Antwoorden Kamervragen 2e suppletore wet 2003
1.
Waarom is er in 2003 minder beleidsonderbouwend onderzoek verricht dan voorzien? Welke
onderzoeken zijn niet uitgevoerd of vertraagd, en waarom? Waarom is het doelmatigheidsonderzoek
vertraagd opgestart? Wat is de oorzaak van de vertraagde opstart van het doelmatigheidsonderzoek?
Om welk onderzoek gaat het precies? Hoeveel is hiervoor geraamd en waar richt dit
doelmatigheidsonderzoek zich op?
Er is minder beleidsonderbouwend onderzoek gedaan dan voorgenomen, doordat als gevolg van de
in 2003 lopende herbezinning van het subsidiebeleid VWS het niet voor de hand lag om veel nieuwe
initiatieven met betrekking tot beleidsonderbouwend onderzoek te starten. Daarnaast is een deel van
het beleidsonderbouwend onderzoek gefinancierd uit andere budgetten.
Doelmatigheidsonderzoek heeft tot doel kennis over doelmatigheid van professioneel handelen te
vergroten en het doelmatig organiseren van dat professionele handelen ten behoeve van
besluitvorming op verschillende niveaus in de zorg. Kosteneffectiviteit, maar ook sociale, culturele
en ethische aspecten, spelen daarbij een rol. Implementatie van onderzoeksresultaten krijgt speciale
aandacht. Binnen dit doelmatigheidsonderzoek overlappen de programma's elkaar dakpansgewijs. Zo
overlapt het programma 2003-2006 het programma 2001-2004. Het programma
doelmatigheidsonderzoek 2003-2006 kent een totale begroting van 28,41 miljoen, uitgesmeerd
over de periode 2003 tot en met 2008.
Een programma komt tot stand door een opeenvolging van stappen: een RGO-advies, een
opdrachtbrief van VWS, programmavoorstel van ZonMw, een goedkeuringsbrief van VWS, een
oproep door ZonMw aan het veld om projectvoorstellen in te dienen, beoordeling van de voorstellen,
etc. Indien in deze keten ergens een schakel een langere doorlooptijd heeft dan verwacht, kan
vertraging in de totaalplanning ontstaan. In dit geval waren er een aantal oorzaken die aan de
vertraging ten grondslag lagen: het advies van de RGO kwam iets later dan voorzien,
de opdrachtbrief van VWS was later en de door ZonMw samen met de RGO georganiseerde
veldraadpleging vergde extra tijd.
Overigens brengt de RGO binnenkort advies uit over de wijze waarop het doelmatigheidsonderzoek
beter kan worden georganiseerd. Mede op basis hiervan zal ik de huidige organisatie van
doelmatigheidsonderzoek bezien.
2.
Waarom worden minder boeten opgelegd in het kader van de Tabakswet dan geraamd? Wordt de
wet beter nageleefd dan voorzien, of is er minder controle uitgevoerd?
Het is sinds 14 november 2002 mogelijk om bestuurlijke boeten op te leggen bij overtredingen van
de Tabakswet. Hiermee is de handhaving van de Tabakswet slagvaardiger geworden. 2003 is het
eerste volle jaar waarin dit instrument ingezet kan worden. Omdat het om een nieuw instrument
gaat, waren de ontvangsten voor 2003 lastig te ramen. In de praktijk bleken minder boeten te
kunnen worden opgelegd dan oorspronkelijk was gedacht.
In 2003 zijn door de VWA/Keuringsdienst van Waren, die toeziet op de naleving van de Tabakswet,
extra controleurs geworven die eerst bijgeschoold moeten worden in de wet- en regelgeving op het
gebied van tabak. Deze controleurs waren dus pas in de loop van 2003 maximaal inzetbaar. Ook
worden in de normale handhavingpraktijk eerst waarschuwingen worden uitgedeeld en worden
overtreders in de gelegenheid gesteld hun overtreding ongedaan te maken. Indien bij hercontrole in
een later stadium blijkt dat de wet nog steeds wordt overtreden, gaat de VWA/KvW over tot het
---
opleggen van een boete. Er gaat dus tijd voorbij vanaf het moment dat het instrument inzetbaar is
tot het moment dat ook daadwerkelijk boetes worden opgelegd. Tot slot zit er tijd tussen het
opleggen van een boete en het moment waarop de boete al dan niet na een bezwaar- en
beroepsprocedure betaald wordt. De invloed van deze factoren was vooraf anders ingeschat dan
in de praktijk het geval bleek te zijn.
