Ministerie van Economische Zaken
Berichtnaam: Vragen van de leden Timmermans en Blom (beiden PvdA) aan de ministers van Economische Zaken en van Financiën en de staatssecretaris van Defensie over het JSF-programma. (Ingezonden 12 november 2003)
Nummer: 426
Datum: 12-12-2003



De Staatssecretaris van Economische Zaken, mw. Ir. C.E.G. van Gennip, heeft deze vragen, mede namens de minister van Financiën en de staatssecretaris van Defensie als volgt beantwoord.

1 Herinnert u zich de antwoorden op onze eerdere vragen over de orders voor het Nederlandse bedrijfsleven in het JSF-programma, waarin u onder meer terugkomt op de gegevens uit de jaarrapportage van 16 juli 2003?

Ja.

2 en 3 Heeft de heer Burbage (topman van Lockheed Martin en JSF-projectleider) gisteren bij zijn bezoek aan Nederland gezegd dat er altijd sprake is geweest van één fase (SDD + LRIP) en dat het bedrag van 800 miljoen dollar aan orders voor Nederlandse bedrijven geldt voor beide fases (SDD + LRIP) samen?

Zo ja, hoe zijn de uitspraken van de heer Burbage ten aanzien van de SDD/LRIP-fase en het daarmee gemoeide bedrag te rijmen met uw antwoorden van 7 oktober 2003?

Tijdens zijn bezoek aan Nederland begin november 2003 heeft de heer Burbage gemeld dat zijn indicatie van een omzet van $ 800 miljoen voor het Nederlandse bedrijfsleven betrekking heeft op zowel ontwikkelingsopdrachten als op de Low Rate Initial Production (LRIP).

In zijn brief van 5 februari 2002 aan de Minister van Economische Zaken, heeft de heer Burbage een potentiële Nederlandse omzet in SDD geïndiceerd van dollar 800 miljoen. Daarnaast indiceerde hij een Nederlandse omzet van dollar 8 miljard in Productie (gebaseerd op een totale productie van 6000 toestellen), waarvan LRIP een onderdeel uitmaakt. Voor de Nederlandse business case is alleen productie-omzet van belang, omdat de Nederlandse industrie hierover afdrachten zal betalen. De Kamer is hierover geïnformeerd met de brief van 11 februari 2002 (Kamerstuk 26 488, nr. 8) en met de antwoorden op vragen naar aanleiding van deze brief (Kamerstuk 26 488, nr. 9, antwoord op vraag 243). Zowel in de jaarrapportage (Kamerstuk 26 488, nr. 17), als in de antwoorden van 7 oktober 2003 (Kamerstuk 113) wordt gerefereerd aan bovengenoemde schriftelijke uitlatingen van de heer Burbage.

Mijn contacten met Lockheed Martin zijn gericht op een optimale inschakeling van de Nederlandse industrie.

4 en 5 Bent u bekend met de uitspraak van de heer Burbage dat het wel of niet kopen van de JSF door Nederland de positie van Nederland en de hoeveelheid orders voor Nederlandse bedrijven beïnvloedt?

Zo ja, hoe is de koppeling van de beslissing om wel of geen JSF-vliegtuigen te kopen voor deelname van Nederland aan het project, te rijmen met eerdere uitspraken van de regering daarover en de besluitvorming rond de deelname aan het programma?

Ja. In de brief van 11 februari 2002 (Kamerstuk 26 488, nr 8) is gemeld dat meedoen aan de ontwikkeling van de JSF de facto een keuze voor de JSF betekent. Daarom zijn voor de voorbereiding van de besluitvorming twee onderling gerelateerde sporen gevolgd. Het eerste spoor betrof een kandidatenevaluatie van mogelijke opvolgers van de Nederlandse F-16, waarbij werd geconcludeerd dat de JSF het beste vliegtuig is voor de beste prijs. Het tweede spoor betrof het al dan niet deelnemen aan de ontwikkeling van een nieuw jachtvliegtuig. In de hiervoor uitgewerkte business case is rekening gehouden met de aanschaf van de JSF. De regering heeft dus altijd erkend dat met de deelname aan de ontwikkeling van de JSF het in de rede ligt dat de Nederlandse F-16 op termijn zal worden vervangen door de JSF.