Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Antwoorden op Kamervragen van de fracties van de PvdA, SP en GroenLinks inzake het beleidsstandpunt op het RGO-advies Onderzoek verpleging en verzorging (28 600 ZVI, nr. 155).

Vragen PvdA-fractie

1.
U bent niet bereid de door de Raad geadviseerde middelen te investeren in de onderzoeksinfrastructuur verpleging en verzorging. Op welke wijze gaat u evenwel de universitaire medische centra bewegen die infrastructuur te verbeteren?

2.
Hoe wilt u het door de RGO aangegeven knelpunt van het ontbreken van een formeel samenwerkingsverband tussen universitair onderzoek en buiten-universitair onderzoek oplossen?

1. en 2.
De infrastructuur van de universitaire medische centra alsook de prioriteitenstelling in het onderzoek van deze centra behoren niet tot mijn verantwoordelijkheid. Ik zie ook geen rol weggelegd voor de minister van VWS om hierin op te treden. De instituten kunnen onderzoeksvoorstellen indienen bij ZonMw en daarmee verder bouwen aan hun onderzoeksinfrastructuur ter zake. Uit zowel de rapportage van de Raad als uit contacten met buitenuniversitaire onderzoeksinstituten maak ik op dat er wel verpleegkundig onderzoek plaatsvindt, maar dat het schort aan voldoende samenwerking. Het is aan de betrokken partijen om te komen tot een constructief samenwerkingsverband. Ik zie hier een rol voor het Landelijk Expertisecentrum Verpleging en Verzorging (LEVV) weggelegd. Het LEVV wordt hiertoe door mij ondersteund.

3.
Hebt u in de vorming van uw uiteindelijke standpunt over het RGO-advies rekening gehouden met eventuele besparingen die kunnen voortvloeien uit de versterking van het onderzoek op het gebied van verpleging en verzorging? Kunt u dat toelichten? Zijn er schattingen bekend over deze besparingen? Zo ja, wat houden deze in?

3.
Bij het vormen van mijn standpunt stond het belang van de kwaliteit van zorg voorop. Het ligt echter in de rede dat handelen dat op wetenschappelijke kennis is gebaseerd ook (op termijn) kan leiden tot besparingen. Er zijn mij geen schattingen bekend over de hoogte van de te verwachten besparingen.

2/10

4.
U bent bereid 1,6 miljoen euro voor vier jaar (dus 400.000 per jaar) beschikbaar te stellen voor het programma `Tussen weten en doen' van ZonMW. Waar hebt u dit bedrag op gebaseerd? Kunt u toelichten wat er precies met dit geld gedaan gaat worden?

4.
Gezien de schaarse middelen was er onvoldoende ruimte voor de voortzetting van het programma `Tussen weten en doen' zoals dat door de RGO is voorgesteld. Het uitstellen van het vervolgprogramma zou betekenen dat projecten wellicht geen vervolg kregen. Juist omdat ik sterk hecht aan onderzoek gericht op de ontwikkeling en de implementatie van richtlijnen, heb ik gekozen om de nog beschikbare ruimte te gebruiken voor de verlenging van het programma `Tussen weten en doen'. De precieze invulling van het vervolgprogramma (2004-2007) zal in samenspraak met de programmacommissie worden vastgesteld. Het ligt echter in de rede om op basis van de uitkomsten van de State of the Art-studies te bezien of er nog aanvullend onderzoek nodig is om het beeld ten aanzien van de stand van wetenschap aan te scherpen. In aanvulling hierop kunnen nieuwe onderzoeken worden gestart, al dan niet in vervolg op onderzoeken uit het programma `Tussen weten en doen'.

5.
Het programma `Tussen weten en doen' was bedoeld als opmaat naar een meer structurele inrichting van het onderzoek op het gebied van verpleging en verzorging. Bent u van mening dat de door u voorgestelde investering in het programma hiervoor zal zorgen? Kunt u dit toelichten?

5.
Toenmalig minister Borst heeft de RGO om advies gevraagd omdat zij vermoedde dat er te weinig aandacht werd besteed aan de wetenschappelijke onderbouwing van het verpleegkundig en verzorgend handelen. Omdat zij sterk hechtte aan het totstandkomen van een onderzoeksprogramma voor verpleging en verzorging, heeft zij nog vóór de afronding van het RGO-advies, opdracht gegeven voor `Tussen weten en doen'. Ik kan mij volledig vinden in deze aanpak. Zowel het aflopende programma als het nieuwe programma maar ook de ondersteuning van het LEVV dragen bij aan deze doelstelling. In het aflopende programma is de stand van zaken op het terrein van verpleegkundig onderzoek in kaart gebracht en zijn 12 voorstellen tot ontwikkeling en implementatie van multidisciplinaire richtlijnen gehonoreerd. Het LEVV zet zich in voor de bevordering van professionele uitoefening van de zorg door verpleegkundigen door haar activiteiten gericht op informatievoorziening, professionalisering en het toepassen van wetenschap in praktijk. Het is mijns inziens echter nooit de bedoeling geweest om, al dan niet structureel, onderzoeksinstituten te financieren.

3/10

6.
Kunt u aangeven welke thema's binnen het onderzoeksprogramma prioriteit moeten krijgen? Kunt u ook aangeven waarom?

6.
In `Tussen weten en doen' zijn op de volgende thema's projecten gehonoreerd:
- zorg voor chronisch zieken en ouderen;

- intensieve somatische zorg;

- psychiatrische zorg;

- geriatrische zorg;

- jeugdzorg;

- verstandelijk gehandicapten zorg.
Het vervolgprogramma zal hier mogelijk op aansluiten. De keuze hierin is echter aan de programmacommissie.

7.
Binnen het ministerie van VWS is veel aandacht voor de verbetering van de efficiency en doelmatigheid binnen de zorg. Bent u van mening dat de door u voorgestelde maatregelen voldoende bijdragen aan deze verbetering? Kunt u dit toelichten?

7.
Zoals bij de beantwoording van vraag 3 is aangegeven is de verbetering van de kwaliteit van zorg het belangrijkste motief voor het onderzoeksprogramma. Kwaliteitsverbetering gaat vaak hand in hand met verbetering van de doelmatigheid en efficiency, maar deze doelen staan niet voorop.

8.
Bent u van mening dat het onderzoek op het gebied van verpleging en verzorging met de door u beschikbaar gestelde middelen de benodigde inhaalslag kan maken? Kunt u dit toelichten?

8.
De ingestelde onderzoekprogramma's en het ondersteunen van het LEVV is mijns inziens een goede manier om bij te dragen aan de gewenste inhaalslag. Met een ruimer budget had natuurlijk nóg meer onderzoek kunnen worden gedaan, maar deze ruimte is er vooralsnog niet. Daarnaast wil ik er op wijzen dat dit ministerie natuurlijk niet als enige verantwoordelijk is voor de benodigde inhaalslag. Ook zorg- en onderzoeksinstituten dienen hierin hun verantwoordelijkheid te nemen.

4/10

9.
In hoeverre kunnen uw voornemens voldoen aan de toenemende verwachting in de zorg dat verpleegkundigen en verzorgenden `evidence based' werken?

9.
Het programma is gericht op snelle, tastbare resultaten die door verpleegkundigen en verzorgenden in de praktijk kunnen worden toegepast. De daadwerkelijke toepassing van dergelijke resultaten is de gedeelde verantwoordelijkheid van instellingen en zorgverleners.
Ook mijn subsidie aan het LEVV is gericht op het faciliteren van evidence based werken. Het LEVV heeft immers tot doel om de professionele uitoefening van de zorg door verpleegkundigen te bevorderen.

10.
Vooral binnen de caresector is veel behoefte aan onderzoek op het gebied van verpleging en verzorging om voor de patiënt belangrijke kwaliteitsverbetering te bewerkstelligen. Wordt dat door u onderschreven? Hoe denkt u dit vorm te geven?

10.
Ik onderschrijf het belang van onderzoek op het gebied van verpleging en verzorging voor de kwaliteit van zorg. Zorg voor chronisch zieken en ouderen was in het aflopende programma `Tussen weten en doen' één van de geprioriteerde thema's. In het vervolgprogramma zal zorg voor chronisch zieken en ouderen mogelijk weer als geprioriteerd thema worden aangemerkt. De keuze hierin is echter aan de programmacommissie.

11.
Is er voorzien in voldoende middelen voor implementatie van onderzoeksresultaten in de praktijk?

11.
Een communicatie- en implementatieplan maakt onderdeel uit van het onderzoeksprogramma, hiervoor zal de programmacommissie voorstellen moeten doen en deze opnemen in de begroting.

12.
Kunt u de positie van onderzoek op het gebied van verpleging en verzorging ten opzichte van overig onderzoek binnen de zorg toelichten?

12.
Ten opzichte van de medische beroepsgroep was er ten tijde van de adviesaanvraag weinig onderzoekstraditie binnen de verpleegkundige en verzorgende beroepsgroepen. De RGO komt daarom met aanbevelingen om de positie van verpleegkundigen en verzorgenden te versterken. De RGO bevestigde hiermee de bevindingen van de Raad voor Volksgezondheid en Zorg in het advies `Professionals in de Zorg' (2000).

13.

5/10

U geeft aan dat u het LEVV zal ondersteunen bij zijn nieuwe brugfunctie. Hoe gaat u deze ondersteuning concreet vormgeven?

13.
Het LEVV heeft het afgelopen jaar zijn oude taken overgedragen aan de Algemene Vergadering van Verpleegkundigen en Verzorgenden (AVVV). De subsidie die het LEVV voor zijn oude taken kreeg loopt eind 2003 af. Gezien de nieuwe taken die het LEVV vervult is in overleg met het LEVV besloten de subsidie te verlengen tot en met 2005. In de loop van 2005 zal de subsidie aan het LEVV worden geëvalueerd.

14.
Hoe gaat u de voorgenomen maatregelen naar aanleiding van het advies in uw totale beleid integreren? Hoe gaat u de maatregelen vormgeven? Welk tijdpad hanteert u daarbij?

14.
De voorgenomen maatregelen zijn aanvullend op mijn overige beleid gericht op verpleegkundigen en verzorgenden en op kwaliteit in de zorg. Zo worden ook de verpleegkundige en verzorgende beroepsorganisaties AVVV en STING gesubsidieerd voor activiteiten gericht op beroepsontwikkeling. Zie verder vraag 4 en vraag 13.

Vragen SP-fractie

15.
Is de staatssecretaris van mening dat instellingen meer prioriteiten zouden moeten geven aan verpleegkundig en verzorgend onderzoek? Zo ja, wat bent u van plan te ondernemen als de instellingen niet de verantwoordelijkheid nemen om hier meer in te investeren? Zo nee, waarom niet?

15.
Daar ben ik het mee eens. Ik kan de onderzoeksinstellingen echter niet dwingen tot het daadwerkelijk anders prioriteren van hun onderzoeksinspanningen. Ik wil dit ook niet doen, omdat ik van mening ben dat de instellingen hierin hun eigen verantwoordelijkheid hebben.

16.
Vanuit zijn doelsubsidie kan het LEVV deze taak - als nationaal intermediair instituut- geïntegreerd een plaats geven. Is bij deze aanname rekening gehouden met de voorgenomen kortingen op subsidies? Zo nee, is het na de korting nog mogelijk om de nieuwe taak plaats te even vanuit de doelsubsidie?

16.
Mijns inziens kan het LEVV met behulp van zijn subsidie zijn taken als nationaal instituut vervullen.

6/10

17.
Wat is het resultaat van het overleg dat reeds heeft plaatsgevonden over de uitbouw van het takenpakket van de LEVV?

17.
Zie 13.

18.
"De Raad acht het wenselijk eenmalig te investeren in het opzetten van een landelijke masteropleiding klinische epidemiologie. De Raad stelt dat dit de mogelijkheden om in te stromen in het onderzoek vergroot. Ik ben van mening dat de mogelijkheden voor verpleegkundigen om zich in de klinische epidemiologie te scholen afdoende zijn" Welke mogelijkheden zijn er volgens de Staatssecretaris die haar doet afwijken van de mening van de Raad?

18.
Voor verpleegkundigen bestaan de volgende mogelijkheden zich in de klinische epidemiologie te scholen:
Verpleegkundigen kunnen bij het AMC de opleiding "klinische epidemiologie voor verpleegkundigen" volgen;
Verpleegkundigen kunnen terecht bij Verplegingswetenschap te Groningen en bij de afstudeerrichting Zorgwetenschap te Maastricht;
Verpleegkundigen met een wetenschappelijke opleiding kunnen terecht bij de opleidingen van het NIHES en het EMGO.

19.
Waarom is gekozen voor een subsidie van 1,6 miljoen euro voor 4 jaar in plaats van de 7,2 miljoen euro voor 8 jaar, zoals de Raad adviseert?

19.
Uitgangspunt in het nieuwe subsidiebeleid is tijdelijkheid. Er is gekozen voor een termijn van 4 jaar omdat ik in het licht van dit nieuwe beleid in principe geen toezeggingen wil doen voor een periode langer dan 4 jaar. Zie verder 4.

Vragen GroenLinksfractie

20.
De RGO noemt in de aanbiedingsbrief bij het onderzoek een bedrag van 5,2 miljoen euro dat noodzakelijk is voor tijdelijke subsidies van onderzoeksplaatsen (fellowships) en in achterliggende het onderzoek noemt zij een bedrag van 4,6 miljoen euro dat noodzakelijk zou zijn. Wat is het juiste bedrag dat volgens de RGO noodzakelijk is voor deze tijdelijke subsidies, of wel hoe verhouden deze bedragen zich tot elkaar?

20.
De RGO heeft voor het stimuleren van de onderzoeksinfrastructuur totaal 5,2 miljoen euro begroot. Dit omvat zowel de fellowships in de onderzoekskernen à 4,6 miljoen euro als aanvullende activiteiten in de onderzoekskernen à 0,58 miljoen euro.

7/10

21.
Is het juist dat er in de reactie op dit advies totaal niet wordt ingegaan op deze tijdelijke subsidies van onderzoeksplaatsen en de daarvoor noodzakelijke gelden, en zo ja waarom niet? Acht u deze tijdelijke subsidies niet noodzakelijk of van belang?

21.
Dit is onjuist. Ik citeer de volgende passage uit mijn standpunt: "De Raad signaleert een gebrek aan vaste krachten in de academische onderzoekskernen. Ik ben echter niet bereid de door de Raad geadviseerde middelen te investeren in de onderzoeksinfrastructuur van de universitaire medische centra. Naar mijn mening valt het stellen van prioriteiten binnen de eigen onderzoeksinfrastructuur primair onder de verantwoordelijkheid van deze universitaire medische centra. Tevens verwacht ik dat verdere stimulering van aparte onderzoeksgroepen geen oplossing zal bieden voor de door de Raad gesignaleerde versnippering van het verpleegkundig en verzorgend onderzoek. Ik verwacht dat er veel winst te behalen valt door samenwerking tussen de universitaire onderzoekskernen en de buitenuniversitaire onderzoekskernen. In onderlinge samenwerking kan de oplossing liggen voor de gebrekkige toegang tot de klinische praktijk."

22.
Voor de kosten van de uitvoering van het onderzoeksprogramma verpleging en verzorging noemt het RGO-advies een bedrag van 7,3 miljoen euro terwijl in de brief een bedrag van 7,2 miljoen euro wordt genoemd? Wat is nou het juiste bedrag dat de Raad heeft geadviseerd aan voormalig minister Borst voor onderzoek?

22.
De kosten voor de uitvoering van het geadviseerde onderzoeksprogramma komt voor 8 jaar neer op een bedrag van 7.272.728 euro. De verschillen in de genoemde bedragen zijn het gevolg van een verschil in afronding. De RGO heeft het bedrag voor het onderzoeksprogramma naar boven afgerond, in mijn brief is het bedrag naar beneden afgerond.

23.
Ondanks dat de RGO een bedrag van 7,2 of 7,3 miljoen euro adviseert voor onderzoek naar verpleging en verzorging voor een periode van 8 jaar stelt het kabinet slechts een bedrag van 1,6 miljoen euro beschikbaar voor een periode van 4 jaar. Hoe valt dit verschil te verklaren en hoe kan de achterstand van het onderzoek op het terrein van verpleging en verzorging worden ingelopen?

23.
Zie vraag 4, 8 en 19.

24.
Bent u bereid voor een langere periode dan 4 jaar geld beschikbaar te stellen aangezien de RGO voor een periode van 8 jaar geld geadviseerd heeft? Bent u bereid een tussentijdse evaluatie te doen na b.v 2 jaar om dan o.g.v de evaluatie de beschikbaar gestelde bedragen aan te passen?

24.

8/10

Neen. Ik heb voor een periode van 4 jaar de beschikbare hoeveelheid geld beschikbaar gesteld. Na afloop van deze periode zal worden bezien of een continuering van het programma in de rede ligt en zo ja, welk bedrag hiervoor beschikbaar wordt gesteld. Zie ook vraag 4 en 19.

25.
Zal het LCVV ook financieel ondersteund worden bij het uitoefenen van haar nieuwe rol als nationaal intermediair instituut aangezien de RGO in haar advies de kosten van het bureau door het LCVV begroot op 1,5 miljoen euro per jaar? Komen hier extra financiële middelen voor vrij, mede gezien het feit dat het LCVV zojuist met 10% is gekort?

25.
Zie 13.

26.
Wat is er uit het overleg gekomen met het LCVV dat reeds heeft plaats gevonden over de verdere uitbouw van haar takenpakket?

26.
Zie 13.

9/10

27.
Is het juist dat voormalig minister Borst in haar adviesaanvraag nog constateerde dat er een "toenemende en terechte behoefte aan wetenschappelijk onderzoek" is op het terrein van verpleging en verzorging? Staat dit kabinet nog steeds achter de inhoud van deze adviesaanvraag en zo nee waarom niet?

27.
Dat is juist. Ik ben ook van mening dat er in toenemende mate een behoefte is aan wetenschappelijke onderbouwing van verpleegkundig en verzorgend handelen.

28.
Hoe beoordeelt u het advies van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg "Professionals in de zorg", waarin het belang van wetenschappelijk onderzoek in de verpleegkundige en verzorgende sector, met het oog op kwaliteitswinst in de zorg en professionalisering van de beroepsuitoefening wordt benadrukt. In hoeverre is het beleid van dit kabinet erop gericht om de beroepsgroepen Verpleging en verzorging te ondersteunen bij het ontwikkelen van evidence based practice?

28.
Ik onderschrijf het belang van wetenschappelijk onderzoek ter onderbouwing van het verpleegkundige en verzorgende handelen. Dat is de reden waarom ik, ondanks de schaarse middelen, heb besloten het onderzoeksprogramma op bescheiden wijze te continueren. Met het continueren van dit onderzoeksprogramma ondersteunt mijn ministerie de wetenschappelijke onderbouwing van het verpleegkundige en verzorgende handelen.

29.
Is het waar dat het AMC juist heeft geanticipeerd op het RGO advies met het opstarten van een masteropleiding Evidence Based Practice, daarbij in afwachting van (de te verwachte) uiteindelijke financiering? Heeft het initiatief van het AMC u steun? Wordt hun pro-actieve gedrag nu bestraft omdat er geen gelden beschikbaar worden gesteld? Kan het ministerie van OC en W hierin iets betekenen en is het mogelijk dat zij gelden beschikbaar stellen voor deze masteropleiding?

29.
Het advies van de RGO betrof het eenmalig financieren van de opstartkosten van een master-opleiding klinische epidemiologie. Ik kan niet beoordelen of het AMC heeft geanticipeerd op het RGO-advies bij het opstarten van de masteropleiding Evidence Based Practice. Feit is, dat ik niet verplicht ben adviezen over te nemen en dat financiering van de opstartkosten van deze opleiding niet door mij is toegezegd. Daarbij wordt subsidie alleen toegekend voor nog uit te voeren activiteiten. De masteropleiding Evidence Based Practice valt naar mijn mening onder de bij- en nascholing. Dergelijke opleidingskosten komen voor rekening van de werkgevende instelling. Het is ook in het belang van de instellingen om mogelijkheden te creëren voor wetenschappelijk onderzoek.

10/10

30.
Bent u het eens met de stellingname dat veel onderzoek naast goede patiëntenzorg ook efficiency oplevert en dat investeren in onderzoek investeren in goede zorg voor de toekomst is en de doelmatigheid en daarmee betaalbaarheid van de gezondheidszorg ten goede komt? Zo ja, waarom investeert u dan niet in meer fellowships om onderzoek te genereren?

30.
Zie 1 en 2.


---- --