Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Antwoorden kamervragen Najaarsbrief Zorg 2003

1.
Uit de Najaarsbrief Zorg blijkt dat VWS nog veel informatie ontbeert, alsmede nog van derden zoals onder andere het College Tarieven Gezondheidszorg (CTG) en het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) gegevens moet ontvangen. Ook zijn veel onderzoeken nog niet klaar of moeten nog worden verricht. In hoeverre levert dit problemen op voor de betrouwbaarheid van het beeld dat wordt geschapen? Wat gaat de minister doen om de informatieverstrekking door derden te verbeteren zodat tegen- en meevallers voortaan eerder worden gesignaleerd?

Wij vragen en ontvangen ten behoeve van de Najaarsbrief informatie van het CVZ en het CTG omdat de informatievoorziening in de zorg zoveel mogelijk gebaseerd is op de reguliere informatiestromen die samenhangen met de kerntaken van het CVZ (kasbeheer ZFW en AWBZ) en het CTG (instellingsbudgetten vaststellen). Daarmee wordt voorkomen dat instellingen steeds opnieuw aparte enquêtes moeten invullen of apart aan VWS moeten rapporteren. Gedurende een jaar heeft de informatie van het CVZ en het CTG het karakter van een raming (bijvoorbeeld doordat declaraties van instellingen aan zorgverzekeraars naijlen), waardoor de Najaarsbrief altijd een aantal onzekerheden bevat. De mate van betrouwbaarheid wordt mede bepaald door het ramingskarakter. De onzekerheden, behorend bij het gebruik van ramingen, zijn benoemd in de Najaarsbrief. Na afloop van het jaar komt meer informatie beschikbaar in de vorm van onder meer productieafspraken en ­realisatie (zie vraag 2), alsmede meer informatie over financiering.
Onder andere met het oog op de totstandkoming van het Jaarbeeld Zorg in 2001 zijn verbeteringen aangebracht in de informatievoorziening (zie ook het Plan van aanpak "Informatievoorziening in de zorg" TK 2000-2001, 26 573, nr. 57). Deze verbeteringen hebben het mede mogelijk gemaakt om in mei een verantwoordingsdocument over de zorg uit te brengen met een beeld van de uitkomsten in het voorbij verslagjaar. De verbetering van de onderliggende informatievoorziening is echter nog niet afgerond. In het kader daarvan zullen nadere afspraken met de gegevensleveranciers worden gemaakt. Zo zal onder andere begin 2004 een ambtelijke werkgroep bezien welke mogelijkheden er zijn om de aanlevering van gegevens door instellingen aan het CTG en de verwerkingstijd van het CTG te versnellen.

2.
Wat is de reden van het feit dat het CTG pas op zijn vroegst in het voorjaar van 2004 een goed beeld kan leveren?

De systematiek is op dit moment als volgt. In maart (AWBZ-sectoren ) en april (Ziekenhuizen) van het lopende jaar doen instellingen en zorgverzekeraars een gezamenlijk budgetvoorstel op basis van (onder meer) productieafspraken. Het CTG verwerkt deze voorstellen en geeft VWS op basis daarvan in juni een overzicht van de actuele budgetstanden. Voor de meeste sectoren geldt bovendien dat in beginsel tot 1 december aanvullende afspraken kunnen worden ingediend.
Ten behoeve van de Najaarsbrief hebben we van het CTG in oktober een geactualiseerd overzicht ontvangen van de budgetstanden. Omdat in beginsel tot 1 december 2003 aanvullende afspraken gemaakt kunnen worden, beschikken we pas in het voorjaar van 2004 over het volledige beeld van de productieafspraken over 2003. Deze informatie wordt verwerkt in het Jaarbeeld Zorg 2003. In juni 2004 ontvangt VWS op basis van de voorlopige nacalculaties van de instellingen inzicht in de daadwerkelijk gerealiseerde productie in 2003.


