LJN-nummer: AO0922 Zaaknr: 03/1232 WW
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 1-12-2003
Datum publicatie: 23-12-2003
Soort zaak: bestuursrecht - bestuursrecht overig
Soort procedure: eerste aanleg - enkelvoudig
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak rechtbank Rotterdam in zaak WW 03/1232-NIFT
Uitspraak
in het geding tussen
(X), wonende te (Y), eiser,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Eiser ontvangt sinds 1 oktober 2002 een uitkering op grond van de
Werkloosheidswet (hierna:WW).
Bij besluit van 13 december 2002 heeft verweerder eiser medegedeeld
dat hij zich niet heeft gehouden aan een verplichting die de WW hem
oplegt. Daarom wordt hem een maatregel opgelegd inhoudende een korting
van 20% op zijn uitkering gedurende 16 weken.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 16 december 2002 bezwaar
gemaakt.
Bij besluit van 6 maart 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond
verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij
brief van 9 april 2003 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 15 juli 2003 een verweerschrift
ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2003.
Eiser was aanwezig. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen.
2. Overwegingen
In dit geding is de vraag aan de orde of het bestreden besluit in
rechte stand kan houden.
2.1 Feiten en omstandigheden
Eiser ontvangt sinds 1 oktober 2002 een uitkering ingevolge de WW voor
zijn werkloosheid.
Verweerder heeft eiser bij zijn aanvraag om een uitkering ingevolge de
WW de folder 'De Werkloosheidswet' uitgereikt waarin eisers
verplichting ingevolge de WW uitdrukkelijk vermeld staan. In deze
folder is eiser ondermeer gewezen op de verplichting voldoende actief
te solliciteren. Eiser dient minstens één concrete en controleerbare
sollicitatie per week te verrichten.
Eiser heeft op het werkbriefje over de periode van 4 november 2002 tot
1december 2002 bij de opgave van de verrichte sollicitaties opgegeven
dat hij op 12 november 2002 eenmaal gesolliciteerd heeft, dat hij op
24 november 2002 tweemaal gesolliciteerd heeft en dat hij op 28
november 2002 nog een keer gesolliciteerd heeft.
Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen waaruit de
volgende passage is overgenomen:
"U bent verplicht om te voorkomen dat u werkloos wordt of blijft.
(.........) Aan deze verplichting heeft u zich niet gehouden. U heeft
namelijk niet elke week minimaal 1 x gesolliciteerd. Er zijn ons geen
omstandigheden gebleken die een reden zijn om af te zien van het
toepassen van een maatregel dan wel tot matiging ervan. Daarom moeten
wij uw uitkering korten met 20%."
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser
ongegrond verklaard.
Daarbij heeft verweerder overwogen dat gebleken is dat eiser in de
periode 11 november 2002 tot 2 december 2002 niet iedere week één
sollicitatieactiviteit heeft verricht.
In het bestreden besluit overweegt verweerder het volgende:
"Ten aanzien van de sollicitatieplicht wordt strikt gecontroleerd op
de verplichting om elke week minimaal één concrete
sollicitatieactiviteit te verrichten. Dit houdt in dat wanneer u zoals
in de betreffende periode vier keer heeft gesolliciteerd over een
periode van vier weken maar van deze vier sollicitaties zijn er twee
in één week, er wordt geconstateerd dat u zich niet aan de
sollicitatieplicht heeft gehouden.
Tot slot nog het volgende.
Wij zijn van mening dat u voldoende op uw sollicitatieplicht bent
gewezen. Bij uw aanvraag om uitkering is u een folder uitgereikt met
de titel 'De Werkloosheidswet'. Daarin zijn uw verplichtingen
uitdrukkelijk vermeld. U mocht er niet op vertrouwen dat deze
verplichtingen voor u niet zouden gelden en dat uw
(herhaaldelijk)verzuim geen gevolgen zou hebben voor uw uitkering."
Eiser heeft in beroep, kort en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat
hij dag en nacht bezig is om een baan te vinden en dat het wel eens is
voorgekomen dat hij geen vacature heeft kunnen vinden waarop hij kon
solliciteren.
Met het verweerschrift van 15 juli 2003 heeft verweerder ondermeer
bericht dat het bestreden besluit twee onjuistheden bevat. Ten
onrechte wordt gesproken van een korting van 30%. Het gaat om een
korting van 20% gedurende 16 weken. Voorts wordt tot twee keer toe ten
onrechte de periode genoemd van 11 november 2002 tot 2 december 2002.
Verweerder wijst erop dat het om het werkbriefje gaat dat de periode
bestrijkt van 4 november 2002 tot 2 december 2002.
Ter terechtzitting heeft eiser aangevoerd dat hij al het mogelijk
heeft gedaan om zo snel mogelijk weer aan het werk te kunnen geraken.
Hij heeft zich bij uitzendbureaus laten inschrijven, hij heeft kranten
doorgezien, bibliotheken bezocht, internet geraadpleegd en het
arbeidsbureau bezocht. Na bemiddeling van zijn begeleider bij het
arbeidsbureau werd eiser bij verweerders zogenoemde 'mobiele eenheid'
aangemeld om mee te doen aan een traject om door middel van snelle
bemiddeling weer werk te kunnen vinden. Na een eerste gesprek heeft
eiser, ondanks het feit dat hij regelmatig getracht heeft contact te
krijgen met verweerder, niets meer mogen vernemen. Na circa vier
maanden werd eiser schriftelijk uitgenodigd om tijdens een gesprek een
traject uit te zetten. Het uitzetten van een traject was niet meer
nodig aangezien eiser op eigen gelegenheid reeds werk had gevonden.
Voorts heeft eiser ter zitting, op de voet van artikel 8:73 van de
Awb, om schadevergoeding verzocht, zijnde de wettelijk rente, als ook
een bedrag ad EUR 1365,-- voor de geleden materiële en inmateriële
schade.
Eiser heeft dit bedrag als volgt gespecificeerd:
- 10 uur arbeid a EUR 80,00 per uur EUR 800,--
- vervoerskosten EUR 30,--
- proceskosten EUR 35,--
- geleden schade EUR 500,--
totaal EUR 1365,--
2.2 Wettelijk kader.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, onder b, ten eerste, van de WW is de
werknemer verplicht te voor-komen dat hij werkloos blijft doordat hij
in voldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen.
Ingevolge artikel 27, derde en vierde lid, weigert verweerder de
uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk, indien de
werknemer de hiervoor omschreven plicht niet of niet behoorlijk
nakomt. Indien iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, wordt van
het opleggen van een maatregel afgezien.
Ingevolge artikel 6 van het Maatregelenbesluit Tica wordt in het geval
dat niet wordt voldaan aan de hiervoor omschreven plicht, een korting
van 20% gedurende zestien weken als maatregel opgelegd.
2.3 Beoordeling
Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard bij het indienen van
zijn aanvraag om een uitkering ingevolge de WW een afschrift ontvangen
te hebben van de folder 'De Werkloosheidswet'.
De rechtbank constateert dat zich onder de gedingstukken een
werkbriefje over de in geding zijnde periode, te weten de periode van
4 november 2002 tot 2 december 2002, bevindt. Eiser heeft op dit
briefje bij de opgave verrichte sollicitatie (minimaal 1 per week)
aangegeven dat hij op 12 november 2002 eenmaal gesolliciteerd heeft,
dat hij op 24 november 2002 twee keer gesolliciteerd heeft en op 28
november 2002 een keer gesolliciteerd heeft.
Uit vorenstaande kan niet anders geconcludeerd worden dan dat eiser
inderdaad in de week van 4 november 2002 tot 11 november 2002 niet één
concrete sollicitatieactiviteit heeft verricht.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Volgens de wettelijke bepalingen heeft verweerder de plicht om een
maatregel op te leggen indien niet wordt voldaan aan de
sollicitatieplicht. Evenwel wordt er van het opleggen afgezien, indien
elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Een maatregel wordt afgestemd
op de ernst van de gedraging en de mate waarin de werknemer de
gedraging kan worden verweten.