3.
Kan aangegeven worden of de lagere uitgaven dan wel meeruitgaven incidenteel van aard zijn dan
wel structureel, en waarom?
Het is onduidelijk op welke uitgaven de vraag betrekking heeft. In algemene zin kan worden gesteld
dat de 2e suppletore begroting alleen betrekking heeft op het lopende jaar 2003. Een mogelijke
structurele doorwerking van de mutaties in de uitgaven en ontvangsten komt aan de orde in de 1e
suppletore begroting 2004. Het zou niet juist zijn op dit moment om hierop vooruit te lopen.
4.
Voor hoeveel extra huisartsenplaatsen was in 2003 geld beschikbaar en hoeveel worden er nu
gerealiseerd? Welke middelen zijn de komende jaren beschikbaar en hoe zijn de instroomprognoses?
Welke inspanningen zijn verricht om actief studenten te werven voor de huisartsenopleiding?
Bij de ramingen voor 2003 is uitgegaan van een mogelijke instroom van 585 huisartsen in opleiding
(= haio). Feitelijk zijn er 496 in 2003 met hun opleiding begonnen. De instroomprognose ligt voor
de komende jaren op jaarlijks 500 haio-plaatsen volgens de Huisarts- en Verpleeghuisarts Registratie
Commissie en het Capaciteitsorgaan. Voor deze uitbreiding zijn middelen op de begroting
gereserveerd.
De Stichting Beroepsopleiding Huisartsen (=SBOH) is als werkgever voor de haio's verantwoordelijk
voor het werven van studenten. De SBOH heeft een voorstel laten ontwikkelen voor een onderzoek
naar de aantrekkelijkheid van de huisartsopleiding. Zij is van plan een imagocampagne te starten.
5.
Wat is de reden dat er in de ontwerpbegroting 2003 een bedrag van16 miljoen euro, dat wil zeggen
een verhoging van bijna 60%, te weinig is begroot voor de kwaliteit en doelmatigheid curatief
somatische zorg? Welk deel van dat bedrag is geïnvesteerd in de verbetering van de kwaliteit? Op
welke wijze?
De verhoging wordt voor het grootste deel veroorzaakt door hogere uitgaven dan geraamd voor de
ontwikkeling van de DBC-systematiek. Bij de begroting waren deze uitgaven nog moeilijk te ramen.
In de uitvoering zijn dan ook extra middelen uitgetrokken. Binnen dit project zijn twee
ontwikkeltrajecten te onderkennen. Namelijk het DBC-traject voor ziekenhuizen (DBC 2003) en het
DBC-traject Geestelijke Gezondheidszorg. Voor de realisatie van beide DBC trajecten is in 2003 een
extra bedrag uitgetrokken van 12.569 miljoen. Het gehele DBC-ontwikkelingstraject moet zorgen
voor een kwalitatief goed bekostigingssysteem en zorgt voor meer transparantie van de
zorguitgaven op het gebied van medisch specialistische zorg in de ziekenhuizen en GGZ-instellingen.
---
6.
Waar komt het verschil tussen het bedrag van de mutatie onder 'opleiding beroepsbeoefenaren' van
2,28 miljoen euro en het bedrag van 6,6 miljoen euro in de verdiepingsbijlage uit voort? Wat zijn de
oorzaken van het tegenvallende aantal belangstellenden voor de huisartsenopleiding? Wat betekenen
deze cijfers voor het totaal aantal huisartsen?
Het verschil tussen 2,28 miljoen en 6,6 miljoen wordt volledig verklaard door de toegevoegde
loonbijstelling. De toelichting van dit verschil maakt onderdeel uit van de post loonbijstelling onder
het kopje "Ten gunste of ten laste van meerdere operationele doelstellingen en apparaatsuitgaven".
De bottleneck is het aantal gekwalificeerde kandidaat-haio's. Het huisartsenberoep kampt met een
imagoprobleem. Door het creëren van extra opleidingsplaatsen voor de medische
specialistenopleidingen is er bovendien concurrentie met de specialistenopleidingen. VWS heeft
mogelijk gemaakt dat de jaarlijkse instroom van 339 haio's in 1999 is toegenomen tot 496 in 2003
(45%!). De totale opleidingscapaciteit is hiermee verhoogd van 984 haio's in 1999 tot 1382 in
2003. Dat is dus 40% meer in 4 jaar tijd. Gelet op de raming en de inschatting van het haalbare
aantal haio's blijft er een `zorggat', dat niet te dichten valt met het opleiden van huisartsen. Daarom
is reorganisatie in de huisartsenzorg via taakdelegatie en -herschikking geboden. Dit is ook één van
de lijnen in het standpunt op het advies van de Commissie LeGrand over de modernisering van de
beroepenstructuur en de opleidingen. Ook in het visiestuk over de toekomstbestendige
eerstelijnszorg wordt hier verder op ingegaan.
7.
Kunt u de toename van de post `Ethisch verantwoord handelen' uitsplitsen naar bestemming en
bijbehorend budget? Welk deel hangt samen met de toename van het aantal abortussen, en welk
deel met de verbetering van de kwaliteit?
Het is niet mogelijk het budget uit te splitsen naar bestemming en bijbehorend budget, noch is het
mogelijk aan te geven welk deel samenhangt met de toename van het aantal abortussen, en welk
deel met de verbetering van de kwaliteit. Het CTG stelt de tarieven voor de verschillende
handelingen van de abortusklinieken vast. Verbetering van kwaliteit vormt een deel van de kosten
van waaruit het tarief wordt opgebouwd. Toename van abortussen leidt tot een hoger bedrag omdat
meer behandelingen plaatsvinden en er dus vaker het tarief wordt berekend.
8.
Heeft de stijging van het aantal abortussen in de tabel op bladzijde 8 betrekking op 2002 of 2003?
Is er naar verwachting sprake van een daling, of een stijging ten opzichte van eerdere jaren?
De stijging van abortus is gebaseerd op gegevens uit 2002. Er is de laatste jaren sprake van een
stijging.
9.
Waarom leidt een herschikking op het terrein van projectsubsidies tot lagere uitgaven? Betekent dit
dat de herschikking inhoudt dat er minder geld beschikbaar komt voor projectsubsidies?
In afwachting van de besluitvorming over de doorlichting van de projectsubsidies is
terughoudendheid betracht ten aanzien van het aangaan van verplichtingen dit jaar.
---
10.
Hoe verhouden de lagere uitgaven voor hulpverlening naar aanleiding van gebruik verslavende
middelen zich tot de succesvolle heroïne-experimenten in vijf grote steden?
In afwachting van de besluitvorming over de doorlichting van de projectsubsidies is
terughoudendheid betracht ten aanzien van het aangaan van verplichtingen dit jaar.
De voor dit jaar geplande uitgaven voor de heroïne-experimenten in de zes grote steden zijn volgens
plan gerealiseerd.
11.
Welke uitgaven ten behoeve van de ontwikkeling van het zorgmodel voor meervoudig complex
gehandicapten en onderzoek op het gebied van kwaliteitsverbetering in de gehandicaptenzorg zijn
niet gerealiseerd?
Voor wat betreft de uitgaven van het zorgmodel voor meervoudig complex gehandicapten waren de
benodigde uitgaven lager dan geraamd. Alle benodigde uitgaven zijn gerealiseerd. Er is geen sprake
van vertraging of afstel.
Doordat in het kader van de modernisering AWBZ het kwaliteitsbeleid gehandicapten wordt verbreed
naar een kwaliteitsbeleid care is enige vertraging opgetreden doordat er een 'nieuwe' koers wordt
uitgezet. Het kwaliteitsbeleid voor de gehandicaptensector wordt onderdeel van een care brede
aanpak. In de afgelopen periode is er een visie op kwaliteit van zorg in de care geformuleerd, een
overzicht gemaakt van activiteiten op dit gebied en er is in 2003 een onderzoek (quickscan)
uitgevoerd naar de stand van zaken van de kwaliteit van zorg in de care. Hiermee zijn
uitgangspunten geformuleerd voor een Landelijk Actieprogramma Kwaliteit voor de care, dat in 2004
wordt opgesteld en waarin ook de actiepunten uit de kwaliteitsbrief van 4 december 2002 voor de
care (ouderen en gehandicaptenzorg) verder worden uitgewerkt. Over dit actieprogramma wordt u in
het voorjaar 2004 verder geïnformeerd.
12.
