---
29 230 Ongeval Amercentrale.
Nr.
Vragen van de Vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gesteld naar
aanleiding van de brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
d.d. 7 oktober 2003 (29 239, nr. 1) en de daarop gegeven antwoorden.
Vragen CDA-fractie.
Vraag 1.
Wanneer is het onderzoek onder leiding van de Arbeidsinspectie gereed?
Antwoord 1.
Dit is mede afhankelijk van de aanwijzingen die de Officier van Justitie ter zake nog zal
geven. Vooralsnog gaat de Arbeidsinspectie ervan uit dat het proces-verbaal op zijn vroegst in
maart 2004 kan worden afgerond.
Vraag 2.
Is het rapport op dat moment ook beschikbaar voor de Kamer en zal de regering het rapport,
los van het totaalonderzoek dat deel uitmaakt van het proces-verbaal, dan ook ten spoedigste,
voorzien van een reactie naar de Kamer zenden?
Antwoord 2.
Het rapport over het onderzoek van de Arbeidsinspectie, maakt deel uit van het proces
verbaal. Over het tijdstip waarop dit proces verbaal in de openbaarheid kan komen beslist het
Openbaar Ministerie.
Vraag 3.
Is het verplicht een gebouwde steiger voor dit soort riskante werk vooraf te laten keuren door
de Arbeidsinspectie. Is dit ook gebeurd?
Antwoord 3.
Nee. De op het Arbobesluit gebaseerde Beleidsregel 7.4-5 geeft aan dat steigers, als gebruikt
in de Amercentrale, moeten voldoen aan bepaalde normen. Daartoe zal te voren een
berekening van de constructie plaats moeten vinden. Er is geen verplichting deze berekening
aan de Arbeidsinspectie te zenden.
Artikel 7.34 Arbobesluit bepaalt dat de opbouw van een steiger onder toezicht van een
deskundige moet plaatsvinden en dat de steiger vóór ingebruikname door een deskundige
moet worden gekeurd. In Beleidsregel 7.34 is de vereiste deskundigheid in algemene termen
omschreven. Daarin wordt onder een deskundige verstaan een persoon die beschikt over
aantoonbare specifieke deskundigheid over het desbetreffende type steiger.
De Arbeidsinspectie keurt zelf niet.
---
Vraag 4.
Wordt tevens onderzocht op welke wijze de betrokken werknemers met elkaar en hun
opdrachtgevers communiceerden, temeer daar een van de Turkse werknemers geen
Nederlands of Engels bleek te kunnen spreken met de hulpverleners?
Antwoord 4.
Voor zover dit betrekking heeft op het ongeval wordt het meegenomen in het onderzoek.
Vraag 5.
Waren de werknemers voor 100% bevoegd het werk te doen dat zij deden en waaruit blijkt
dit?
Antwoord 5.
Deze vraag maakt deel uit van het onderzoek.
Vraag 6.
Beschikten zij over alle gewenste en vereiste papieren voor dit werk en door wie is dit
gecontroleerd?
Antwoord 6.
Deze vraag maakt deel uit van het onderzoek.
Vragen PvdA-fractie
Vraag 7.
Kan de regering inzicht geven in de ontwikkeling van het aantal bedrijfsongevallen over de
afgelopen jaren?
Antwoord 7.
SZW beschikt over verschillende bronnen die informatie geven over arbeidsongevallen
(Arbeidsinspectie, CBS en het Letsel Informatie Systeem). Uit deze bronnen blijkt dat het
aantal arbeidsongevallen in 2002 een lichte toename van 2% heeft. Daarentegen laten de
ernstige arbeidsongevallen (blijvend letsel of ziekenhuisopname) een behoorlijke daling zien
(10 %). Ook het aantal arbeidsongevallen dat heeft geleid tot een medische behandeling op de
Eerste Hulp laat over een langere periode (1997-2001) een significante daling zien met 11 %.
Het aantal dodelijke arbeidsongevallen bedroeg in 2001 83, in 2002 lag dit aantal op 84. In
1999 waren er 101 en in 2000 103 dodelijke slachtoffers bij arbeidsongevallen te betreuren.
Vraag 8
Bij het bedrijfsongeval in de Amercentrale was sprake van onderaanneming door een
buitenlandse onderneming. Ziet de regering een verband tussen de toename van buitenlandse
onderaannemers en de ontwikkeling van het aantal bedrijfsongevallen?
