Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AN9081 Zaaknr: 39212


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 28-11-2003
Datum publicatie: 28-11-2003
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie

Nr. 39.212
28 november 2003
whk

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 september 2002, nr. P00/03947, betreffende na te melden navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.


1. Navorderingsaanslagen, bezwaren en geding voor het Hof

Aan belanghebbende zijn over de jaren 1993, 1994, 1995 en 1996 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar belastbare inkomens van f 120.437, f 142.198, f 165.648 en f 117.706, met een verhoging van de nagevorderde belasting van honderd percent, van welke verhogingen de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslagen telkens kwijtschelding heeft verleend tot op vijftig percent.
De navorderingsaanslagen over de jaren 1993, 1994 en 1995 zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd wat betreft de enkelvoudige belasting, waarbij verdere kwijtschelding is verleend tot op vijfentwintig percent. Wat betreft de navorderingsaanslag voor 1996 heeft de Inspecteur separaat na daartegen gemaakt bezwaar verdere kwijtschelding van de verhoging verleend tot op vijfentwintig percent. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden uitspraken vernietigd, de navorderingsaanslagen voor de jaren 1993, 1994 en 1995 gehandhaafd wat betreft de enkelvoudige belasting, de navorderingsaanslag voor het jaar 1996 verminderd tot één naar een belastbaar inkomen van f 99.560, en de boeten (kennelijk is bedoeld: de verhogingen) verminderd tot op 10% van de nagevorderde inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen.


2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.


3. Beoordeling van de klachten

3.1. De klachten houden onder meer in dat het Hof bij de berekening van de proceskostenvergoeding ten onrechte 1,5 punten heeft berekend voor proceshandelingen, hoewel een beroepschrift is ingediend en de gemachtigde van belanghebbende ter zitting is verschenen. Deze klacht slaagt. Bij de berekening had moeten worden uitgegaan van 2 punten voor proceshandelingen. De proceskosten hadden moeten worden berekend op 2 x 1,5 x 1,5 x EUR 322 = EUR 1449:2 = EUR 724,50.

3.2. De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.3. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.


4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 39213 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.


5. Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend met betrekking tot de daarin opgenomen proceskostenveroordeling, veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van EUR 1449, derhalve EUR 724,50, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van EUR 644, derhalve EUR 322, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2003.