---

3.
Kan de minister op basis van de huidige inzichten aangeven welke sectoren, geschoond voor nabetalingen, in 2003 ook structureel zijn gegroeid vanwege een hogere productie? Kan een overzicht worden gegeven per sector van de voor 2003 verwachte productiegroei, de voor 2003 feitelijk beschikbare groeiruimte en de thans verwachte feitelijke productiegroei in 2003?

De gegevens die gebruikt zijn voor de Najaarsbrief geven geen aanleiding de verwachte productiegroei voor de sectoren ziekenhuizen, GGZ, gehandicaptenzorg en verpleging en verzorging in 2003 te herzien. Wel is het mogelijk dat nog extra productiegroei zal blijken uit de aanvullende productieafspraken die instellingen, zorgverzekeraars en zorgkantoren na oktober hebben gemaakt. Informatie hierover komt echter pas begin 2004 beschikbaar. De productiegroei voor 2003 die was opgenomen in de begroting 2004 is dus nog steeds actueel. De tabel geeft een overzicht van de ruimte die volgens de begroting beschikbaar is voor productiegroei in 2003.
Bedragen in miljoen Extra productie
Ziekenhuiszorg 444
GGZ 262
Gehandicaptenzorg 220
Verpleging en Verzorging 475

4.
Hoe is de meevaller van 50 miljoen euro bij enkele extramurale zorgsectoren verdeeld over de sectoren? Kan deze meevaller (gedeeltelijk) zijn veroorzaakt door personeelstekort?

De voorlopige meevaller is als volgt verdeeld over de extramurale zorgsectoren. Extramurale zorg (- = onderschrijding, + = overschrijding) Huisartsen -23,3 miljoen Tandheelkundige hulp -16,9 miljoen Fysiotherapie/Oefentherapie -13,4 miljoen Logopedie 2,9 miljoen Totaal extramuraal -50,7 miljoen De oorzaken van de meevaller bij de huisartsen kan gelegen zijn in het naijlen van de rekeningen van de huisartsendienstenstructuren (HDS). Op basis van de ingediende begrotingen 2002 van de huisartsenposten voor avond-, nacht- en weekenddiensten werd namelijk voor het jaar 2003 uitgegaan van meeruitgaven van 25 miljoen euro. Daartoe was het BKZ bij Voorjaarsbrief 2003 voor 2003 incidenteel met 25 miljoen euro verhoogd. Ook de begrotingen 2003 gaven een flink tekort ten opzichte van de geraamde uitgaven te zien. De verwachte meeruitgaven zijn tot nu toe niet in de voorlopige schadecijfers 2003 van de verzekeraars naar voren gekomen.
De oorzaken van deze en andere vermoedelijke meevallers worden nog nader geanalyseerd. Conclusies kunnen pas getrokken worden op basis van de jaarcijfers van de verzekeraars in het Jaarbeeld Zorg 2003. Er zijn geen signalen dat deze vermoedelijke meevallers geheel of voor een substantieel deel worden veroorzaakt door personeelstekort.


---

5.
Is de tegenvaller van 60 miljoen euro bij ziekenhuizen een gevolg van hogere productie of gaat het om een nabetaling c.q. een afrekeningen over eerdere jaren? Kan worden toegelicht of, en zo ja welk verband er bestaat tussen hogere budgetten bij ziekenhuizen en hogere productie?

Het gaat waarschijnlijk om een combinatie van oorzaken. Een en ander wordt nog nader geanalyseerd.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat hogere budgetten niet hoeven te leiden tot hogere productie. Zo leiden de ophoging als gevolg van de loon- en prijsbijstelling of de ophoging als gevolg van de opwaardering van een budgetparameterbedrag tot hogere budgetten zonder dat er een verband is met een hogere productie. Omgekeerd leidt, met name sinds de introductie van het "boter bij de vis"-principe, een hogere productie ceteris paribus tot hogere budgetten omdat volgens dit principe de daadwerkelijk geleverde productie zich ook vertaalt in hogere budgetten.
Uiteraard moet worden bedacht dat het uiteindelijk budget de optelsom is van de onderliggende positieve als negatieve mutaties.

