Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AN8258 Zaaknr: 01621/03 B


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 23-12-2003
Datum publicatie: 23-12-2003
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie


23 december 2003
Strafkamer
nr. 01621/03 B
EdK/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem van 24 april 2003, nummer 15/130211-02, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
, geboren te (Dominicaanse Republiek) op
1977, wonende te .


1. De bestreden beschikking

De Rechtbank heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klaagschrift, voorzover strekkende tot teruggave aan hem van een onder hem inbeslaggenomen geldbedrag van $ 59.780,--. Voorts heeft de Rechtbank het klaagschrift gegrond verklaard wat betreft het beslag op een instapkaart van British Airways en de teruggave daarvan aan de klager gelast.


2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. R.M. Stomp, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.


3. Beoordeling van het middel


3.1. Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank de klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn klaagschrift strekkende tot teruggave aan hem van het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag van $ 59.780,--.


3.2. Het gaat in deze zaak om een beklag van degene onder wie een voorwerp - een geldbedrag - in beslag is genomen (de beslagene), die schriftelijk heeft verklaard daarvan afstand te doen. Na een afstandverklaring geldt het volgende.
Op grond van art. 116, tweede lid aanhef en onder c, Sv is het openbaar ministerie bevoegd te gelasten dat met het inbeslaggenomen voorwerp wordt gehandeld als ware het verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer. Deze last kan echter alleen worden gegeven indien de beslagene tevens heeft verklaard dat het voorwerp aan hem toebehoort. Ingeval de beslagene zulks heeft verklaard, wordt door bedoelde last het beslag beëindigd (art. 134, tweede lid aanhef en onder b, Sv). Het openbaar ministerie is derhalve niet bevoegd tot het geven van een last als voormeld als de beslagene niet heeft verklaard dat het voorwerp aan hem toebehoort. Wel kan het openbaar ministerie dan op de voet van art. 116, tweede lid aanhef en onder a, Sv het voorwerp doen teruggeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Door die teruggave wordt het beslag eveneens beëindigd (art. 134, tweede lid aanhef en onder a, Sv). Voorts kan het openbaar ministerie ingeval de teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt nog niet mogelijk is, gelasten dat het voorwerp ten behoeve van de rechthebbende in bewaring zal blijven. Die last evenwel maakt blijkens art. 134, tweede lid, Sv niet een einde aan het beslag, zodat belanghebbenden zich tijdens die bewaring op de voet van art. 552a, eerste lid, Sv kunnen beklagen over onder meer de voortduring van het beslag.


3.3. Het middel klaagt terecht dat de Rechtbank, die slechts heeft vastgesteld dat de klager afstand heeft gedaan van het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag doch niet dat hij heeft verklaard dat dit geldbedrag aan hem toebehoort, ten onrechte heeft geoordeeld dat het beslag is beëindigd na de last van de Officier van Justitie om daarmee te handelen als ware het verbeurd verklaard.


3.4. De gegrondheid van het middel kan echter niet tot cassatie leiden. Nu vaststaat dat klager afstand heeft gedaan van het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag, kan hij niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van art. 552a, eerste lid, Sv, zodat hij terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn klaagschrift (vgl. HR 1 juli 2003, LJN AF8776).


4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.


5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2003.


*** Conclusie ***

Nr. 01621/03B
Mr. Vellinga
Zitting: 11 november 2003

Conclusie inzake:


1. Bij beslissing van 24 april 2003 heeft de Rechtbank te Haarlem klager niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingediende klaagschrift voor zover het betrekking had op inbeslaggenomen geld en voorts het beslag op een instapkaart van British Airways opgeheven en teruggave daarvan aan klager gelast.


2. Namens klager heeft mr. R.M. Stomp, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.


3. Het middel bevat de klacht dat klager ten aanzien van het geld ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de rechtbank heeft miskend dat de beslissing van het openbaar ministerie om met het geld te handelen als verbeurdverklaard in strijd met art. 116, tweede lid, aanhef en onder c, Sv is genomen, nu klager uitdrukkelijk heeft verklaard dat het geld hem niet toebehoort en dat het beslag derhalve niet op grond van artikel 134, tweede lid, aanhef en onder b, Sv is geëindigd.


4. De voorgeschiedenis van deze zaak is, samengevat, als volgt. Klager is bij aankomst op Schiphol aangehouden met een grote som geld in contanten (dollars) bij zich. Het geld zat verstopt in een dubbele bodem van een koffer. Het geld is inbeslaggenomen. Klager heeft op 16 juli 2002 schriftelijk afstand gedaan van het geld en verklaard dat het niet van hem was, maar dat hij het in Miami van een onbekende had gekregen en dat hij het in Amsterdam aan een zekere , zonder verder bekende personalia, moest afgeven. Op 26 november 2002 heeft de Officier van Justitie opdracht gegeven om met het geld te handelen als ware het verbeurd verklaard. Die opdracht is op 12 december 2002 ontvangen bij FEZ van de gerechten Haarlem en blijkens een handgeschreven aantekening heeft op 28 januari 2003 een boeking plaatsgehad. Op 10 december 2002 is klager vrijgesproken van de tenlastegelegde 'witwashandelingen'. Dit vonnis is onherroepelijk geworden. Klager heeft vervolgens een klaagschrift ingediend waarin hij om teruggave van het geld vraagt stellende dat hij weliswaar geen eigenaar, maar wel bezitter is. Teruggave aan hem zou daarom niet onredelijk en maatschappelijk niet onverantwoord zijn. De rechtbank heeft voor zover het klaagschrift was gericht op teruggave van het inbeslaggenomen geld klager niet ontvankelijk verklaard met de overweging dat gelet op art. 134, tweede lid onder b, Sv het beslag was geëindigd en dat beklag daarom niet meer mogelijk was.


5. Wanneer een beslagene (overeenkomstig de regels) afstand van inbeslaggenomen voorwerpen heeft gedaan, kan hij niet (meer) als belanghebbende in de zin van art. 552a, eerste lid, Sv worden aangemerkt(1). Nu de Rechtbank heeft vastgesteld dat klager rechtsgeldig afstand heeft gedaan van het geld, was klager dus reeds op die grond niet-ontvankelijk in het klaagschrift voor zover het inbeslaggenomen geld betreffende. De Rechtbank heeft klager dus terecht in zoverre niet ontvankelijk verklaard in zijn klaagschrift, wat er ook zij van de daarvoor door de Rechtbank gebezigde gronden.


6. Het middel is tevergeefs voorgesteld.


7. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden

AG


1 HR 1 juli 2003, nr. 00026/03B, (LJN: AF8776). Zie tevens in gelijke zin R.M. Vennix, Boef en beslag, diss. KUN 1998, p. 231