Wat is de verklaring en de reden voor de lagere uitgaven voor de ontwikkeling van het zorgmodel
voor meervoudig complex gehandicapten en onderzoek op het gebied van kwaliteitsverbetering in de
gehandicaptenzorg? Is er sprake van vertraging of van afstel?
Zie antwoord op vraag 11.
13.
Kunnen de lagere uitgaven, 2,5 miljoen euro minder dan de eerste suppletore begroting, bij het
artikel Verpleging, verzorging en ouderen nader worden verklaard?
De uitgaven ten laste van het artikel Verpleging, verzorging en ouderen betreffen in hoofdzaak het
geven van subsidies en het doen van beleidsrelevant onderzoek. De daarvoor benodigde middelen
worden bij de opstelling van de begroting zo goed mogelijk ingeschat. Lopende het jaar blijkt de
werkelijkheid wat af te wijken van de raming. Sommige zaken vallen wat duurder uit dan begroot.
Andere zaken hebben minder gekost dan geraamd terwijl ook enkele onderzoeken later in het jaar
zijn uitgezet zodat niet het gehele bedrag op het lopende jaar drukt. De lagere uitgaven van 2,5
miljoen euro zijn dan ook het saldo van al deze mutaties. Er is geen sprake van het achterwegen
laten van voorgenomen beleid. Dit geldt ook voor de lagere uitgaven in verband met wonen en zorg
en allochtone ouderen (1,3 miljoen euro als onderdeel van de hiervoor genoemde 2,5 miljoen euro).
---
14.
Kunnen de lagere uitgaven, 1,3 miljoen euro minder dan de eerste suppletore begroting, in verband
met wonen en zorg, allochtone ouderen en de uitwerking van het dienstverleningsstelsel nader
worden verklaard? Wat verklaart de lagere uitgaven in verband met wonen en zorg, en allochtone
ouderen? Wat is er niet gedaan dat wel was voorgenomen?
Zie antwoord op vraag 13.
15.
Hoe groot is in 2003 de onderschrijding van het budget voor de (ver)bouw van verpleegtehuizen en
verzorgingshuizen? Op welke wijze worden de overblijvende financiële middelen aangewend?
Hoeveel geld is nog beschikbaar op grond van het Bouwkader instandhouding verpleeghuizen tot en
met 2006? Kunnen hieruit alle reeds geplande en toekomstige projecten worden gefinancierd?
Het bedrag voor de bouw in de begroting 2004 is geactualiseerd op basis van de meest recente
inzichten. Op basis van de actualisatie is in de begroting 2004 de bouwraming voor de zorgsector in
zijn geheel voor 2003 met ruim 125 miljoen naar beneden bijgesteld tot 295 miljoen. De 125
miljoen is in de begroting 2004 toegevoegd aan de beschikbare groeiruimte van de sectoren.
Sinds de begroting is geen nieuwe informatie beschikbaar gekomen die aanleiding geeft tot het
bijstellen van de geraamde kosten. De raming uit de begroting is dus nog steeds actueel en er is
thans geen reden te veronderstellen dat de exploitatiegevolgen van de investeringen in de bouw van
verpleeg- of verzorgingshuizen zullen afwijken van de geraamde kosten (over- of onderuitputting).
Mocht op een later tijdstip blijken dat zich toch onderuitputting in de bouw voordoet, dan levert dit
incidenteel ruimte op. Deze ruimte kan dus niet structureel worden ingezet.
Alle reeds geplande projecten zijn ingepast in de periode tot en met 2006. Voor nog te plannen
projecten geldt dat het 5 tot 6 jaar duurt, voordat de projecten tot exploitatie komen. De financiële
gevolgen van deze projecten merken we dan ook op zijn vroegst in 2009. Voor de periode na 2008
zijn er op dit moment nog geen projecten ingepland.
16.
Bij het onderdeel jeugdbeleid is er sprake van onderuitputting bij drie posten. Kan de minister
aangeven, per post, welke activiteiten er nu concreet niet door zijn gegaan?
Op de operationele doelstelling "Ontwikkelen en waarborgen adequaat stelsel Jeugdzorg" is een
onderuitputting van 1,895 miljoen ingeboekt. Dit wordt door de volgende posten veroorzaakt:
- het niet laten doorgaan van de geplande equipe kwaliteitsimpuls jeugdzorg (0,2 miljoen).
M.i.v. 2004 wordt hiervoor een alternatief kwaliteitsprogramma opgezet.