---
Antwoord 8
De Arbeidsomstandighedenwet en het daarop gebaseerde Arbeidsomstandighedenbesluit is in
Nederland van toepassing op arbeid die wordt verricht in de zin van die wetgeving.
De werkingssfeer kent geen beperkingen ten aanzien van werkzaamheden uitgevoerd door
buitenlandse bedrijven. Er is dan ook geen verband aan te geven in positieve dan wel
negatieve zin in de ontwikkeling van het aantal bedrijfsongevallen door een toename van
buitenlandse onderaannemers.
Vraag 9.
Is de regering van mening dat de toename van de activiteit van buitenlandse onderaannemers
moet leiden tot aanscherping van de regelgeving om te bewerkstelligen dat regels ook beter
van toepassing zijn op buitenlandse onderaannemers?
Antwoord 9.
Nee. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Vraag 10.
Is de regering van mening dat de toename van het aantal buitenlandse onderaannemers moet
leiden tot uitbreiding en eventueel aanpassing van het toezicht en de inspectie door de
bevoegde instanties om ongevallen zoals recent in de Amercentrale verder te voorkomen?
Antwoord 10.
Nee. Zie het antwoord op vraag 7.
Vraag 11.
Er zijn aanwijzingen dat het aantal bedrijfsongevallen door ondernemingen sterk kan worden
beperkt. AKZO bijvoorbeeld streeft nadrukkelijk naar een zero-tolerance ten aanzien van
bedrijfsongevallen en weet dat ook te realiseren, terwijl bij andere ondernemingen
bedrijfsongevallen toch nog regelmatig voorkomen. Kan de minister aangeven of er tussen
verschillende grote ondernemingen belangrijke verschillen bestaan in het voorkomen van
bedrijfsongevallen?
Antwoord 11.
Een recent onderzoek van de Arbeidsinspectie naar 19 incidenten met gevaarlijke stoffen in
bedrijven /inrichtingen in de regio Rijnmond/Zeeland onder de werkingssfeer van het BRZO
laat zien dat de uitvoering van dit zero-tolerance beleid in de praktijk niet automatisch leidt tot
zero ongevallen. Dit onderzoeksrapport is op 20 oktober 2003 toegezonden aan de Tweede
Kamer (kenmerk A&G/W&O/2003/76769). Een onderlinge vergelijking tussen de grote
bedrijven is niet gemaakt.
Uit andere gegevens van de Arbeidsinspectie blijkt echter wel dat het percentage bedrijven dat
ook daadwerkelijk maatregelen neemt naar aanleiding van een ongeval verschilt per
grootteklasse. Met name in de grote bedrijven (100 werknemers en meer) worden maatregelen
genomen naar aanleiding van een arbeidsongeval (63%). Terwijl in de kleine bedrijven met
minder dan 10 werknemers het aantal bedrijven dat maatregelen neemt slechts 30% is.
---
Vraag 12.
Indien dergelijke verschillen bestaan, kan de minister dan aangeven op welke wijze
ondernemingen kunnen worden aangezet om sterker te sturen op een zero-tolerance ten
aanzien van bedrijfsongevallen?
Antwoord 12.
Om bedrijven en branches te ondersteunen bij het streven naar vermindering van het aantal
arbeidsongevallen is in 2003 vanuit SZW het Programma Versterking Arbeidsveiligheid
gestart. Dit Programma zet in op een verlaging van het aantal arbeidsongevallen. Om dit te
bereiken wil het programma meer aandacht besteden aan de cultuurorganisatorische en
gedragsgebonden factoren binnen bedrijven. In een twintigtal bedrijven/bedrijfstakken zullen
de komende vijf jaar verbetertrajecten worden opgestart gericht op het verbeteren van de
veiligheidscultuur en het veiligheidsbewustzijn in bedrijven. Met deze
bedrijven/bedrijfstakken wordt een concrete doelstelling afgesproken die gericht is op een
reductie van het aantal arbeidsongevallen in betreffende organisatie.
Vraag 13.
Waarom is de brief over het ongeval niet meeondertekend door de andere verantwoordelijke
bewindslieden?
Antwoord 13.