Het op grond van het Besluit sollicitatieplicht werknemers WW door
verweerders rechtsvoorganger geformuleerde beleid houdt in dat in het
algemeen van werknemers die in het genot zijn van een
werkloosheidsuitkering, wordt verwacht dat zij minimaal één concrete
sollicitatieactiviteit per week verrichten, die te allen tijde
verifieerbaar dient te zijn. Voor de vaststelling of voldaan is aan de
sollicitatieplicht wordt onder andere rekening gehouden met de
regionale arbeidsmarktsituatie en het aantal beschikbare vacatures.
Met dit genoegzaam aan eiser bekend gemaakte beleid heeft verweerder
de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet overschreden.
In de eerder door verweerder genoemde mededeling M 00.119 van 1
december 2000 van verweerders rechtsvoorganger is een nadere
toelichting op het hierboven vastgestelde beleid ter zake van de wijze
van toetsing van de sollicitatieplicht gegeven. Hieruit blijkt, ten
aanzien van het vereiste van één concrete sollicitatie-activiteit per
week, dat op grond van individuele en/of arbeidsmarktomstandigheden
meer of minder van de uitkeringsgerechtigde kan worden verwacht.
Verweerder dient per vier weken te beoordelen of de
uitkeringsgerechtigde aan zijn sollicitatieplicht heeft voldaan. Uit
jurisprudentie van de Centrale raad van Beroep blijkt dat er een
causaal verband dient te bestaan tussen het in onvoldoende mate
trachten passende arbeid te verkrijgen en het voortduren van de
werkloosheid. Dit betekent dat genoegzaam moet blijken dat de
werknemer bij een meer actieve opstelling een meer dan hypothetische
kans op werkhervatting zou hebben gehad. Van belang is dus dat op
basis van de individuele omstandigheden van het geval zoals de
verrichte sollicitatieactiviteiten in de vier weken van de
beoordelingsperiode, de arbeidsmarktsituatie voor de
uitkeringsgerechtigde, de leeftijd, het opleidingsniveau en de
ervaring van de uitkeringsgerechtigde, in samenhang in ogenschouw
genomen dienen te worden om vast te stellen of in onvoldoende mate is
getracht passende arbeid te verkrijgen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit in
onvoldoende mate toepassing heeft gegeven aan de op het Besluit
sollicitatieplicht werknemers WW gerichte mededeling M 00.119.
De rechtbank meent dat uit het bestreden besluit namelijk niet valt te
destilleren dat verweerder in voldoende mate onderzoek heeft verricht
naar de individuele omstandigheden van eiser. Weliswaar heeft
verweerder in het bestreden besluit aangegeven dat het feit dat er
voor eiser wellicht in een bepaalde periode geen vacature is, eiser
niet ontslaat van zijn sollicitatieplicht en dat hij wordt geacht ook
door middel van bijvoorbeeld open sollicitaties aan de op hem rustende
verplichtingen te voldoen, maar verweerder heeft niet aannemelijk
gemaakt dat eiser alsdan een meer dan hypothetische kans op arbeid zou
hebben gehad.
Het bovenstaande betekent dat het bestreden besluit is genomen in
strijd met artikel 3:2 van de Awb en in rechte geen stand kan houden.
Het beroep moet gegrond worden verklaard.
Op grond van het vorenstaande zal verweerder een nieuwe besluit op
bezwaar dienen te nemen.
Nu door of namens eiser op de voet van artikel 8:73 van de Awb
schadevergoeding is verzocht, zijnde de wettelijk rente alsook
materiële- en inmateriële schade, zal verweerder zich tevens hierover
dienen uit te laten en zijn standpunt hieromtrent in een besluit
dienen vast te leggen.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluiten,
bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van deze
uitspraak een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming
van het gestelde in deze uitspraak,
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser
het door hem betaalde griffierecht van EUR 31,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.E. Delvaux als griffier,
uitgesproken in het openbaar
op 1 december 2003.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en
verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de
Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn
voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt
aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze
uitspraak is verzonden.