden. Naast verdroging, denk ik dan bijvoorbeeld ook aan beplantingen op dijken of aan kabels en leidingen die in dijklichamen worden aangelegd. Enige tijd geleden zijn we gestart met het project Veiligheid Nederland in Kaart om al deze factoren voor de Nederlandse dijken te inventariseren. De resultaten van dit onderzoek laten nog even op zich wachten, maar hoe die ook uitvallen: de feitelijke staat van onze dijken verandert er niet door. Hooguit zullen we moeten concluderen dat er behalve de overschrijdingskans meer factoren in het spel zijn die de zwakste schakel in een dijk bepalen.

De vraag is vervolgens: hoe ga je daar mee om? Ga je meteen een nieuwe norm vaststellen en de nieuwe inzichten vertalen in een overall en duur veiligheidsbeleid voor het hele land. Dat is namelijk zo voorspel ik u waar de samenleving direct om vraagt. Of ga je kijken waar met die nieuwe inzichten de kans op het verlies aan mensenlevens, economische schade en andere gevolgen het grootst is? Achter de ene dijk zit namelijk alleen maar weiland, terwijl achter de andere dijk het dichtbevolkt is. Uiteindelijk komt het neer op de keuze tussen direct op de klassieke manier ingrijpen of een maatschappelijke kosten-batenanalyse maken. De laatste optie kost misschien wat meer tijd, maar biedt wel de kans om veel gerichter een goed veiligheidsniveau te bereiken. Ik vind dat we die discussie op zon zakelijke manier moeten kunnen voeren.

Een voorbeeld van wat ik bedoel ligt voor het grijpen in mijn eigen waterportefeuille. Vorig jaar adviseerde de commissie-Luteijn om een paar noodoverloopgebieden in te richten in het Gelders-Brabantse rivierengebied. Die noodoverloopgebieden zouden als het ware als de airbaigs van ons watersysteem fungeren. Het idee erachter is dat je in zéér uitzonderlijke noodsituaties beter een relatief leeg gebied gecontroleerd kunt laten overstromen, dan dat je afwacht waar de dijk het begeeft. Zou dat in de Randstad gebeuren, of in andere stedelijke centra zoals het Knooppunt Arnhem-Nijmegen, dan is de schade namelijk niet te overzien. Op een gecontroleerde overstroming in een noodoverloopgebied kun je voorbereid zijn. Dat drukt de kosten enorm. Het voorstel komt er dus feitelijk op neer dat je de norm in een bepaald gebied bewust verlaagd, waardoor de norm in een ander gebied automatisch omhooggaat. Het kabinet moet nog een standpunt innemen over het voorstel. Daar wil ik dus nu niet op vooruit lopen. Maar wat ik wel wil zeggen is dat deze zakelijke manier van omgaan met risicos mij zeer goed bevalt.

Dames en heren, u begrijpt inmiddels dat ik vraagtekens zet bij ons huidige risicobeleid en de nu geldende normenstelsels voor de verschillende soorten risicos. Niet omdat ik twijfel of bescherming van burgers tegen risicos wel een verantwoordelijkheid is voor de overheid. Maar wel omdat ik vind en niet als enige dat we dit beleid veel doelmatiger en efficiënter kunnen organiseren.

Ik wil mijn verhaal daarom afsluiten met drie elementen die volgens mij nodig zijn om het risicobeleid op nieuwe leest te schoeien. Zoals ik al zei: wie A zegt moet B zeggen.


1. Ten eerste moeten we heel duidelijk maken waar de verantwoordelijkheid van de overheid ophoudt en die van de burger begint. Het criterium daarvoor moet volgens mij zijn dat degene die bewust een risico loopt, het ook zelf draagt. De voorbeelden die ik gaf over reizen naar instabiele regios en kromgetrokken parket in een huis dat buitendijks gebouwd is, spreken voor zich. Daar moet de overheid geen rol in hebben, althans zeker niet financieel.


2. Ten tweede moeten risicos meetbaar en vergelijkbaar zijn, anders kun je er als overheid geen goed beleid op voeren. Statistieken zijn daarbij niet zaligmakend, maar ze bieden wel houvast. De stap die we zouden moeten zetten, is dat we de verschillende soorten risicos in dezelfde grootheden uitdrukken. Waarom in het waterveiligheidsbeleid een overschrijdingskans hanteren en in de luchtvaartveiligheid een overlijdenskans? Als je dat doet en je wilt ze in relatie tot elkaar beoordelen, dan vergelijk je dus appels met peren. Natuurlijk is het moeilijk om de waarde van een mensenleven in geld uit te drukken, maar het kan wel, en voor heel veel andere schadeposten zelfs heel gemakkelijk. Als overheid heb je dat houvast nodig. Dat is één.

Wat ook goed zou zijn, is als je meer zaken meeweegt in je risicobepaling dan alleen kwantificeerbare grootheden. Want daarmee heb je nog geen inzicht in de werkelijke gevolgen van een ramp. Je zou bijvoorbeeld ook de gevolgen van een bepaalde gebeurtenis voor het politiek-bestuurlijke systeem, de kennisinfrastructuur, de energievoorziening en de vitale communicatiesystemen moeten meewegen. Ik noem dat maar even de maatschappelijke ontwrichtingsnorm. En het mooie is: we hebben daar al een goed instrument voor, namelijk de klassieke maatschappelijke kosten-batenanalyse. Als je al die gegevens, zowel cijfermatig als kwalitatief, voor verschillende soorten rampen en incidenten op een rijtje hebt, hoef je geen appels met peren meer te vergelijken.

Let wel: dit pleidooi voor een kwalitatieve naast een kwantitatieve norm betekent niet dat ik voor zogeheten flexibele normen ben. Dat klinkt misschien logisch, maar het is toch goed om dat nog even te benadrukken. In de risicowetenschap is er namelijk een scheidslijn tussen zogeheten objectivisten en constructivisten. Heel in het kort gelooft de eerste groep dat je risicos objectief kunt meten en risicoschattingen in harde getallen kunt weergeven. Noem het maar de klassieke aanpak. De constructivisten betogen juist dat een risico vooral een sociaal-psychologische constructie is, die tijd- en plaatsgebonden is en dus per definitie vloeiend. Zou je als beleidsmaker die lijn volgen, dan verzink je volgens mij in een moeras van ondoorzichtigheid.


3. Het derde punt dat ik graag in de risicodiscussie wil inbrengen, is dat we ons als bestuurders niet achter normen moeten verschuilen. Als je liefst op de manier die ik net aangaf zoveel mogelijk relevante feiten op tafel hebt liggen, dan komt het vervolgens aan op de bestuurlijke keuzes die je maakt. Ik geef een voorbeeld. Het ergste dat Nederland in termen van economische en maatschappelijke ontwrichting kan gebeuren, is ongetwijfeld dat de Randstad volledig overstroomt. Stel nu dat we met elkaar afspreken dat we de norm daarvoor op willen trekken naar eens in de miljoen jaar. Dat zou betekenen dat we misschien wel de helft van het grondgebied van de Randstad moeten inrichten voor veel hogere waterkeringen, want de zee kun je nu eenmaal niet omleiden.

Dat is een consequentie die natuurlijk niemand zal willen nemen. Het voorbeeld is dan ook extreem, maar het geldt ook op kleinere schaal. Een gemeente die pleit voor een extreem hoog veiligheidsniveau bij een haven of vliegveld in de buurt, moet daar ook de ruimtelijke en financiële consequenties van onder ogen willen zien. Bijvoorbeeld geen woningbouw en geen of minder economische ontwikkeling. Ik vind dat die gevolgen moeten worden meegewogen. De veiligheidsnorm is dan niet een norm die alles bepaalt, maar het vertrekpunt van een bestuurlijke afweging. Met andere woorden, de vraag moet niet zijn: hoe voldoen we aan de norm. Nee, de vraag is: wat betekent het als we deze specifieke norm hanteren en zijn de gevolgen daarvan misschien zo verstrekkend dat je ervoor kiest om in sommige gevallen een hoger risico te accepteren? Niet de norm, maar de maatschappelijke afweging wordt bepalend!

Dames en heren,

Eén element heb ik in mijn hele verhaal nog niet expliciet genoemd, namelijk dat honderd procent veiligheid niet bestaat. Dat is zó vanzelfsprekend dat ik daar ook niet al te veel woorden aan vuil wil maken. U en ik en alle andere burgers van Nederland lopen elke dag risicos: als we in de auto stappen, een maaltijd nuttigen, van de trap af lopen, een huis kopen of van baan veranderen. Risicos horen gewoon bij het leven. Wie dat niet wil accepteren, heeft letterlijk géén leven. Of, om af te sluiten met de woorden van de niet-Leidse wetenschapper, Albert Einstein: De mens die zich alleen omringt met feiten, niet toestaat dat hij verrast wordt, geen flits van intuïtie kent, geen veronderstellingen maakt, en geen risico neemt, leeft in een afgesloten cel.

Dank u wel.