6.
Hoe kan het dat het aandeel nabetalingen in de hogere uitgaven veel hoger zijn dan VWS had verwacht? Met welk bedrag had VWS rekening gehouden, en waar was dit bedrag precies op gebaseerd?

Tevens antwoord op de vragen 9, 10, en 16:
Het is gebruikelijk dat in een jaar verschillen optreden tussen de bedragen die AWBZ- instellingen gefinancierd krijgen ten behoeve van de budgetten en de budgetten van die instellingen. Deze verschillen zijn bekend als mutaties financieringsachterstanden of ­ voorsprongen. Over de jaren heen moeten deze voorsprongen en achterstanden tegen elkaar wegvallen. VWS heeft getracht per jaar bij te houden hoe de mutaties financieringsachterstanden zich ontwikkelen door de gefinancierde bedragen en de budgetten met elkaar te vergelijken. Het cumulatieve verschil eind 2002 wordt in de AWBZ-sectoren in principe geacht in 2003 ingehaald te worden. De nabetalingen die hieruit volgen zijn in de verdiepingsbijlage van de begroting 2004 voor de diverse beleidsartikelen als mutatie financieringsachterstand opgenomen.
Bij de bepaling van de cumulatieve financieringsachterstand eind 2002 heeft VWS echter ten onrechte buiten beschouwing gelaten dat een deel van de gefinancierde bedragen in de jaren tot en met 2002 betrekking had op de bovenbudgettaire vergoedingen en dus niet diende ter financiering van de budgetten.
Daarnaast is gebleken dat in het jaar 2000 in de financiering een subsidie die in dat jaar verstrekking is geworden ten onrechte zowel als subsidie als verstrekking in de financieringscijfers is meegeteld. Ook deze dubbeltelling leidt tot een te hoge inschatting van de al gerealiseerde financiering.
Ten slotte zijn de budgetten in oude jaren naderhand nog door het CTG aangepast. Hierdoor zijn ook de financieringsachterstanden en ­voorsprongen die in de diverse jaren zijn ontstaan, gemuteerd. Hiermee wijzigen ook de financieringsachterstanden of ­voorsprongen die nog moeten worden ingehaald.
Bovenstaande punten verklaren de tegenvaller van 475 miljoen in de sectoren gehandicaptenzorg en verpleging en verzorging. Voor het grootste deel betreft dit de nabetalingen over oude jaren die hoger zijn dan waarmee in de begroting 2004 was gerekend.


---

De structurele doorwerking is aanzienlijk beperkter dan de 475 miljoen voor de sectoren samen. In de Voorjaarsbrief Zorg 2004 zal nader ingegaan worden op de structurele omvang van de dan bekende mee- en tegenvallers en de wijze waarop een eventuele BKZ-overschrijding gedekt zal worden.
De bovenbudgettaire vergoedingen zijn jaarlijks relatief klein in vergelijking met de omvang van de budgetten (ongeveer ¾%). Het cumuleren van de fout die gemaakt is bij het vergelijken van budget en financiering leidt ertoe dat nu een veel groter bedrag zichtbaar wordt. VWS en CVZ hebben regelmatig, ten minste drie maal per jaar, op ambtelijk niveau contact over de realisatiecijfers en ramingen over de zorgsector. Dit verschil is niet eerder aan het licht gekomen omdat verschillen tussen gefinancierde uitgaven en budgetten op zichzelf niet ongebruikelijk zijn. Omdat VWS dit jaar voor het eerst heeft kunnen beschikken over informatie van het CAK, waarin voor de betalingen in 2003 een onderscheid was aangegeven tussen die ten behoeve van de budgetten in 2003 en die ten behoeve van budgetten in oudere jaren, is nu duidelijk geworden dat de VWS-inschatting van de financieringsachterstand niet juist was.

7.
Wanneer is bekend wat de oorzaken zijn van de mee- en tegenvallers bij de extramurale zorgsectoren en de financiering van de ziekenhuizen? Is er op dit moment al een uitsplitsing mogelijk naar sectoren? Gaat het bij deze bedragen om productie of nabetalingen?

