Verslag van een schriftelijk overleg Nr. 28447
Vragen over de brief van de Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid "SZW-
adviestabel ouderbijdragen kinderopvang 2004" (SOZA-03-679)
Vragen van de leden van de CDA-fractie
Vraag 1
In hoeverre kan er nu al sprake zijn van marktwerking als gevolg van de gewijzigde
systematiek van ouderbijdragen via percentages, met name in situaties waar nog wachtlijsten
zijn?
Antwoord
Een percentagetabel voor de hoogte van de ouderbijdragen maakt prijsverschillen tussen
kinderopvangorganisaties voor ouders zichtbaar. Op die manier kan de prijs een rol spelen bij
de keuze van ouders voor een bepaalde kinderopvangorganisatie. Deze keuzevrijheid is op dit
moment het geval bij bedrijfsplaatsen (de werkgever betaalt mee) en particuliere plaatsen (de
ouder betaalt alles zelf). Bij subsidieplaatsen (de gemeente betaalt mee) is de keuzevrijheid
beperkter, aangezien gemeenten bepalen met welke organisatie(s) zij een subsidierelatie
aangaan. Dit betekent dat effecten van marktwerking in relatie tot de percentagetabel met
name verwacht kunnen worden bij gebruikers van bedrijfsplaatsen. De mate waarin dit gaat
optreden hangt af van de mate waarin de SZW-Adviestabel wordt overgenomen. De indruk
bestaat dat een aanmerkelijk deel van de werkgevers het advies van de grote bemiddelende
organisaties om de percentagetabel te gaan gebruiken, daadwerkelijk opvolgt.
Uit onderzoek van de wachtlijstgegevens van één van de grote bemiddelaars in de
kinderopvang blijkt dat meer dan 80% van de kinderen die gebruikmaken van een
bedrijfsplaats in de kinderopvang op het door de ouders gewenste moment geplaatst kan
worden. Voor het overgrote deel van de bedrijfsplaatsen is er derhalve geen sprake (meer) van
een gebrek aan plaatsen.
Vraag 2
Hoe worden de effecten zichtbaar van deze wijziging van de systematiek van ouderbijdragen?
Antwoord
Effecten kunnen op verschillende niveaus zichtbaar zijn. Op macroniveau treden geen
effecten op, aangezien de percentagetabel gebaseerd is op de huidige gemiddelde
kinderopvangprijzen. Op microniveau zal het voorkomen dat ouders als gevolg van de nieuwe
systematiek meer gaan betalen, maar er zijn ook ouders die minder gaan betalen. Vooral
ouders die in 2004 beginnen met het gebruik van kinderopvang zullen een afweging kunnen
maken tussen prijs en kwaliteit.
Vraag 3
Is het duidelijk wat de effecten voor de ouders zullen zijn van de gewijzigde systematiek?
Pakt het gunstiger uit voor de lagere inkomens?
Antwoord
De inkomenseffecten hangen direct samen met de prijs van de gebruikte opvang. Is deze lager
dan het landelijke gemiddelde, dan treedt een positief inkomenseffect op. Bij een hoger dan
gemiddelde prijs is sprake van negatieve inkomenseffecten. Aangezien lagere inkomens
slechts een gering percentage van de prijs betalen, zijn de inkomenseffecten van een
bovengemiddelde prijs voor deze groep in absolute zin gering. Bij een uurprijs van
bijvoorbeeld 0,40 boven de gemiddelde prijs en een gebruik van 2 ½ dag kinderopvang per
week voor een kind van 0-4 jaar bedragen de (bruto) meerkosten voor ouders op jaarbasis
minimaal 25 (laagste inkomensniveau) en maximaal 299 (de top van de tabel). Hetzelfde
gebruik bij een uurprijs die 0,40 onder het gemiddelde ligt, leidt tot een verlaging van de
ouderbijdrage met minimaal 25 per jaar voor de laagste inkomens en maximaal 299 voor
de hoogste inkomens.
Vraag 4
Ouders betalen straks evenredig mee aan prijsstijgingen. Wat is het gevolg voor de bijdragen
van werkgevers?
Antwoord
De prijzen van de kinderopvang zijn de afgelopen jaren sneller gestegen dan de
ouderbijdragen. Een onevenredig deel van de prijsstijgingen is hierdoor terecht gekomen bij
werkgevers. Bij hantering van een percentagetabel betalen zowel ouders als werkgevers
evenredig mee aan de prijsstijgingen.
Vraag 5
Hoe is de aard en kostenstructuur van kinderopvang met een uurprijs boven de gemiddelde
uurprijs van 5?
Antwoord
Hierover zijn geen gegevens bekend. In het onderzoek van Deloitte & Touche naar de prijzen
in de kinderopvang per 1 januari 2003 (Tweede Kamer vergaderjaar 2002-2003 28 600 XV,
nummer 109) zijn geen significante relaties aangetroffen tussen de prijs van de kinderopvang
enerzijds en een aantal kenmerken van de kinderopvang (kenmerken van het centrum, van het
contract en van de organisatie) anderzijds. Daarbij is bijvoorbeeld gekeken naar een mogelijke
relatie met inwonersdichtheid, het aangeboden pakket aan voeding en verzorging en de
omvang van de vakantiesluiting.
Vraag 6
Hoe groot is het aandeel kinderopvang met een uurprijs boven de 5,00?
Antwoord
Uit het bij antwoord 5 genoemde onderzoek naar de prijzen in de kinderopvang begin 2003
blijkt dat voor kinderdagverblijven 50% van de kindplaatsen duurder is dan 4,97 per uur.
