Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
-plan ß/techniek
actieplan voor de aanpak van tekorten aan bèta's en technici
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
Inleiding
Onze toekomst is gelegen in de kenniseconomie. Kennis die wordt belichaamd in
werknemers die door hun opleiding en hun functioneren bijdragen aan de continue innovatie
van producten en bedrijfsprocessen wordt daarmee steeds belangrijker. En zo ook de
dragers van die kennis, de kenniswerkers. Maar er zijn structurele tekorten aan
kenniswerkers te verwachten die een bedreiging vormen voor het bereiken van de in
Lissabon 2000 onderschreven ambities om een kenniseconomie te worden.
Om deze dreiging af te wenden is een integrale aanpak nodig. Integraal; door
samenhangende maatregelen te nemen op het onderwijsterrein, de arbeidsmarkt en de
migratie. Integraal; in de wijze waarop onderwijsinstellingen, werkgevers en overheid
gezamenlijk hun verantwoordelijkheid hebben en nemen voor de maatregelen.
De schaarste aan kenniswerkers speelt breed. Gezien onze ambities, trekken echter vooral
de tekorten aan bij bèta's en technici een zware wissel op de toekomst. Omdat juist bèta's en
technici van cruciaal belang zijn voor het ontwikkelen en toepassen van technologische
innovaties en daarnaast ook in veel andere sectoren een belangrijke rol spelen. Tekorten
aan bèta's en technici doen zich al voelen in de markt, bij onderzoeksinstellingen en bij de
overheid. Dit wordt veroorzaakt door internationaal gezien achterblijvende belangstelling
voor bèta- en technische opleidingen. Zonder extra beleid zal de belangstelling voor de bèta-
en technische opleidingen verder afnemen.
Het kabinet heeft de urgentie van het probleem onderstreept in het Hoofdlijnen Akkoord.
Daarin is opgenomen dat Nederland moet behoren tot de Europese voorhoede op het terrein
van onderwijs, onderzoek en innovatie. Voor de te volgen strategie is een landelijk
innovatieplatform ingesteld met als voorzitter de minister-president. Onderdeel van de
aanpak is dat de instroom in en afronding van bèta- en technische opleidingen moet worden
gestimuleerd door, zonodig onorthodoxe, maatregelen.
Het bijgaande actieplan zet daarom naast het reeds lopende beleid maatregelen in gang
om meer jongeren te interesseren voor een studie en loopbaan in met name de bèta en
technieksector. Belangrijk richtsnoer daarbij is de in Europees verband onderschreven
doelstelling om de uitstroom in 2010 uit hogere bèta en techniekopleidingen in de Europese
Unie met gemiddeld 15% te laten stijgen. Voor 2007 mikken we op 15% meer instroom in
deze opleidingen, waaronder meer vrouwen.
Het aantrekkelijker maken van bèta- en technische opleidingen en beroepen vormt een
belangrijk deel van de aanpak. Er zijn in het verleden de nodige beleidsmaatregelen
getroffen om de ontwikkelingen te keren. Op die ervaringen wordt voortgebouwd, maar
onorthodox is dat nu de hele keten wordt benaderd. Die ketenbenadering betekent een
samenhangende aanpak, over het gehele onderwijsveld tot en met het aantrekken,
vasthouden en benutten van deze kenniswerkers op de arbeidsmarkt. Speciale aandacht
bestaat daarbij voor de "schakels": de kruispunten tussen onderwijstypen en tussen
onderwijs en arbeidsmarkt waarop veel potentiële bèta's en technici afhaken. "Bottom up" is
een ander trefwoord. Onderwijs-, onderzoeksinstellingen en werkgevers zullen het zelf
moeten doen. Maar dit creatief en innovatief vermogen zal wel gestimuleerd en gefaciliteerd
moeten worden.
Daarom bestaat de aanpak uit vier samenhangende hoofdlijnen:
1. Aantrekkelijk onderwijs
Over de hele breedte van het onderwijs moet vernieuwing tot stand komen, gericht op twee
doelen: het aantrekkelijker maken van bèta en techniekonderwijs en het verlagen van de
uitval uit het onderwijs. Veel kan in dit verband geleerd worden van de ervaringen van
Stichting Axis.
---
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
2. Aantrekkelijke banen
Bèta- en technische banen hebben nu nog te weinig aantrekkingskracht. Dat blijkt uit het
beperkte aantal jongeren dat voor een bètaopleiding kiest, maar ook uit het afnemend
aandeel technisch opgeleiden dat een technische functie uitoefent. Het gaat erom
aantrekkelijke banen met perspectief aan te bieden. De werkgevers zijn hier uiteraard primair
aan zet.
3. Aantrekkelijke keuzes
Bij deze actielijn gaat het om extra maatregelen om het keuzegedrag van jongeren voor bèta
en techniek positief te beïnvloeden, in nauwe aansluiting bij de vorige twee lijnen. We willen
experimenten starten met financiële prikkels en werken aan imagoverbetering van
wetenschappelijke en technische opleidingen en beroepen.
4. Aantrekkelijke vestiging
Een manier om op korte termijn in de tekorten te voorzien is het aantrekken en vasthouden
van kenniswerkers uit het buitenland. Nederland zal daarvoor obstakels voor migratie
moeten wegwerken. Ook op lange termijn moet Nederland interessant zijn voor buitenlandse
kenniswerkers en studenten.
Bij de uitwerking van de hoofdlijnen wordt uitgegaan van een middellange termijn (2005-
2007 e.v.), ofwel een `lange klap'. Deze wordt gekenmerkt door het "verankeren" van
geslaagde vernieuwingen in het beleid van overheid en instellingen en het op gang brengen
van een vernieuwingsbeweging op terreinen waar dat nodig is.
Om op korte termijn al dingen in beweging te zetten worden in 2004 een aantal concrete
maatregelen ingezet, het `laaghangend fruit'. In 2004 wordt vanuit de overheid een bedrag
van 6 miljoen euro beschikbaar gesteld. Voor de jaren daarna is een bedrag gereserveerd
dat oploopt tot maximaal 60 miljoen euro vanaf 2007.
Met dit deltaplan geven de ministeries van SZW, EZ en OCW naast een analyse van de
tekorten aan kenniswerkers de kaders voor een integrale aanpak van die tekorten. Daarmee
wordt een actieprogramma voorgesteld om, zeker waar het de onderwijsinbreng betreft, voor
de komende jaren met name het tekort aan bèta's en technici aan te pakken. Maar de
overheid kan dit niet alleen. Alleen als iedereen achter de aanpak gaat staan en haar
verantwoordelijkheid daarin neemt kan deze echt succes hebben.
De staat daarmee voor drie dingen:
· de urgentie van het probleem en de noodzaak van een nationale aanpak;
· hét verschil: de wezenlijke veranderingen die nodig zullen zijn in het onderwijs en op de
arbeidsmarkt om het negatieve imago van bèta en techniek te doorbreken;
· de driehoek "overheid, werkgevers en onderwijs": ieder zal voor succes zijn steentje
moeten bijdragen.
---
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
1. De analyse1
1.1. Schaarste aan kenniswerkers
Iedereen die een bijdrage kan leveren aan het innovatieproces is een kenniswerker.
Kenniswerkers bestaan uit iedereen die een HBO- of WO-diploma heeft en alle anderen,
veelal MBO-geschoolden, die een katalyserende rol spelen in innovatieprocessen.
De vraag naar kenniswerkers stijgt sneller dan het aanbod. In de afgelopen decennia heeft
technologische verandering geleid tot een verschuiving in de vraag van lager naar hoger
opgeleiden ("skill biased growth"). Het is aannemelijk dat deze verschuiving zich door zal
zetten. Verwacht wordt dat de uitbreidingsvraag naar mensen met een HBO- of WO-diploma
in de periode tot 2006 jaarlijks met respectievelijk 2,8% en 3,7% zal toenemen. Tegenover
deze stijgende vraag staat een afvlakking van de groei van het aanbod aan hoger
opgeleiden, van 0,6 naar 0,2 procentpunt per jaar. Ook de uitbreidingsvraag in het MBO zal
toenemen, met 1,8% tot 2006. De prognose voor de periode na 2006 laat een opmerkelijke
stijging in de werkgelegenheidsgroei zien bij MBO natuur en techniek. Zorgwekkend hierbij is
dat er een daling is van het aantal leerlingen in de MBO-4 techniekopleidingen, terwijl de
standaard voor vakmanschap steeds meer op MBO-3 en 4 komt te liggen.
Dit gevoegd bij een onderbenutting van kenniswerkers velen werken onder hun niveau of
niet leidt ertoe dat er een tekort van 120.000 kenniswerkers wordt verwacht op middellange
termijn. Bovenop dit tekort komt nog de gebrekkige kwalitatieve aansluiting van het aanbod
op de vraag. Het schaarsteprobleem is dus zowel een kwantitatief als kwalitatief probleem.
De huidige economische conjuncturele dip doet niets af aan de tekortenproblematiek op de
langere termijn. Deze tekorten zijn met name zorgwekkend met het oog op de ambities die
de overheid zich gesteld heeft om te komen tot een kenniseconomie. Willen de ambities
gerealiseerd kunnen worden, dan zullen zo snel mogelijk maatregelen moeten worden
genomen gericht op het verminderen van het structurele tekort aan kenniswerkers. Zeker
omdat het jaren vergt voordat een nieuwe lichting kenniswerkers is opgeleid. Dit betekent
ook dat maatregelen nodig zijn om het tekort aan kenniswerkers op de korte termijn aan te
pakken.
1.2. Tekorten aan bèta's, technici en R&D'ers
Er dreigen vooral grote tekorten te ontstaan aan bèta's, technici en R&D'ers. Deze tekorten
belemmeren de ontwikkeling naar een kenniseconomie, omdat bèta's en technici een
essentiële rol spelen bij onderzoek en innovatie. Ruim driekwart van de 105.000 R&D'ers in
Nederland heeft een bèta of technische achtergrond. Bovendien zijn technisch opgeleiden,
ook op middelbare niveaus, nodig voor het omzetten van kennis in innovatie- en
productieprocessen. Hoewel getemperd door de huidige economische situatie kwam de
afgelopen jaren dan ook meermalen het signaal door dat bedrijven moeite hadden om
technici op verschillende niveaus voor verschillende functies te krijgen. Ook de publieke
sector ondervindt in toenemende mate de gevolgen van de tekorten: gebrek aan
wiskundeleraren, wetenschappelijke onderzoekers en ingenieurs dreigen de kwaliteit van de
publieke sector aan te tasten. De tekorten aan bèta's en technici dreigen ook een wissel te
trekken op het innovatief vermogen in sectoren als landbouw en waterstaat, verkeer en
vervoer.
Structurele ontwikkelingen wijzen op een groeiende vraag naar bèta's en technici. In de
afgelopen jaren is bijvoorbeeld de vraag naar R&D'ers met 2% per jaar toegenomen.
Tegenover deze toenemende vraag staat een achterblijvend aanbod. De belangstelling voor
bèta en technische studies is laag en daalt. Vooral vrouwen hebben weinig interesse voor
een bèta of technische studie. Het aandeel studenten in de totale studentenpopulatie dat een
1 Zie voor een onderbouwing van de analyse het achtergronddocument "Zonder Kenniswerkers geen
kenniseconomie"
---
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
bèta of technische opleiding volgt, is in Nederland eenderde tot de helft lager vergeleken met
landen als Denemarken, Finland, Zweden of Duitsland. In 2000 studeerde slechts 14% van
de Nederlandse studenten af in deze disciplines, tegenover 21% gemiddeld in de OESO en
de EU. Bovendien stijgen in de meeste EU-landen de inschrijvingen voor bèta en technische
studies, in Nederland dalen zij juist.
18
16
14
12
10
8
6
4
2
0
Ie FrankrijkFinland VK an 15 nje VS n rijk lië
rland and
Jap eden België arke land Ita
Zw EU- Spa Denem DuitslOostenNeder
Aantal afgestudeerden bèta/techniek per 1000 inwoners in de leeftijdsgroep 20-34 jaar (bron: Third European
report on Science and Technology indicators, 2003)
Bron: begroting OCW 2004
Ook de instroom in mbo-4-opleidingen techniek loopt terug. De instroom op mbo-3-niveau
stabiliseert, maar bij elkaar genomen wordt niet voorzien in de arbeidsmarktvraag naar
technische mbo'ers.
---
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
Nieuwe analyses van het ROA2 geven ook aan dat de verwachte toekomstige knelpunten op
de arbeidsmarkt voor hoger opgeleide bèta's en technici groot zullen zijn.
Nederland moet dus flink aan de slag om met het oog op de ambities in 2010 het totaal
aantal (vrouwelijke) afgestudeerden in de exacte vakken en technische vakken significant te
laten stijgen.
Ook het aanbod van gepromoveerden, een belangrijk potentieel voor (wetenschappelijke)
onderzoekers, laat in vergelijking met het buitenland een zorgwekkende ontwikkeling zien.
Het aandeel gepromoveerden per 1000 werkenden is in Nederland bijna de helft lager dan in
andere EU-landen, namelijk 0,34 tegenover 0,56 per 1000 werkenden. Bovendien daalt dit
aandeel gepromoveerden in Nederland met 5% per jaar, terwijl in andere EU-landen sprake
is van een stijging. Het lage aandeel van vrouwen binnen het R&D-personeel in Nederland
(15% tegenover 26% gemiddeld voor de EU) wijst op een onderbenut potentieel. Om meer
inzicht te krijgen in de bepalende factoren voor het succes en falen van verschillende landen
is onderzoek uitgezet.3
Het aanbod van bèta's en technici is onvoldoende om de toenemende vraag op te vangen4.
Voor specifieke technische beroepen is de discrepantie tussen vraag en aanbod zelfs nog
groter dan gemiddeld. De grootste problemen betreffen de harde bèta en technische studies.
Verder dreigt vooral een schaarste aan R&D'ers in de natuur- en medische wetenschappen.