- een gepland normeringsonderzoek ten behoeve van de wet op de jeugdzorg wordt pas in
2004 uitgevoerd (0,5 miljoen).
- doordat meer tijd is gaan zitten in aanpassingen van de Wet op de jeugdzorg zijn minder
uitgaven gedaan op het gebied van voorlichting (0,25 miljoen). Specifiek gaat het om
themabijeenkomsten en nieuwsbrieven.
- lagere uitgaven (0,16 miljoen) dan geraamd voor het beheer van het systeem KITS voor de
melding van kindermishandeling.
- een meevaller op de uitgaven voor wachtgelden (0,785 miljoen).
---
Op de operationele doelstelling "Bevorderen van participatie en toegankelijkheid" is een
onderuitputting van 1,1 miljoen ingeboekt. Dit wordt door de volgende posten veroorzaakt:
- door het vormgeven van een nieuw participatiebeleid voor jongeren als gevolg van het met
ingang van 2004 intrekken van de subsidieregeling landelijke jeugdorganisaties, zijn geplande
uitgaven niet doorgegaan of komen niet meer geheel in 2003 tot betaling, maar deels in
2004. Het gaat hierbij om een project rond innovatie jeugdparticipatie (0,56 miljoen), een
onderzoek naar de meetbaarheid van jeugdparticipatie (0,1 miljoen) en een onderzoek naar
de effectiviteit van de projectentender (0,1 miljoen).
- het initiatief wetsvoorstel voor de oprichting van een kinderombudsman ligt nog bij de
Tweede Kamer. De reservering van het budget voor een kinderombudsman (0,2 miljoen) valt
daarom vrij.
- er was een website voor project JONG voorzien. Doordat het project later op gang is
gekomen dan verwacht valt dit budget (0,05 miljoen) in 2003 vrij.
- het budget (0,09 miljoen) voor te honoreren bezwaar- en beroepsschriften in het kader van
de subsidieregeling landelijke jeugdorganisaties is niet aangesproken en valt derhalve vrij.
Op de operationele doelstelling "Ondersteunen van lokaal sociaal beleid" is een onderuitputting van
ruim 2,6 miljoen ingeboekt. Dit wordt door de volgende posten veroorzaakt:
- het kabinetsstandpunt inzake tieneropvang is in oktober gereed gekomen. Er konden
derhalve in 2003 geen uitgaven meer versterking voor de lokale infrastructuur gedaan
worden. Het voor 2003 gereserveerde budget (1,7 miljoen) valt derhalve vrij.
- de jeugdagenda is eind 2003 vastgesteld. Daardoor zijn in 2003 minder uitgaven in het
kader van JONG gedaan. Om deze reden valt 0,9 miljoen vrij.
- een opdracht voor een onderzoek naar de toegankelijkheid van de VVE-doelgroep in
peuterspeelzalen valt goedkoper uit (0,025 miljoen).
17.
Kan de minister garanderen dat de onderuitputting die in 2003 optreedt op de budgetten voor
respectievelijk "ontwikkelen en waarborgen adequaat stelsel Jeugdzorg" (1,9 miljoen euro),
"bevorderen via participatie en toegankelijkheid"(1,1 miljoen euro), en "ondersteunen van lokaal en
sociaal beleid" (2,6 miljoen euro) via de eindejaarsmarge alsnog beschikbaar komen boven op de
thans voor 2004 geraamde middelen voor jeugdzorg?
Nee. Ten principale is de eindejaarsmarge in 2004 bestemd voor de kaseffecten van verplichtingen
die in 2003 zijn aangegaan en ook tot betaling hadden moeten leiden in 2003, maar door
omstandigheden niet meer tot betaling zijn gekomen in dat jaar. Bij deze budgetten en activiteiten is
daar geen sprake van. Op dit moment is overigens nog niet duidelijk of er in 2004 sprake zal zijn van
een eindejaarsmarge en zo ja, welke omvang die eindejaarsmarge dan zal hebben. Als er volgend jaar
wel sprake zal zijn van eindejaarsmarge, dan zal in het voorjaar van 2004 in het kabinet
besluitvorming plaatsvinden over de aanwending daarvan. Het zou niet juist zijn daar op dit moment
op vooruit te lopen.
18.
Wordt het bedrag van 2,6 miljoen euro dat beschikbaar was voor voor- en vroegschoolse educatie,
peuterspeelzaakwerk en tieneropvang (project JONG) maar door vertraagde opstart niet kon worden
uitgegeven, via de eindejaarsmarge doorgeschoven naar de begroting 2004 zodat de middelen
beschikbaar blijven?
Zie antwoord op vraag 17.
---
19.
Wat is de verklaring dat minder gemeenten en provincies gebruik hebben gemaakt van de
stimuleringsregeling vrijwilligersbeleid dan verwacht? Hoe hoog is dit niet-gebruik? Is er een oorzaak
in de communicatie rond de stimuleringsmaatregel? Gaat het om de hoogte van de subsidie, de
onbekendheid ermee of zijn er andere oorzaken? Onderneemt de regering actie om de regeling meer
onder de aandacht te brengen van gemeenten en provincies?
Er is voor een deel sprake van een vertekening die is veroorzaakt door de tweeledige procedure die
gevolgd is. De aanvraagprocedure voor de regeling bestond uit twee fasen. Teneinde te
bewerkstelligen dat gemeenten en provincies nog in het Internationaal Jaar voor Vrijwilligers aan de
slag konden is gemeenten en provincies door middel van een summiere aanvraag gelegenheid
geboden om voor 1 oktober 2001 een voorschot te vragen op een eventuele meerjarige uitkering. In
totaal hebben 441 gemeenten en 12 provincies gebruik gemaakt van die mogelijkheid.
De periode tussen 1 oktober 2001 en 1 juli 2002 konden gemeenten en provincies gebruiken om
een projectbeschrijving samen te stellen en een begroting op te stellen. De tweede fase van de
aanvraag had dan ook betrekking op de indiening van een dergelijke projectbeschrijving.
Het aantal gemeenten en provincies dat uiteindelijk hun summiere aanvraag complementeerde met
de in de regeling vereiste bescheiden (393 gemeenten en 11 provincies) is inderdaad lager dan het
aantal gemeenten/provincies dat in 2001 een voorschot aanvroeg.
De regeling is geplaatst in de Staatscourant, terwijl daarnaast ook alle individuele gemeenten en
provincies schriftelijk op de hoogte zijn gesteld van het bestaan van de regeling. Uit het feit dat in
2001 441 gemeenten en alle provincies hebben gereageerd uit een totaal van 493 gemeenten kan
niet worden afgeleid dat het ontbroken heeft aan informatie c.q. communicatie.
Ook vanwege de VNG en het IPO zijn de aangesloten leden op de hoogte gesteld van de regeling.
Zowel uit de eigen communicatie met gemeenten, als uit het in opdracht van het VNG-
ondersteuningsproject door het SGBO - uitgevoerde eerste onderzoek naar de toepassing van de
regeling komt een aantal oorzaken tevoorschijn die ertoe hebben geleid dat minder gemeenten
uiteindelijk gebruik hebben gemaakt van de regeling.
De meest in het oog springende oorzaken zijn:
- het ontbreken van ambtelijke capaciteit bij sommige gemeenten dat heeft geleid tot het niet
c.q. niet op tijd gereed komen van een projectplan; dit fenomeen is wellicht de verklaring dat
de kleine gemeenten licht ondervertegenwoordigd zijn;
- de regeling voorziet in een gedeeltelijke gezamenlijke financiering, een aantal gemeenten is er
niet in geslaagd een eigen bijdrage te realiseren;
- sommige gemeenten hebben aangegeven dat voor hen de kosten-baten analyse niet
voldoende positief zou uitvallen.
20.
Blijven de middelen die in 2003 vrijvallen omdat de regeling topsportevenementen- en accommodatie
vertraagd is, beschikbaar voor topsport of gaat het overgebleven budget 2003 terug naar de
algemene middelen? Biedt de eindejaarsmarge mogelijkheden om de 7,4 miljoen euro voor topsport
die overblijft in 2003 door te schuiven naar de begroting 2004? Wat is de reden van de vertraging
van de uitwerking van de regeling topsportevenementen- en accommodatie?
De onderuitputting op de regeling Topsportevenementen en Accomodatiebeleid wordt deels ingezet
ter dekking van departementsbrede knelpunten en vloeit deels terug naar de algemene middelen.
Ten principale is de eindejaarsmarge in 2004 bestemd voor de kaseffecten van verplichtingen die in
2003 zijn aangegaan en ook tot betaling hadden moeten leiden in 2003, maar door omstandigheden
niet meer tot betaling zijn gekomen in dat jaar. Bij deze budgetten en activiteiten is daar geen sprake
---
van. Op dit moment is overigens nog niet duidelijk of er in 2004 sprake zal zijn van een
eindejaarsmarge en zo ja, welke omvang die eindejaarsmarge dan zal hebben. Als er volgend jaar wel
sprake zal zijn van eindejaarsmarge, dan zal in het voorjaar van 2004 in het kabinet besluitvorming
plaatsvinden over de aanwending daarvan. Het zou niet juist zijn daar op dit moment op vooruit te
lopen.
In 2003 is dit budget nog niet volledig aangesproken, omdat de planontwikkeling voor
topsportevenementen en accommodaties een ruime voorbereidingstijd met zich mee brengt. De
regeling is in 2003 gestart en verspreid.
21.
Hoe kan het dat voor het bevorderen van beoefening van topsport bij de 2e suppletore begroting
71,1 miljoen euro geraamd is, terwijl de stand op de 1e suppletore begroting 23,9 miljoen bedraagt,
en er sindsdien sprake is van een vermindering van 5,7 miljoen euro? Is hier sprake van een
rekenfout? Zo ja, welke? Zo neen, kan de regering aangeven op welke wijze de 71,1 miljoen euro
wordt aangewend?
Hier is inderdaad sprake van een rekenfout. Er is een verkeerd bedrag opgenomen in deze staat.
Uiteraard gaat het om een lager bedrag van ( 23,915 - 5,671=) 18,244 miljoen. De totale
stand van de programma-uitgaven voor sport is wel 71,127 miljoen.
22.
Kunnen de lagere uitgaven voor immateriële hulpverlening aan oorlogsgetroffenen nader worden
verklaard?
De lagere uitgaven bij immateriële hulpverlening voor oorlogsgetroffenen houden verband met lagere
(dan geraamde) uitgaven voor wachtgelden bij begeleidende instellingen. De immateriële
hulpverlening die door deze instellingen wordt gegeven kent een afbouw die gerelateerd is aan het
aantal erkende oorlogsgetroffenen. VWS neemt een deel van de wachtgelden die door dit
afbouwproces ontstaan, voor haar rekening.
23.
Waarom wordt het geld dat beschikbaar is voor het in de repatriëringsregeling voor ex-KNIL-
militairen slechts gedeeltelijk aangewend?
Op verzoek van Indonesië is de repatriëringsregeling met ingang van 1 januari 2003 beëindigd. In
verband hiermee heeft in 2001 een voorlichtingsactie plaatsgevonden, met het oog zoveel mogelijk
potentiële repatrianten de gelegenheid te geven van de regeling gebruik te laten maken. Het aantal
repatrianten inclusief diegene die uitstel hebben gekregen zal uiteindelijk aanzienlijk lager uitvallen
dan het aanvankelijk geraamde aantal van 100. Ten gevolge hiervan zijn de uitgaven in het kader
van de repatriëringsregeling lager dan aanvankelijk geraamd.
---
24.
Waarom zijn de uitgaven aan subsidies in 2003 al lager als gevolg van een subsidiebeleid dat pas in
2004 haar beslag moet krijgen? Wat zijn de concrete gevolgen van deze lagere uitgaven voor de
kennelijk wel beoogde, maar niet verstrekte subsidies?
De neerwaartse bijstelling met 1,3 miljoen op artikel 1610 (Verzetsdeelnemers, Vervolgden en
Burger-oorlogsgetroffenen) betreft een technische aangelegenheid. In het tempo van de uitgaven
voor het project Tegoeden Tweede Wereldoorlog is een vertraging opgetreden. Omdat het gaat om
generale middelen en de rijksoverheid met een kasstelsel werkt is met het ministerie van Financiën
afgesproken dat het beschikbare budget bij tweede suppletore wet 2003 wordt verlaagd met 1,3
miljoen en bij eerste suppletore wet 2004 weer wordt verhoogd met hetzelfde bedrag.
25.
Waaraan wordt het extra bedrag voor vermindering van de administratieve lasten besteed?
Het extra bedrag wordt besteed aan het in kaart brengen van de administratieve last ultimo 2002 in
het gehele VWS-domein (de zogenaamde nulmeting) en het duiden van het reductiepotentieel.
---- --
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport