Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van

uw kenmerk

ons kenmerk
DL. 2003/3578
datum
27-11-2003

onderwerp

Tussentijdse evaluatie Plattelandsontwikkelingsprogramma

TRC 2003/9205

bijlagen

---

Geachte Voorzitter,

Bijgaand zend ik u de samenvatting van de Mid-term evaluatie van het Plattelandsontwikkelingsprogramma Nederland 2000 - 2006 1. Deze mid-term evaluatie is opgesteld door een onafhankelijk onderzoeksbureau in opdracht van het Comité van Toezicht van het POP. In deze brief geef ik tevens een reactie op hoofdlijnen op de tussentijdse evaluatie, alsmede een aanzet voor het vervolg van het POP.

1 Aangezien het volledige evaluatierapport meer dan 400 pagina's telt, wordt alleen de samenvatting toegezonden. Het volledige evaluatierapport is te vinden op de website van het ministerie van LNV: www.minlnv.nl\thema\groen\ruimte.

datum
27-11-2003

kenmerk
DL. 2003/3578

bijlage

Het Plattelandsontwikkelingsprogramma Nederland (POP) is de uitwerking van de Europese Kaderverordening Plattelandsontwikkeling (Verordening 1257/1999). Het POP is in 2000 opgesteld en heeft een looptijd tot en met 2006. De Europese Commissie stelt jaarlijks een bedrag van circa EUR 60 mln aan Nederland beschikbaar voor de uitvoering van het POP (in totaal EUR 417 mln).

Aanleiding en aanpak tussentijdse evaluatie
Op grond van de Kaderverordening Plattelandsontwikkeling dienen alle lidstaten van de EU voor 31 december 2003 hun
plattelandsontwikkelingsprogramma's tussentijds te evalueren. Deze evaluatie dient te worden uitgevoerd door een onafhankelijke instantie. De Europese Commissie heeft richtsnoeren opgesteld die dienen te worden gehanteerd bij de tussentijdse evaluatie.

De tussentijdse evaluatie van het Nederlandse POP is uitgevoerd in opdracht van het Comité van Toezicht van het POP. Dit comité staat onder mijn voorzitterschap en bestaat verder uit vertegenwoordigers van de provincies. Eind 2002 heeft het Comité van Toezicht het bureau ECORYS-NEI opdracht gegeven tot het uitvoeren van de evaluatiestudie. Een voorlopige eindrapportage is medio september jl. besproken in het Landelijk Overleg Groene Ruimte (LOGR) waarin de belangrijkste maatschappelijke organisaties op het gebied van landbouw, natuur en recreatie zijn vertegenwoordigd.
Het Comité van Toezicht heeft op 20 oktober jl. het rapport vastgesteld en ingestemd met verzending van het rapport aan de Europese Commissie.

Conclusies en aanbevelingen
Kern van de conclusies van de evaluatie is dat het POP als programma nog steeds relevant is. Wel stelt de evaluatie dat de interne coherentie van het programma te wensen over laat, mede vanwege de complexe structuur van het programma. Verder stelt de evaluatie dat de financiële voortgang bevredigend is, zij het dat deze wel aandacht behoeft. De evaluatie concludeert dat er meer communicatie rondom het POP nodig is om de uitvoering te verbeteren. Over de effecten die met het POP bereikt worden (outcome) kan, mede vanwege de relatieve korte looptijd van het POP, op dit moment nog weinig worden gezegd.

De evaluatiestudie bevat een groot aantal aanbevelingen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen aanbevelingen voor de huidige programmaperiode en aanbevelingen voor de nieuwe periode (2007-2013). Tevens worden per maatregel uit de EU-Kaderverordening een aantal aanpassingen in het POP voorgesteld.

Kort weergegeven is de belangrijkste aanbeveling dat er geen aanleiding is om het huidige POP binnen de resterende programmaperiode ingrijpend aan te passen. Wel kan het volgens de evaluatie wenselijk zijn om op pragmatische gronden mogelijk accenten te verleggen, bijvoorbeeld gelet op de ervaringen met de uitvoering. Voor wat betreft de nieuwe programmaperiode (vanaf 2007) stelt de evaluatie dat het van belang is om tijdig te starten met het opstellen van een nieuw POP. Betrokkenheid hierbij van provincies en maatschappelijke organisaties wordt aanbevolen. Tevens wordt nadrukkelijk de aanbeveling gedaan om het Nederlandse beleid te stroomlijnen met het Europese beleid.

Reactie op de aanbevelingen
Alvorens inhoudelijk in te gaan op de belangrijkste conclusies en aanbevelingen wil ik een paar aspecten naar voren brengen die ook in de evaluatiestudie aan de orde zijn gesteld. Dit om de context van de evaluatie beter te kunnen plaatsen.

In de eerste plaats wil ik opmerken dat de uitvoering van het POP relatief kort loopt. In de evaluatie is informatie opgenomen over de periode 2000 - 2002. Aangezien het POP pas in september 2000 door de Commissie is goedgekeurd kan het jaar 2000 worden gezien als een startjaar. Het POP is derhalve nog pas kort werkzaam, waardoor het bij de beantwoording van de evaluatievragen lastig is om nu al effecten aan te geven.

Een tweede opmerking betreft het meer fundamentele probleem dat het moeilijk is om de effecten van het POP als zodanig te meten. Voor veel van de door de EU vastgestelde indicatoren, bijvoorbeeld over inkomensontwikkelingen in de landbouw, zijn wel landelijke cijfers beschikbaar die trendmatige ontwikkelingen op nationaal of regionaal niveau aangeven. Het is echter in veel gevallen niet mogelijk om aan te geven wat de specifieke bijdrage van het POP aan dergelijke ontwikkelingen is. Dit probleem doet zich ook voor bij evaluatievragen van de EU op het gebied van natuur en milieu.

Daar waar bijvoorbeeld vragen worden gesteld over de ontwikkeling van de biodiversiteit in Nederland is het zeer moeilijk om de specifieke bijdrage van POP-maatregelen aan deze ontwikkelingen vast te stellen.

Niettemin acht ik het van belang dat we een beter zicht krijgen op de effecten die met de middelen van het POP worden bereikt in het platteland en de mate waarin daarmee aan de doelstellingen van het POP wordt bijgedragen. Die benadering sluit ook aan bij de VBTB-benadering. Gelet op de conclusies van de tussentijdse evaluatie is het daarom nodig dat we duidelijker formuleren welke streefwaarden behoren bij de verschillende POP-doelstellingen en welke indicatoren we hanteren om de voortgang te kunnen beoordelen. Hoewel dit geen eenvoudige operatie is, wil ik het komende half jaar hierop wel inzet plegen. Over het resultaat daarvan wordt u bij de LNV-begroting voor 2005 nader geïnformeerd.

Een derde opmerking vooraf betreft de conclusie van de evaluatie dat het POP een uniek programma is met een experimenteel karakter, in die zin dat voor het eerst in een samenhangend programma doelstellingen en instrumenten voor een periode van zeven jaar zo bij elkaar worden gebracht. Bovendien betreft het hier een product van samenwerking tussen Rijk en provincies, waarbij ook het samenspel met de Europese Commissie bijzondere aandacht behoeft. Deze factoren maken dat het POP ook als een leerproces moet worden bekeken.

Met inachtneming van bovenstaande wil ik langs onderstaande lijn reageren op de belangrijkste conclusies en aanbevelingen.

In hoofdlijnen kan ik mij vinden in de aanbeveling om niet met majeure wijzigingen in het huidige programma te komen. In het algemeen verdient het geen aanbeveling om in de looptijd van een programma tussentijds grote aanpassingen te plegen, zeker als externe omstandigheden daar geen aanleiding toe geven.
Op één punt wil ik deze aanbeveling evenwel nuanceren. Dit betreft de uitwerking van de recente besluiten over de hervorming van het GLB en de versterking van de tweede pijler. Zoals u weet is in het kader van de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid besloten tot een versterking van de tweede pijler van het GLB. Zo zijn er nieuwe maatregelen op het gebied van voedselkwaliteit, het voldoen aan normen en dierenwelzijn onder de reikwijdte van de tweede pijler van het GLB gebracht. Verder komen er met ingang van 2005 extra financiële middelen beschikbaar als gevolg van de invoering van modulatie. Ook Nederland staat voor de vraag hoe met ingang van 2005 in het kader van het POP uitwerking wordt gegeven aan de hervorming van de tweede pijler. Ik denk daarbij aan inzet van de middelen vanuit de tweede pijler voor een ondersteuning aan de landbouw als beheerder van de kwaliteit van natuur en landschap, zeker waar deze kwaliteiten bedreigd worden als daar de landbouw zou verdwijnen. Verder acht ik het, met het Comité van Toezicht, van belang om ook middelen van de tweede pijler in te zetten voor een concurrerende landbouw in de kolom van de voedselproductie als één van de dragers van een vitaal platteland.

De komende tijd wil ik in samenspraak met provincies en maatschappelijke organisaties concreet bezien hoe deze uitgangspunten nader kunnen worden uitgewerkt in de richting van een aanpassing van het nu lopende POP danwel hoe anderszins de extra gelden die vanaf 2005 voor het POP beschikbaar zijn, kunnen worden ingezet. Ik verwacht u daarover begin 2004 nader te kunnen informeren.

De tweede hoofdaanbeveling richt zich op de noodzaak van het tijdig starten met de voorbereiding van een nieuw POP, geldend vanaf 2007, en daarbij te zorgen voor een goede aansluiting van een Nederlands POP bij de Europese regelgeving. Deze aanbeveling kan ik van harte onderschrijven en binnen mijn ministerie zijn de eerste voorbereidingen hiervoor inmiddels getroffen.

Tot slot doet de evaluatiestudie een aantal aanbevelingen op maatregelniveau. Hierbij gaat het onder andere om mogelijke budgetoverhevelingen en om inspanningen die gepleegd moeten worden om de bestaande uitvoering van de maatregelen en de uitputting te verbeteren. In beginsel wil ik deze aanbevelingen onderschrijven en ik zal in overleg binnen het Comité van Toezicht van het POP bezien in hoeverre aanpassingen doorgevoerd kunnen worden.

Financiële voortgang POP
Een bijzonder punt van aandacht betreft de financiële voortgang van het POP. In de tussentijdse evaluatie wordt hierover de conclusie getrokken dat deze naar behoren is. Grosso modo was over de periode tot en met 2002 sprake van een onderuitputting van circa 3% over het gehele programma. Daarmee scoorde Nederland overigens iets beter dan het Europese gemiddelde. De onderuitputting op EU-15 niveau bedroeg in deze periode zo'n 5%. Wel leert de evaluatie dat per maatregel bezien de verschillen in uitputting tussen de maatregelen aanzienlijk zijn. In 2003 bedroeg de uitputting van de POP-gelden circa EUR 68 mln. Daarmee is dit jaar sprake geweest van een overschrijding van circa EUR 9 mln ten opzichte van het beschikbare budget. Ik verwacht dat deze overschrijding ook vanuit de EU gedekt zal worden omdat de concept-cijfers van de Europese Commissie een onderuitputting laten zien in andere lidstaten. Deze overschrijding in 2003 past overigens boven de totale budgetten over de gehele looptijd van het POP en is in die zin rechtmatig.
Ondanks de overuitputting in 2003 blijft aandacht voor maximale benutting van de POP-gelden noodzakelijk.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman

Bijlage:
Samenvatting van de Mid-term evaluatie van het
Plattelandsontwikkelingsprogramma Nederland 2000 - 2006 (PDF-formaat,
Voor downloaden van PDF-bestanden: Zie het origineel http://www.minlnv.nl/infomart...2003/par03356.htm
351 Kb)

Zie ook: www.minlnv.nl\thema\groen\ruimte


---