Universiteiten halen nu al een aanzienlijk deel van hun wetenschappelijk personeel uit het
buitenland, mede omdat er schaarste bestaat aan Nederlands personeel. Op technische
universiteiten is bijna de helft van de aio's van buitenlandse komaf. Het is de vraag of dit een
houdbare situatie is. Binnen enkele jaren krijgen universiteiten te maken met grote tekorten
aan onderzoekers op het gebied van landbouw, techniek en natuur en gezondheid.
Ook het bedrijfsleven heeft problemen met het aantrekken van R&D-personeel. Uit
onderzoek van CBS blijkt dat een tekort aan gekwalificeerd personeel het belangrijkste
knelpunt is voor innoverende bedrijven. De beschikbaarheid van R&D'ers vormt een
belangrijke vestigingsplaatsfactor. Buitenlandse bedrijven zullen hun R&D niet naar
Nederland verplaatsen als er onvoldoende personeel is. Nederlandse bedrijven, bijvoorbeeld
in de chemische industrie, verwachten dat zij een deel van hun R&D-activiteiten naar het
buitenland zullen gaan verplaatsen, mede als gevolg van personeelstekorten.
Het lage aandeel (wetenschappelijke) onderzoekers in de Nederlandse beroepsbevolking
vormt een probleem zeker daar de vraag naar R&D'ers stijgt. Daarbovenop komt nog eens
de Lissabon-ambitie: 3% van het BBP investeren in R&D in 2010, waarvan tweederde door
het bedrijfsleven. Voor de realisatie van deze ambitie in Nederland zijn ongeveer 30.000
extra R&D'ers nodig, op de 105.000 die Nederland nu heeft. Zonder extra maatregelen is dit
aantal niet haalbaar. Wanneer overheid en bedrijfsleven zich de komende jaren willen
profileren op gebieden als life sciences (waaronder genomics) en nanotechnologie, zijn
onder andere meer onderzoekers op het gebied van natuur- en medische wetenschappen
nodig.
1.3. Schaarste aan kenniswerkers: oorzaken
Om de schaarste aan kenniswerkers aan te kunnen pakken, moet bezien worden welke
oorzaken hieraan ten grondslag liggen. Uit een veelheid aan bronnen en onderzoeken5 blijkt
2 " De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2008", ROA, december 2003
3 Dit onderzoek zal in het voorjaar van 2004 worden opgeleverd.
4 Het Centraal Plan Bureau zal in 2004 een onderzoek doen naar de verwachte ontwikkeling van de
tekorten de komende jaren en de wijze waarop het bedrijfsleven met die tekorten omgaat, incl. de
loonontwikkeling voor bèta's en technici.
5 Zie "Zonder Kenniswerkers geen Kenniseconomie"
---
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
dat het daarbij gaat om knelpunten in het onderwijs, op de arbeidsmarkt en ten aanzien van
migratie. De belangrijkste knelpunten zijn:
Onderwijs
Algemeen
Uitval en geringe doorstroming in het onderwijs als gevolg van onvoldoende maatwerk en
flexibiliteit van het aanbod en een gebrek aan diversiteit, onvoldoende aansluiting tussen
onderwijs en arbeidsmarkt.
Bèta en techniek
Het aantal leerlingen dat voor een bèta of technische studie kiest is te laag. Hieraan liggen
drie oorzaken ten grondslag:
· leerlingen vinden bèta studies te moeilijk en te zwaar;
· het bèta en technisch onderwijs is niet aantrekkelijk;
· het negatieve imago van bèta en technische beroepen, mede doordat rolmodellen voor
toekomstige onderzoekers en technici ontbreken.
Arbeidsmarkt
· onvoldoende flexibiliteit arbeidsmarkt;
· beperkte carrièremogelijkheden voor bèta's, technici en R&D'ers;
· grote uitstroom uit bepaalde technische functies, mede als gevolg van beperkte
mogelijkheden voor persoonlijke ontwikkeling en voor bijblijven op eigen vakgebied;
· universiteiten hebben een negatief imago als werkgever, vanwege gebrekkige
arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden (o.a. onaantrekkelijke tijdelijke
contracten) en het ontbreken van een slagvaardig personeelsbeleid;
· onderbenutting van vrouwen en allochtonen in de wetenschap;
· geringe mobiliteit van kenniswerkers tussen bedrijven en publieke kennisinstellingen
zoals universiteiten.
Migratie
· trage procedures en hoge legeskosten;
· internationaal onvoldoende herkenbare topopleidingen en topinstellingen;
· onbekendheid met de mogelijkheden op de Nederlandse arbeidsmarkt en met de
immigratie- en arbeidswetgeving.
1.4 Slot
De schaarste aan kenniswerkers en meer in het bijzonder aan bèta- en technisch opgeleiden
vormt een probleem dat onze ontwikkeling naar een innovatieve kenniseconomie bedreigt.
Het bestrijden van de tekorten aan kenniswerkers wordt door de overheid breed opgepakt. In
het onderwijsbeleid onder meer via het HOOP (hoger onderwijs en onderzoeksplan) en de
doorstroomagenda beroepskolom.
Vanwege de grote maatschappelijke urgentie zullen de tekorten in de zorgsector, de
onderwijssector en de tekorten aan bèta's en technici de komende jaren met voorrang
worden aangepakt. Hoewel sommige beleidsmaatregelen een bredere werking hebben, zet
dit plan met name in op de aanpak van de tekorten aan bèta en techniek. De specifieke
problematiek bij vakken, studie en beroepen vraagt om een specifieke aanpak. De tekorten
vormen een langdurig en structureel probleem dat dus ook passende op lange
termijnresultaten gerichte oplossingen vraagt om de knelpunten op het gebied van onderwijs
en arbeidsmarkt op te lossen. Al op korte termijn kan de aanpak van de knelpunten met
migratie van de internationale hoger opgeleide soelaas bieden. Op de langere termijn vormt
migratie een goed middel om een internationaal aantrekkelijke onderzoeks- en
kennisinfrastructuur op te bouwen met vele internationale contacten en verbanden.
---
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
2. Wat willen we bereiken?
Het perspectief is een kenniseconomie waarin meer werknemers bijdragen aan innovatie.
Dat vereist een brede aanpak waarin de rol van het onderwijs, de (mobiliteit op de)
arbeidsmarkt en de migratie een rol spelen. Voorkeuren en talenten worden al op jeugdige
leeftijd en vroeg in de onderwijsloopbaan ontwikkeld. Daarom moeten in alle fasen van de
levensloop maatregelen worden getroffen. Vanaf de basisschool waarin de bodem gelegd
wordt voor interesse in techniek, tot het carrièreverloop op de arbeidsmarkt.
De brede aanpak is dus uitgangspunt van het deltaplan alleen dan kunnen fundamentele
veranderingen tot stand komen. De effecten van die brede aanpak zullen pas op langere
termijn doorwerken. Tegelijkertijd met die brede aanpak moeten we op korte termijn een
aantal knelpunten aanpakken.
Allereerst zal Nederland om snel in tekorten bij bedrijven en onderzoeksinstellingen te
voorzien aantrekkelijk moeten zijn voor buitenlandse studenten en onderzoekers.
Ten tweede is in EU-verband afgesproken om in het jaar 2010 te streven naar 15% meer
afgestudeerden van de bèta- en technische opleidingen in het hoger onderwijs. Een
doelstelling die ver weg lijkt, maar toch betekent dat er op middellange termijn resultaten
geboekt moeten worden. Concreet betekent dit dat aan het eind van deze kabinetsperiode
(2007) al een duidelijke stijging van de instroom6, een stijging van het rendement binnen de
opleidingen en een stijging van de uitstroom te zien moet zijn. Dan zitten we op de goede
weg naar de EU-doelstelling. Voor deze doelstelling zullen we ons met voorrang moeten
richten op sectoren en de overgang tussen sectoren waarmee op korte termijn belangrijke
winst valt te behalen. In het onderwijs zijn dat het hoger onderwijs, de overgang MBO-HBO
en VO-HO.
Lange termijn doelstellingen:
Doelstelling: meer werknemers die een bijdrage leveren aan innovatie. Indicatoren:
1) Aantrekkelijker, gedifferentieerder én populairder bèta- en techniek onderwijs over de hele
kolom, tot uiting komend in minde uitval en meer uitstroom uit de beroepskolom en de
universitaire opleidingen techniek en bèta.;
2) Aantrekkelijker loopbaanperspectieven voor kenniswerkers en in het bijzonder bèta's,technici en
onderzoekers op de arbeidsmarkt.
Middellange termijn doelstellingen:
Doelstelling: in 2010 15% meer uitstroom uit de hogere bèta- en technische opleidingen t.o.v. 2003.
Meer evenwicht tussen de instroom van mannen en vrouwen. Betere internationale wervingspositie
voor bèta's en technici. Tussendoelen 2007:
1) 15% hogere instroom per 2007;
2) hogere instroom vrouwen en allochtonen;
3) meer buitenlandse studenten en kenniswerkers.
2.1 Doelgroepen
Het deltaplan richt zich op de (potentiële) kenniswerkers in alle fasen van de loopbaan: van
leerling op de basisschool en de ouders van die leerling tot onderzoekers en andere
werkenden die hun competenties verder willen ontwikkelen. Voor de aanpak van het tekort
aan bèta's en technici zijn verschillende vitale keuzemomenten aan te wijzen in de loopbaan:
overgang PO-VO; profielkeuze tweede fase VO; studiekeuze MBO; studiekeuze HO; keuze
voor promotie, keuze voor een baan en keuzes binnen de loopbaan. Op ieder kruispunt
vallen potentiële bèta's af. Daar liggen dus belangrijke aangrijpingspunten voor beleid. Van
die kruispunten is een belangrijk gegeven dat het VO aanzienlijk meer bèta-gekwalificeerden
(met een "Natuur"-profiel) oplevert dan er kiezen voor een studie in bèta en techniek. Ook de
6 De beoogde instroomverhoging kan tot stand komen door verschuiving van studiekeuzes of door
nieuwe doorstroom. Dit laatste heeft uiteraard gevolgen voor de referentieraming.
---
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
instroom in hbo techniek vanuit het mbo (nu ca. 30%) kan omhoog. In deze "bètareserves"
zijn veel vrouwen en allochtonen vertegenwoordigd, hier zit dus veel onbenut en groeiend -
potentieel. Vrouwen en allochtonen vormen dus belangrijke doelgroepen voor de aanpak.
Voor de korte termijn vormen buitenlandse kenniswerkers een belangrijke doelgroep.
Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en het bedrijfsleven zijn naast de overheid de
belangrijke actoren in het plan. Zij zullen moeten werken aan aantrekkelijker onderwijs en
aantrekkelijkere banen voor bèta's en technici.
2.2. Prestatieafspraken
De hiervoor genoemde doelstellingen moeten de komende tijd vertaald worden naar
prestatieafspraken met de betrokken actoren. Bij die afspraken spelen niet alleen tekorten op
de arbeidsmarkt mee, maar ook de toekomstige behoeften van de kenniseconomie. De
vernieuwingen in onderwijs en functies moeten passen bij de competenties die in de
kenniseconomie gewenst zijn. De keuze voor de opleidingen waarop we inzetten ook. De
afspraken moeten daarom passen bij de strategie die het innovatieplatform ontwikkelt.
In de prestatieafspraken die de komende tijd worden gemaakt in het hoger onderwijs en de
BVE-sector kunnen instellingen aangeven wat op termijn hun bijdrage aan de landelijke
ambities zal zijn. In het funderend onderwijs wordt gestreefd naar meerjarige beleids-
afspraken, waarin de bèta/techniek doelstellingen kunnen worden meegenomen. Hierop
wordt in de beleidsdocumenten Koers Primair Onderwijs en Koers Voortgezet Onderwijs
teruggekomen.
Maar de doelstellingen gaan niet alleen het onderwijs aan. De werkgevers bedrijfsleven en
onderzoeksinstellingen - worden uitgenodigd om aan te geven op welke wijze zij willen
bijdragen aan de ambities. De overheid zal hierover overleg hierover met het bedrijfsleven,
waaronder het MKB.
Het platform bèta/techniek (zie pagina 9 en 10) zal het vernieuwingsproces dat in het
verlengde ligt van landelijke ambities en prestatieafspraken verder aanjagen. De specifieke
vernieuwingsprojecten die bij haar worden ingediend worden daarvoor getoetst aan de
landelijke ambities en de door de overheid met de instellingen gemaakte prestatieafspraken.
De inzet van extra middelen uit het deltaplan is afhankelijk van de inspanningen van de
instellingen om de doelstellingen te realiseren.
HO beta/techniek gediplomeerden
16
15,5
15
14,5
14
13,5 beleidsarme raming
aantal (*1000) 13 streefreeks
12,5
2000/01 2001/02 2002/03 2003/04 2004/05 2005/06 2006/07 2007/08 2008/09
studiejaar 2009/10 2010/11
Toelichting: de raming (paars) is de referentieraming 2003. De stijging van 15% is berekend ten opzichte van het studiejaar
2000/2001 omdat toen de ambitie in Bologna/Lissabon is gesteld. Dan moeten in 2010/11 bijna 800 meer gediplomeerden zijn
dan de raming aangeeft (beleidsarme raming 15211, streefreeks 15999). Daarom is vanaf studiejaar 2003/2004 het streven het
verschil met de raming ieder jaar met 100 extra afgestudeerden in HO bèta/techniek te laten oplopen.
---
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
3. Het actieplan: aanpak op vier terreinen
In de afgelopen jaren hebben uiteenlopende actoren veel actie en beleid ingezet met het
doel de tekorten aan te pakken. Er zijn met name op het gebied van het onderwijs veel acties
ondernomen om techniek en bèta aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld in de
beroepskolom, door het bètaconvenant in het wetenschappelijk onderwijs en door de
activiteiten van AXIS. In het verleden zijn campagnes ingezet om keuzes van jongeren te
beïnvloeden, zoals een slimme meid is op haar toekomst voorbereid. Naast deze meer
grootschalige programma's zijn er talloze initiatieven opgezet door onderwijsinstellingen,
verenigingen en het bedrijfsleven. De activiteiten van het bedrijfsleven zijn veelal gericht op
een bepaalde branche (b.v. door de VNCI voor de chemie). De VHTO7 heeft expertise en
netwerken opgebouwd rond vrouwen in hogere technische opleidingen en beroepen.
Technica 10 richt zich op technische activiteiten voor meisjes in de jongere leeftijdsgroepen,
en weet daarbij ook veel allochtone meisjes te betrekken.
In veel gevallen is het nog te vroeg om verantwoorde conclusies te trekken over de effecten
van de programma's. Op veelbelovende initiatieven en aanwezige kennis zal moeten worden
voortgebouwd. Het beeld dat zich wel opdringt, is dat de hardnekkigheid van de problemen
zich niet laat aanpakken met geïsoleerde en versnipperde maatregelen. Om de knelpunten
op het gebied van onderwijs, arbeidsmarkt en migratie aan te pakken moeten de
maatregelen op die terreinen ook in samenhang worden opgepakt.
Daarvoor bestaat het actieprogramma uit vier hoofdlijnen die proberen de knelpunten op het
gebied van onderwijs, arbeidsmarkt en migratie op te lossen. Bij de vierde hoofdlijn,
aantrekkelijke keuzes wordt "flankerend" beleid ingezet om keuzes van jongeren extra te
beïnvloeden.
1. Aantrekkelijk onderwijs belangrijkste actor: de onderwijsinstellingen
2. Aantrekkelijke banen belangrijkste actor: de werkgevers (bedrijfsleven en
onderzoeksinstellingen)
3. Aantrekkelijke keuzes - belangrijkste actor: de overheid en de onderwijsinstelling
4. Aantrekkelijke vestiging belangrijkste actor: de overheid en de werkgevers
In het actieprogramma ligt de nadruk op de aanpak van de bèta en techniek tekorten. De lijn
aantrekkelijke vestiging richt zich in het algemeen vooral op het aantrekken van buitenlandse
kenniswerkers in brede zin. Ook daarmee zal aan het verminderen van het tekort aan bèta's
en technici worden bijgedragen.
De betrokkenheid van het bedrijfsleven verdient bij alle hoofdlijnen bijzondere aandacht. Uit
ondersteuning van en participatie in wetenschap- en techniekcommunicatie, Jet-Net,
Technocentra en het VTB-programma blijkt een groeiende urgentie bij bedrijven en een
bereidheid om ook financieel te investeren. Van dat momentum moet gebruik worden
gemaakt.
Jet-Net (Jongeren en Technologie Netwerk Nederland) is een samenwerkingsverband tussen bedrijfsleven
(Philips, Shell, Unilever, Akzo Nobel en DSM), onderwijs, intermediaire organisaties en het ministerie van Ez en
OCenW. Jet-net is gericht op het interessanter maken van bèta -en technische vakken voor leerlingen én
docenten in het voortgezet onderwijs. Scholen kunnen zich via het landelijk coördinatiepunt Jet-Net aanmelden
om aan een bedrijf gekoppeld te worden. De samenwerking tussen school en bedrijf heeft betrekking op een
grote variatie aan activiteiten: bedrijfsbezoeken en stages voor leerlingen, bedrijfsbezoeken voor vakdocenten,
het uitlenen van materialen (bijv. luxe microscopen door Philips, Chemiekits door Akzo Nobel) aan scholen,
hulp van bedrijven bij profielwerkstukken, gastlessen, gezamenlijke ontwikkeling door VO-scholen,
universiteiten en bedrijven van onderwijsmodules etc.
Tot nu toe hebben meer dan 80 scholen zich bij het Jet-Net-coördinatiepunt aangemeld. In het schooljaar 2003-
2004 doen 50 scholen mee aan Jet-Net. Om meer scholen te kunnen bedienen is het noodzakelijk om het
aantal bedrijven uit te breiden. De matching tussen bedrijf en school wordt gedaan door het Jet-
Netcoördinatiepunt.
7 Landelijke organisatie vrouwen in hogere technische opleidingen en functies
---
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
3.1 Bèta en techniek platform
Uitgangspunt van het actieplan is dat kennisinstellingen en werkgevers zelf het onderwijs en
de loopbaanperspectieven voor bèta en techniek aantrekkelijker maken. Om hier een brede
beweging op gang te krijgen is meer nodig dan dit gegeven. Creativiteit die bottom-up
ontstaat moet ondersteund, gestimuleerd en verbreed worden. Zo moet een
vernieuwingsbeweging ontstaan die leidt tot aantrekkelijker onderwijs en een aantrekkelijkere
banen.
Daarvoor is een "buitenboordmotor" nodig: een platform met gezicht en een missie dat over
de concretisering van de maatregelen uit het deltaplan de regie gaat voeren en de overheid
adviseert. De overheid behoudt wel de eindverantwoordelijkheid voor de keuze van
maatregelen en de inzet van de middelen.
Dit platform moet evenals het landelijke innovatieplatform deskundigheid en gezag uit het
bedrijfsleven, onderwijs en onderzoek in zich verenigen. Zo kan het optreden als
ambassadeur van het deltaplan en aan gezamenlijke betrokkenheid werken. Het platform
wordt inhoudelijk en administratief ondersteund door een bureau. Om de inhoudelijke
expertise van AXIS te behouden zal voor de bemensing van dit bureau geput worden uit het
huidige bureau van AXIS.
Het platform gaat als volgt te werk. Dit deltaplan zal, wanneer het is vastgesteld door kabinet
en tweede kamer, het eerste beleidskader voor het werk van het platform vormen. In elk
beleidskader is een concreet bestedingsplan met maatregelen opgenomen. Op grond
daarvan nodigt het platform het veld uit tot het indienen van projectvoorstellen. Het veld moet
uitgedaagd worden om gezamenlijke plannen in te dienen: plannen waaraan verschillende
onderwijsinstellingen meedoen, over de kruispunten heen (vo-ho, mbo-ho, onderwijs naar
arbeidsmarkt), waar werkgevers bij betrokken zijn en waar ook met inzet van partijen als
science centra aan alle actielijnen wordt gewerkt. Eigen inzet van middelen door de
betrokken partijen is een ander belangrijk criterium. Het platform adviseert de overheid over
de ingediende projecten en de daarvoor in te zetten middelen. Daarbij moet een deel van de
middelen worden gereserveerd voor het afrekenen op geleverde prestaties. Vervolgens
beslist de overheid op basis van dit advies over de uiteindelijke toekenning van middelen aan
projecten.
Het platform bèta/techniek houdt zich bezig met de volle breedte van het deltaplan en
bewaakt het integrale karakter van de aanpak over alle actielijnen en in alle sectoren. Maar
overlap met andere organisaties moet worden voorkomen. Zo is onder het bestaande
platform beroepsonderwijs een innovatie/servicepunt technisch beroepsonderwijs ingesteld,
voor de uitvoering van de maatregelen en projecten uit dit plan in de beroepskolom. De
bestuurlijke verhouding tussen het overkoepelende platform bèta/techniek, het platform
beroepsonderwijs en dit servicepunt zal nog verder worden uitgewerkt.
Het streven is om het platform per 1 juli 2004 volledig operationeel te laten zijn. Om dit voor
te bereiden zal zo spoedig mogelijk een kwartiermaker voor het nieuwe platform worden
aangezocht. In de tussentijd zal AXIS de bestaande projecten beheren en de overdracht van
lopende zaken aan het platform voorbereiden.
3.2 Taak overheid
Het instellen van het platform betekent niet dat de overheid de zaak verder uit handen geeft.
Bij aanpakken die werken is het uiteindelijke perspectief het vastleggen "verankeren"- in
het beleid van de overheid en van de instellingen. Via landelijke prestatieafspraken met de
instellingen worden de gewenste resultaten geborgd. Bij die verankering speelt de overheid
een belangrijke rol, bijvoorbeeld bij het wijzigen van landelijke kaders en regels om
vernieuwingen te kunnen inpassen.
10
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
De afgelopen jaren zijn er in de sfeer van bèta/techniek allerlei vernieuwende initiatieven
ingezet, onder meer door ondersteuning van AXIS. Het is nu zaak om daarbinnen te oogsten
en de succesvolle initiatieven te verbreden naar andere instellingen en te verankeren in het
beleid. Ook het slechten van barrières voor migratie is een ambitie.
Voor sommige `Axis'-projecten zal het te vroeg zijn om nu al aan verankering op korte termijn
te kunnen werken. Ze zijn bijvoorbeeld nog te beperkt van opzet, er is te kort mee
geëxperimenteerd etc. Het is zaak dat veelbelovende projecten van dit kaliber niet tussen
wal en schip vallen. Hier kan verankering op termijn als perspectief worden geschetst.
Hierdoor is meer ruimte voor verbreding van projecten over meerdere participanten, het
beproeven van deelvernieuwingen etc.
3.3 Opbouw en verdere procedure
In de volgende hoofdstukken worden per actielijn de "grote brokken" van de maatregelen
voor de middellange termijn (2005-2007) geschetst. Concretisering van deze "brokken" vindt
op de volgende wijze plaats. Vanaf 2005 worden de budgetten voor de delta-aanpak groter.
Vanaf 2004 zal een jaarlijkse update van het beleidskader van het deltaplan worden gemaakt
door de ministers van OCW, EZ en SZW met daarin de strategische keuzes, het concrete
bestedingsplan en de rol van het platform bèta/techniek in het daaropvolgende
begrotingsjaar. Over dit beleidskader zal worden overlegd met het innovatieplatform.
Na vaststelling van het beleidskader in het kabinet zal het platform bèta/techniek over de
maatregelen waarbij zij een rol speelt overleg voeren met de stakeholders in het veld om
projecten te initiëren en te selecteren.
Daarop schrijft het platform een gedetailleerd advies aan de overheid over de toekenning
van middelen aan projecten. De overheid houdt de eindverantwoordelijkheid voor de
toekenning van de middelen.
Om ook op korte termijn effecten te realiseren zal daarnaast voor het volgend jaar een aantal
maatregelen in gang worden gezet. Dat is het "laaghangend fruit" voor 2004, dat wordt
toegelicht in hoofdstuk 5.
---
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
4. Het actieplan: lange "klap" (2005-2007)
4.1 Hoofdlijn 1: aantrekkelijk onderwijs
Uit onderzoek8 blijkt dat veel leerlingen bèta- en technisch onderwijs eenzijdig, abstract en
weinig op mensen gericht vinden. Ook enkele onlangs georganiseerde focusgroepen rond
het deltaplan bevestigen dit beeld. Leerlingen en studenten die wel voor bèta kiezen, gaan
voor het grensverleggende en uitdagende karakter.
Als we meer bèta- en technisch opgeleiden willen, dan moet het onderwijs zich richten op
twee doelen: het aantrekkelijker maken van bèta- en techniekonderwijs voor meer leerlingen
vooral vrouwen en allochtonen9 - en het verlagen van de uitval binnen het onderwijs en bij
de overgang tussen de onderwijstypen. Daarvoor zal het onderwijs zich meer op de
verschillende behoeften van leerlingen moeten instellen en hen moeten begeleiden bij hun
keuzeprocessen: diepte en uitdaging voor de briljante bèta's, breedte en maatschappelijke
contexten voor de algemeen geïnteresseerde leerling en alle varianten daar tussenin. Het is
voor leerlingen en studenten van belang om keuzes daarbij zo lang mogelijk open te houden.
De Stichting AXIS heeft de afgelopen jaren onze kennis over deze problemen vergroot en
zaken in gang gezet op het gebied van onderwijsvernieuwing. In de analyses van AXIS
komen de volgende sleutelvariabelen naar voren:
- aansluiten bij preferenties van jongeren
- ketenbenadering (aansluiting tussen onderwijsvormen en regionale benadering);
- interactie tussen onderwijs en bedrijfsleven en onderwijs en onderzoekssector
- de docenten.
Van alle factoren in het onderwijs springt er één uit als allerbelangrijkste: goede en
inspirerende leraren in de b/t vakken en onderwijs dat de leraar stimuleert om als
inspiratiebron te functioneren.
Er is o.a. door Axis - de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan de vernieuwing van
techniek in de beroepskolom (VMBO/MBO/HBO). Het is tijd voor verankering van de
geslaagde initiatieven, en verder is geld beschikbaar voor verdere innovaties. Voor de
middellange termijn ligt het accent op het vergroten van de instroom vanuit de MBO 3 en 4
niveaus naar HBO techniek. Daar zullen verdere vernieuwingen voor nodig zijn.
Het algemene beeld is dat er met name in het algemeen vormend onderwijs (PO-VO-HO) en
de overgangen tussen de sectoren "witte plekken" in de aanpak bestaan. De
vernieuwingsbeweging moet daar voor een deel nog op gang komen.
Lopend beleid
Uiteraard vormen de maatregelen die hierna worden beschreven niet het enige
onderwijsbeleid dat samenhangt met bèta en techniek. Er zijn veel algemene
beleidsmaatregelen die een positieve uitwerking kunnen hebben op de doelstellingen van dit
plan. Zo wordt in brede scholen binnen- en buitenschools leren gekoppeld, wat techniek
aanschouwelijker kan maken. In het VMBO en de beroepskolom lopen diverse acties om
techniek te vernieuwen en is de komende jaren geld beschikbaar voor algemene innovaties.
Zo worden in het VMBO programma's Techniek-breed ontwikkeld. Daarnaast
experimenteren vmbo-scholen met een integratie van algemeen vormende vakken of
wiskunde met beroepsgerichte componenten van de opleiding (b.v.:wiskunde binnen
bouwtechniek). Voor algemeen beleid in de beroepskolom (Impuls beroepskolom) is
structureel voor VMBO 49,2 mln, voor het MBO 31 mln en voor het HBO 21,9 mln
beschikbaar. Verder is er voor innovatiearrangementen vanaf 2006 structureel 20 mln
8 Bijv.: Kiezen voor bèta in het wetenschappelijk onderwijs, november 2001, onderzoek uitgevoerd
door IOWO in opdracht van AXIS; Wie kiezen er voor techniek? december 2000, onderzoek
uitgevoerd door SEO in opdracht van AXIS.
9 een onderzoek gericht op keuzes van vrouwen en allochtonen zal in 2004 worden opgeleverd
12
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
beschikbaar. De doorstroomagenda in de beroepskolom zal erop gericht zijn de goede
initiatieven te verbreden en te verankeren en zo te werken aan meer rendement en uitstroom
uit de beroepskolom. Die zullen ook moeten leiden tot meer doorstroom en minder uitval
binnen de technische richtingen. De technocentra brengen onderwijsinstellingen en bedrijven
samen (voor technocentra is structureel ruim 9 mln beschikbaar).
De herziening van de onderbouw van het voortgezet onderwijs zal ook moeten leiden tot een
betere doorlopende leerweg van PO naar VO (de "warme overdracht"), een betere
vervlechting van techniek in het aanbod en meer ruimte voor scholen om zich op bèta en
technisch terrein te profileren (voor algemene vernieuwing in de onderbouw is in 2004 0,5
mln beschikbaar).
Tot slot is de aanwezigheid van inspirerende leraren in de bèta- en technische vakken een
essentiële voorwaarde voor het welslagen van de aanpak. Zowel aantrekkelijke
arbeidsvoorwaarden, het werven van zij-instromers als het versterken van de positie van de
school in de educatieve infrastructuur zodat HRM en onderwijsvernieuwing in elkaars
verlengde liggen zijn belangrijke randvoorwaarden voor het welslagen van dit plan. Voor
algemeen lerarenbeleid is voor 2004 71 mln oplopend tot 272 mln in 2007 beschikbaar.
Maatregelen:
· Verbreding techniek basisonderwijs.
In het programma Verbreding Techniek in het Basisonderwijs (VTB) wordt nu op 250 scholen
gewerkt aan lesmaterialen in concrete voorbeelden van techniek, geïntegreerd in
verschillende leergebieden. Het bedrijfsleven is nauw betrokken - o.a. door een bijdrage in
meer dan de helft van de kosten. In 2004 loopt de eerste fase van het project af. De
cofinanciering van het bedrijfsleven zal de komende jaren hard nodig zijn om een verdere
verbreding in gang te zetten.
Het programma zal in 2004-2008 worden voortgezet in nauwe samenwerking met het
bedrijfsleven, de Pabo's, de Inspectie, het CITO en de basisscholen (VTB-2). De nadruk zal
daarbij vooral liggen op doorontwikkeling van producten en concepten en uitbreiding van het
programma met netwerken van scholen ("verbreding van de verbreding"). Deze verbreding
zal begeleid worden door het platform bèta/techniek.
Dit alles moet er toe leiden dat techniek in 2008 verankerd is op 2500 scholen. Het is de
bedoeling dat nog eens 1500 scholen begonnen zijn met technieklessen.
Op korte termijn (2004) zijn de activiteiten binnen het primair onderwijs gericht op een
spoedige verankering van enkele aspecten van techniek in de landelijke kaders (zie H5).
Vanaf 2005 zullen via het platform bèta/techniek de netwerken van scholen, PABO's en
regionaal bedrijfsleven nog meer worden gestimuleerd. De SLO zal een overzicht maken van
de 200 reeds ontwikkelde lesmaterialen als handreiking aan scholen. De lesmaterialen zullen
geactualiseerd worden en in overleg met uitgeverijen landelijk worden uitgegeven. Er zullen
naast de 11 bestaande regionale netwerken nieuwe netwerken worden gestart (bestaande
uit scholen, PABO's en regionaal bedrijfsleven) met name gericht op experimenten,
netwerkvorming en beschikbaarheid materialen in de opleidingscentra van het bedrijfsleven.
Scholen die deelnemen aan een netwerk zullen ongeveer 1 dag per week ondersteund
worden door een techniekcoördinator om projecten te kunnen starten en goed te participeren
in de netwerken.
· Techniek in de overgang PO-VO
De regionale netwerken van VTB zullen vanaf 2005 worden uitgebreid met VO-scholen, met
name om de overgang van basisonderwijs naar VMBO en de basisvorming te ondersteunen
en doorlopende leerlijnen met het voortgezet onderwijs te ontwikkelen. Het landelijk
procesmanagement PO verzorgt de begeleiding en monitoring.
13
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
· vernieuwing bèta in het voortgezet onderwijs
De voorbereiding op de studie aan hogeschool en universiteit vindt voor een belangrijk deel
plaats in de bovenbouw van havo en vwo. Voor deze `tweede fase' zijn onlangs voorstellen
tot aanpassing aan de Tweede Kamer voorgelegd (brief van 4 december 2003).
In de voorstellen worden de keuzemogelijkheden voor leerlingen en school vergroot en wordt
de vrijheid voor de docent belangrijk verruimd, zodat de bètaprofielen aantrekkelijker en
beter haalbaar worden voor een grotere groep leerlingen. Om dezelfde redenen is de
omvang van het verplichte vak wiskunde in het profiel natuur en techniek (nu veruit het
grootste van alle vakken) meer in overeenstemming gebracht met dat van de andere vakken
(al blijft het relatief groot). Voor alle bètavakken geldt dat ze zullen worden vernieuwd,
waarbij een belangrijke leidraad zal zijn het scheppen van meer ruimte in het programma,
o.a. voor kennismaking met toepassingen van deze vakken buiten de school.
De aanpassingsvoorstellen bieden per 2007 ruimte voor een begin van de vernieuwing van
de bètavakken op de langere termijn. Daarop vooruitlopend moet de vernieuwing nu al -
`bottom up' een aanvang nemen. Tot 2007 zal ruimte voor experimenten worden geboden:
voor vernieuwing op schoolniveau, voor een betere afstemming tussen de exacte vakken op
school, voor samenwerking met instellingen buiten de school (universiteiten, hogescholen,
onderzoeksinstituten, bedrijven, musea e.d.) en voor profilering als bètaschool (zie bijv.
www.technasium.nl). Aandachtspunt voor de overheid blijft daarbij de ruimte en tijd voor
leraren om aan innovatie bij te dragen.
Er moet wel een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen wat haalbaar is op de korte,
de middellange en de lange termijn (zie daarvoor met nadruk de brief van 4 december 2003).
De doorstroom vanuit het voortgezet naar het hoger onderwijs is al hoog (van VWO naar WO
zelfs 94%). Uitgangspunt van de vernieuwingen is daarom het beïnvloeden van keuzes voor
bèta en het verbeteren van de aansluiting tussen de bètavakken en -profielen in het VO en
de bèta- en technische opleidingen en het hoger onderwijs, zodat meer succesvolle instroom
in de bèta- en technische opleidingen in het hoger onderwijs plaatsvindt. Samenwerking met
het hoger onderwijs staat daarbij voorop. Door het vormen van netwerken tussen VO en HO
kan gewerkt worden aan uitwisseling van leraren, vernieuwing van het onderwijs in
samenhang, en betere studiekeuzevoorlichting. Ook in de focusgroepen wordt door
leerlingen de behoefte aan intensievere contacten tussen VO en HO vaak naar voren
gebracht. Als opmaat voor een intensieve samenwerking op onderwijsgebied krijgen deze
netwerken voor 2004 dan ook een impuls (zie H5).
Parallel aan deze lokale netwerken zal een gestructureerd landelijk overleg tussen het
voortgezet- en hoger onderwijs tot stand moeten komen. Zo kunnen afspraken worden
gemaakt over wederzijdse verantwoordelijkheden die de weg banen naar het vastleggen van
vernieuwingen.
Vanaf 2005 zullen de vernieuwingen worden uitgebreid naar de eerste jaren van het
voortgezet onderwijs. De herziening van de basisvorming zal meer ruimte bieden om in te
spelen op niveauverschillen tussen leerlingen en biedt de school ook meer ruimte om te
vernieuwen en zich te profileren.
Behalve bij de pure bètavakken kan ook bij andere vakken worden aangehaakt om de
belangstelling voor bèta en techniek te stimuleren. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van
het materiaal dat is opgeleverd in het project `Techniek in Nederland in de 20e eeuw'.
Coördinatie van deze bottom-up beweging vindt plaats door het platform bèta/techniek. De
vorming van "consortia" rond projecten waarbij de school in een keten werkt aan vernieuwing
en uitwisseling (bijvoorbeeld samen met hoger onderwijsinstellingen, het bedrijfsleven en
science centra-) zal daarbij een belangrijk criterium vormen. Het Jet-Net-initiatief van het
bedrijfsleven vormt daarom een uitstekend vertrekpunt.
14
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
Hogere uitstroom uit het MBO-techniek
Gelet op de eigen rol van het MBO bij de toepassing en verspreiding van de innovatieve
ontwikkelingen, met name in het MKB, is het van belang dat de uitstroom uit het MBO
versterkt wordt. Een deel van deze uitstroom zal richting de HBO techniekopleidingen
moeten doorstromen (zie onder) een ander deel zal op MBO niveau uitstromen en op een
meer ondersteunend niveau bijdragen aan innovaties. Het rendement binnen het MBO
techniekopleidingen (niveau 1 t/m4) zal daarom verhoogd moeten worden. Dit houdt in dat
meer leerlingen in het MBO moeten stromen, dat deze leerlingen binnen het onderwijs
behouden blijven zodat ze vervolgens succesvol uit kunnen stromen. De streefwaarden
zullen in de in voorjaar 2004 met de instellingen te maken prestatieafspraken worden
geformuleerd. Het verder uitbouwen en verankeren van het herontwerp (zie hieronder) van
het technisch beroepsonderwijs is één van de instrumenten.
· Geïntegreerde leerweg voor meer doorstroom MBO-HBO techniek.
De instroom van MBO techniek naar HBO techniek ligt nu op zo'n 30%. Streven is om dit
percentage op te hogen. Daarvoor moeten leerlingen beter worden begeleid en moeten de
opleidingen beter op elkaar aansluiten. Daarvoor zullen per 2007 geïntegreerde leerwegen
MBO-HBO techniek verankerd moeten worden. De ROC's en HBO's zullen daarvoor in
gesprek moeten gaan over vrijstellingen, en de overheid zal ruimte in de wetgeving moeten
bieden. De doelstellingen hiervoor liggen in het verlengde van de prestatieafspraken die met
de sectoren BVE en HBO worden gemaakt.
· Verankeren herontwerp technisch beroepsonderwijs
In het technisch beroepsonderwijs (MBO én HBO) zijn er met betrokkenheid van AXIS
veelbelovende, onderwijsvernieuwende en sectoroverstijgende initiatieven
(herontwerpprojecten) ontstaan. Het streven is om die vernieuwingen in 2007 te verbreden
naar alle instellingen en de benodigde wijzigingen daarvoor in wet- en regelgeving door te
voeren, zodat verankering een feit is. Hierbij speelt het Platform Beroepsonderwijs een
belangrijke rol.
· Vernieuwing hoger onderwijs
Na het tekenen van het bètaconvenant in 1998 zijn aan universiteiten diverse initiatieven tot
onderwijsvernieuwing tot stand gekomen. Opleidingen hebben een bredere basis binnen de
natuurwetenschappelijke disciplines geprogrammeerd en ook nieuwe interdisciplinaire
profielen ontwikkeld door integratie van basisdisciplines met bijvoorbeeld de
levenswetenschappen10. Deze nieuwe opleidingen met een interdisciplinair profiel hebben
veel nieuwe studenten aangetrokken. Soms ten koste van de instroom in de traditionele
bètaopleidingen, maar aan de Katholieke Universiteit Nijmegen is de instroom van bèta's
over de gehele linie verhoogd door een sterke gerichtheid op vo-scholieren11. Andere "good
practices" zijn het project Bètawaaier aan de Universiteit van Utrecht dat een stijgend
rendement laat zien, en het bètabrugjaar waarmee de Universiteit van Amsterdam dit jaar is
gaan experimenteren. In dit jaar kunnen studenten die na voltooiing van hun vwo over
onvoldoende bètakennis beschikken om een b/t studie te gaan doen, de mogelijkheid krijgen
om zich bij te scholen.
In het hoger beroepsonderwijs is in de achterliggende periode veel beproefd en in de praktijk
gebracht om techniek aantrekkelijker te maken, onder meer via het hiervoor genoemde
"Herontwerp" van opleidingen.
De komende jaren komt het erop aan van deze vernieuwingen in het HO een brede
beweging te maken. Het platform bèta/techniek zal een belangrijk gedeelte van haar inzet
10 De Inspectie heeft in 2001 gerapporteerd over de uitvoering van het bètaconvenant; de afsluitende evaluatie
zal begin 2004 beschikbaar komen.
11 Evaluatie maatregelen verhoging instroom faculteit W&N van de KUNijmegen, AXIS, mei 2003. Dit voorbeeld is
tevens door de Inspectie aangemerkt als good practice in zijn publicatie Goed Voorbeeld, 2002.
15
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
dan ook richten op het ondersteunen en verbreden van initiatieven en het stimuleren van
verdere onderwijsvernieuwing, in samenhang met de vernieuwing in het voortgezet
onderwijs. In 2007 moeten resultaten zichtbaar worden. Dit kan parallel met de voorstellen
van de universiteiten voor het vormen van kritische massa. Onlangs hebben de betrokken
algemene universiteiten een gezamenlijk "sectorplan" voor de wiskunde, natuur- en
scheikunde opgesteld en de technische universiteiten hebben een ambitieus sectorplan voor
vernieuwing van de technische wetenschappen. Daarin maken de universiteiten afspraken
over samenwerking en clustering met betrekking tot de masteropleidingen die per locatie
worden aangeboden en over onderlinge afstemming van de bacheloropleidingen, zodat
studenten gemakkelijker kunnen overstappen van de ene naar de andere universiteit.
Ook de hogescholen hebben onlangs een sectorplan bèta/techniek uitgebracht met concrete
voorstellen om de instroom in en het rendement binnen de technische opleidingen te
verhogen.
Vernieuwing van het bèta en technische hogere onderwijs gericht op een verhoging van de
instroom en het rendement binnen de opleidingen is een van de belangrijke uitdagingen
van het deltaplan. Het platform bèta/techniek zal een belangrijk gedeelte van haar inzet
richten op het ondersteunen en verbreden van initiatieven en het stimuleren van verdere
onderwijsvernieuwing, in samenhang met de vernieuwing in het voortgezet onderwijs. In
2007 moeten resultaten zichtbaar worden.
4.2 Hoofdlijn 2: aantrekkelijke banen
Vernieuwing van het bèta en technische hogere onderwijs gericht op een verhoging van de
instroom en het rendement in de opleidingen alleen is niet voldoende. Leuke en interessante
banen met goede carrièreperspectieven en arbeidsomstandigheden zijn noodzakelijk om
leerlingen en studenten een aantrekkelijk toekomstperspectief te bieden en om de bèta's,
technici en onderzoekers op de arbeidsmarkt te kunnen aantrekken en vast te houden. En
aan leuke en interessante banen schort het soms. Oorzaken liggen onder meer in de geringe
ruimte voor persoonlijke ontwikkeling, beperkte mogelijkheden voor bijblijven op het eigen
vakgebied en gebrekkige arbeidsvoorwaarden. Zo zijn er maar weinig
loopbaanmogelijkheden voor specialisten, doorgroeien is vaak alleen mogelijk via een
managementfunctie. Anderzijds lijkt ook de onbekendheid met baanmogelijkheden en het
negatieve imago dat aan banen in de wetenschap en de techniek kleeft, een rol te spelen.
Het Ministerie van Economische Zaken heeft om het bedrijfsleven hierbij een helpende hand
te bieden en om ook zicht te krijgen in de tekortsituatie in specifieke branches en of
beroepsgroepen het instrument van de Arbeidsradars ingezet. Dit instrument kan ook
gebruikt worden om de arbeidsmarktsituatie ten behoeve van het doen
van investeringsimpulsen in sleuteltechnologieën inzichtelijk te maken.
Al met al is het voor veel bèta of technisch opgeleide kenniswerkers onvoldoende
aantrekkelijk om, al dan niet als onderzoeker, op het eigen vakgebied aan de slag te gaan en
te blijven. Noodzakelijk sluitstuk van de aanpak is dan ook dat werkgevers zicht bieden op
aantrekkelijke banen met perspectief. In de huidige conjunctuur is op de korte termijn behoud
van technische banen en leerwerkplaatsen van groot belang voor de beeldvorming rond de
beroepen. De primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt in handen van de werkgevers in
bedrijfsleven en kennisinstellingen.
Toch wil ook de overheid hier een stimulerende rol vervullen. Deze rol ziet zij vooral op het
terrein van de mobiliteit van werknemers in de publieke en private onderzoeksinfrastructuur.
Mobiliteit in de vorm van uitwisseling van werknemers tussen het private en publieke
werkterrein biedt afwisseling, verbreding van inzichten en nieuwe perspectieven. Het is
daarmee een goede manier om banen aantrekkelijker en interessanter te maken. Daarom
zullen in het kader van dit deltaplan in samenspraak met het bedrijfsleven interessante
initiatieven worden opgepakt en uitgewerkt om het proces van uitwisseling van werknemers
tussen publiek en privaat op gang te brengen. Voor de korte termijn kan hierbij aansluiting
16
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
worden gezocht bij reeds bestaande initiatieven op dit terrein. Voor de langere termijn zal
een goed inzicht in de betekenis van mobiliteit in de kenniseconomie en in de reeds
bestaande praktijken op dit terrein worden opgebouwd om vandaar uit, samen met de
betrokken partijen, nieuwe en verder gaande initiatieven vorm te geven.
Maatregelen:
1. Werkgevers moeten banen aantrekkelijker maken en tegelijkertijd werken aan een goede
voorlichting over en een verbetering van het imago van een carrière in de wetenschap en
de techniek (zie voor het laatste 4.3).
2. Ook Publiekprivate mobiliteit zal worden gestimuleerd als een middel om de
loopbaanperspectieven te verbeteren en om variatie in het werk te realiseren. Bovendien
bevordert mobiliteit ook de wisselwerking en netwerkvorming tussen beide sectoren.
3. Tot slot vormen voldoende mogelijkheden voor scholing en training en daarmee
verkregen brede inzetbaarheid in zowel publiek als private sector een aspect van
aantrekkelijke banen.
Ad 1)
· Onderzoekers: creëren van aantrekkelijke onderzoeksbanen
In algemene zin moeten werkgevers werken aan betere arbeidsvoorwaarden en
arbeidsperspectieven voor onderzoekers.
Als bekostiger van onderzoekers aan publieke kennisinstellingen kan de overheid verder
haar invloed doen gelden voor betere onderzoeksopleidingen en banen aan de publieke
kennisinstellingen.
Onderzoeksbanen op universiteiten kunnen op termijn aantrekkelijker worden gemaakt door
meer ruimte voor jong talent, vrouwen en allochtonen te bieden en een hoger rendement van
promotieonderzoek te realiseren. Hierover worden prestatieafspraken met de instellingen
gemaakt. Daarnaast moet ook de ontwikkeling van een toponderzoeksmaster het
wetenschappelijk onderzoek aantrekkelijker maken. Deze toponderzoeksopleidingen kunnen
alleen tot stand komen als universiteiten, faculteiten, onderzoeksscholen en het bedrijfsleven
samen werken en er een concentratie van activiteiten plaatsvindt.
Het zeer lage aantal allochtonen dat doorstroomt naar een onderzoeksbaan is een extra
aandachtspunt. Aan de werving van dit "kleurrijk talent" zal de overheid een extra impuls
geven.
· Technici: creëren van aantrekkelijke banen in de techniek
Bedrijven moeten banen voor technisch personeel aantrekkelijker maken door goede
carrièreperspectieven en afwisselend werk te bieden bijvoorbeeld door functieroulatie binnen
en tussen bedrijven. Daarnaast zouden de al bestaande relaties tussen leerlingen, studenten
en het bedrijfsleven in de vorm van stages, duale opleidingen en vakantiewerk versterkt
kunnen worden bijvoorbeeld door een aanstelling, in de vorm van b.v. een jaarcontract, in
het vooruitzicht te stellen na het afronden van opleiding/studie.
· Specifiek: docenten in de bèta en techniek
Er worden meer routes naar het beroep van leraar in de bètavakken mogelijk gemaakt. Eén
zo'n route is een voorziening voor afgestudeerden in een bètavak, in het bezit van een
bachelorgetuigschrift. Met ingang van het najaar 2004 wordt gestart met de kopopleiding
voor de leraar in de bètavakken. Bij de werving van leraren en zij-instromers zal vanaf 2005
meer nadruk komen te liggen op bèta en techniek docenten.
Daarnaast is de overheid zelf een grote werkgever van bèta's en technici, bijvoorbeeld de
ministeries van V&W en Defensie. Het is zaak om daar waar die banen door reorganisaties
onder druk staan te zoeken naar mogelijkheden voor inzet van dit personeel op andere
terreinen. Een voorbeeld is de inzet van voormalig technisch defensiepersoneel in het
basisonderwijs om techniek aanschouwelijker te maken. Hiermee worden niet alleen banen
17
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
behouden maar wordt ook aan het aantrekkelijker maken van techniek een bijdrage
geleverd.
Ad 2)
· Stimuleren van mobiliteitsinitiatieven:
Deze initiatieven kunnen verschillende vormen aannemen maar hebben allen tot doel om
mobiliteit van onderzoekers tussen de publieke en private sector te bevorderen. Er kan
begonnen worden bij het betrekken van studenten bij lopend onderzoek van de vakgroepen.
Niet alleen wordt het onderzoeksberoep op deze wijze als een reëel alternatief
gepresenteerd, ook worden studies op deze wijze interessanter voor de studenten.
Daarop volgend kunnen studenten en zeker AIO's een rol spelen in het levendiger maken
van het bèta/techniek-onderwijs op hun vroegere school. Een variant hierop is om AIO's niet
alleen te betrekken bij hun vroegere onderwijs maar ook bij onderzoek in het bedrijfsleven.
Deze duale promotieplaatsen zullen eveneens gestimuleerd worden.
Weer een stap verder zijn "onderhoudscontracten", die onderzoekers in het bedrijfsleven de
mogelijkheid geven om hun kennis in publieke kennisinstellingen `up to date" te houden.
Andersom is dit uiteraard ook mogelijk. Een interessante variant hierop is het bijscholen van
docenten in het bedrijfsleven en vice versa. Deze uitwisseling heeft dan onder andere een
scholingkarakter. Voor jonge onderzoekers of onderzoekers in opleiding kan ook gedacht
worden aan duale promotieplaatsen.
Verder zouden via stages onderzoekers uitgewisseld kunnen worden. Een
wetenschappelijke onderzoeker in het bedrijfsleven participeert in bedrijfs-R&D en een
onderzoeker uit het bedrijfsleven participeert in onderzoek aan een publieke kennisinstelling.
Dit soort uitwisselingsprojecten stelt onderzoekers in staat ervaring op te doen in een andere
onderzoeksomgeving. Voor de onderzoeker aan het begin van de carrière biedt dit een
verbreding van inzicht, voor de onderzoeker in een latere fase van de carrière biedt het een
nieuwe impuls. De instelling die de onderzoeker detacheert kan zelf profiteren van de
expertise die een `stagiair' bij terugkomst meeneemt en van de contacten die deze heeft
opgedaan.
Voor de langere termijn zullen deze voorstellen in overleg met het bedrijfsleven verder
moeten worden onderzocht. Hierbij zullen ervaringen met en de opzet van het project
Kennisdragers in het MKB (KIM) en internationale best practices als de Marie Curie
Fellowships van de EU en het Franse Cortech en Cifre systeem als voorbeeld of leiddraad
kunnen dienen. Naast de wijze van stimulering door de overheid zal gekeken moeten worden
naar eventuele wettelijke belemmeringen die de introductie van mobiliteitscontracten in de
weg kunnen staan.
· Onderzoek naar de rol en omvang van mobiliteit
EZ zal een onderzoek doen naar de mobiliteit tussen publieke kennisinfrastructuur en het
bedrijfsleven binnen het Innovatiesysteem om omvang van mobiliteitsstromen in kaart te
brengen. Daarbij zal ook gekeken worden naar het belang van mobiliteit voor de economie.
Ad 3)
· Scholing/Leven Lang Leren
Scholing van werkenden in de bèta en technieksector en ook het interesseren voor scholing
van `verborgen' bètatalent onder zowel werkenden als niet-actieven zijn ook manieren om de
tekorten aan te pakken. Scholingsmogelijkheden maken banen bovendien ook
aantrekkelijker. In het op te richten platform Leven Lang Leren zal door overheid, sociale
partners en onderwijsinstellingen gezamenlijk worden bekeken of er naast de algemene
maatregelen om scholing te bevorderen ook specifieke maatregelen nodig zijn met het oog
op de tekorten aan bèta en technisch opgeleiden.
18
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
4.3 Hoofdlijn 3: Aantrekkelijke keuzes
Campagnes uit het verleden hebben geleerd dat deze niet op zichzelf kunnen staan. Om
keuzes van jongeren voor bèta of techniek te beïnvloeden zijn merkbare veranderingen van
opleiding en beroepsperspectief vereist. Pas dan kunnen extra maatregelen worden ingezet
om de keuzes van jongeren voor bèta- en techniek verder positief te beïnvloeden. Het moet
dus niet gaan om geïsoleerde maatregelen, maar om keuzeprikkels die zoveel mogelijk in
samenhang met veranderingen op het gebied van opleidingen en banen plaatsvinden.
Een eerste lijn daarbij is communicatie, campagnes e.d.. De reeds bestaande structuur voor
Wetenschaps- en techniekcommunicatie waaronder de science centra - speelt hier een
belangrijke rol en zal zich meer richten op de actielijnen van dit deltaplan. Zo zullen de
science centra zich meer gaan richten op educatieve activiteiten rond bèta en techniek.
Een tweede lijn is die van financiële prikkels. Uit onderzoek naar studiekeuzemotieven blijkt
dat leerlingen zich voornamelijk laten leiden door intrinsieke motivatie (interesse en
capaciteiten). Dit neemt niet weg dat ook de extrinsieke motivatie een rol speelt bij de
studiekeuze. Daarbij gaat het om verwachtingen van toekomstige beloning maar vooral om
de verwachting dat men door te kiezen voor een moeilijke bèta studie extra (financieel) risico
loopt. Op grond van het beschikbare onderzoek zijn echter geen eenduidige conclusies te
trekken m.b.t. de vraag of financiële prikkels van invloed zijn op de studiekeuze. Er worden
zowel positieve als negatieve ervaringen gemeld. Omdat geen harde gegevens beschikbaar
zijn willen we in het verlengde van het toelatingsbeleid starten met enkele kleinschalige
experimenten met collegegelddifferentiatie om later op basis van opgedane ervaringen meer
definitieve keuzes te maken. Belangrijk uitgangspunt is dat resultaat voorop staat, het moet
dus niet gaan om eenmalige lokkertjes, die waarschijnlijk een even eenmalig effect zullen
hebben, maar om succesvolle instroom én afronding van de studie, én een succesvolle
entree op de arbeidsmarkt. Daarom zullen de experimenten zich ook richten op het
wegwerken van deficiënties zodat de instroom in bèta en techniek verbreed kan worden de
bèta-brugperiode. En de opleidingen (wo en hbo) worden geselecteerd op grond van de
urgentie van de tekorten op de arbeidsmarkt en de bijdrage aan de kenniseconomie.
Daarnaast zal worden onderzocht of het mogelijk is een vergoeding voor studiekosten bij
bèta's en technici af te laten hangen van het aantal jaren dat men binnen het beroep blijft.
Naast de ketenaanpak geven deze experimenten met financiële prikkels de tweede invulling
aan de "onorthodoxe maatregelen" om de tekorten te bestrijden.
Maatregelen:
· Verbeter het zicht op de arbeidsmarkt
Bedrijfsleven en onderwijsinstellingen kunnen jongeren beter dan nu bewust maken van de
beroepsmogelijkheden en arbeidsmarktvooruitzichten. Bedrijven kunnen hiertoe open dagen
en werkbezoeken organiseren en stages en aantrekkelijke bij- en vakantiebanen aanbieden.
Ook Sciencecentra, waaronder die centra waarbij het bedrijfsleven betrokken is zoals Nemo,
kunnen ingezet worden ter promotie van een carrière in wetenschap en techniek. OCW en
het NAO kunnen de kosten-batenverhouding van opleidingen helder in beeld brengen, zodat
jongeren beter zicht hebben op het rendement van een studie bèta of techniek.
· Maak van technici en onderzoekers helden
Zorg dat goede wetenschappers en technisch opgeleiden Beroemde Nederlanders worden
ter inspiratie voor een carrière in het onderzoek of de techniek. Voor de korte termijn is de
ruimtevaartvlucht van André Kuipers die volgend jaar gaat plaatsvinden een aangrijpingspunt
(zie H5). In de jaren daarna zal deze vlucht worden gebruikt om blijvend meer aandacht te
19
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
vragen voor ruimtevaart en bèta/techniek. Ook andere wetenschappelijke thema's en daarbij
passende rolmodellen kunnen dan ingezet worden.
· Wetenschaps- en techniekcommunicatie meer focussen
Overheid, bedrijfsleven, onderwijs en onderzoekinstellingen hebben sinds medio jaren
tachtig een infrastructuur opgebouwd en gefinancierd voor wetenschap en
techniekcommunicatie (zoals de Science Centra, Stichting Weten (en WetenWeek), en
Technica 10 voor meisjes). Dergelijke communicatie moet vooral gericht zijn op het bewust
maken van jongeren van de rol van wetenschap en technologie, bijvoorbeeld in het oplossen
van maatschappelijke problemen en het laten zien van interessante beroepsmogelijkheden
op deze terreinen. De WTC-infrastructuur moet de komende jaren worden versterkt en in
overleg met de andere deelnemende instellingen meer gericht worden op de initiatieven
die in het kader van het deltaplan worden ondernomen.
Met name voor het primair en voortgezet onderwijs zijn de mogelijkheden die science centra
en ontdekplekken aanreiken interessant. Deze centra bieden buitenschoolse activiteiten en
lespakketten voor het onderwijs aan. Bedrijven kunnen ook scholen `adopteren'.
Ter ondersteuning van het onderwijs heeft OCW de site "Kennislink" (Stichting Weten en
NWO) mogelijk gemaakt, een website die Nederlandse en Belgische middelbare scholieren
informatie geeft over een reeks exacte vakgebieden. Dit beleid is succesvol en verdient het
daarom te worden verankerd. Het definitieve besluit zal in de beleidsreactie op de zojuist
uitgekomen evaluatie van de stichting WeTeN worden genomen.
· Technostarters
Afgestudeerden die een eigen technisch bedrijf starten waarin nieuwe wetenschappelijke
kennis wordt toegepast de "technostarters" - leveren een belangrijke bijdrage aan innovatie
en vormen tegelijkertijd een aantrekkelijk beroepsvoorbeeld voor toekomstige bèta's en
technici. In het "Technostarters"-beleid zullen deze vormen van technisch en innovatief
verder worden gestimuleerd. Over deze impuls zal de Tweede Kamer binnenkort een
afzonderlijke brief ontvangen.
· Toelatingsbeleid: experimenten met collegegelddifferentiatie en bètabrugperiode
Volgens recent onderzoek van SEO/SCO zou afschaffing van het collegegeld kunnen leiden
tot een toename van het aantal bètastudenten met 7,5% in het hbo en 5,4% in het wo en is
het van de onderzochte maatregelen bovendien de meest kosteneffectieve13. Deze
uitkomsten suggereren dat financiële prikkels zeer effectief kunnen zijn bij de beïnvloeding
van studiekeuzes. Andere onderzoekers komen echter tot andere conclusies. Meer
zekerheid kan verkregen worden door een aantal goed opgezette beleidsexperimenten.
In de notitie Toelatingsbeleid "Het opschudden van de gelijkheidsdeken" die tegelijkertijd met
dit plan uitkomt wordt daarom voorgesteld om een aantal experimenten uit te voeren om te
zien wat de gevolgen voor kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs zijn van selectie en
differentiatie van collegegelden. Plan is om dit als eerste bij een select aantal bèta- en
technische opleidingen te beproeven.
Doel van de experimenten bij bèta en techniek is om vast te stellen of een gehele of
gedeeltelijke kwijtschelding van collegegelden of andere financiële prikkels en/of een vrijer
selectiebeleid van instellingen leidt tot een bredere en succesvolle - instroom in de bèta en
techniek. Daarnaast wordt een experiment gestart waarbij het vrijere selectiebeleid wordt
gecombineerd met een programma waarbij mensen met belangstelling voor een opleiding in
bèta of techniek maar met onvoldoende vooropleiding worden bijgespijkerd door deel te
nemen aan een speciaal voor dit doel ontwikkeld programma, de bètabrugperiode. Dit naar
voorbeeld van vergelijkbare programma's zoals aan de Universiteit van Amsterdam, en in
Zweden, waar met dit model relatief veel vrouwen worden getrokken. Duur en inhoud van het
programma zijn afhankelijk van de competenties en leerdoelen van de kandidaat. Door een
tegemoetkoming voor de extra studietijd kan hier een specifieke financiële prikkel tegenover
13 SEO/SCO: Kiezen voor bèta/techniek!, Thema 3, 2003.
20
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
worden gezet. De onderwijskundige inzet moet van de deelnemende instelling komen.
De keuze van de opleidingen die meedoen in het experiment wordt bepaald door de
overheid. De toekomststrategie die het landelijk innovatieplatform gaat ontwikkelen kan
daarbij een belangrijk richtsnoer zijn. Het gaat om een zeer beperkt aantal opleidingen met
de hoogste urgentie wat betreft tekort op de arbeidsmarkt en bijdrage aan de Nederlandse
kenniseconomie. Voorts komen alleen die opleidingen in aanmerking die concrete
verplichting aangaan m.b.t. de vernieuwing en verbetering van het onderwijs. Ook zal
verzekerd moeten zijn dat afgestudeerden van de opleidingen reëel uitzicht hebben op een
baan.
De experimenten worden na twee jaar (2006) geëvalueerd. Positieve effecten moeten
worden aangetoond door de instroom te vergelijken met voorgaande jaren en vergelijkbare
opleidingen. Een andere invalshoek voor de evaluatie is de herkomst van extra instroom.
Komt die van andere bètaopleidingen, van opleidingen uit andere sectoren of zouden
studenten zonder prikkel helemaal niet voor een vervolgstudie hebben gekozen?
Bij positieve en gewenste effecten op de instroom komt de beslissing of de prikkels verbreed
moeten worden naar meerdere bèta- en technische opleidingen in het kabinet aan de orde.
Berekeningen leveren op dat indien besloten zou worden tot een verbreding van de
kwijtschelding van collegegelden naar 33% van de huidige studentenaantallen in bèta en
techniek, de kosten vanaf 1,3 miljoen in 2006 zullen oplopen tot 32 miljoen in 2013. Deze
beslissing over verbreding komt aan de orde in een toekomstig beleidskader van het
deltaplan.
· Onderzoek voor lange termijn: smartcard en coaching
Een optie voor de langere termijn is een programma waarin twee dingen worden
gecombineerd: coaching van leerlingen in het voortgezet onderwijs en middelbaar
beroepsonderwijs (zie voor het laatste h5) en het opbouwen van spaartegoeden door het
verrichten van nuttige activiteiten via een smartcard. Die tegoeden, gespaard in het
toeleverende onderwijs (MBO en VO) kunnen later verzilverd worden door bijvoorbeeld een
korting op de kosten voor een latere studie. In zo'n Smartcard-concept kunnen overige
financiële prikkels indien effectief gebleken worden opgenomen. Zo kan een eventuele
vergoeding voor het collegegeld of tegemoetkoming voor de bètabrugperiode de toelage
worden waarin het spaartegoed van de SmartCard wordt uitgekeerd. Zo'n smartcard kan ook
een rol spelen bij het stimuleren van een leven lang leren, doordat tegoeden ook later op te
nemen zijn.
Het idee hiervoor is voortgekomen uit het Connexions-programma dat enkele jaren geleden
in Engeland is ingevoerd. Hoewel in Engeland het doel was om schooluitval tegen te gaan
biedt het concept ook mogelijkheden voor stimulering van B&T. Door de coaching en het
doen van nuttige activiteiten werkt dit programma in op de intrinsieke motivatie van de
leerling. Het Jet-net programma kan hier bijvoorbeeld worden ingepast, maar ook activiteiten
in het MBO. Door het spaartegoed op de smartcard werkt dit programma in op de extrinsieke
motivatie van de leerling. Om te beginnen zal nadere informatie worden ingewonnen over de
ervaringen in het VK. Daarna is een goed haalbaarheidsonderzoek noodzakelijk.
4.4 Hoofdlijn 4: Aantrekkelijke vestiging: migratie van kenniswerkers
Het Innovatieplatform heeft bij haar installatievergadering vastgesteld dat het wegnemen van
mobiliteitsobstakels bij de toelating van kennismigranten van groot belang is voor de
versterking van de Nederlandse kenniseconomie. Hierop heeft het Innovatieplatform aan een
werkgroep onder leiding van de heer Breimer verzocht een rapport op te stellen dat zowel de
knelpunten beschrijft als gerichte acties biedt om de knelpunten weg te nemen. Dit rapport
met de titel "Grenzeloze Mobiliteit kennismigranten: Hoe krijgen we het talent naar Nederland
toe?" is behandeld en vastgesteld in de vergadering van het Innovatieplatform van 13
november 2003. Het rapport is als bijlage bijgevoegd.
Hieronder volgt eerst een samenvatting van het rapport en daarna het standpunt van het
kabinet.
21
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
I. Samenvatting van het rapport "Grenzeloze Mobiliteit kennismigranten: Hoe krijgen
we het talent naar Nederland toe?"
Bij het opstellen van het rapport heeft de werkgroep gekozen voor de volgende aanpak. In
een breed samengestelde workshop is aan vertegenwoordigers van wetenschappelijke
organisaties, het bedrijfsleven en de betrokken departementen gevraagd een gezamenlijke
ambitie neer te zetten en te komen met oplossingen om de bestaande belemmeringen weg
te nemen.
Op basis van de workshop heeft de werkgroep de probleemanalyse uitgewerkt, zijn een
ambitie, een definitie van kennismigranten en doelstellingen geformuleerd en zijn de acties
uit de workshop gebundeld tot vier acties die nodig zijn om de knelpunten weg te nemen.
De werkgroep komt tot de volgende probleemanalyse. Kennismigranten zijn géén
gelukszoekers, maar een essentiële `grondstof' voor onze kenniseconomie voor nu en in de
toekomst. In vergelijking met ons omringende landen doet Nederland het niet goed als het
gaat om het aantrekken van talentvol R&D- en wetenschappelijk personeel en studenten.
Procedures zijn voor kennismigranten vaak onduidelijk, omslachtig en duren te lang, de
kosten liggen te hoog.
Om te komen tot een afbakening van de doelgroep, introduceert de werkgroep de volgende
definitie van kennismigranten:
1. Buitenlandse studenten aan hogere onderwijsinstellingen;
2. Buitenlandse kenniswerkers: Iedereen die een bijdrage kan leveren aan het innovatieproces of de
wetenschap is een kenniswerker. Internationaal wordt deze groep aangeduid onder de noemer
HRST, of te wel wetenschappelijk en technologisch arbeidspotentieel. De HRST bestaat uit
iedereen die een HBO- of WO-diploma heeft en alle anderen, veelal mensen met MBO-diploma, die
een functie bekleden waarin zij een katalyserende rol vervullen in innovatieprocessen.
In deze `brede' definitie van kennismigranten valt 1/3 deel van de Nederlandse arbeidsmarkt.
Bij het verlagen van de obstakels voor internationale kennismigranten die willen studeren of
werken aan zowel Nederlandse kennis- en onderzoeksinstellingen als in het bedrijfsleven
gaat het echter om een vraaggestuurde aanpak, dus om de HRST-beroepen (studenten,
wetenschappelijke onderzoekers, managers bij bedrijfsleven, etc. en niet de politieagent of
de gemeenteambtenaar). Bedrijfsleven en hogere onderwijsinstellingen zullen alleen daar
waar zij mensen nodig hebben (bij tekorten of verkrijgen van specifieke kennis),
kennismigranten uit het buitenland halen.
Daar waar het gaat om het aantrekken van kennismigranten, beschrijft de werkgroep de
volgende knelpunten:
1. Veelvoud aan betrokken departementen en diensten en complexe aard van wet- en
regelgeving maken problematiek veelkoppig monster;
2. Verschillende procedures zijn onvoldoende op elkaar afgestemd en gestroomlijnd;
3. Legeskosten zijn ten opzichte van omringende landen veel hoger;
4. Gebrek aan informatie en toegang tot die informatie voor (potentiële) kennismigranten;
5. Onterechte aanname dat knelpunten afnemen bij oplopende werkloosheid: ongeacht de
conjunctuur zijn internationaal georiënteerd bedrijfsleven en kennisinstellingen sterk
afhankelijk van internationale mobiliteit van werknemers;
6. (Techno)starters en innovatieve MKB-bedrijven ondervinden problemen bij aantrekken
internationaal talent door hoge omzetcriteria en inkomensverplichting;
---
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
7. Tal van operationele belemmeringen, zoals een te smalle benadering van
`top'kennismigranten in de o.a. de Wav, de verificatieprocedure van documenten van
kenniswerkers uit vijf zogenaamde. probleemlanden, inkomensverplichting bij
toelatingsprocedures voor trainees en studenten de gevolgen van de invoering van het
BaMa-stelsel voor het verblijfsrecht van studenten.
De werkgroep heeft de volgende ambitie geformuleerd.
"Nederland moet aantrekkelijk zijn voor studenten en kenniswerkers van binnen en buiten de
EU door snelle én zorgvuldige procedures en door met een samenhangende
interdepartementale benadering te komen met lage drempels en lage kosten, waarbij
kennisinstellingen en bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor de mensen die ze naar
Nederland halen, waarbij rekening gehouden wordt met de diversiteit in aanvraag
(studenten, gastdocenten (e.a. tijdelijke bezoekers), onderzoekers, eigen en nieuwe
werknemers, etc.) en waarbij de informatie over mogelijkheden en procedures helder en
toegankelijk is."
Uitgangspunt daarbij is een vraaggestuurd arbeidsmigratiebeleid. Een andere belangrijke
randvoorwaarde is het voorkomen van misbruik en fraude bij de toelatingsprocedures.
De doelstelling van de werkgroep is dat de toegankelijkheid van Nederland voor
internationale kenniswerkers moet worden verbeterd door een aantal praktische
belemmeringen aan te pakken. Dit proces is geslaagd als Nederland:
· Wat betreft eenvoud, snelheid en zorgvuldigheid bij de toelating van studenten,
kenniswerkers en hun partners en wat betreft de laagte van de kosten daarbij binnen
twee jaar tot de top-3 van Europa behoort;
· Er in slaagt de komende jaren een dusdanig imago te verwerven dat studenten,
kenniswerkers en hun partners wereldwijd in de procedures omtrent werk, toelating en
verblijf geen belemmering meer zien om naar Nederland te komen.
Op basis van de ambitie, de doelstelling en de knelpunten, heeft de werkgroep een viertal
acties voorgesteld. Deze acties zijn achtereenvolgens:
Actie 1: Omarming door kabinet van de bovenstaande ambitie: politieke wil is eerste vereiste
om barrières te kunnen doorbreken. Wanneer: december 2003.
Actie 2: Opzetten één loket, één procedure en één document speciaal voor alle
internationale kennismigranten.
Er bestaat al een interdepartementale werkgroep die de instelling van een gezamenlijk
frontoffice van IND/CWI en de uitvoering van één document onderzoekt. Die werkgroep dient
te worden verbreed met belangrijke spelers uit het veld. Doel moet zijn om binnen 6
maanden in samenhang te komen tot een integrale aanpak door onder één regie een
krachtige impuls te geven aan de uitvoering. Ook hier is politiek commitment vereist.
Wanneer: april 2004, werkgroep rapporteert 2-maandelijks over voortgang aan
Innovatieplatform.
Actie 3: Verlagen van legeskosten voor kenniswerkers en studenten, hun partners en
kinderen.
Nederland moet internationaal kunnen concurreren met omringende landen waar leges
aanzienlijk lager zijn. Verlaging kan door voor het onder actie 2 genoemde document een
laag legestarief te hanteren dat concurrerend is met de ons omringende landen. Wanneer:
voorjaar 2004.
23
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
Actie 4: Verbeteren en toegankelijk maken van de informatievoorzieningen alsmede
kwantitatieve en kwalitatieve monitoring van instroom, uitstroom en terugkeer van
internationale kennismigranten.
De EC stimuleert initiatieven van de Lidstaten gericht op het verstreken van
mobiliteitsnetwerken en de voorlichting via deze netwerken (ERA-MORE). In dit kader loopt
een initiatief om de verschillende Nederlandse mobiliteitscentra aan elkaar te koppelen
middels een webportaal. Dit project wordt uitgevoerd in opdracht van OCW door het
consortium Senter/EGL, Nuffic en VSNU. Het Innovatieplatform adviseert dit initiatief te
ondersteunen.
II. Kabinetsstandpunt
Het kabinet onderschrijft de door het Innovatieplatform neergezette ambitie en is het platform
erkentelijk voor de snelheid en de kwaliteit van het uitgebrachte rapport.
Het kabinet is met het Innovatieplatform van mening dat het wegnemen van hindernissen bij
de toegang van kennismigranten essentieel is. Arbeidsmigratie in algemene zin is geen optie
voor Nederland. Het gaat om selectieve migratie van de kenniswerkers die nodig zijn voor de
ontwikkeling van de Nederlandse kenniseconomie. Het gaat dus niet alleen om top-R&D-ers
en -ICT-ers, maar bijvoorbeeld ook om technici. De notie dat Nederland het bij het
aantrekken van talent niet goed doet in vergelijking met ons omringende landen, baart
zorgen. Nederland kan het zich niet veroorloven om in de internationale concurrentiestrijd
achterop te raken bij "the battle for the brains". Dat schaadt de innovatiekracht van het
bedrijfsleven en ondermijnt het wetenschapsbestel.
Het kabinet meent dat de overheid, het bedrijfsleven en de kennisinstellingen in dezen elk
een eigen verantwoordelijkheid dragen.
De overheid zal obstakels die voortkomen uit te ingewikkeld geworden regelgeving en
bureaucratie bij de toelating van kennismigranten, hun partners en kinderen wegnemen. De
voorgestelde actie om over te gaan tot het opzetten van één loket, één procedure en één
document past hierbij. Hierbij geldt als voorwaarde dat misbruik en oneigenlijk gebruik dient
te worden voorkomen. Als de nieuwe systematiek ingevoerd is dan worden de
uitzonderingsregels voor bepaalde type kennismigranten, die allen vallen onder de definitie
zoals gegeven in het advies, overbodig. Deze overbodig geworden uitzonderingsregels
kunnen vervolgens geschrapt worden als dit geen verslechtering betekent.
Zoals in het rapport is vermeld, is onder regie van Justitie een interdepartementale
werkgroep verantwoordelijk voor de voorbereiding van een gezamenlijk frontoffice van
IND/CWI en het uitvoeren van een onderzoek naar de invoering van één document. Het
kabinet scherpt deze opdracht aan en verwacht in april 2004 een aanzet voor de invoering
van één loket, procedure en document voor kenniswerkers, hun partners en kinderen. Dit
voorstel gaat in op de onder actie 2 genoemde aspecten en voldoet aan de hierboven
genoemde voorwaarden. Daaraan voorafgaand zal deze werkgroep een overzicht bieden
van de voors en tegens. Het kabinet ziet geen aanleiding om de samenstelling van de
interdepartementale werkgroep uit te breiden zoals in het rapport wordt voorgesteld. Wel
vindt het kabinet het noodzakelijk dat het in april 2004 uit te brengen advies draagvlak heeft
bij de door het Innovatieplatform aangeduide stakeholders uit het bedrijfsleven en de
wetenschap. Tevens zal in de uitwerking speciale aandacht gevraagd worden voor de positie
van startende en MKB-ondernemingen, hier zit nog veel verborgen potentieel en lopen
ondernemingen relatief harder op tegen de muur van obstakels (omzetcriteria en
inkomensverplichting).
Naast de verantwoordelijkheid van de overheid, staat de verantwoordelijkheid van het
bedrijfsleven en de kennisinstellingen. Voor het tegengaan van misbruik en oneigenlijk
gebruik wil de overheid harde afspraken met en garanties van het bedrijfsleven en de
kennisinstellingen over de voorwaarden waaronder kennismigranten, hun partners en
kinderen naar Nederland kunnen komen. Kennisinstellingen en bedrijven moeten als vragers
naar kennismigranten de verantwoordelijkheid dragen (m.n. gericht op de verificatie) voor die
24
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
kenniswerkers die zij nodig hebben om de kennisbasis van de Nederlandse economie te
versterken. Hiervoor moet bezien worden welke afspraken gemaakt kunnen worden en
welke garanties nodig zijn. Verder wil de overheid voor kennismigranten die na afloop van
hun werkverband mogelijk vrij worden op de arbeidsmarkt afspraken maken die ertoe leiden
dat bedrijven en kennisinstellingen de kennismigrant goed op de Nederlandse arbeidsmarkt
voorbereiden.
Parallel aan de uitvoering van actie 2 dient in april 2004 duidelijkheid te bestaan over het
commitment van het bedrijfsleven en de kennisinstellingen om tot de benodigde afspraken
en garanties te kunnen komen. Deze keerzijde van actie 2 ligt in het verlengde van de reeds
onder regie van Justitie werkzame interdepartementale werkgroep. Het kabinet legt derhalve
het voortouw om te komen tot de benodigde afspraken en garanties eveneens bij Justitie.
Justitie handelt waar het bedrijven en kennisinstellingen betreft in overleg met Economische
zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Voor wat betreft de verlaging van de kosten van verblijfsvergunningen voor kenniswerkers en
studenten, neemt het kabinet het advies van het Innovatieplatform over om over te gaan tot
de invoering van één algemeen document en streeft het kabinet er naar om de kosten voor
die groep te verlagen. Een verlaging van de kosten komt het level playing field ten opzichte
van de ons omringende landen ten goede. Het kabinet zal in ieder geval op basis van het
kostprijsonderzoek van de IND bezien hoe deze kostenverlaging gestalte kan krijgen in
combinatie met de voorgenomen kostendekkende uitvoering. In april 2004 moet deze
duidelijkheid verkregen zijn.
Wat betreft actie 4 volgt het kabinet het voorstel om de koppeling van de verschillende
mobiliteitscentra middels een webportaal te ondersteunen. Het creëren van één
informatieportaal is een logische stap naast het invoeren van één loket, één procedure en
één document. Het kabinet zal bezien in hoeverre het loket een rol kan spelen bij de
kwantitatieve en het informatieportaal bij de kwalitatieve monitoring van de instroom en
uitstroom van internationale kennismigranten.
Ten slotte wil het kabinet in aanvulling op het wegnemen van procedurele obstakels er de
komende jaren voor zorgen dat Nederland een aantrekkelijk innovatieklimaat krijgt. Mensen
moeten hier kunnen én willen komen werken. Een eerste deel van de agenda voor het
kennis en innovatiebeleid heeft u ontvangen met de innovatiebrief, deze agenda wordt de
komende tijd gecompleteerd met het Wetenschapsbudget en het HOOP.
25
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
5 Actieplan: "laaghangend fruit" (maatregelen 2004)
Het verbreden en verankeren van de geslaagde initiatieven van de laatste tijd en het op gang
brengen van een vernieuwingsbeweging kost tijd. De budgetten voor het deltaplan bouwen
zich ook slechts langzaam op. Het is dan ook zaak om snel een aantal maatregelen in gang
te zetten, die vanaf 2004 hun werking moeten krijgen. Hieronder wordt zo concreet mogelijk
aangegeven welke maatregelen het betreft, inclusief de middelen die door de overheid in
2004 voor de maatregelen worden uitgetrokken en de doorloop naar latere jaren. Een
eventuele oploop van deze middelen in latere jaren is afhankelijk van verdere besluitvorming
over toekomstige beleidskaders van het deltaplan. Het platform bèta/techniek zal een
belangrijke rol spelen bij het stimuleren van concrete projecten, initiatieven en eigen
bijdrages van de betrokken partijen rond deze maatregelen. Dit concrete projectenpakket
wordt ter goedkeuring aan de overheid overlegd.
5.1 Hoofdlijn 1: aantrekkelijk onderwijs
Techniek in landelijke kaders primair onderwijs
In 2004 zal techniek zoveel mogelijk in de landelijke kaders worden verankerd. Dat betekent:
· dat de kerndoelen zullen worden aangepast;
· dat de inspectie zal onderzoeken in hoeverre techniek in het nieuwe toezichtkader
kan worden ingepast. Voor onderzoek op dit gebied wordt in 2004 0,3 miljoen
euro uitgetrokken;
· dat door de ontwikkeling van toetsmethoden voor technische vaardigheden van
techniek een positieve keuze gemaakt kan worden. Daarvoor is een structurele
opname van techniek in CITO eindtoets en leerlingvolgsysteem (incl. toetsing van
praktische vaardigheden) nodig. Hiervoor wordt in 2004 0,3 miljoen euro
uitgetrokken;
· stimulering van PABO-netwerken om de opleiding tot techniekcoördinator in
initiële en postinitiële opleidingen te verankeren. Hiervoor wordt in 2004 0,3
miljoen euro uitgetrokken.
Van groot belang is om binnen het VTB-programma een bundeling van krachten te
realiseren. Met name de regionale en landelijke samenwerking met het bedrijfsleven is
essentieel. De doelstellingen van het VTB-programma kunnen alleen worden verwezenlijkt
met knowhow van het bedrijfsleven, de infrastructuur en de cofinanciering. Ook zal de
samenwerking met organisaties de het buitenschools leren bevorderen (science centra,
ontdekhoeken, techniekmusea) worden geïntensiveerd. Met alle betrokkenen zal in het
voorjaar van 2004 een nationaal actieplan verbreding techniek basisonderwijs worden
uitgebracht. Dat gaat ervan uit dat vanaf 2004 scholen voor een periode van 3 jaar
netwerken vormen met PABO's en het bedrijfsleven. Per jaar zullen "dakpansgewijs" nieuwe
netwerken starten. Daarnaast is het plan om 10 regionale netwerken te starten met scholen
uit primair en voortgezet onderwijs om zo de doorgaande leerlijn naar het VMBO en de
basisvorming te ontwikkelen. Bekostiging van deze netwerken zal in 2004 in ieder geval
afhankelijk zijn van cofinanciering.
Coaching voor techniek studenten in het beroepsonderwijs
Extra aandacht voor met name allochtone studenten in het beroepsonderwijs is nodig om de
"talenten" voor MBO-techniek te werven en behouden. In 2004 zal er een pilot starten
waarbij maximaal 10 coaches vanuit de roc's of bedrijven deelnemers begeleiden richting
succesvolle uitstroom in de techniek. Hiervoor wordt vanaf 2004 0,5 miljoen euro
uitgetrokken. Via werving, begeleiding, aanbieden van een persoonlijk ontwikkelingsplan en
andere coachingstrajecten moeten met behulp van de coach meer leerlingen voor de
techniek kiezen dan wel voor de techniek behouden blijven. Het is het voornemen om in
toekomstige beleidskaders te beslissen over verbreding van de pilot en de vraag of het
coachingstraject in het "smartcard"-concept (zie pagina 19 en 20) kan worden ingebed.
26
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
Herontwerp Techniek MBO
De Stichting AXIS heeft de afgelopen jaren samen met ROC's gewerkt aan "Herontwerp" van
de technische opleidingen. Voor succesvolle initiatieven die op experimentbasis gestart zijn
en hun opbrengst voor de techniek aangetoond hebben, zullen belemmerende regels
worden geschrapt. De aanpak zal vanaf 2004 verbreed worden over meerdere instellingen.
Daarvoor wordt vanaf 2004 0,5 miljoen uitgetrokken. De oploop die nodig is voor verdere
verbreding zal in toekomstige beleidskaders worden voorgelegd.
Gidsprojecten scheikunde in het voortgezet onderwijs
Een commissie o.l.v. prof. Van Koten heeft onlangs in een advies de hoofdlijnen geschetst
van een nieuw scheikundeprogramma voor havo en vwo, dat moet bijdragen tot meer
belangstelling voor bètastudies bij jongeren en dat meer aandacht schenkt aan de
samenhang van scheikunde met natuurkunde en biologie. Op basis van deze inzichten zal
op korte termijn een aantal projecten in gang worden gezet. Daarbij zal worden begonnen
met vernieuwing in de derde klas. In deze gidsprojecten kunnen nieuwe initiatieven van
`ontwerpende' docenten en initiatieven uit het chemieveld samenkomen. JetNet kan daarbij
een belangrijke rol spelen. Het is de bedoeling om in 2005 en 2006 de projecten uit te
breiden naar de vakken wiskunde, natuurkunde en biologie.
Aanvankelijk zal een beperkt aantal scholen aan de ontwikkeling deelnemen: per vak 2 tot 6
scholen. Het is goed denkbaar dat, na een eerste fase van 2 tot 3 jaar, het aantal scholen
waar de nieuwe programma´s worden uitgewerkt aanzienlijk zal worden uitgebreid. Het
resultaat bestaat uit nieuwe programma´s die rond 2010 voor alle scholen worden ingevoerd.
Voor deze activiteit wordt in 2004 en daarna volgende jaren 0,4 mln worden gereserveerd.
het bedrag zal in de jaren daarna kunnen groeien als gevolg van het grotere aantal
deelnemende scholen en vervolgens aflopen tot ca. 2008. Uitbreiding van het aantal
projecten en scholen is afhankelijk van toekomstige beleidskaders van het deltaplan.
Pilots voor nieuw geïntegreerd bètavak
In de discussie met het onderwijsveld over een wenselijke herijking van de 2e fase in havo en
vwo is sterke behoefte geconstateerd aan een nieuw geïntegreerd bètavak, waarin
elementen uit wiskunde, natuurkunde, scheikunde en biologie (en andere
natuurwetenschappen) bijeen worden gebracht. Een dergelijk vak zal modulair moeten zijn
opgebouwd, zodat docenten of leerlingen veel keuzevrijheid krijgen om tot inspirerend
onderwijs te komen. De ontwikkeling van een dergelijk vak, inclusief de pilots en
leermiddelenproductie, vergt een aantal jaren. Afhankelijk van de bevindingen met dit vak zal
worden beslist over de positionering van het vak op wat langere termijn. In de tussentijd zal
het als mogelijk keuzevak in de natuurprofielen worden opgenomen en vooralsnog niet
verplicht worden gesteld. Op korte termijn zal worden gestart met de ontwikkeling van dit
vak, waarbij is voorzien in een aantal pilotprojecten. Ook hier zal worden gestart met een
beperkt aantal scholen (ca. 4), dat geleidelijk zal worden uitgebreid. Het programma voor dit
nieuwe vak zal bij goede ervaringen rond 2010 voor alle scholen kunnen worden ingevoerd.
Voor deze activiteit wordt in 2004 0,4 mln gereserveerd; de benodigde investering zal bij een
positief besluit over uitbreiding in de navolgende jaren oplopen en eindigen per ca. 2010.
Instelling profielcommissie
Aanhakend bij adviezen van de inspectie en de KNAW zal op korte termijn een
profielcommissie worden ingesteld om te adviseren over de samenhang binnen de beide
profielen natuur en techniek en natuur en gezondheid. De commissie kan worden verdeeld in
twee werkgroepen voor respectievelijk het profiel natuur en techniek en natuur en
gezondheid. De programmakosten van deze profielcommissie bedragen f 0,2 mln vanaf
2004.
Onderwijs "anders"
Een aantrekkelijker bèta en techniekonderwijs voor meer leerlingen betekent dat scholen in
het voortgezet onderwijs meer maatwerk moeten leveren en beter moeten kunnen inspelen
27
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
op verschillen tussen leerlingen. Scholen kunnen dit bereiken door hun bèta-
techniekonderwijs anders in te richten in combinatie met functiedifferentiatie en werken in
teams. Een viertal pilotscholen in het VO krijgt in het schooljaar 2004/2005 en 2005/2006 de
ruimte om hiermee te experimenteren. Hiervoor wordt in 2004 en 2005 0,5 miljoen
uitgetrokken.
Bètabrugperiode
Toegelicht onder 5.3.
Uitbreiden regionale netwerken tussen universiteiten/hogescholen en onderwijs in de regio
De afgelopen jaren zijn in projecten als "studiestijgers' van de RuG, de `Bètawaaier' van de
Universiteit Utrecht en de `Nijmeegse brug' van de KUN netwerken gevormd met voortgezet
onderwijs, andere universiteiten en bedrijven. De evaluaties hiervan (zie hoofdstuk 4) zijn
positief. De verbreding van deze aanpak naar meerdere instellingen zal in 2004 door de
overheid worden gestimuleerd als opmaat voor meer intensieve samenwerking op
onderwijskundig gebied. Doel is om op korte termijn deze netwerken tot stand te laten
komen, zodat in de periode 2004-2007 de samenwerking tussen VO en HO verbeterd wordt
en meer leerlingen kiezen voor een bèta/technische opleiding in het HO. Voorwaarde voor de
toekenning van de gelden is een samenwerkingsverband tussen HO en VO.
5.2 Hoofdlijn 2: aantrekkelijke banen
In 2004 zal door het aansluiten bij bestaande initiatieven op dit punt (zie 4.2) gestart worden
met het in gang opzetten van een beweging die moet leiden tot een grotere mobiliteit van
medewerkers tussen publieke en private instellingen:
- Zo zal in overleg met de Jetnet-partners worden gestart met het op kleine schaal kennis
laten maken van docenten bèta/techniek met de praktijk en kennis van het bedrijfsleven.
- Aan de gedachte om aio's in te zetten in de lessen op hun oude school zullen ook
handen en voeten worden gegeven. Zo mogelijk in overleg met en aansluitend bij de Jet-
net partners.
- Tot slot zal in overleg met bedrijfsleven en kennisinstellingen geëxperimenteerd worden
met wijzen om tot een uitwisseling van onderzoekers te komen tussen beide werelden.
Voor deze initiatieven wordt vanaf 2004 0,5 miljoen euro uitgetrokken.
In 2004 zal de postbachelor kopopleiding voor leraren bèta starten. De kosten voor deze
opleiding zijn al voorzien in de begroting 2004.
5.3 Hoofdlijn 3: aantrekkelijke keuzes
Financiële prikkels, bètabrugperiode en smartcard
De volgende drie maatregelen starten in 2004:
· Vo-leerlingen met deficiënties op bètagebied een brugperiode bieden zodat zij alsnog
de keuze kunnen maken voor een opleiding in B&T.
· Experimenten met collegegelddifferentiatie en selectie bij een select aantal B&T-
opleidingen waarvan is gebleken dat ze op onderwijskundig gebied vernieuwend
bezig zijn en waarvan is gebleken dat studenten met een diploma in deze opleiding
een goed vooruitzicht hebben op de arbeidsmarkt.
· Een onderzoek of op de lange termijn verschillende onderwijskundige initiatieven en
succesvol gebleken experimenten op het gebied van `aantrekkelijke keuzes' kunnen
worden geïntegreerd in een Smart Card concept.
Zoals toegelicht in 4.3 is het doel van de experimenten vast te stellen of een positief effect op
de instroom gevonden kan worden. Bij de beraming van de kosten is voor de experimenten
met collegegelddifferentiatie uitgegaan van 550 studenten. Bij het experiment met de bèta-
brugperiode wordt gedacht aan een omvang van maximaal 200 studenten uitgaande van een
28
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
heel jaar14.Deze uitgaven hebben een voorwaardelijk karakter: ze worden eerst in het kader
van een lening uitgekeerd, pas bij geleverde prestaties worden de uitgaven relevant.
De reservering in de eerste jaren is bedoeld voor onderzoeks- en programmakosten.
Ruimtevaartvlucht van André Kuipers en Science Centra
In april 2004 zal de tweede Nederlandse astronaut André Kuipers worden gelanceerd voor
een bezoek aan het international space station (ISS). Deze nationale gebeurtenis zal worden
aangegrepen om bèta en techniek meer onder de aandacht van het publiek te brengen en
keuzes voor bèta en techniek positief te beïnvloeden. Rond de vlucht van Kuipers is samen
met het European Space Agency (ESA) een educatieprogramma ontwikkeld. Dit programma
zal een impuls krijgen, en worden uitgebouwd in de jaren na 2004.
Het programma richt zich in 2004 op kinderen tussen de 5 en 12 jaar. Deze groep wordt de
jaren daarna meegenomen zodat het plan zich in 2004 richt op de groep 8-15 jaar.
Het is daarbij van uitdrukkelijk belang om ook de docenten van deze groep te interesseren.
Als onderdeel van de aanpak zullen ook Nederlandse science centra worden ingeschakeld
om de ruimtevaart vanuit hun specifieke invalshoek te benaderen. Zo kan b.v. Naturalis zich
richten op het biologisch georiënteerde onderzoek en het onderzoek van de atmosfeer.
Nemo zou zich meer kunnen richten op ruimtevaart technologie en sterrenwachten meer op
de astronomie. De tentoonstellingen zijn gericht op bezoek door de doelgroepen -
schoolklassen en hun leraren. Ondersteuning via de media en andere activiteiten,
bijvoorbeeld prijsvragen, zijn nuttig.
Voor de activiteiten rond ruimtevaart en de inzet van science centra wordt vanaf 2004 een
bedrag van 1 miljoen structureel uitgetrokken. Via de besluitvorming over de beleidskaders in
latere jaren zal besloten worden wat de oploop van het bedrag voor science centra en
communicatiethema's zoals ruimtevaart zal zijn.
5.4 Hoofdlijn 4: aantrekkelijke vestiging
Belemmeringen voor buitenlands talent moeten worden weggenomen. Als eerste stap,
vooruitlopend op de meer structurele maatregelen zijn in 2004 de legesgelden voor
buitenlandse studenten verlaagd. De gelden hiervoor zijn al op de begroting van OCW 2004
ingeboekt.
Om onze internationale positie op de markt voor kenniswerkers in kaart te brengen zullen EZ
en OCW in 2004 starten met een onderzoek genaamd "Battle for Brains". Dit zal bekostigd
worden uit de onderzoeksbudgetten van deze ministeries.
14 Het werkelijk aantal studenten zal hoger liggen, omdat we uitgaan van maximaal 1 jaar om
deficiënties weg te werken
29
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
6.Maatregelen en middelen bèta/techniek
Voor een viertal prioriteiten is onder de noemer "innovatie" een bedrag oplopend tot 185
miljoen in 2007 in de Miljoenennota gereserveerd. Uit deze enveloppe worden via de
begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen extra middelen gereserveerd, oplopend
tot 60 miljoen per jaar vanaf 2007, in ieder geval voor beleid ten aanzien van kenniswerkers,
waaronder bèta's en technici. Afgesproken is daarbij dat de eventuele inzet van deze
middelen - na beraad in het innovatieplatform - samen met de ministers van EZ en SZW
wordt geconcretiseerd.
In bijgaand schema zijn de bedragen voor 2004 aangegeven en is de doorloop van die
bedragen voor latere jaren aangegeven (zie H5).
Daarnaast bevat het schema de indicatief beschikbare totaalbedragen voor bèta/techniek
voor de jaren 2005, 2006, oplopend tot een bedrag van maximaal 60 miljoen in 2007 en de
jaren daarna. Uit deze bedragen zal de doorloop en eventuele oploop van de maatregelen uit
2004 moeten worden bekostigd én de concretisering van de lange klap maatregelen uit
hoofdstuk 4.
Om die concretisering tot stand te brengen zal vanaf 2004 een jaarlijkse update van het
beleidskader van het deltaplan worden gemaakt door de overheid met daarin nieuwe
strategische keuzes en het concrete bestedingsplan. Over deze beleidskaders zal worden
overlegd met het innovatieplatform.
Na vaststelling van het beleidskader in het kabinet zal het platform bèta/techniek overleg
voeren met de stakeholders in het veld om projecten te initiëren en te selecteren.
Daarop schrijft het platform een gedetailleerd advies aan de overheid over de toekenning
van middelen aan projecten. De overheid houdt de eindverantwoordelijkheid voor de
toekenning van de middelen.
30
Embargo tot vrijdag 19/12/'03 18.00u
(x 1 mln) 2004 2005 2006 2007 e.v.
Aantrekkelijk onderwijs
Andere vorm toetsing technische competenties PO 0,3
Onderzoek toezicht inspectie 0,3
Netwerken van Pabo's 0,3
Gidsprojecten Scheikunde 0,4 0,4 0,4 0,4
Pilots vernieuwde bèta-vakken 0,4 0,4 0,4 0,4
Profielcommissie en overleg VO-HO 0,2 0,2 0,2 0,2
Coaches technisch talent 0,5 0,5 0,5 0,5
Verbreding herontwerp techniek in mbo 0,5 0,5 0,5 0,5
Versterken regionale netwerken VO-HO 0,5 0,5 0,5 0,5
Onderwijs anders 0,5 0,5 - -
Aantrekkelijke banen
Onderzoek publiek-private mobiliteit 0,5 0,5 0,5 0,5
Start kopopleiding bèta-leraar --
Aantrekkelijke vestiging
verlaging leges buitenlandse studenten --
Aantrekkelijke keuzes
Beta-beurzen, brugperiode en onderzoek smartcard** 0,1 0,2 1,1 1,1 - 3,2
Communicatie en science centra 1 1 1 1
Subtotaal 5,5 4,7 5,1 5.1 - 8.2
Apparaats- en uitvoeringskosten platform 0,5 0,5 0,5 0,5
Totaal 6 5,2 5,6 5,5 - 8,
Beschikbaar 6 14* 25* 60*
* indicatief
** De middelen voor de financiële prikkels lopen geleidelijk op, omdat ze pas in latere jaren tot uitgaven leiden.
De middelen bedragen in 2007 en 2008 1,1 mln, in 2009 2,1 mln en vanaf 2010 structureel 3,2 mln.
31