Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Örgü over de opvangregeling voor
slachtoffers van 'loverboys' (2030402090)
---
Kent u het artikel `Loverboy heeft vaak vrij spel'?
Antwoord:
Ja.
---
Klopt het dat er voor jeugdprostituees die uit de handen van hun `loverboy' willen komen
geen opvangplekken zijn in Amsterdam? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen?
Antwoord:
Opvangvoorzieningen vallen onder de verantwoordelijkheid van gemeenten. De opvang voor
slachtoffers van loverboys kan bijvoorbeeld worden gefinancierd uit de specifieke
uitkeringen vrouwenopvang en maatschappelijke opvang/ verslavingsbeleid. In Amsterdam
kunnen slachtoffers van loverboys bijvoorbeeld terecht bij de vrouwenopvang en het
Steunpunt Seksueel Geweld. Als de vrouwenopvang in Amsterdam vol is, kunnen zij
aankloppen bij vrouwenopvangvoorzieningen in andere gemeenten. Daarnaast kunnen zij
zich melden bij `Asja ` een specifieke opvangvoorziening voor minderjarige prostituees in
Leeuwarden.
Om de opvangcapaciteit in de vrouwenopvang uit te breiden, wordt de specifieke uitkering
vrouwenopvang vanaf 2004 structureel opgehoogd met 1,2 miljoen oplopend tot
4 miljoen in 2007. Hierdoor krijgt ook de gemeente Amsterdam extra financiële ruimte
voor de uitbreiding van de vrouwenopvangvoorzieningen. Daarnaast geldt voor jeugdigen tot
18 dat zij, in geval van opvoed- en opgroeiproblematiek een beroep kunnen doen op de
jeugdzorg. Dit geldt uiteraard ook voor jeugdprostituees.
---
Hoe is de opvang van slachtoffers van `loverboys' in andere gemeenten geregeld?
Antwoord:
Omdat de opvang een gemeentelijke verantwoordelijkheid is, is er landelijk geen compleet
beeld van alle initiatieven voor deze specifieke groep. Succesvolle projecten zijn onder meer
Asja in Leeuwarden, Pretty Woman in Utrecht, het Prostitutie Maatschappelijk Werk van de
Stichting Humanitas te Rotterdam en Protocol 13 in Utrecht. Deze en andere best practices
zijn verzameld in het handboek Preventie en hulpverlening meisjesprostitutie; 6
projectbeschrijvingen (2002), dat breed verspreid is onder gemeenten in Nederland. Het
handboek is uitgebracht in het kader van het door Justitie gecoördineerde project Nationaal
Actieplan Seksueel Misbruik Kinderen (NAPS).
---
Wordt er op middelbare scholen voorlichting gegeven over `loverboys'? Zo ja, op welke
wijze?
Antwoord:
Een specifiek initiatief om de weerbaarheid van jongeren in situaties van (seksueel)
machtsmisbruik te vergroten waaronder misbruik door loverboys, zijn de
weerbaarheidscursussen (Marietje Kessels) in het onderwijs. In 2000 en 2001 kon het
basisonderwijs daarvoor een beroep doen op financiële ondersteuning van Justitie.
Vijfenzestig basisscholen hebben daarvan gebruik gemaakt. In 2002 heeft Justitie opdracht
---
gegeven tot de ontwikkeling van een vergelijkbare cursus voor de brugklassen van het
voortgezet onderwijs. Voor de invoering van deze lesmodules 'Werken aan wendbare
weerbaarheid' in het voortgezet onderwijs heeft het ministerie van Justitie in 2003 gelden
beschikbaar gesteld via de Stimuleringsregeling Criminaliteitspreventie.
Daarnaast heeft het Scharlaken Koord in Amsterdam sinds enkele jaren het preventieproject
`Beware of loverboys'. Deze organisatie geeft preventielessen aan scholen in heel
Nederland.
---
Wordt jeugdprostitutie geregistreerd? Zo ja, hoeveel jeugdprostituees zijn geregistreerd?
Zo neen, waarom niet?
Antwoord:
Jeugdprostitutie wordt niet systematisch geregistreerd bij Justitie, hulpverlening of politie.
Dit komt vooral omdat dit fenomeen slecht te registreren valt. Het is moeilijk om zicht te
krijgen op het totaal aantal minderjarigen dat in de prostitutie zit. Dit komt deels doordat de
jongeren niet altijd de weg naar de hulpverlening weten te vinden en deels doordat de
bereidheid om aangifte te doen gering is. De lage aangiftebereidheid hangt onder meer
samen met de angst voor represailles en het taboe dat rust op prostitutie (vooral bij
jongens).
Er zijn schattingen maar deze spreken elkaar tegen. Het Nederlands Instituut voor Sociaal
Seksuologisch Onderzoek (NISSO) heeft in 1998 in opdracht van het Ministerie van Justitie
een onderzoek uitgevoerd naar de aard en omvang van meisjesprostitutie in Nederland.
Daaruit bleek dat in 24 (middel)grote steden in Nederland jaarlijks naar schatting 1000 tot
1500 minderjarige (allochtone) meisjes in de prostitutie belanden. Het aantal minderjarige
jongens in de prostitutie op jaarbasis wordt geschat tussen de 1.500 (onderzoek van FORA
in opdracht van het ministerie van Justitie, 2002) en 3.000 (Van Gelder, 1998).
De Nationaal Rapporteur Mensenhandel schat het aantal minderjarige slachtoffers (dus
jongens en meisjes) van mensenhandel in Nederland op 600-1150. Verder rapporteert zij dat
het aantal minderjarige slachtoffers van mensenhandel dat in 2000 in contact kwam met de
hulpverlening, 129 was.
Overigens zijn diverse organisaties, die actief zijn in de hulpverlening en opvang van
minderjarigen in de prostitutie, zoals Pretty Woman en de Stichting tegen Vrouwenhandel,
bezig met het opzetten van een nieuw registratiesysteem. Ditzelfde geldt voor het Korps
Landelijke Politiediensten, dat sinds 2002 een slachtoffer-volgsysteem kent, waarin signalen
van mensenhandel (waaronder minderjarigen in de prostitutie) geregistreerd worden.
Dit systeem is echter nog niet in elke regio actief.
---- --
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport