Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk d.d. 26 november 2003 ASEA/LIV/2003/91506

Onderwerp Datum Vragen armoedeval 28 november 2003

Bijgaand doe ik u de antwoorden toekomen op de vragen van de vaste kamercommissie van SZW naar aanleiding van mijn brief d.d. 28 oktober 2003 met een nadere toelichting op de cijfers rond de armoedeval.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)




---


1.
Hoe is het besteedbaar inkomen berekend voor de drie doelgroepen. Waarom wijkt die zo af voor de drie groepen?. Welk onderzoek is hiervoor gebruikt? Welke inkomenscomponenten voor welke bedragen zijn opgenomen in de vergelijking van de drie doelgroepen: alleenstaanden, alleenstaande ouders en kostwinner met kinderen?

Tabel 1 in de brief van 28 oktober geeft in de eerste kolom voor het jaar 2003 de mutatie in het besteedbaar inkomen voor drie huishoudtypen bij de overgang van een uitkering op het niveau van het sociaal minimum naar een baan op het niveau van het WML (voor alleenstaande ouders 32/38 WML).

Voor de drie onderscheiden groepen is daarvoor het gemiddelde besteedbaar inkomen voor 2003 uit een uitkering vergeleken met het gemiddelde besteedbaar inkomen bij een baan op het niveau van het WML. De inkomenscomponenten die in deze berekeningen zijn opgenomen betreffen het bruto-inkomen, de gemiddelde belasting- en premie-tarieven, de fiscale kortingen, de gemiddelde nominale ZFW-premie en kinderbijslag. Voor de kinderbijslag (voor zover relevant) is verondersteld dat zich in het huishouden twee kinderen in de leeftijd van 6 tot 12 jaar bevinden.

Onderstaande tabel geeft een nadere toelichting op de cijfers in de eerste kolom van tabel 1 uit mijn brief van 28 oktober.

Besteedbaar Besteedbaar inkomen sociaal inkomen uit minimum werk Verschil Alleenstaande 9198 12619 3421 Alleenstaande ouder 14207 14674 467 Kostwinner met kinderen 15216 16523 1307


2.
Van welke inkomensstijging is uitgegaan van uitkering naar inkomen uit arbeid voor de 3 groepen? Voor de alleenstaande en de kostwinner wordt uitgegaan van de overgang van het sociaal minimum naar een baan op het niveau van 100% WML. Voor de alleenstaande ouder wordt aanvaarding van een baan van 4 dagen verondersteld. Dit betekent in de berekeningen een inkomen van 32/38 (ongeveer 85%) van het WML. De bijstand wordt netto gedefinieerd. In grote lijnen kan gesteld worden dat voor de alleenstaande een inkomensstijging met grosso modo 30% is verondersteld, en voor de kostwinner en de alleenstaande ouder van een ongeveer gelijkblijvend inkomen is uitgegaan (gegeven het feit dat het sociaal minimum voor een alleenstaande is gedefinieerd op 70% van het netto minimumloon als bedoeld in artikel 37 van de Wet werk en bijstand, voor een kostwinner op 100% en voor een alleenstaande ouder op 90%).


3.
Wat veroorzaakt de daling van de huursubsidie voor alleenstaande? Zoals uit het antwoord op vraag 2 blijkt wordt voor een alleenstaande een inkomensverbetering van zo'n 30% verondersteld. De huursubsidie is maximaal op het niveau van het sociaal minimum en begint vanaf daar af te lopen. De huursubsidie is voor een alleenstaande op het niveau van het WML dus lager dan voor een alleenstaande op het niveau van het sociaal minimum.


4.
Met welke kwijtscheldingsbudgetten is rekening gehouden? Waarom zou een alleenstaande een hoger verbruik of belasting hebben als een alleenstaande ouder met kinderen? Diezelfde vraag voor de gemeentelijke lasten




---

De omvang van de kwijtscheldingsbedragen is berekend op basis van de gemiddelde verschuldigde lokale heffingen per huishouden en toepassing van de geldende regels rond kwijtschelding. De gemiddelde lokale heffingen voor huishoudens zijn berekend op basis van een steekproef van huishoudens. Hieruit blijkt een bedrag aan gemiddeld verschuldigde lokale heffingen van 391 voor alleenstaanden en 561 voor gehuwden. Deze cijfers komen in hoge mate overeen met de bevindingen in de Monitor inkomsten uit lokale heffingen 2003. In bijlage 1 van deze Monitor is als gemiddeld verschuldigd bedrag aan lokale heffingen door eenpersoonshuishoudens in een huurwoning opgenomen 398 en voor meerpersoonshuishoudens met kinderen een bedrag van 554.

Toepassing van de regels voor kwijtschelding uitgaande van een door vrijwel alle gemeenten gehanteerde kwijtscheldingsnorm van 100% van het sociaal minimum leidt er toe dat alleenstaanden en kostwinners met kinderen op het sociaal minimum volledige kwijtschelding genieten, maar na aanvaarding van een baan op het niveau van het WML in het geheel niet meer. Dit betekent een verlies aan voordeel uit hoofde van kwijtschelding van lokale lasten van 391, respectievelijk 561. De alleenstaande ouder verliest in deze berekeningen (vanwege het aanvaarden van een baan onder het niveau van het WML), slechts een deel van de kwijtschelding. Het effect voor dit huishouden is daarom niet de volledige 391, maar 253.


5.
Met welke gemeentelijke regeling is rekening gehouden bij het berekenen van de kosten van 890 voor alleenstaanden en 210 voor alleenstaande ouders met kinderen en 588 voor kostwinners? Waarom is dat verschil zo groot?
De in tabel 1 van mijn brief van 28 oktober opgenomen bedragen in de kolom gemeentelijke regelingen betreffen het gemiddelde verlies aan gemeentelijke tegemoetkomingen bij het aanvaarden van een baan.

Basis voor de berekeningen hierbij is het gemiddelde bedrag aan gemeentelijke regelingen dat een huishouden op het niveau van het sociaal minimum kan ontvangen. In de berekeningen is hierbij uitgegaan van een bedrag van 890 per huishouden. Dit bedrag is afgeleid uit de macro-bedragen die opgenomen zijn de in de Monitor gemeentelijk armoedebeleid 2002 (met name tabel 3.1. uit de Monitor gemeentelijk armoedebeleid 1999-2000). Dit betreffen de uitgaven voor armoedebeleid verdeeld in de posten bijzondere bijstand, categoriale verstrekkingen, schuldhulpverlening maatschappelijke participatie en overig. Met de uitgaven voor kwijtschelding is in de berekeningen geen rekening gehouden. De effecten van kwijtschelding zijn op een andere wijze berekend (zie ook het antwoord op vraag 4). Voor de jaren 2002 en 2003 is ten opzichte van deze cijfers gerekend met de middelen die beschikbaar zijn gesteld voor intensiveringen in het gemeentelijke beleid. Het verlies aan gemeentelijke regelingen bij een toename van het inkomen is vervolgens berekend uitgaande van een afbouwpercentage van ongeveer 45% vanaf het sociaal minimum. De verschillen in het verlies aan regelingen worden daarbij veroorzaakt door het verschil in toename van het besteedbaar inkomen bij het aanvaarden van een baan voor de verschillende onderscheiden groepen.


---
Wat is de oorzaak dat alleenstaanden zoveel meer inkomen genereren indien zij een baan op WML aanvaarden?
Omdat het sociaal minimum voor een alleenstaande lager ligt dan voor de andere onderscheiden huishoudens (70% WML versus 90% of 100%) is het verschil met een inkomen op het niveau van 100% WML voor deze groep ook groter.


7 en 8.
Waarom is bij de alleenstaande het wegvallen van de categoriale bijstand wel mee genomen als effect van armoedeval en voor alleenstaande ouders niet?

Waarom is het effect bij alleenstaande ouders van bijzondere bijstand 0? Waarom zijn de verschillen in bijzondere bijstand zo groot, uit welk onderzoek blijkt dat?

Voor het wegvallen van de categoriale bijstand en de beperking van het budget voor bijzondere bijstand is op macro-niveau een bedrag van 220 miljoen euro ingeboekt. Het effect hiervan op de armoedeval is vervolgens berekend conform de bij vraag 5 uiteengezette systematiek. Het wegvallen van de categoriale bijstand heeft evenals de bijzondere bijstand, voor de alleenstaande ouder geen effect bij het aanvaarden van een baan van 4 dagen tegen een uurloon op WML-niveau.




---

9.
Wat is nu de oorzaak van de grote armoedeval voor alleenstaande ouders bij werk aanvaarding? In de berekeningen is er van uitgegaan dat het niet realistisch is voor alleenstaande ouders een uitstroom naar een voltijdsbaan te veronderstellen. Daarom is uitgegaan van een vierdaagse werkweek. Dit leidt tot een naar rato lager inkomen na werkaanvaarding (85% WML in plaats van 100% WML). Dit is een belangrijke verklaring voor de omvang van de armoedeval voor alleenstaande ouders.

10.
Welke belastingfaciliteiten zijn er voor deze doelgroep? In de berekeningen is rekening gehouden met alle bestaande belastingfaciliteiten voor alleenstaande ouders: · alleenstaande ouderkorting
· aanvullende alleenstaande ouderkorting (alleen voor werkende alleenstaande ouders) · combinatiekorting (inclusief vanaf 2004 de gerichte combinatiekorting). · kinderkortingen

Voor werkende alleenstaande ouders met een inkomen onder of rond het WML doet zich hierbij evenwel de situatie voor dat vanwege deze faciliteiten geen belasting meer verschuldigd is, zodat deze niet ten volle benut kunnen worden (zogenaamde verzilveringsproblematiek).