De oorzaken van deze mee- en tegenvallers zullen op basis van de jaarcijfers nog nader worden geanalyseerd. Zie verder antwoorden op vraag 4 en 5.

8.
Waarom sluit in de GGZ de wijze van ramen van het ministerie niet aan bij de wijze van bekostigen door het CTG?
Waarom hanteert VWS een andere raming dan het CTG dan VWS bij de ramingen van de productieafspraken in 2003? Welke actie wordt ondernomen om te zorgen dat het ministerie en de vanuit het ministerie aangestuurde ZBO's in het zorgveld voor wat betreft de GGZ voortaan op dezelfde wijze ramen, boeken en verrekenen? Wat betekent dit in de praktijk concreet voor de instellingen in de GGZ?
Indien verwacht wordt dat de meevaller van 100 miljoen euro in 2003 bij de GGZ in 2004 tot een even grote tegenvaller zal leiden, impliceert dat in feite dat GGZ-instellingen in 2003 de facto 100 miljoen euro moeten voorschieten die ze in 2004 alsnog zullen ontvangen? Is de verlaging van de uitgaven voor de GGZ met 100 miljoen euro structureel?

Aan het begin van dit jaar dienden instellingen, via de zorgkantoren, productievoorstellen in bij het CTG. De waarde van al deze aangevraagde productie heeft VWS verwerkt in de raming. De raming van VWS sluit derhalve aan op de raming van het CTG. Het CTG heeft in 2003 de regel gehanteerd dat de budgetten in de GGZ in eerste instantie met niet meer dan 10% per instelling verhoogd werden. Pas als de productiestijging binnen een instelling daadwerkelijk de 10% haalde, konden instellingen tot 1 december aanvullende productieafspraken maken.
Op basis van de door het CTG vastgestelde productieafspraken bevoorschot het CVZ de instellingen. Voor de begin dit jaar vastgestelde afspraken is dat gebeurd. De aanvullende afspraken die later in 2003 zijn gemaakt, konden niet meer worden verwerkt in de bevoorschotting. De aanvullend afgesproken productie vindt in 2003 plaats. De financiering


---

daarvan zal begin 2004 plaatsvinden. Dit verklaart de meevaller van 100 mln. Het betreft een incidentele meevaller.
De verschuiving van de financiering naar 2004 kan er toe leiden dat de bekostiging in 2004 voor de GGZ iets hoger uitvalt dan op basis van de voor 2004 gemaakte productieafspraken mag worden verwacht.
In 2004 hanteert het CTG de 10%-regel niet meer. Hierdoor zal de raming van het CTG voor 2004 en latere jaren niet meer afwijken van de financiering door het CVZ (behoudens de beschreven verschuiving van de financiering van de aanvullende productie 2003 naar 2004).

9.
Is de gehandicaptensector de enige sector waar een zo grote tegenvaller als gevolg van nabetalingen speelt? In hoeverre komen dergelijke buitenbudgettaire vergoedingen ook elders voor?

Zie antwoord vraag 6 en 15.

10.
Wat is de verklaring voor het feit dat verschillen tussen veronderstellingen van VWS en financieringscijfers van het CVZ oplopen tot een verschil van 475 miljoen euro? Betekent dit dat de instellingen kosten voor hulpmiddelen en tandheelkunde zelf betaald hebben uit hun budget?
Op welke wijze en met welke frequentie hebben VWS en CVZ contact over de presentatie en interpretatie van financieringscijfers?
Waarom is dit ramingsverschil niet eerder aan het licht gekomen indien het gaat om nabetalingen over voorgaande jaren?
Betekenen deze mutaties in de Najaarsnota inzake nabetalingen over oude jaren dat instellingen in 2003 ineens alsnog 475 miljoen euro ontvangen die ze nog tegoed hadden van de voorgaande jaren?
Waarom worden de zogeheten buitenbudgettaire vergoedingen die niet in de VWS-raming waren voorzien en resulteren in een tegenvaller van 475 miljoen euro, in de toelichting aangeduid als "een relatief klein bedrag"?

Zie antwoord op vraag 6.

11.
Kan worden aangegeven hoe de exploitatiegevolgen van de investeringen in de bouw van ziekenhuizen zich verhouden tot de geraamde kosten? Kunnen ook de consequenties daarvan op de begroting 2004 en later worden aangegeven?

Het bedrag voor de bouw in de begroting 2004 is geactualiseerd op basis van de meest recente inzichten. Op basis van de actualisatie is in de begroting 2004 de bouwraming voor de zorgsector in zijn geheel voor 2003 met ruim 125 mln naar beneden bijgesteld tot 295 mln. De 125 mln is in de begroting 2004 toegevoegd aan de beschikbare groeiruimte van de sectoren.
Sinds de begroting is geen nieuwe informatie beschikbaar gekomen die aanleiding geeft tot het bijstellen van de geraamde kosten. De raming uit de begroting is dus nog steeds actueel en er is thans geen reden te veronderstellen dat de exploitatiegevolgen van de investeringen in de


---

bouw van ziekenhuizen zullen afwijken van de geraamde kosten (over- of onderuitputting). Mocht op een later tijdstip blijken dat zich toch onderuitputting in de bouw voordoet, dan levert dit incidenteel ruimte op. Deze ruimte kan dus niet structureel worden ingezet.

12.
Hoe wordt het daadwerkelijke effect van de prijsmaatregel geneesmiddelen geschat, rekening houdend met de meevaller van 200 miljoen euro?

De meevaller voor 2003 van 200 mln is gebaseerd op een ramingscijfer van het CVZ. Het CVZ heeft bij deze raming al rekening gehouden met opbrengst van de prijsmaatregel geneesmiddelen in 2003. De opbrengst van de prijsmaatregel wordt geschat op 130 mln, waarvan 15 mln is gereserveerd voor het vangnet van apotheekhoudenden die als gevolg van de maatregel in de financiële problemen komen.

13.
Waarom is het kennelijk niet mogelijk om op dit moment aan te geven of de kostenstijging bij hulpmiddelen veroorzaakt wordt door prijsstijging of volumestijging? Zou een prijslijst van de hulpmiddelen waarvan gemeld wordt dat er zich "opvallende kostenstijgingen" bij voordoen, een hulpmiddel kunnen zijn?

Het CVZ, dat de ramingen heeft opgesteld, baseert zich op declaratiegegevens van de ziekenfondsen. Die komen met enige vertraging binnen. De huidige raming is daarom een voorlopige en onderhevig aan bijstelling. Pas in mei 2004 komen de definitieve realisatiecijfers beschikbaar in de Monitor hulpmiddelen 2004 van het CVZ. Het CVZ analyseert daarin de opvallende uitgavenposten en onderzoekt welke component kan worden toegeschreven aan prijs- dan wel volumestijging.

14.
Hoeveel nieuwe geneesmiddelen zijn vanaf 2000 toegelaten? Waarom zijn in 2002/2003 relatief weinig nieuwe geneesmiddelen toegelaten?

Vanaf 2000 zijn ongeveer 130 geneesmiddelen opgenomen in het vergoede pakket. Het aantal opnames per jaar is gedaald van meer dan 40 in 2000 tot minder dan 30 in 2002. In 2003 zijn tot november 25 nieuwe geneesmiddelen opgenomen.
Het aantal nieuwe geneesmiddelen dat wordt opgenomen in het vergoede pakket is afhankelijk van het aantal aanvragen dat door fabrikanten wordt ingediend en het aantal positieve besluiten daarop. Het aantal aanvragen dat door fabrikanten wordt ingediend is afhankelijk van het aantal nieuwe geneesmiddelen dat door hen wordt ontwikkeld. In 2002 en 2003 zijn minder aanvragen ingediend dan in 2000 en 2001. De vraag of dit een structurele ontwikkeling is kan niet worden beantwoord omdat de periode daarvoor te kort is. Het aantal negatieve beslissingen op vergoedingsaanvragen is beperkt tot enkele gevallen en is in 2002 en 2003 zelfs lager dan in 2001 en 2000.


---

15.
Waarom worden zogeheten buitenbudgettaire vergoedingen niet in het CTG-budget opgenomen, terwijl deze vergoedingen wel een rechtsgrond in de AWBZ hebben?

De bovenbudgettaire vergoedingen zijn mogelijk op grond van uitzonderingsbepalingen in het Besluit Zorgaanspraken. Voor tandheelkundige hulp en rolstoelen is dit nader uitgewerkt in de Regeling Besluit Zorgaanspraken. Voor vergoeding komen alleen die hulpmiddelen in aanmerking die niet tot de standaard outillage van de instelling behoren. Een AWBZ-instelling wordt geacht met die standaard outillage toegerust te zijn voor haar taak. In het budget van de instelling wordt dan ook slechts rekening gehouden met de standaard outillage en niet met de extra hulpmiddelen die ten behoeve van individuele bewoners aanvullend noodzakelijk zijn. Bovenbudgettaire vergoedingen worden niet toegekend als er een individuele aanspraak op het hulpmiddel via de AWBZ bestaat of als het hulpmiddel door de ziekenfondsverzekeraar vergoed wordt.
Hoewel het genoemde besluit en de genoemde regeling gelden voor alle AWBZ-instellingen, worden de vergoedingen in de praktijk vrijwel uitsluitend verleend aan instellingen voor verstandelijke gehandicapten en verpleeghuizen.

16.
Betekent de tegenvaller in de gehandicaptenzorg dat deze sector volgend jaar een extra tekort heeft, of krijgt deze sector hierdoor in 2003 extra budget?

Zie antwoord op vraag 6.
17.
Kan aangegeven worden wat de over- en onderschrijdingen zijn op het budget medische hulpmiddelen? kan ook aangeven worden waar dit verschil door veroorzaakt wordt?

Zoals aangegeven in de Najaarsbrief Zorg 2003 wordt op basis van de cijfers van het CVZ voor hulpmiddelen een overschrijding geraamd van 35 mln (ziekenfonds + particulier). Ook is aangegeven op welke onderdelen van de hulpmiddelenvoorziening de grootste stijging wordt verwacht. Op dit moment is niet aan te geven op welke onderdelen zich een minder dan geraamde uitgavengroei voordoet. Het CVZ zal een nadere analyse uitvoeren van opvallende uitgavenstijgingen en mij daarover rapporteren in de Monitor hulpmiddelen in mei 2004.

18.
Welk deel van de tegenvaller van 200 miljoen euro bij de BKZ-ontvangsten uit hoofde van eigen bijdrage wordt incidenteel geacht (vertraagde inning) en welk deel structureel (korter verblijf)? Kan aangegeven worden wat onder "vertraagde inning" verstaan moet worden; hoe groot kan de vertraging zijn? Zijn de inzichten in deze Najaarsnota aanleiding om te komen tot een andere tariefstructuur voor eigen bijdragen en/of aanpassingen van de inningsystematiek? Welke maatregelen is de minister van plan voor te stellen naar aanleiding van deze tegenvaller?

Op dit moment wordt een extern onderzoek naar de inningproblemen bij de eigen bijdragen AWBZ uitgevoerd. Dit onderzoek is volgend voorjaar afgerond. Vooruitlopend op de resultaten van het onderzoek lijkt het niet zinvol te speculeren over de aard en omvang van de achterstanden.
Uiteraard zullen de resultaten van het onderzoek worden benut om waar mogelijk de


---

uitvoerbaarheid van de eigen bijdrageregeling in de toekomst te verbeteren.

19.
Opvallende kostenstijgingen doen zich voor bij de hulpmiddelen. Waarom zijn deze kostenstijgingen opvallend?

De in de najaarsbrief genoemde opvallende uitgavenstijgingen voor bepaalde soorten hulpmiddelen zijn daarom opvallend omdat zij meer bedragen dan de meerjarenraming die is vastgesteld voor de jaarlijkse groei van het hulpmiddelenbudget.

20.
Wat betekent de kortere verblijfsduur in intramurale instellingen voor het beleid in 2004? Wat zijn de positieve en negatieve gevolgen hiervan?

