Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van

uw kenmerk

ons kenmerk
DL. 2003/3251
datum
27-11-2003

onderwerp
Verbetering uitvoering toelatingsbeleid bestrijdingsmiddelen TRC 2003/9277

bijlagen

Geachte Voorzitter,

Naar aanleiding van de motie ingediend door het kamerlid Te Veldhuis c.s. (vergaderjaar 2001-2002, 27 858, nr. 27) inzake de werkwijze van het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) bericht ik u, mede namens de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, als volgt. In de onderhavige motie wordt aangedrongen op een analyse van de veronderstelde structurele problemen en knelpunten bij de werkwijze en de negatieve resultaten daarvan bij het CTB. Verzocht wordt voorstellen te doen voor verbetering bij het CTB zelf op die punten en om tevens de mogelijkheden te schetsen voor een eventuele alternatieve werkwijze buiten het CTB om, waarbij de gesignaleerde knelpunten zich niet voordoen en toch een verantwoord toelatingsoordeel kan plaatsvinden.

datum
27-11-2003

kenmerk
DL. 2003/3251

bijlage

Probleemanalyse
Beleid
De Algemene Rekenkamer heeft op 25 september 2002 het rapport 'Toelating bestrijdingsmiddelen voor de landbouw' aan uw Kamer aangeboden (vergaderjaar 2002-2003, 28615, nr. 1). De belangrijkste conclusie uit het onderzoek is dat het toelatingsbeleid voor bestrijdingsmiddelen dusdanig onduidelijk is opgezet, dat de effectiviteit ervan gevaar loopt. De Rekenkamer constateert dat Nederland er aan het begin van de beleidsperiode van het Meerjarenplan Gewasbescherming voor heeft gekozen om als lidstaat binnen de Europese Unie voorop te lopen in het toelatingsbeleid voor bestrijdingsmiddelen. Aan het eind van deze periode bleek dat deze keuze te ambitieus was en dat het beleid daarom principieel bijgesteld moest worden. Voor Nederlandse telers zijn in de daardoor ontstane situatie minder bestrijdingsmiddelen beschikbaar dan voor de meeste van hun Europese collega's, mede doordat er nog nauwelijks minder schadelijke alternatieve middelen beschikbaar zijn gekomen. In reactie op bovengenoemde conclusies van de Algemene Rekenkamer heb ik reeds aangegeven dat bij de aanpassing van het gewasbeschermingsbeleid de praktische uitvoerbaarheid een belangrijke rol zal spelen.

Ik constateer in dit verband dat het beleid in het verleden onvoldoende oplossingsgericht is geweest, en mede heeft bijgedragen aan het beeld dat met name de uitvoering van het toelatingsbeleid door het CTB tekort zou schieten.

Aansturing, uitvoering en toezicht
Door de Rekenkamer wordt geconcludeerd dat de aansturing van het CTB door de verantwoordelijke ministeries niet goed is geregeld en dat normen voor de beoordeling van de kwaliteit van de uitvoering van het toelatingsbeleid door het CTB niet zijn uitgewerkt. Door de onduidelijke aansturing van de ministeries, in combinatie met de gebrekkige planning- en controlsituatie bij het CTB kon de Algemene Rekenkamer zich geen oordeel vormen over de uitvoering van het toelatingsbeleid door het CTB.
Naar aanleiding van eerdergenoemde motie en het rapport van de Algemene Rekenkamer is door het ministerie van LNV, mede namens de departementen VWS, VROM en SZW opdracht gegeven tot de uitvoering van een project gericht op de verbetering van aansturing en werkwijze van het CTB, en het toezicht daarop door de centrale overheid. In meerdere gespreksrondes en bijeenkomsten is aan dit project gewerkt met VROM, SZW, VWS, V&W en het CTB. Ook zijn maatschappelijke organisaties als LTO Nederland, Nefyto, SNM, Agrodis, VEWIN en het Platform Biociden in het kader van dit project gehoord.

Reeds ten tijde van de verzelfstandiging van het CTB bestond het besef dat het toelatingsbeleid zelf regelmatig onderwerp van debat is, en daarmee ook het CTB. Hoofdreden voor verzelfstandiging van CTB als ZBO lag in de scheiding tussen beleid en uitvoering en de behoefte aan en noodzaak van meer effectieve, efficiënte, objectieve en transparante beleidsuitvoering, conform vigerend beleid en wet- en regelgeving. Formeel zijn de functies van sturing, uitvoering en toezicht voldoende belegd en is daarmee de sturingsrelatie in principe ingevuld. De formele aansturing van het CTB vindt plaats door de bewindslieden VWS, SZW, VROM en LNV en wordt voorbereid door de Stuurgroep Bestrijdingsmiddelenbeleid (SGB), waarin de 5 betrokken departementen zijn vertegenwoordigd (inclusief V&W). Deze stuurgroep zorgt ook voor de reguliere afstemming met het secretariaat van het CTB. De sturingsfunctie wordt op dit moment vooral pragmatisch ingevuld, maar laat in de praktijk te wensen over. Dit geldt eveneens voor de regievoering alsmede de interdepartementale coördinatie door het ministerie van LNV voor wat betreft de uitvoering van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, met als resultaat onduidelijke besluitvorming. Zo heeft de Commissie van Toezicht pas na twee jaar een aarzelende start gemaakt, waardoor de toezichtsfunctie nog onvoldoende ontwikkeld is.

De uitvoering en besluitvorming door het CTB wordt door de relevante belangenorganisaties als te wisselend c.q. veranderlijk ervaren, hoewel dit tegelijkertijd niet los kan worden gezien van het grote aantal bezwaar- en beroepszaken waar het CTB tot voor kort mee te maken heeft gehad. Enerzijds reflecteert dit vooral het enorme belang dat verschillende betrokkenen aan het effect van deze besluiten hechten, anderzijds voedt het twijfels en kritiek ten aanzien van de werkwijze van het CTB.

Gerealiseerde verbeteringen
Beleid
Het belangrijkste instrument om de uitvoering van het toelatingsbeleid in rustiger vaarwater te brengen is de omvangrijke herprioritering van de beoordelingswerkzaamheden door het CTB geweest. Deze herprioritering van werkzaamheden, die recent zijn weerslag heeft gevonden in artikel 25d van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, begint inmiddels merkbaar vruchten af te werpen. Door middel van deze wettelijke voorziening wordt in sterke mate aansluiting gezocht bij het Europese tempo van beoordelen. Dit stelt het CTB inmiddels in staat om meer middelen toe te laten dan te verbieden, wat uiteraard in sterke mate bijdraagt aan het oplossen en voorkomen van knelpunten in de toepassingssfeer. Tegelijkertijd stelt het de chemische industrie als vragende partij in staat de aandacht in belangrijke mate te richten op het werken aan de innovatie van het middelenpakket. De industrie hoeft nu immers minder energie te steken in de dossiervoorbereiding vooruitlopend op het Europese beoordelingsschema. Om de beschikbaarheid van middelen te vergroten zijn middels een wetswijziging de procedurele belemmeringen bij de toelating van uitbreidingsaanvragen weggenomen. Verder is de procedure voor het verlenen van voorlopige toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen op basis van nieuwe werkzame stoffen flexibeler geworden. Dit heeft er in de praktijk reeds toe geleid dat er de afgelopen tijd veel nieuwe middelen door het CTB konden worden toegelaten. Voor gewasbeschermingsmiddelen in het bijzonder is hieraan nog toe te voegen het op 10 maart jl. tot stand gekomen afsprakenkader met diverse maatschappelijke partijen, waarin onder andere aandacht geschonken wordt aan het financieel ondersteunen van aanvragen voor kleine toepassingen, het in EU-verband vereenvoudigen van de toelatingprocedure voor middelen met een laag risico, wederzijdse erkenning van data en procedures, en het oplossen van de landbouwkundige knelpunten voor de korte termijn.

Aansturing, uitvoering en toezicht
Naar aanleiding van de hiervoor geconstateerde problemen in de uitvoering is een actieplan opgesteld waarin acties zijn benoemd ter verbetering van de aansturing van het CTB, de werkwijze van het CTB en het toezicht op het CTB.
In de eerste plaats is ter verbetering van de aansturing de voorbereidende functie van de Stuurgroep bestrijdingsmiddelenbeleid versterkt, en is er gewerkt aan een verdere verzakelijking van de aansturingsrelatie. De jaarlijkse kaderbrief aan het CTB speelt hierbij een belangrijke rol.

De procesregie door LNV is versterkt doordat met andere departementen en het CTB afspraken zijn gemaakt over het consequent informeren en betrekken van LNV bij hun relevante activiteiten met betrekking tot bestrijdingsmiddelen. Daarbij wordt gewerkt met vaste aanspreekpunten voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden ten behoeve van belanghebbenden. Op basis van de afgesproken en verbeterde onderlinge informatie-uitwisseling tussen departementen en CTB wordt LNV in staat gesteld om zicht te houden op voor de aansturing van het CTB relevante ontwikkelingen in het gewasbeschermings- en biocidenbeleid.

Omgekeerd geredeneerd wordt het op deze wijze mogelijk recht te doen aan de signalen die vanuit de uitvoeringspraktijk door het CTB worden afgegeven, en die mogelijk aanleiding vormen voor departementen om het bestaande beleid op onderdelen te heroverwegen. Voor de goede orde zij opgemerkt dat de hier bedoelde regievoering door LNV zich uitsluitend richt op de uitvoering van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962.

Door het CTB is gewerkt aan een objectieve, betrouwbare en transparante besluitvorming omtrent toelating van bestrijdingsmiddelen op basis van door departementen geformuleerde kaders. Door het CTB zijn reeds diverse verbeteracties doorgevoerd, het betreft hier onder andere:
* een aangepaste organisatiestructuur, waardoor een meer flexibele en kwalitatief betere inzet van de capaciteit van het CTB-apparaat bereikt wordt;
* versterking van de planningsfunctie wat leidt tot een verbeterd inzicht en overzicht in ontwikkeling aantallen aanvragen en doorlooptijden;
* het naleven van de wettelijke termijnen in de beoordelingsprocedure voor nieuwe aanvragen en een verscherpte aandacht voor inkorting van de totale doorlooptijden in overleg met aanvragers;
* periodiek overleg over de toestroom aan opdrachten en daaraan gekoppelde kostendekkende tarieven, zowel met bedrijfsleven (toelatingsaanvragen, etc.), als met departementen (beleidsadviezen, ontwikkeling taken en werk in EU-verband, etc.); * minimalisering van de financiële risico's door modernisering tariefstructuur (ontwikkeling en behoud van kostendekkende tarieven en een bepaald minimum aan eigen vermogen); * een betere financiële beheersing door kostenbewaking op aanvraagniveau.

Meer concreet is door het CTB definitief schoon schip gemaakt met de erfenis van oude toelatingsaanvragen. Deze erfenis bestaat uit niet geprioriteerde toelatings- en uitbreidingsaanvragen die zijn ingediend voor 1 januari 2001. Dit betreft dus aanvragen die zijn ingediend voor het moment dat de herprioritering van werkzaamheden zijn beslag heeft gekregen. Het betreft hier oorspronkelijk bijna 300 aanvragen waarvan er op dit moment nog slechts iets meer dan 20 resteren.

Er is een nieuwe stap gezet om de toezichtfunctie op het CTB te operationaliseren, onder andere door invulling te geven aan het toezichtarrangement CTB. In het toezichtarrangement worden onder andere aard en organisatie van het toezicht beschreven, verder wordt een beschrijving gegeven van de toezichtinformatie en het normenkader voor de oordeelsvorming. Voor de eerste toezichtactiviteit is gekozen de begroting van het CTB voor 2004 te beoordelen, waarover aan betrokken bewindspersonen gerapporteerd zal worden.

Binnenkort te realiseren verbeteringen
Uiterlijk in februari 2004 zullen in de kaderbrief 2005 aan het CTB de hoofdlijnen voor aansturing van de uitvoering worden opgesteld op basis van een risico-analyse met indicatoren en rapportage-eisen voor het CTB. Mogelijke indicatoren zijn concreet bijvoorbeeld het aantal met succes ingediende bezwaar- en beroepsschriften, of de doorlooptijd van aanvragen in relatie tot de wettelijk voorgeschreven maximum termijn.
Met betrekking tot de nog iets meer dan 20 aanvragen uit de oude werkvoorraad van het CTB zal voor uiterlijk 1 juli 2004 tenminste een eerste behandeling in het College plaatsvinden. Vanaf dat moment kan het CTB zich volledig richten op de behandeling van nieuwe aanvragen. De reeds door het CTB in gang gezette verbeteracties, onder andere op het gebied van planning en control, zullen worden gecontinueerd. Hiermee is het CTB in staat voor alle aanvragen in 2004 te voldoen aan de wettelijk voorgeschreven behandeltermijnen. Verder zal het CTB werken aan de ontwikkeling van een (gecertificeerd) kwaliteitsborgingsysteem.

Tot slot zal de Commissie van Toezicht begin 2004 een onderzoek starten naar de feitelijke werking en stabiliteit van de genomen maatregelen door het CTB ter verbetering van de bedrijfsvoering.

Conclusie
Zoals ook reeds aangegeven in het afsprakenkader gewasbescherming draagt het kabinet zorg voor een adequate werkwijze en aansturing van het CTB, waarmee kan worden bereikt dat middelen sneller beschikbaar komen. Op basis van een aangepast toelatingsbeleid zoals hiervoor geschetst, tezamen met de uitvoering van de hiervoor geschetste verbeterpunten, ben ik ervan overtuigd dat het mogelijk is op een effectieve en efficiënte wijze besluiten te nemen over de toelating van bestrijdingsmiddelen. Dit maakt een eventuele alternatieve werkwijze buiten het CTB om tegelijkertijd overbodig.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman


---