In de brief van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (91-03) van 1
oktober 2003 werd Staatssecretaris van SZW verzocht om de Arbeidsinspectie in te schakelen
naar de oorzaak van het ongeval. In het antwoord op die brief van 7 oktober 2003 wordt
gemeld dat de Arbeidsinspectie onder regie van het Openbaar Ministerie met het onderzoek
naar de oorzaak van het ongeval gestart is. Bij het onderzoek naar het ongeval in de
Amercentrale zijn weliswaar verscheidene ministeries betrokken, maar interdepartementale
afstemming over deze brief werd, gezien de inhoud, niet nodig geacht.
Vraag 14.
Wat is de verwachte duur van het strafrechtelijk onderzoek?
Antwoord 14.
Het is bijzonder moeilijk om op dit moment een precieze inschatting van de duur van het
strafrechtelijk onderzoek te maken, maar de prognose is dat het onderzoek zeker niet voor
medio 2004 zal zijn afgerond.
Vraag 15.
Hoe luidt de verdeling van de wederzijdse verantwoordelijkheden tussen burgemeester, OM
en de politie?
Antwoord 15.
Voor zover hier relevant is de burgemeester verantwoordelijk voor de rampenbestrijding en
de crisisbeheersing. Hij is hoofd van de rampenbestrijdingsorganisatie. In dit geval ging het
---
echter niet om een ramp, maar om een bedrijfsongeval. Het bedrijf is hier verregaand
verantwoordelijk, niet het openbaar bestuur.
De officier van justitie is eindverantwoordelijk voor het opsporingsonderzoek. De politie en
de Arbeidsinspectie opereren in het opsporingsonderzoek onder zijn leiding en gezag.
Vraag 16.
Wie is verantwoordelijk voor het informeren van de overlevende slachtoffers en
nabestaanden(de direct betrokkenen) over het onderzoek?
Vraag 19.
Worden de directbetrokkenen van de voortgang van het onderzoek op de hoogte gebracht? Zo
ja door wie en met welke frequentie? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 16 en 19.
De slachtoffers en nabestaanden worden door of namens de officier van justitie op de hoogte
gehouden van het verloop van het onderzoek en na afronding van het onderzoek worden zij
door of namens de officier in kennis gesteld van de conclusies van het onderzoek. Dit gebeurt
in een persoonlijk gesprek met de nabestaanden. Daarnaast kunnen slachtoffers en
nabestaanden zich in een eventueel strafproces als benadeelde voegen.
Vraag 17.
Zijn ze op de hoogte gebracht van het voorgenomen onderzoeksplan? Zo ja, wanneer en door
wie? Zo neen, waarom is dat achterwege gebleven?
Vraag 18.
Is nagegaan welke vragen bij deze directbetrokkenen leven waaraan (wellicht) in het
onderzoek aandacht besteed had kunnen worden? Zo ja door wie en wanneer? Zo neen,
waarom is dat niet gebeurd?
Antwoord 17 en 18.
De slachtoffers en nabestaanden zijn niet op de hoogte gesteld van het voorgenomen
onderzoeksplan. Het onderzoek richt zich tot op heden nog de eerste reconstructie van het
ongeval. Na deze eerste fase van het onderzoek zullen de slachtoffers en nabestaanden
worden uitgenodigd voor een voorlichtend onderhoud over het verdere verloop.
Het staat de slachtoffers en nabestaanden vrij om, indien zij vragen hebben omtrent het
onderzoek, zich te wenden tot de officier van justitie. Er is inmiddels een aantal vragen, dat
door de nabestaanden was gesteld beantwoord.
Vraag 20.
Hoe is de nazorg van de overlevenden en van de nabestaanden geregeld? Wie draagt daarvoor
primair de verantwoordelijkheid?
Vraag 21.
Hoe is of wordt nagegaan aan welke nazorg en hulp overlevenden en nabestaanden behoefte
hebben?
Vraag 22.
---
Zijn of worden nog bijzondere voorzieningen getroffen gelet op de bijzondere samenstelling
van de groep overlevenden en nabestaanden? Zo neen waarom niet? Zo ja, welke?
Antwoord 20, 21 en 22.
In het kader van de Wet rampen en zware ongevallen de nazorg voor nabestaanden en
slachtoffers onder verantwoordelijkheid van de burgemeester. In het kader van het
strafrechtelijk onderzoek zal onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie
slachtofferinformatie en slachtoffer bejegening plaatsvinden met inachtneming van de
aanwijzing slachtofferzorg.
Vraag 23.
Op welke wijze heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in dit
specifieke geval vorm gegeven aan haar taak van rampencoördinator?
Antwoord 23.
Gelet op de omvang van het bedrijfsongeval betrof het geen ramp die noopte tot coördinatie
op nationaal niveau. Het Nationaal Coördinatiecentrum (NCC) van het Ministerie van BZK
heeft via de media vernomen van het ongeluk in de Amercentrale. Daarop is het kabinet CdK
Noord-Brabant geïnformeerd en is verzocht om op de hoogte gehouden te worden van de
ontwikkelingen. Gedurende de reddingsactie is het NCC door het kabinet CdK Noord-Brabant
regelmatig geïnformeerd over de stand van zaken. Het NCC heeft op verzoek van de lokale
autoriteiten de volgende ondersteunende activiteiten uitgevoerd. Het NCC heeft in
samenwerking met het ministerie van Buitenlandse Zaken het contact tot stand gebracht
tussen de ambassades van Turkije en Amerika en de loco-burgemeester van Geertruidenberg.
Dit in verband met de nationaliteit van de slachtoffers. Ook heeft het NCC bijstand bevorderd
in de vorm van bedden, kussens en dekens.
Vragen SP-fractie
Vraag 24.
Is de gebouwde stelling goedgekeurd door de Arbeidsinspectie?
Antwoord 24.
Nee, de Arbeidsinspectie keurt niet. Zie verder het antwoord op vraag 3 van het CDA.
Vraag 25.
Zijn er contracten afgesloten met onderaannemers en sub-onderaannemers? Zo ja, is
onderzocht of de veiligheidseisen daarbij voldoende gewaarborgd bleven?
Antwoord 25.
Deze vraag maakt deel uit van het onderzoek.
Vraag 26.
---
Is er inzicht te geven in het soort contract dat afgesloten was, en of hierin afspraken waren
gemaakt met betrekking tot de (arbeids)tijdsduur, de deskundigheidseisen aan werknemers en
het aantal mensen dat gezien de omvang van de werkzaamheden minimaal diende te worden
ingezet?
Antwoord 26.
Deze vraag maakt deel uit van het onderzoek.
Vraag 27.
Is, mede met het oog op het onder 3. gestelde, sprake geweest van een oneigenlijke werkdruk,
met andere woorden, waren "wurgcontracten" afgesloten?
Antwoord 27.
Deze vraag maakt deel uit van het onderzoek.
Vraag 28.
Zijn er richtlijnen en andersoortige eisen van toepassing en zijn die nageleefd?
Antwoord 28.
Ja, er bestaan beleidsregels(zie verder het antwoord op vraag 3 van het CDA). De vraag of
deze zijn nageleefd maakt onderdeel uit van het onderzoek.
Vragen GroenLinks-fractie.
Vraag 29.
Welke afspraken zijn er in 2000 gemaakt tussen het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en de vakbonden over de beleidsregels voor de steigerbouw op basis van de
artikelen 7.6 en 7.34 van het Arbobesluit? Hebben de gewijzigde beleidsregels kracht van
wet?
Antwoord 29.
Zonder nadere concretisering door de fractie van GroenLinks is niet duidelijk op welke
afspraken tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de vakbonden
wordt gedoeld.
In het algemeen kan gesteld worden dat beleidsregels worden vastgesteld na consultering van
alle belanghebbende partijen. Specifieke afspraken met de vakbonden over beleidsregels op
basis van de artikelen 7.6 en 7.34 van het Arbobesluit zijn mij niet bekend.
Artikel 7.6 van het Arbobesluit gaat over deskundigheid van werknemers die bepaalde
werkzaamheden uitvoeren in het algemeen, terwijl in artikel 7.34 dit specifiek is geregeld om
de veiligheid bij steigers te waarborgen.
In het jaar 2001 is er een wijziging doorgevoerd in de beleidsregel op basis van artikel 7.34.
Tot dan toe was aangegeven dat een deskundig persoon in de zin van artikel 7.34 een
bepaalde opleiding moest hebben gevolgd. In de nieuwe beleidsregel is vastgelegd wat de
deskundige moet kennen en kunnen. Deze geformuleerde eindtermen zijn reeds in
overeenstemming met de nog te implementeren Europese richtlijn 2001/45/EG betreffende
---
minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van
bepaalde arbeidsmiddelen, waaronder steigers zijn begrepen.