Het externe onderzoek naar de inningsproblemen bij de eigen bijdrage AWBZ zal mogelijk meer duidelijk maken over de verkorting van de verblijfsduur. Na afronding van het onderzoek zal bezien worden of de uitkomsten beleidsmatige consequenties moeten hebben.

21.
Waarom komen de MOOZ-ontvangsten die gebaseerd zijn op een vast bedrag per verzekerde, gedurende het jaar 0,1 miljard euro hoger uit dan geraamd was? Is met deze MOOZ-meevaller in 2003 ook rekening gehouden bij de premiestelling MOOZ voor 2004 die onlangs aan de Kamer is voorgelegd? Is met deze meevaller ook rekening gehouden bij het vaststellen van het MOOZ-bedrag voor 2004? Op welke manier kan er een verschil in inkomsten zijn op basis van de MOOZ, gezien de nominale tarieven en de van te voren vaststaande populatie verzekerden? Hoe werken deze effecten door in de vastgestelde premie voor 2004?

De bijstelling van 0,1 miljard bij de MOOZ hangt niet samen met hogere bedragen per verzekerde, maar louter met boekhoudtechniek.
Elk jaar wordt ­ op basis van de verzekerdenpopulatie op 1 januari - door het CVZ berekend hoe groot de kosten van de oververtegenwoordiging van ouderen in het ziekenfonds zijn. Daartoe bepaalt het CVZ hoeveel oudere ziekenfondsverzekerden er meer zijn dan als het relatieve aantal ouderen in het ziekenfonds gelijk zou zijn aan het relatieve aantal ouderen in Nederland. De via deze weg bepaalde oververtegenwoordiging in personen wordt daarna vermenigvuldigd met het gemiddelde kostenverschil tussen 65-plussers en 65-minners uit het jaar t-1. Dat leidt tot het bedrag waarop de ziekenfondsen recht hebben. Dit bedrag is voor het jaar t in april t vastgesteld door het CVZ. Dit bedrag dient ook als ontvangst te worden geboekt bij de Algemene Kas van de ziekenfondsverzekering in het jaar t. Dit bedrag waarop de ziekenfondsen recht hebben is dan natuurlijk nog niet feitelijk ontvangen. Daartoe wordt het door het CVZ bepaalde bedrag door het SUO in oktober t gedeeld door het aantal personen dat de MOOZ omslagbijdrage naar verwachting zal betalen. Dit leidt tot de MOOZ omslagbijdrage t+1.
Het bedrag waar de ziekenfondsen recht op hebben in 2003 is in april 2003 bepaald door het CVZ. Bij de bepaling van de MEV-raming van de omslagbijdrage 2004 heeft het CPB ook rekening gehouden met dit bedrag. Het bedrag is ook door het SUO in oktober gebruikt bij de bepaling van de MOOZ omslagbijdrage 2004.


---

Bij de opstelling van de tabellen met de inkomsten van de Algemene Kas in de Begroting van VWS en de MEV is echter abusievelijk het totaal door burgers in 2003 betaalde bedrag verwerkt als ontvangst van de Algemene Kas in 2003. In 2003 had echter het bedrag moeten worden verwerkt dat burgers betalen in 2004. Dat is (afgerond) 0,1 miljard hoger.

22.
Hoe kan het dat de meevaller van 200 miljoen euro bij geneesmiddelen voor 100 miljoen euro binnen het ziekenfonds valt, terwijl het aantal verzekerden in het ziekenfonds groter is dan in de particuliere verzekering?

Van de meevaller van 200 miljoen slaat voor 148,6 miljoen (ofwel 74%) neer in de ziekenfondswet. Afgerond op 0,1 miljard is dit bedrag vermeld in de Najaarsbrief.

23.
Is de meevaller geneesmiddelen gezien de aard daarvan (prijseffect) incidenteel van aard?

Op grond van de huidige inzichten is het nog niet mogelijk om een structureel effect aan te geven. Daarvoor is meer informatie nodig over de achterliggende oorzaken en inschatting van geraamde opbrengsten van maatregelen voor de komende jaren.


---- --