Voor buitenschoolse opvang is 50% van de kindplaatsen duurder dan 5,09 per uur. En voor
gastouderopvang (inclusief bemiddeling) is 50% van de kindplaatsen duurder dan 4,82 per
uur. De adviestabel is overigens niet van toepassing op gastouderopvang.
Vraag 7
Is er in het algemeen te stellen dat bij een bovengemiddelde uurprijs sprake is van luxe
kinderopvang in plaats van reguliere kinderopvang?
---
Antwoord
Nee, de onderzoekers van Deloitte& Touche hebben in het algemeen geen rechtstreeks
verband kunnen aantonen tussen prijs en kwaliteit. Veel extra voorzieningen zullen in het
algemeen leiden tot een bovengemiddelde uurprijs, maar een hogere uurprijs hoeft niet altijd
veroorzaakt te zijn door luxe voorzieningen. Er kan bijvoorbeeld ook sprake zijn van een lage
bezettingsgraad die doorberekend wordt in de prijs, van een hoog ziekteverzuim of van hoge
nieuwbouwkosten.
Vraag 8
In hoeverre betreft de bovengemiddelde uurprijs aanvaardbare dan wel onvermijdbare kosten
om te voorzien in kinderopvang.
Antwoord
Hier valt geen eenduidig antwoord op te geven. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 7.
Vraag 9
Dient er voor deze bovengemiddelde kinderopvang geen plafond gehanteerd te worden ten
aanzien van de overheidsbijdrage, aangezien het hier de eigen keuze en verantwoordelijkheid
van de ouders betreft om deze luxe opvang te verkiezen?
Antwoord
Bij invoering van de Wbk zal de overheidsbijdrage in de kosten van het kinderopvanggebruik
gemaximeerd worden. Ook onder het bestaande stelsel is sprake van een plafond voor de
overheidsbijdrage. Zo is de fiscale aftrekbaarheid in het kader van de inkomstenbelasting
gebonden aan een maximum.
Vraag 10
Is het correct dat de adviestabel niet voor bedrijfsplaatsen geldt?
Antwoord
Dit is niet correct. De tabel is een adviestabel, gericht aan gemeenten en bedrijven. Het is aan
deze partijen zelf om te bepalen of zij de tabel overnemen.
Vragen van de leden van de PvdA-fractie
Vraag 11
In hoeverre zorgt de 'percentagetabel' voor extra administratieve lasten bij de
kinderopvanginstellingen, werkgevers en bemiddelaars?
Antwoord
Omdat de percentagetabel in 2004 een adviestabel is, is het niet bekend hoeveel
kinderopvanginstellingen, werkgevers en bemiddelaars hier mee te maken hebben.
Wel is bekend dat een aantal bemiddelaars voor een deel van hun klanten ook op dit moment
al gebruik maakt van een percentagetabel. Voor die bemiddelaars en de daarmee verbonden
kinderopvanginstellingen en werkgevers verandert er dus niets qua administratieve lasten.
---
Voor kinderopvanginstellingen, werkgevers en bemiddelaars die in 2004 voor het eerst een
percentagetabel gaan gebruiken, zullen de administratieve lasten incidenteel toenemen. Het
nieuwe element in de percentagetabel is de koppeling met de feitelijke prijs. Omdat de prijs
een goed bekend element is, zijn de incidentele extra administratieve lasten relatief beperkt.
De tabel brengt ook een vereenvoudiging teweeg, aangezien één tabel gehanteerd kan worden
voor alle vormen van opvang, tegenover vier tabellen onder de systematiek met vaste
bedragen.
Vraag 12
Verwacht de minister dat de eventuele extra administratieve lasten zullen leiden tot extra
prijsverhogingen? Is de minister van plan om in het geval dat de prijzen vanwege een grotere
administratieve lastendruk stijgen hier iets aan te doen?
Antwoord
Het is aan de individuele onderneming om de hoogte van de prijsstijging te bepalen. Omdat
de administratieve lasten incidenteel en relatief beperkt stijgen voor een deel van de
kinderopvangondernemingen, verwacht ik geen significante prijsstijgingen als gevolg van de
adviestabel in de vorm van een percentagetabel.
Vraag 13
Kan de minister aangeven hoe groot de groep ouders is voor wie de overgang naar een
"percentagetabel" inkomenseffecten zal hebben? Kan de minister daarbij aangeven wat de
omvang van die totale inkomenseffecten per inkomensgroep zijn?
Antwoord
Slechts een relatief beperkte groep ouders zal door de overgang naar een "percentagetabel"
inkomenseffecten ervaren. Het inkomenseffect voor ouders is afhankelijk van de prijs van hun
kinderopvang. Als zij relatief dure opvang hebben, zullen ze met de percentagetabel een
hogere ouderbijdrage moeten gaan betalen. Als ouders relatief goedkope opvang hebben, zijn
ze financieel beter af met de percentagetabel. De kinderopvang kent een tamelijk vlakke
verdeling van prijzen: een paar uitschieters naar beneden en een paar uitschieters omhoog. Uit
de grafieken bij het antwoord op vraag 18 volgt dat er naar verwachting alleen een
substantieel effect optreedt bij gebruikers van de 10% goedkoopste opvang en de 5% duurste
opvang. Feitelijk zal het percentage ouders dat te maken krijgt met substantiële
inkomenseffecten nog lager liggen, aangezien een behoorlijk deel van de gebruikers van
bedrijfsplaatsen al volgens een percentagetabel bijdragen. Deze ouders dragen zelf al bij aan
de financiering van de hogere prijzen. In onderstaande tabel wordt voor drie verschillende
inkomens de ouderbijdrage volgens de tabel 2003 en volgens de tabel 2004 gegeven. Bij de
cijfers voor 2004 wordt uitgegaan van de gemiddelde uurprijs, een prijs die daar 5% boven
ligt en een prijs die daar 5% onder ligt. Telkens wordt uitgegaan van 2 ½ dag kinderopvang in
een kinderdagverblijf.
inkomen Tabel 2003 Tabel 2004
Gem. prijs 5,00 + 5% -5%
per uur 5,25 per uur 4,75 per uur
Minimum 322 313 329 297
Modaal 1.541 1.493 1.568 1.419
2 X modaal 3.852 3.734 3.920 3.546
---
Vragen van de leden van de Groenlinks-fractie
Vraag 14
Is het nog steeds de bedoeling dat het wetsvoorstel Wet basisvoorziening kinderopvang
(hierna: Wbk) per 2005 wordt ingevoerd aangezien de plenaire behandeling nog steeds niet
heeft plaats gevonden?
Antwoord
Ja, ik zet mij er volledig voor in om de Wbk per 1 januari 2005 inwerking te doen treden. Met
uw Kamer is afgesproken dat de plenaire behandeling in de Tweede Kamer zo spoedig
mogelijk in 2004 zal plaatsvinden. Daarnaast wordt door het Programmabureau implementatie
Wbk in samenwerking met de betrokken partijen gewerkt aan de voorbereiding van de wet,
opdat alle belanghebbenden op de hoogte zijn van de veranderingen die met de Wbk per 1
januari 2005 gaan plaatsvinden.
Vraag 15
Waarom wordt de tabel nu al aangepast, terwijl uit eerdere onderzoeken blijkt dat de
ondernemers in de kinderopvang nog niet zijn voorbereid op de Wbk en ouders ook nog
onvoldoende weten over de Wbk en haar gevolgen?
Antwoord
De aanhoudende prijsstijgingen in de kinderopvang vragen om een instrument dat ouders,
vooruitlopend op de Wbk, al in 2004 sterker belanghebbend maakt bij de keuze voor
goedkopere kinderopvang. Ik acht het verstandig de effecten van de percentagetabel los te
koppelen van de invoering van de Wbk. Ouders zullen zich sterker bewust worden van het
belang van de vergelijking van prijs en kwaliteit van verschillende aanbieders.
Vraag 16
Door de invoering van deze percentagetabel volgt het aandeel van de ouders systematisch de
ontwikkeling in de prijzen. Heeft de invoering van deze nieuwe percentagetabel niet tot
gevolg dat de ouders meer gaan betalen, op korte termijn, dan nu het geval is aangezien de
prijzen in de kinderopvang jaarlijks meer stijgen (met 5 a 10%) dan de ouderbijdragen in de
oude tabel stegen, namelijk 3%.
Antwoord
De percentagetabel is verkregen door de ouderbijdragen uit de adviestabel 2003 uit te drukken
als percentage van de gemiddelde prijs in 2003. Deze omzetting heeft dus op een neutrale
basis plaatsgevonden en leidt als zodanig niet tot kostenstijgingen voor ouders.
Kostenstijgingen van meer dan 3 % kunnen voor ouders optreden, indien de gebruikte opvang
een hogere prijs heeft dan gemiddeld en indien de kinderopvanginstelling in 2004 besluit tot
een prijsverhoging met meer dan 3%.
Vraag 17
De werkgevers betalen nu nog maar 20% van de kosten, terwijl dat op grond van de nieuwe
wet 33% zou moeten zijn. Zijn het niet juist de werkgevers die als voorbereiding op de Wbk
meer zouden moeten gaan betalen dan de werknemers?
---
Antwoord
Een deel van de werkgevers betaalt relatief veel, terwijl een ander deel niets of onvoldoende
betaalt. Daarom heb ik alle werkgevers opgeroepen hun verantwoordelijkheid op dit punt te
nemen. Ik heb hiervoor ook de inspanningen van sociale partners gevraagd.
Ik stel overigens vast dat uit onderzoek van de Arbeidsinspectie blijkt dat het aantal
regelingen ook gedurende 2003 verder is toegenomen. Ook het beroep dat werkgevers doen
op de WVA kinderopvang is in 2003 toegenomen.
Vraag 18
Hoe vlak is de spreiding van de kinderopvangprijs en welke onderzoeken zijn daarover
bekend. Zijn er nog steeds grote verschillen in prijzen tussen de regio's?
Antwoord
Uit de onderstaande tabel en figuur van het prijzenonderzoek 2003 van Deloitte & Touche
blijkt dat de spreiding van de kinderopvangprijs vrij vlak is.
Uit het onderzoek zijn geen gegevens gekomen over grote verschillen in prijzen tussen de
regio's.
Percentiel
Definities 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%
4,20 4,54 4,69 4,84 4,97 5,14 5,32 5,40 5,68
Kinderdag-
opvang (KDV)
3,37 4,16 4,46 4,83 5,09 5,60 5,81 5,96 6,37
Buitenschoolse
opvang (BSO)
Gastouder 3,00 3,57 4,08 4,36 4,82 5,33 5,81 6,83 10,17
opvang (1)
(GOO (1) )
Gastouder 3,94 4,29 4,49 4,59 4,64 4,89 4,89 4,99 5,30
opvang (2)
(GOO (2) )
Tabel 1: Resultaten prijzen in de kinderopvang
Figuur 1: Spreiding van de prijzen voor drie opvangvormen KDV, BSO en GOO (2)
Vraag 19
Hoe dicht liggen de prijzen van de verschillende opvangvormen bij elkaar?
---
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 6.
Vraag 20
Wat vindt de Minister van de reactie van de Maatschappelijke Ondernemers Groep (hierna:
MO-groep) dat er door deze nieuwe tabel veel extra investeringen door
kinderopvanginstellingen moeten plaatsvinden in onder andere administratie en software die
een prijsopdrijvende werking zullen hebben, omdat deze verdisconteerd moeten worden in de
prijs?
Antwoord
Naar verwachting kunnen de aanpassingen in de administratieve organisatie beperkt blijven.
Kinderopvangorganisaties die de tabel gaan toepassen, hoeven slechts de eigen prijs op de
tabel toe te passen en verkrijgen daarmee de tabel voor de eigen organisatie. Zie verder het
antwoord op vraag 11.
Vraag 21
Verwacht de minister ook, evenals de MO-groep, dat het prijsbewuste inkopen van de ouders
dus op korte termijn tot extra kosten gaat leiden, aangezien alleen de nieuwe ouders (17% van
de markt) prijsbewust zullen gaan inkopen?
Antwoord
Nee, mijns inziens zijn de extra kosten beperkt en wegen die op tegen de voordelen van de
percentagetabel. Als 17% van de gebruikers in 2004 prijsbewust gaat inkopen, vind ik dat de
maatregel al in het jaar van invoering een goed effect heeft gehad.
Vraag 22
Volgens de VNG is de invoering van de tabel absoluut onmogelijk. Graag een reactie.
Antwoord
Het in de vraag geformuleerde standpunt van de VNG herken ik niet. De VNG heeft in haar
ledenbrief gemeenten geadviseerd zorgvuldig te bekijken wat de percentagetabel voor de
eigen gemeente betekent. Dat vind ik een verstandig advies. Gemeenten hebben de vrijheid
zelf een besluit te nemen over de ouderbijdrage.
Invoering van de percentagetabel vergt een gemeentelijk besluit dat effect zal hebben voor de
inning van ouderbijdragen voor subsidieplaatsen. Kinderopvanginstellingen moeten eenmalig
de percentages in de tabel toepassen op hun prijzen. Vervolgens ontstaat een tabel met
ouderbijdragen, passend bij het prijsniveau van de betreffende instelling.
Vraag 23
Bestaat er zicht op de financiële effecten voor ouders, werkgevers en gemeenten van de
invoering van de tabel?
---
Antwoord
Voor de financiële effecten voor ouders verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op de
vragen 3 en 13 en voor de financiële effecten voor werkgevers naar het antwoord op vraag 4.
Over de financiële effecten voor gemeenten kan het volgende worden opgemerkt. Als
gemeenten relatief goedkope subsidieplaatsen hebben, zullen ouders een lagere ouderbijdrage
gaan betalen. Gemeenten zullen dan meer moeten gaan betalen aan de instellingen. Zoals in
de SZW-begroting 2004 is aangekondigd zal ik een regeling voor gemeenten treffen voor het
instandhouden van subsidieplaatsen in 2004. Die regeling zal ten aanzien van de gemiddelde
prijs dezelfde uitgangspunten hanteren als de percentagetabel. Gemeenten met instellingen
met een lage prijs zullen daar dus wat meer van profiteren dan gemeenten met instellingen
met een hoge prijs. Op die manier blijven de effecten voor gemeenten beperkt.
Vragen over de brief van de Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
"Prijsstijgingen in de kinderopvang en toezicht houden op de prijs"(28 447, nr. 13)
Vragen van de leden van de CDA-fractie
Vraag 24
De afgelopen jaren zijn de prijsstijgingen onder meer zo hoog geweest omdat
kinderopvangorganisaties hun prijzen alvast aanpasten in verband met de inwerkingtreding
van de Wbk. Heeft de minister de indruk dat de tendens tot grote prijsstijgingen nog
voortduurt?
Antwoord
De prijsstijgingen 2004 komen naar verwachting lager uit dan de prijsstijgingen 2003, hoewel
nog ruim boven het inflatieniveau. De financiële systematiek van de Wbk is dusdanig dat deze
grote prijsstijgingen ontmoedigt.
Vraag 25
Is er al een tendens waar te nemen (van) ondernemers die de oplossingsrichting zoeken in
kostenbeheersing dan in prijsstijgingen?
Antwoord
Omdat dit de bedrijfsvoering van ondernemers betreft, heb ik hier geen inzicht in. De lagere
prijsstijging in 2004 ten opzichte van 2003 kan een indicatie zijn van zoeken naar oplossingen
in kostenbeheersing.
Vraag 26
Heeft de minister ook een beeld van het gebruik dat de partijen zullen maken van de
percentagetabel en de gewijzigde systematiek?
Antwoord
Omdat de percentagetabel een adviestabel is, die door veel verschillende organisaties
(gemeenten, bemiddelaars en kinderopvang organisaties) kan worden gebruikt, is er geen
algemeen beeld van het gebruik. Er zijn wel indicaties dat organisaties de tabel overnemen als
voorbereiding op de Wbk.
---
Vragen van de leden van de PvdA-fractie
Vraag 27
Kan de minister verklaren hoe het mogelijk is dat ondernemers nu al prijsstijgingen
aankondigen terwijl de loonstijgingen, die voor een groot deel de prijs bepalen, voor volgend
jaar nog niet bekend zijn.
Antwoord
Het is in de kinderopvang gebruikelijk rond oktober de prijzen voor het komend jaar te
bepalen. Bij het bepalen van de prijsstijging wordt onder meer een inschatting gemaakt van de
personeelskosten. Als de CAO uitkomsten aanmerkelijk afwijken van de inschatting en de
markt daartoe aanleiding geeft, kan dat aanleiding zijn tot een tussentijdse prijsbijstelling.
Vraag 28
In hoeverre is er sprake van het terugtrekken van subsidies door gemeenten voor 2004? Wat
heeft de minister inmiddels al gedaan en wat gaat de minister nog doen om dit tegen te gaan
en welke middelen heeft hij hiervoor tot zijn beschikking?
Antwoord
Dit voorjaar kwamen er signalen dat gemeenten, anticiperend op de invoering van de Wbk,
hun subsidierelaties met kinderopvanginstellingen aan het afbouwen waren. Zodra duidelijk
werd dat de invoering van de Wbk werd uitgesteld naar 1 januari 2005 is contact opgenomen
met de VNG. De VNG heeft in haar ledenbrief van 23 juli 2003 op ons verzoek in verband
met het uitstel van de Wbk de gemeenten geadviseerd de juridische grondslag voor
subsidieverlening in 2004 te continueren c.q. te herstellen.
Vervolgens heb ik in de begroting voor 2004 bijna 76 miljoen euro gereserveerd ten behoeve
van een uitkering aan gemeenten met als doel het instandhouden van subsidieplaatsen in
2004. De hoofdlijnen van deze maatregel, inclusief het beschikbare subsidiebedrag per in
stand te houden subsidieplaats, zijn gepubliceerd in de verzamelcirculaire van 29 oktober
2003, die bij brief van die datum aan de Tweede kamer is gezonden (szw0300743).
Binnenkort ontvangen gemeenten een aanvraagformulier voor deelname aan deze uitkering.
Vraag 29
De minister constateert dat in 2004 de prijsstijging zich gematigder zal ontwikkelen dan in
2002 en 2003. Is de minister, ondanks deze constatering, van mening dat de verwachte
prijsstijgingen voor 2004 bovenmatig zullen zijn?
Antwoord
De prijsstijging 2004 zal boven het inflatieniveau liggen. Hieraan wil ik echter niet de
kwalificatie bovenmatig verbinden, omdat er in de kostenstructuur van
kinderopvangorganisaties redenen kunnen zijn, die aan deze hogere prijsstijging ten grondslag
liggen. Dit betreft bijvoorbeeld teruglopende aanbodsubsidies als gevolg van het aflopen van
de uitbreidingsregeling.
Vraag 30
In hoeverre verhoudt de vermindering van de vraag en de wachtlijsten in de kinderopvang
zich tot de prijsstijging in de kinderopvang?
---
Antwoord
De vraag naar kinderopvang, de omvang van de wachtlijsten en de prijsstijgingen worden elk
bepaald door een veelheid van factoren, die bovendien nog lokaal verschillend kunnen zijn.
Het rapport "Landelijk ramingsmodel kinderopvang", in opdracht van het ministerie van SZW
opgesteld door het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) en de Stichting voor Economisch
Onderzoek (SEO), dat op 4 december aan de Tweede Kamer is aangeboden, bevat informatie
over de prijsgevoeligheid van de vraag. Overigens is er landelijk gezien geen vermindering
van de vraag, maar een afvlakking van de groei in het gebruik van kinderopvang.
Vraag 31
Hoe verklaart de minister dat een afnemende vraag naar kinderopvang in veel gevallen al
twee jaar lang leidt tot prijsstijgingen, terwijl verwacht zou worden dat de prijs hierdoor zou
dalen?
Antwoord
Anders dan de vragensteller zie ik in het algemeen niet dat een afnemende vraag (of correcter
een afnemende groei in de vraag naar kinderopvang) de oorzaak is van prijsstijgingen. Wel is
het zo dat door de afnemende groei in de vraag naar kinderopvang in combinatie met de groei
in de capaciteit, instellingen meer dan voorheen met een lagere bezettingsgraad te maken
kunnen krijgen. Dit dwingt instellingen meer op bezetting te sturen. Wanneer zij hier
onvoldoende in slagen, kan dit een kostenopdrijvend effect hebben. Door invoering van de
percentagetabel krijgen ouders een belang bij de hoogte van de prijs van de opvang. In deze
situatie draagt juist een lagere prijs bij aan verhoging van de bezettingsgraad. Ik verwijs voor
het overige naar het bij het antwoord op vraag 30 genoemde rapport.
Vraag 32
Acht de minister het mogelijk dat de kinderopvangsector zich zal gaan ontwikkelen tot een
volwaardige marktsector waarbij ondersteuning van waarborgfondsen niet meer nodig zal
zijn? Zo ja, waarop baseert de minister dat?
Antwoord
Het is zeker de verwachting dat met de financieringssystematiek uit de Wbk de
kinderopvangsector zich zal ontwikkelen tot een volwaardige marktsector. Dat betekent echter
niet dat er geen rol voor het Waarborgfonds kinderopvang zal kunnen zijn. Het
Waarborgfonds zal op termijn wel op eigen benen moeten staan.
Vraag 33
In hoeverre hebben ouders recht op inzicht in de kosten waarop kinderopvanginstellingen hun
prijzen baseren?
Antwoord
Over het algemeen is het zo dat in een marktsituatie, waar consumenten uit verschillende
aanbieders kunnen kiezen, deze geen recht op inzage in de kosten van de producent hebben.
Wel hebben zij recht op duidelijk voorlichting over de prijs en de kwaliteit van het
aangeboden product. De Wbk sluit hierbij aan. Ouders zullen recht hebben op goede
informatie over prijs en kwaliteit, maar zullen geen recht op hebben op inzicht in de kostprijs.
10
Uiteraard doen kinderopvanginstellingen er wel verstandig aan om wanneer zij prijsstijgingen
doorvoeren, ouders hierover goed voor te lichten.
Vraag 34
In hoeverre kunnen ouders daadwerkelijk een keuze maken tussen verschillende
kinderopvangaanbieders?
Antwoord
In de huidige situatie is de mogelijkheid van de keuze veelal afwezig voor subsidieplaatsen.
Ook bij bedrijfsplaatsen zijn er soms beperkingen van de keuzevrijheid.
In de situatie van de Wbk zijn er geen formele belemmeringen bij de keuze voor een
kinderopvangaanbieder. Wel kan het voorkomen, bijvoorbeeld in gebieden met een lage
inwonerdichtheid, dat er praktisch gezien weinig keuze is. Bijvoorbeeld omdat er in verband
met de kleine lokale vraag slechts een beperkt aanbod van kinderopvang is.
Vraag 35
Hebben de prijsstijgingen in de kinderopvangsector de minister tot zijn plannen gebracht om
vanaf 2008 geen financiële compensatie meer te geven aan ouders van wie de werkgever niet
bijdraagt aan de kinderopvangregeling?
Antwoord
Neen, het schrappen van de financiële compensatie in de Wbk heeft een principiële reden. Ik
vind namelijk dat werkgevers een eigen verantwoordelijkheid hebben in de financiering van
de kinderopvang en dat zij deze verantwoordelijkheid niet mogen afwentelen op de overheid.
Vraag 36
Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat kinderopvang door prijsstijgingen en zijn voornemens
om de financiële compensatie, in het geval dat de werkgever niet bijdraagt, af te schaffen voor
veel ouders niet onbetaalbaar gaat worden en er hierdoor voor herintreders geen zogenaamde
herintredersval zal ontstaan?
Antwoord
Door een percentagetabel en - onder de Wbk - een maximum aan de overheidsbijdrage te
hanteren geeft de overheid een signaal aan kinderopvanginstellingen hun prijzen in de hand te
houden. Anders prijzen zij zichzelf uit de markt. Ouders kunnen onder de Wbk bij een
ontbrekende werkgeversbijdrage nog drie jaar lang van de compensatieregeling gebruik
maken. In die periode kunnen zij, samen met de vakbeweging en eventueel de
ondernemingsraad, de werkgever bewegen een bijdrage te gaan geven. Herintreders kunnen
bij een aantrekkende economie tevens een bewuste keuze maken voor een werkgever met een
kinderopvangregeling. In 2006 zal het beleid met een tijdelijke compensatieregeling
geëvalueerd worden. De effecten op de arbeidsmarkt zullen dan bekeken worden.
Vragen van de leden van de SP-fractie
Vraag 37
De minister meent dat ouders zelf toezichthouder zijn op de prijs en kunnen stemmen met hun
voeten. De minister is tevens geen voorstander van één toezichthouder op de prijsvorming in
---
de kinderopvang. Is het, gegeven deze opvattingen, waar dat de minister met de nieuwe Wbk
de kinderopvang wil omvormen van arbeidsvoorwaarde naar consumentenrecht? Zo neen, hoe
meent de minister toegankelijke kinderopvang te kunnen waarborgen als arbeidsvoorwaarde?
Antwoord
Onder de Wbk is door versterking van de marktwerking en keuzevrijheid van ouders sprake
van een directe relatie tussen de ouder en de kinderopvangondernemer. Ouders zijn
consumenten op de markt; zij nemen diensten af tegen betaling. Naast de keuzevrijheid
kunnen ouders als consument bescherming ontlenen aan de overeenkomst met de
kinderopvangondernemer, de bestaande wettelijke regeling voor klachtrecht en de mogelijke
weg naar de rechter. De wijze waarop ouders zich als consument op de markt gedragen staat
los van de vraag hoe toegankelijke kinderopvang kan worden gewaarborgd als
arbeidsvoorwaarde. Kinderopvang is immers in de meest letterlijke zin een
arbeidsvoorwaarde, omdat kinderopvang ouders van jonge kinderen in staat stelt betaalde
arbeid te verrichten. In verband hiermee mag van werkgevers een bijdrage in de kosten van
kinderopvang worden gevraagd. In die zin stel ik werkgevers verantwoordelijk, zij het dat de
invulling daaraan primair door CAO-partijen wordt gegeven. Sociale partners zijn deze
mening eveneens toegedaan, gezien de aanbeveling kinderopvang van de Stichting van de
Arbeid uit najaar 1999.
Vraag 38
Welke instrumenten hebben ouders om inzicht te krijgen in de prijs- en kwaliteitsverhouding
nu met de nieuwe Wbk het hebben van een pedagogisch beleidsplan niet meer verplicht is
voor kinderopvangcentra? Hoe denkt de minister dit inzicht te kunnen garanderen?
Antwoord
Ik ben van mening dat ouders inzicht moeten kunnen krijgen in de wijze waarop de
kinderopvangondernemer omgaat met het (kwaliteits)beleid van de kinderopvanginstelling of
het gastouderbureau. Daarom is in de eerste nota van wijziging geregeld dat bij algemene
maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld op gebied van de
informatievoorziening aan ouders. Eén van de aspecten waarover kinderopvangondernemers
ouders informatie dienen te geven is het (kwaliteits)beleid. Via deze informatievoorziening
kunnen ouders inzicht krijgen in de wijze waarop bijvoorbeeld het pedagogisch beleid van het
kindercentrum of het gastouderbureau vorm en inhoud wordt gegeven.
Vraag 39
Vreest de minister ook dat met de ondersteuning van de vraagfinanciering een situatie ontstaat
waarin lucratieve bemiddelingspoten ontstaan in de sector van de kinderopvang? Zo ja, ziet de
minister dat als kapitaalvernietiging, omdat elke euro uitgegeven aan voorlichting niet kan
worden uitgegeven aan daadwerkelijke kinderopvang? Zo nee, kan de minister garanderen dat
de goede voorlichting door kinderopvangorganisaties aan ouders kosteloos kan worden
gegeven?
Antwoord
Bij het inwerkingtreden van de Wbk met vraagfinanciering zal de huidige functie van de
bemiddelaars wijzigen. Het is onbekend of een gewijzigde functie van de bemiddelaars
lucratiever zal zijn dan de huidige functie. Als ouders direct of indirect via de prijs van de
kinderopvangorganisatie de kosten van de bemiddeling merken, kan het ook een drukkend
12
effect op de prijs van bemiddeling hebben. Er is dus op voorhand geen sprake van
kapitaalvernietiging.
Overigens vind ik goede voorlichting aan ouders door of namens kinderopvangorganisaties
een waardevol goed, waarbij een reële prijs past.
Vraag 40
Erkent de minister dat, naast financiële toegankelijkheid, ook fysieke toegankelijkheid tot de
kinderopvang een randvoorwaarde is voor ouders om daadwerkelijk tot een keuze tussen prijs
en kwaliteitsverschillen te komen? Zo nee, waarop baseert de minister dan dat de ouders als
toezichthouders met effectieve sanctiemiddelen kunnen optreden?
Antwoord
Ouders zullen de fysieke toegankelijkheid van een kinderopvang aanbieder mee laten wegen
in hun keuze voor een kinderopvanglocatie naast overwegingen over de prijs en de kwaliteit.
Vraag 41
Hoe denkt de minister de fysieke toegankelijkheid namelijk, kinderopvang in de buurt te
kunnen garanderen voor ouders die leven op het platteland?
Antwoord
Met de Wbk krijgen ouders de middelen voor kinderopvang zelf in handen. Hiermee wordt
bewerkstelligd dat kinderopvangondernemers doeltreffend kunnen reageren op de vraag van
ouders. Op het platteland is kinderopvang in een kindercentrum soms moeilijk kostendekkend
te realiseren, vanwege de beperkte bezetting van de kindplaatsen. De Wbk schept
mogelijkheden innovatieve kinderopvang in een experimenteerartikel op grond van de Wbk te
regelen. Eén van de vormen van innovatieve kinderopvang waaraan wordt gedacht is
kleinschalige kinderopvang. Dit is een vorm van kinderopvang waaraan binnen
plattelandsgebieden waarschijnlijk behoefte zal zijn.
Vraag 42
Erkent de minister dat er bij de buitenschoolse opvang geen sprake van marktwerking kan
zijn, aangezien de buitenschoolse opvang gekoppeld is aan de school waar het kind naar
school gaat? Erkent de minister dat vervoer van kinderen duur is en daarmee de keuze voor
een goedkopere buitenschoolse opvang fictief is? Zo ja, welke instrumenten zijn er om de
prijs van de buitenschoolse opvang te beïnvloeden als er van concurrentie geen sprake is?
Antwoord
Uiteraard kan een instelling van buitenschoolse opvang die bij of in een schoolgebouw is
gevestigd een streepje voor hebben op andere instellingen die verder van school verwijderd
zijn. Er is echter geen verplichting voor een specifieke buitenschoolse opvangcentrum
vanwege de school van het kind. In relatief dichtbevolkte gebieden kunnen ouders kiezen uit
meerdere buitenschoolse opvangcentra ongeacht de school. Afhankelijk van de leeftijd van de
kinderen en de af te leggen afstand en verkeerssituaties gaan kinderen (al dan niet met
begeleiding) ook zelf lopend of fietsend naar het centrum. Het vervoer is dus niet altijd duur.
Het is een element van bedrijfsvoering hoe de kosten van het vervoer doorwerken op de
vraagprijs. Ouders kunnen de prijs en kwaliteit van het gebruikte buitenschoolse
opvangcentrum vergelijken met andere centra. Ook bij weinig of geen concurrentie kan
13
informatie over de prijs/kwaliteit verhouding van andere kindercentra de prijs van het eigen
kindercentrum beïnvloeden.
Vragen van de leden van de Groen Links fractie
Vraag 43
Op grond van welke gegevens en onderzoeken verwacht de minister dat de prijsontwikkeling
in 2004 zich gematigder zal ontwikkelen dan in de jaren 2002 en 2003? Hoe was de
ontwikkeling in die jaren?
Antwoord 43
Zoals ik in mijn brief over de prijzen heb aangegeven, zal ik in maart 2004 de Tweede Kamer
informeren over de uitkomsten van het onderzoek naar de prijzen per 1 januari 2004. De
inschatting dat de prijsstijging in 2004 gematigder zal zijn dan in 2002 en 2003, baseer ik op
gegevens die het ministerie heeft ontvangen van bemiddelaars en kinderopvangorganisaties.
Uit het onderzoek naar de prijzen per 1 januari 2003, dat ik op 23 april 2003 aan de Tweede
Kamer heb aangeboden, bleek dat de prijzen voor kinderdagopvang, buitenschoolse opvang
en gastouderopvang in 2002 met respectievelijk 10%, 5% en 9% zijn gestegen.
Vraag 44
Wat gaat de minister voor beleidsmaatregelen nemen als de prijzen toch blijven stijgen en als
gevolg daarvan het aanbod van kinderopvang stabiliseert danwel afneemt?
Antwoord
In de nota naar aanleiding van het nader verslag bij het wetsvoorstel Wbk heb ik aangegeven
dat de overheid de maximumprijs zal fixeren en alleen nog zal aanpassen aan de inflatie
(loonprijsbijstelling). Prijsstijgingen boven het algemene inflatieniveau zullen derhalve niet
meer financieel worden geaccommodeerd. Het systeem van vraagfinanciering in de Wbk
verhoudt zich niet met beleidsmaatregelen bij mogelijke ontwikkelingen in het aanbod van
kinderopvang.
Vraag 45
Op welke wijze gaat de minister ondernemers in de kinderopvang aansporen om hun prijzen
niet te veel te laten stijgen en vooral te werken aan kostenbeheersing?
Antwoord
Het systeem van vraagfinanciering uit de Wbk en het bevriezen van de
overheidstegemoetkoming tot het niveau van de maximumprijs verhoogd met de inflatie, zal
voor de ondernemers een belangrijke impuls zijn om prijsstijgingen zoveel mogelijk te
beperken en te streven naar kostenbeheersing. Daarnaast wordt de aansporing voor een
beperkte prijsontwikkeling en streven naar kostenbeheersing bij alle daarvoor geschikte
gelegenheden op verschillende wijze en op verschillende niveaus gedaan.
Vraag 46
Welk onderzoek toont aan dat de Wbk op termijn een prijsdrukkend effect zal hebben?
14
Antwoord
Het rapport "Landelijk ramingsmodel kinderopvang", opgesteld door het Sociaal en Cultureel
Planbureau (SCP) en de Stichting voor Economisch Onderzoek (SEO), dat op 4 december
2003 aan de Tweede Kamer is aangeboden, bevat informatie over de prijsgevoeligheid en
over het effect van prikkels in de ouderbijdragesystematiek. De onderzochte prikkels met een
prijsdrukkend effect zijn onderdeel van de Wbk.
Vragen van de leden van de D66 fractie
Vraag 47
Heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit de bevoegdheid om toezicht te houden op de
mededinging in de kinderopvangsector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ver reikt deze
bevoegdheid en in welke mate wordt er gebruik van gemaakt?
Antwoord
De NMA is volledig bevoegd toezicht te houden op de mededinging in de
kinderopvangsector, aangezien deze sector diensten in een marktomgeving aanbiedt.
De NMA kan klachten van burgers en organisaties onderzoeken. Tevens kan de NMA
onderzoek uit eigen beweging doen. Voor zover bekend heeft de NMA tot nu toe één klacht
over het verstoren van concurrentie in de kinderopvang gekregen en beoordeeld. De klacht is
afgewezen.
Vraag 48
Kan het prijsopdrijvend effect van kwaliteits- en arboregels kwalitatief en kwantitatief
beschreven worden?
Antwoord
De huidige kwaliteitsregels, zoals vastgelegd in het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels
kinderopvang, gelden al sinds 1996 en zijn sindsdien niet zijn gewijzigd. Met de Wbk
verdwijnen de vaak gedetailleerde nadere regels van gemeenten, verdwijnen de verschillen
tussen gemeenten en worden de landelijke regels waar verantwoord verminderd en
vereenvoudigd. Dit kan bijdragen tot lagere prijzen in de kinderopvang.
De nieuwe Arbo-regels hebben voor de kinderopvang geleid tot incidentele kosten
(bijvoorbeeld voor een verstelbare aankleed tafel, of stoelen op volwassenenhoogte voor de
beroepskrachten). Daar staat tegenover dat deze maatregelen kunnen leiden tot verlaging van
de structurele kosten door terugloop van het ziekteverzuim en vermindering van het
personeelsverloop.
Vraag 49
Zijn er cijfers bekend over de kans dat ouders hun kinderen onderbrengen bij een
kinderopvang binnen een bepaalde straal rond het ouderlijk huis of rond de plaats waar één
van de ouders werkt? Kan aldus iets worden gezegd over de voor ouders relevante
geografische markt voor kinderopvang? Is het aantal aanbieders van kinderopvang in de voor
ouders relevante geografische markt niet zo klein, dat er binnen afzienbare tijd nauwelijks
sprake kan zijn van concurrentie, gelet ook op het huidige tekort aan plaatsen?
15
Antwoord
In het bij vraag 46 genoemde SEO/SCP onderzoek is ook de afstand tussen huis en
kinderdagverblijf resp. bso onderzocht met behulp van gegevens van een landelijke
bemiddelaar (zie hoofdstuk 3, paragraaf 2). Afstand blijkt een belangrijk aspect bij de keuze
voor een kindercentrum. Voor het merendeel van de ouders zijn er minimaal vijftien
kinderdagverblijven of instellingen voor de bso binnen een straal van 8 kilometer rond hun
huisadres. Slechts 0,2% van de ouders heeft slechts één kindercentrum binnen een straal van 8
kilometer van het huisadres.
Hoewel er belangrijke lokale verschillen zijn, duiden deze gegevens op een redelijke mate van
keuzevrijheid voor ouders. Daarmee wordt in voldoende mate voldaan aan een voorwaarde
voor marktwerking.
Vraag 50
Wat wordt er gedaan om de vestigingsmogelijkheden voor kinderopvangcentra te verruimen
en vestiging te vergemakkelijken? Kan hierbij in het bijzonder worden ingegaan op de
vestiging van kinderopvang in nieuwbouw-/Vinexwijken?
Antwoord
Het Netwerkbureau uitbreiding kinderopvang heeft in opdracht van het ministerie twee keer
een bijeenkomst gehouden over specifieke vraagstukken en problemen in Vinexwijken.
Hierover is aan gemeenten een verslag gestuurd. Het SCP heeft een gemeentelijk
ramingsmodel kinderopvang (SCP juli 2002, werkdocument 80) ontwikkeld, waarmee de
lokale vraag in kaart gebracht kan worden.
De stichting Waarborgfonds kinderopvang kan onder voorwaarden met borgstellingen
kinderopvangondernemers financieel ondersteunen bij huisvesting.
Individuele gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het vestigingsbeleid in de eigen
gemeente. Dat kan vorm worden gegeven in bijvoorbeeld ruimtelijke plannen of
huisvestingssubsidies.
16