Universiteit Maastricht
Dubbelinauguratie van Prof.dr. W.H. Lamers, benoemd tot hoogleraar
Ontwikkelings-Biologie in de Faculteit der Geneeskunde en Prof.dr. H. van
Mameren, benoemd tot bijzonder hoogleraar Klinische Anatomie in de faculteit
der Geneeskunde
Titel: "De bouwstenen van de anatomie (II)".
Vrijdag 28 november 2003, 16.00 uur
Wout Lamers (1946) studeerde geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam,
waar hij ook zijn proefschrift (Multihormonal control of enzyme clusters in
liver ontogenesis) bewerkte en verdedigde. Na zijn promotie werkte hij als
"visiting assistant professor" in het Department of Biochemistry van Case
Western Reserve University (Cleveland, OH).
Na terugkeer naar Amsterdam heeft hij zich toegelegd op het onderzoek naar
de structuur-functie relaties in de zich ontwikkelende en volgroeide lever
in het algemeen en de regulering van de zonering van genexpressie van
ammoniak-ontgiftende enzymen in het bijzonder.
Daarnaast heeft hij zich, bij wijze van wetenschappelijke hobby, verdiept in
de beschrijvende embryologie van het hart. In 1991 werd hij benoemd tot
hoogleraar Anatomie & Embryologie aan de Universiteit van Amsterdam. In de
jaren daarna is hij tevens directeur/vice-voorzitter van het
onderzoekinstituut "Centrum voor Lever en Darm Onderzoek", directeur van de
onderzoekschool MENU, en voorzitter van de afdeling Anatomie & Embryologie
geweest. Momenteel is hij voorzitter van de "fellowship" (VENI)
selectiecommissie van NWO en van de Nederlandse Anatomen Vereniging.
Niettegenstaande een onverminderde belangstelling voor de regulering van
genexpressie in de lever, raakte hij geïnteresseerd in het metabolisme van
arginine, m.n. voor de aan dit aminozuur toegedichte immunostimulerende
activiteit. In het kader van de onderzoekschool MENU, in samenwerking met de
afdeling Heelkunde van de Universiteit van Maastricht en met financiële
steun van NWO werd "ontdekt" dat de biosynthese van arginine een tijdelijk
aanwezige functie van de darm in een pasgeborene is, welke vermoedelijk de
beperkende schakel vormt in de aanpassing van de darm aan enterale voeding
na de geboorte.
Om deze onderzoekslijn verder uit te bouwen aanvaardde hij in 2001 een
part-time aanstelling bij de Universiteit van Maastricht als hoogleraar
Ontwikkelingsbiologie bij de capaciteitsgroep Anatomie & Embryologie. Hij
stelt zich voor in de komende jaren de hypothese te toetsen dat de
biosynthese van arginine voor het functioneren van de neonatale darm een
vergelijkbare betekenis heeft als de biosynthese van surfactants voor het
functioneren van de neonatale long. Ook zal de rol van arginine in de
niet-specifieke afweer van het lichaam verder onderzocht worden.
Henk van Mameren (1947) studeerde geneeskunde aan de Universiteit van
Amsterdam. Tot 1978 verzorgde hij onderwijs als wetenschappelijk
medewerker/prosector van het laboratorium voor anatomie en embryologie van
die universiteit. Sindsdien is hij werkzaam bij de capaciteitsgroep
anatomie/embryologie (A/E) van de Universiteit Maastricht (UM). Nadat het
onderwijs in de anatomie haar plaats gekregen had, startte hij zijn
onderzoek naar het bewegen in de halswervelkolom dat in 1988 werd afgerond
met zijn proefschrift "Motion patterns in the cervical spine". Sinds 1989
is hij als universitair hoofddocent aan de UM verbonden. Hij beheert de
voorzieningen voor macroscopische anatomie aan de UM. Deze bevinden zich in
het onderwijsareaal van de capaciteitsgroep A/E. Sinds 1997 is hij ook
voorzitter van deze groep.In een modern curriculum geneeskunde wordt
anatomie aangeboden in nauwe relatie met klinische vakken. Hiervoor moet de
klinische anatomie (anatomie die een directe relatie heeft met begrip van
diagnostiek en therapie) in samenwerking met clinici worden aangeboden in
afgeronde modules. Hij zal het tot stand komen van deze modules leiden en
evalueren a.d.h.v. kennis en kunde toetsen en enquêtes op faculteiten in
binnen- en buitenland. Hierbij wordt voortgebouwd op evaluatieonderzoek
waaraan hij, als klinisch anatoom, in het onderwijsinstituut geneeskunde van
de UM al heeft deelgenomen. Zijn onderzoek naar de effectiviteit van
niet-invasieve therapieën bij patiënten met rug- (samenwerking met
epidemiologen van de UM) en nekklachten (samenwerking met het EMGO-instituut
van de Vrije Universiteit) heeft laten zien dat een patiënt met rug- en/of
nekklachten het beste door een manuele therapeut behandeld kan worden.
Waarom is niet duidelijk. De "werkzame bestanddelen" van deze therapie
zullen worden geïdentificeerd in een project dat binnenkort in CAPHRI wordt
opgestart. Nog steeds worden rond een gewricht capsulaire banden naast
spieren onderscheiden. Voor veel gewrichten moet de functie van het
capsulaire collagene bindweefsel worden heroverwogen: "Banden zijn het
niet-contraherende deel van spieren". Ook m.b.t. glijden in het
bewegingsapparaat is heroverwegen noodzakelijk: "Er wordt in/tussen weefsels
meer gegleden dan alleen in gewrichtsspleet, peesschede en slijmbeurs". De
houdbaarheid van deze stellingen wordt onderzocht in (1) preparaten
gebruik makend van anatomische technieken en (2) in vivo met moderne
beeldvormende technieken (samenwerking radiologie azM). Anatomische
publicaties en leerboeken bevatten (te) veel "artists impressions" van
preparaten die met mes en pincet door de anatoom gemaakt zijn. Afbeeldingen
op basis van 3D-reconstructie van anatomische, CT of MRI seriecoupes geven
de werkelijkheid beter weer, mede ook omdat in deze coupes geen weefsel kan
worden verwijderd, hetgeen wel gebeurt bij anatomisch prepareren. In de
opleiding "wetenschappelijke illustratie", wordt aan afbeelden op basis van
3D-reconstructie veel aandacht besteed. Deze opleiding, gehuisvest binnen de
afdeling A/E, is een samenwerking tussen de hogeschool Zuyd (Academie voor
Beeldende Kunsten Maastricht) en de UM (capaciteitsgroep A/E). Studenten en
afgestudeerden van deze opleiding hebben een belangrijke taak bij het maken
van nieuwe anatomische afbeeldingen, bijvoorbeeld van de resultaten van
genoemd onderzoek.