Een beleidsregel heeft geen kracht van wet, maar is een bij besluit vastgestelde algemene
regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de
vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften.
De beleidsregel op basis van artikel 7.34 van het Arbo-besluit geeft aan hoe aan het in dat
artikel gestelde voldaan kan worden. Het gestelde in de beleidsregel is echter ten aanzien van
degene die verplicht is tot naleving van de betrokken wettelijke voorschriften niet bindend.
Uitgangspunt is echter dat, wanneer conform het gestelde in deze beleidsregel wordt
gehandeld er op vertrouwd mag worden dat de desbetreffende wettelijke regels in voldoende
mate worden nageleefd. Indien op andere of betere wijze aan de wettelijke voorschriften
wordt voldaan dat eveneens acceptabel.
Vraag 30.
Is het correct dat de certificatie-regelingen voor de vakbekwaamheid van steigerbouwers en
hun toezichthouders, op basis van genoemd Arbobesluit, vrijwillig door de steigerbranche zijn
opgesteld? Hoe wordt de kwaliteitsborging en veiligheid van de steigerbouw in Nederland
door de bewindslieden gegarandeerd?
Antwoord 30.
Op basis van het gestelde in artikel 7.34 van het Arbobesluit en mede met het oog op het
gestelde in beleidsregel 7.34 is op initiatief van de Vereniging van Steiger-, Hoogwerk- en
Betonbekistingbedrijven door het bedrijfsleven zelf een opleidingstraject voor steigerbouwers
opgestart. Na de cursus doorlopen te hebben wordt aan de hand van een eindtoets al dan niet
een zogenaamd steigerbouwcertificaat verstrekt.
Navraag bij de Raad voor Accreditatie leert dat het daarbij niet gaat om een door de Raad
voor Accreditatie geaccrediteerde certificatieregeling, maar louter om een systeem op
vrijwillige basis.
De kwaliteitsborging en de veiligheid van de steigerbouw is een zaak van werkgevers en
werknemers. SZW is verantwoordelijk voor de regelgeving en uiteraard de handhaving door
de Arbeidsinspectie.
Vraag 31.
Is er in de stoomketel van de Amercentrale gecontroleerd of art. 7.34, lid 1, van het
Arbeidsomstandighedenbesluit is toegepast? Door wie en op welke momenten zijn de
controles uitgevoerd? Was diegene gecertificeerd?
Antwoord 31.
Deze vraag maakt deel uit van het onderzoek.
Vraag 32.
Was er, op grond van art. 7.34 lid 2 Arbeidsomstandighedenbesluit, een deskundige
leidinggevende aanwezig ten tijde van de werkzaamheden in de Amercentrale?
Antwoord 32.
Deze vraag maakt deel uit van het onderzoek.
---
Vraag 33.
Heeft deze deskundige leidinggevende tussentijds, op grond van art. 7.34, lid 3,
Arbeidsomstandighedenbesluit, gecontroleerd of de steiger niet overbelast raakte?
Antwoord 33.
Deze vraag maakt deel uit van het onderzoek.
Vraag 34.
Heeft hij contact gehad met de werknemers over de belasting van de steigers en met hen de
eventuele te ondernemen acties bepaald?
Antwoord 34.
Deze vraag maakt deel uit van het onderzoek.
Vraag 35.
Hoeveel personen waren aan het werk ten tijde van het ongeval en in welke functie? Met
welke activiteiten waren zij bezig op het moment van het ongeval?
Antwoord 35.
Acht personen, die allen bezig waren met gritstralen.
Vraag 36.
Wisten de werknemers van elkaar dat zij werkzaam waren in de Amercentrale?
Antwoord 36.
De voor de onderhoudswerkzaamheden aanwezige werknemers waren op de hoogte van de
betrokkenheid van de verschillende bedrijven bij de uitvoering van het werk. Niet duidelijk is
of zij ook feitelijk op de hoogte waren van elkaars aanwezigheid. Dit maakt onderdeel uit van
het onderzoek.
Vragen D66-fractie.
Vraag 37.
Wat is de uitkomst van het bestuurlijk overleg d.d. 2 oktober 2003 tussen de Arbeidsinspectie,
de burgemeester van Geertruidenberg, het Openbaar Ministerie en de politie? Welke
wederzijdse verantwoordelijkheden zijn daar vastgesteld? Waarom was er eigenlijk overleg
nodig over de verantwoordelijkheden: zijn deze vooraf onvoldoende helder? Zijn in het
overleg de verantwoordelijkheden naar het oordeel van het kabinet correct en volledig
dekkend vastgesteld?
Antwoord 37.
Doel van het overleg was:
· Afstemming tussen de verantwoordelijke functionarissen van het Openbaar Ministerie,
politie en de Arbeidsinspectie ten behoeve van een optimale samenwerking.
· bespreken van de wijze waarop de rampenstatus zou worden beëindigd in verband met de
start van het opsporingsonderzoek;
10
· het maken van afspraken omtrent de te volgen werkwijze.
De onderscheiden verantwoordelijkheden stonden daarbij niet ter discussie, er is gesproken
over de concrete invulling daarvan.
Vraag 38.
Kan de regering toelichten wie formeel waarvoor verantwoordelijk is, zowel voor wat betreft
de betrokken instanties als voor wat betreft de opdrachtgever en opdrachtnemer(s) van de
werkzaamheden waarbij het ongeval is gebeurd? Kan daarbij expliciet worden ingegaan op de
verantwoordelijkheden in het kader van de:
· Arbowet
· Arbeidstijdenwet
· Wet Arbeid Vreemdelingen
· Reddingswerkzaamheden
· Nazorg
· Communicatie tussen hulpverleners en slachtoffers
Antwoord 38.
Arbowet.
De wet kent verplichtingen voor de opdrachtgever van een bouwwerk. Indien dit meer dan 30
werkdagen vergt en meer dan 20 werknemers tegelijk arbeid zullen verrichten of als met de
totstandbrenging van het bouwwerk meer dan 500 mensdagen zijn gemoeid, zijn een aantal
z.g. bouwprocesbepalingen van toepassing. Zo moet het bouwwerk bij de Arbeidsinspectie
worden gemeld en moet een veiligheids- en gezondheidsplan worden opgesteld. Ook als
verschillende werkgevers op de bouwplaats moeten samenwerken, gelden bepaalde wettelijke
verplichtingen. Onderdeel van het onderzoek van de Arbeidsinspectie is of genoemde
bepalingen van toepassing waren en, zo ja, of ze zijn nageleefd.
Tijdens de uitvoering van het bouwwerk gelden een aantal wettelijke verplichtingen voor de
opdrachtnemer: de uitvoerende partij. Overigens blijven de respectievelijke werkgevers
verantwoordelijke voor de arbeidsomstandigheden van hun werknemers.
ATW.
De Arbeidstijdenwet kent voor zover hier van belang- voornamelijk regels voor werk- en
rusttijden, waarvoor de werkgever aansprakelijk is.
WAV.
De Wet arbeid vreemdelingen kent een ruimer werkgeversbegrip, waardoor in sommige
gevallen de opdrachtgever en de aannemer als werkgever kunnen worden aangemerkt. De
jurisprudentie hieromtrent is echter nog niet uitgekristalliseerd.
Reddingswerkzaamheden, nazorg en communicatie tussen hulpverleners en slachtoffers.
De Arbowet kent een aantal verplichtingen voor de werkgever in het kader van de
bedrijfshulpverlening. Deze hebben de strekking om bij ongevallen en in noodsituaties op
korte termijn een aantal maatregelen te treffen in afwachting van het optreden van
hulpverleningsorganisaties. Voor het overige kent de wet geen verplichtingen als in de vraag
bedoeld.
De Arbeidsinspectie is belast met het toezicht op de naleving van Arbowet (inclusief het
opleggen van bestuurlijke boetes), ATW en WAV en de opsporing van strafbare feiten. Het
Openbaar Ministerie heeft de leiding van het opsporingsonderzoek en is verantwoordelijk
voor de vervolging. De burgemeester is verantwoordelijk voor de hulpverlening.
---
Vraag 39.
Hebben zich sinds de brief d.d. 7 oktober 2003 nog relevante ontwikkelingen voorgedaan?
Antwoord 39.
De voorbereidingen voor de ontruiming van de ketel zijn inmiddels nagenoeg afgerond. Het
besluit om tot de feitelijke ontruiming over te gaan moet nog door het Openbaar Ministerie
genomen worden.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid